Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 28


Een decadent systeem

Zondag, 27 juni, op de televisie: ‘confrontatie’ met Martens, na maanden ‘nieuw beleid’. Het was indrukwekkend, zowel persoonlijk als inhoudelijk. Persoonlijk is Martens werkelijk tot een echte staatsman uitgegroeid. Inhoudelijk heb ik het economische beleid dat nu in de meeste industrielanden wordt gevoerd nooit op zo’n consequente manier horen verdedigen. Martens komt ook volstrekt eerlijk over. Wat hij zegt en doet, zegt en doet hij ongetwijfeld naar zijn beste weten en geweten. Ongelukkigerwijs is ‘goede wil’ alleen niet voldoende. Hetzelfde geldt voor handelingen die enkel gemotiveerd zijn door het feit dat men ‘niet beter weet’ wat men moet doen.

Het betoog van Martens kan mij toch niet overtuigen omdat er iets mankeert aan zijn logica. Zijn logica is typisch wat ik (op mijn filosofisch werkterrein) een ‘voorwaardenlogica’ noem. Ik bedoel ermee dat men zich blind staart op de noodzakelijke voorwaarden die in acht genomen moeten worden om een bepaald doel te bereiken. Men vergeet daarbij twee dingen. Ten eerste zijn de noodzakelijke voorwaarden slechts die welke niet mogen ontbreken indien men het gestelde doel wil bereiken, terwijl nog steeds de vraag open blijft welke middelen toereikend zijn om het gestelde doel daadwerkelijk te bereiken. En ten tweede bestaan er geen absoluut noodzakelijke voorwaarden, ze kunnen hun noodzakelijkheid enkel ontlenen aan de gestelde doeleinden zelf.

Concreet. Martens bestempelt met bijna marxistische bewoordingen ‘de economie’ als de basis, de noodzakelijke voorwaarde voor heel de rest (hij noemt: politiek en cultuur). Nochtans geeft hijzelf uitdrukking aan zijn besef dat zijn matigingsbeleid blijft afhangen van een politiek feit, namelijk het achterwege blijven van massale ‘sociale onrust’ bij het volk.

Martens hamert op de noodzaak van een herstel van ‘het concurrentievermogen en de competiviteit’ van de Belgische ondernemingen (door middel van loonmatiging en ‘saneringen’) als de noodzakelijke voorwaarde voor een economisch herstel. Maar in feite moet hij toegeven dat dat allemaal niets wezenlijks kan uithalen indien een – daarvan weinig afhankelijke – ‘heropleving’ van de wereldeconomie achterwege blijft, waarop men maar moet blijven wachten. Anders zouden onder meer de internationale rentevoeten niet dalen, met alle gevolgen van dien voor onder meer de Belgische overheidsfinanciën en al wat daarmee bekostigd moet worden.

Het ergste is echter het volgende, waarvan Martens zich blijkbaar geen rekenschap wil of kan geven. Het moet duidelijk zijn dat juist dóór het vervullen van de noodzakelijke voorwaarden voor een herstel van de kapitalistische wereldeconomie de economische wereldcrisis enkel op de spits gedreven kan worden. (Dat is de toestand die men decadentie noemt: indien hetgeen iemand of iets voor zijn voortbestaan absoluut nodig heeft, tegelijk zijn toestand zal verergeren.) Martens zegt dat alle industrielanden hetzelfde economische beleid moeten voeren, namelijk herstel van het concurrentievermogen door het inleveren van koopkracht van de massa. Een ‘geharmoniseerd’ beleid – van concurrentie! Martens zegt dat de vermindering van de binnenlandse koopkracht in België gecompenseerd wordt door een stijging van de Belgische export. Doordat echter de koopkracht van de Belgen daalt, verliezen andere landen een stuk van hun exportmarkt in België. Doordat de Belgische uitvoer elders meer succes heeft, verliezen andere landen een stuk van hun eigen binnenlandse markt of van hun exportmarkten. De crisis zelf wordt door ‘hetzelfde beleid’ van toenemende concurrentie in alle industrielanden, van één land naar het andere geëxporteerd. Dat moet leiden tot een voortdurende escalatie, op internationaal niveau, van het matigingsbeleid in alle betrokken landen. Overal moet de koopkracht blijven dalen, en steeds meer landen kunnen steeds minder kopen van binnenlandse zowel als buitenlandse producten. De crisis moet zich steeds verder toespitsen op wereldniveau.

De waarheid is dat de mensheid zich het heersende economische wereldsysteem en zijn doelstellingen niet langer kan permitteren. Het is oneconomisch geworden. Het kost veel te veel in verhouding tot wat het oplevert.

‘Er is een nieuw beleid nodig,’ om de laatste woorden van Mark Eyskens als eerste minister te citeren. Het beleid van Wilfried Martens is niet nieuw genoeg. Het komt slechts neer op een nog radicaler afbreken van het doel van elke economie – het voorzien in de levensbehoeften van de mensen – ter wille van de noodzakelijke voorwaarden ter handhaving van het bestaande economische systeem. Maar door deze voorwaarden te vervullen zal men de crisis van dit systeem alleen nog maar aanscherpen. Het is decadent.