Wim Bot
Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog
Hoofdstuk 2


De vorming van het MLL-Front

2.1 De confrontatie met de bezetting

‘Oom Henk was in alle staten. “Het wordt hier vreselijk, nu Hitler de oorlog heeft gewonnen,” zegt hij. Er kwamen steeds partijgenoten. Een enorme verwarring. Sommigen hadden het over “die rotmoffen”. Dan werd oom Henk kwaad. “We moeten onderscheid blijven maken tussen de nazi’s en de Duitse arbeiders,” zei hij steeds. “Hitler is aan de macht gekomen om hén te onderdrukken.” Maar het is erg moeilijk allemaal. Eerst waren we tegen de Nederlandse regering, omdat die kapitalistisch is. Hoe moet het nu Nederland bezet is? Ik zei tegen oom Henk: “Moeten we het niet zo zien dat de nazi’s Nederland hebben ingepikt en een soort groot-Duitsland willen maken? Dat zij nu de heersers hier zijn geworden en dat de arbeiders daar tegen moeten vechten?” Weet je wat hij antwoordde? “Het is helemaal niet zo gek wat je zegt, dat had ik van jou niet verwacht.”

“En je moeder?”

“Die was het daar mee eens. En zei steeds: we moeten wél internationalisten blijven, ook als we tegen de Duitse bezetter vechten. Nu spreekt de regering in Londen plotseling over ‘moffen’, maar eerst stopte ze onze mensen in de gevangenis wegens belediging van Hitler als bevriend staatshoofd. We zijn antifascisten, geen anti-Duitsers”.’[1]

Bovenstaand citaat uit Santens ‘Sneevliet, rebel’ geeft op onovertrefbare wijze aan hoe de RSAP reageerde op de Duitse bezetting. Enerzijds was er sprake van een ‘enorme verwarring’. Ook in verschillende latere publicaties werd gesproken van een ‘plotselinge verrassing’ en een ‘onvoldoende voorbereid zijn op de illegaliteit’.[2] Naast het in het vorige hoofdstuk genoemde facet van de onderschatting van de dreiging van een Duitse bezetting hebben hier waarschijnlijk ook andere factoren een rol gespeeld. Bij het uitbreken van een oorlog is verwarring een algemeen verschijnsel, ook bij groepen die er het meest op voorbereid zijn.[3]

Anderzijds blijkt uit het citaat ook de kracht van de RSAP. Vanaf het begin van de bezetting bleek ze in staat een duidelijke politieke lijn te ontwikkelen. De RSAP had de bezetting niet verwacht, maar dat het Duitse nationaalsocialisme moest worden bestreden stond voor haar buiten kijf. Dit verklaart het feit dat de RSAP onmiddellijk na het begin van de bezetting de illegaliteit inging. Daarmee was het de eerste politieke formatie die deze omschakeling doorvoerde.[4]

2.2 De omvorming tot de illegaliteit

Vanaf de capitulatie had de RSAP alle legale activiteit gestaakt. Van de posities in de vertegenwoordigende lichamen werd afstand gedaan. De opbouw van de illegale formatie, die zich het Marx-Lenin-Luxemburg-Front noemde, werd geleid door Sneevliet, Menist, Dolleman en van Driesten. Vanaf 1 juli 1940 verscheen onregelmatig het interne informatieblad ‘Richtlijnen’. Eind juli vond op de hei in Bussum een conferentie plaats, waaraan acht personen deelnamen. Op een vergadering van de Centrale Leiding op 22 september werd de structurering van de illegale groep afgerond.[5]

Basis van de organisatie was een systeem van vijfmanschappen of cellen.[6] Dit waren afgesloten eenheden met afzonderlijke taken. In principe kende men geen andere leden dan die van de cel waarin men functioneerde. De leiders ervan vormden de districtsleiding, die het contact met de Centrale Leiding onderhield. De structuur van het MLL-Front was dus puur verticaal. Een zorgvuldige selectie van de vooroorlogse RSAP-leden werd toegepast. Bij het begin van de bezetting had de RSAP ongeveer 2500 leden, het MLL-Front kende 400 tot 600 leden. De overige RSAP-leden en de achterban van de partij vormden de periferie van het MLL-Front; zij lazen de publicaties en op hen werd een beroep gedaan voor financiële steun. Van de financiële middelen werd de helft vrijgemaakt voor activiteiten, de andere helft voor steun aan vervolgde leden.[7]

Over de regionale verspreiding van het MLL-Front valt het volgende te zeggen. In 1939 kende de RSAP nog 42 afdelingen, in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland. De plaatsen waar de RSAP het sterkst geworteld was waren Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Dordrecht, Deventer, Twente en de Zaanstreek.[8] Volgens Ab Menist bestond het MLL-Front uit de volgende districten: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Haarlem, Arnhem/Gelderland, Dordrecht, Enschede, Hengelo, Almelo, Deventer, Hilversum, Zaandam, Alkmaar, Hoorn en Leeuwarden.[9] Andere plaatsen die in de literatuur en de bronnen worden genoemd (Delft, Leiden, Utrecht, Amersfoort) vielen waarschijnlijk onder één van deze districten.[10] Ten aanzien van de vooroorlogse periode lijken de voornaamste verschillen de volgende. In Friesland werden de publicaties van het MLL-Front niet algemeen verspreid en lijkt een aanzienlijke verzwakking te zijn opgetreden. De afdelingen in Groningen en Drenth worden nergens meer genoemd. De Zaanstreek zal door de opstelling van Bosman relatief minder belangrijk zijn geworden. De bolwerken Twente, Deventer en Dordrecht zijn moeilijk te beoordelen. Amsterdam, Rotterdam en Den Haag behoorden in ieder geval tot de allerbelangrijkste plaatsen.[11]

De verticale structuur werd niet altijd volgens de letter nageleefd. Waarschijnlijk zijn hierbij de plaatselijke verschillen vrij omvangrijk geweest. Een tegenwerkende factor was dat veel leden elkaar vanzelfsprekend kenden van voor de oorlog. De leiding hield echter strak vast aan de verticale structuur. In interne publicaties werd regelmatig geklaagd over slechte contributiebetaling en het niet in acht nemen van de veiligheidsmaatregelen:

‘De tijd van praten is voorbij, die van straffe partijopbouw gekomen.’[12]

De Centrale Leiding (CL) van het MLL-Front bestond uit Sneevliet (pseudoniemen: Bos, van Boxtel), Menist (de Roode), Dolleman (van Gelderen), Cor Gerritsen (v.d. Velde), Trien de Haan-Zwagerman, Jan Koeslag, Stan Poppe (T. Woudstra), Piet van ’t Hart (Max Perthus) en Jan Schriefer (v.d. Gracht). De CL was onderverdeeld in een Politiek Bureau, bestaande uit Sneevliet (voorzitter), Menist en Dolleman, en een Organisatorisch Bureau, bestaande uit Menist (voorzitter), Gerritsen, de Haan-Zwagerman, Koeslag, Poppe, van ’t Hart en Schriefer.[13] Met de drie leden van het Politiek Bureau is ook de werkelijke leiding van het MLL-Front genoemd. Sneevliet was de onbetwiste leider, zoals hij dat ook van de RSAP was geweest; hij schreef bijna alle belangrijke politieke verklaringen. Menist was de getalenteerde organisator, strak in de selectie van de leden, strakker dan hij voor de oorlog was geweest; Sneevliet vond hem te streng bij de selectie. Dolleman was penningmeester en tot de zomer van 1941 verantwoordelijk voor de productie van het materiaal. Sneevliet, Menist en Dolleman schreven ook alle drie in de publicaties van het MLL-Front. In deze mensen had het MLL-Front bekwame krachten, met een zeer grote ervaring in de arbeidersbeweging.[14]

Naast het reeds genoemde ‘Richtlijnen’ publiceerde het MLL-Front diverse andere uitgaven in de eerste bezettingsperiode. In de eerste plaats vanaf juli 1940 het ‘M.L.L.-Bulletin van het Marx-Lenin-Luxemburg Front’, dat vanaf november 1940 de naam ‘Bulletin van het M.L.L.-Front’ kreeg.[15] Het Bulletin was een gestencilde uitgave , waarin vooral langere analyserende stukken over de situatie in Nederland en de oorlog in het algemeen werden geplaatst; het stond onder redactie van Sneevliet en verscheen tweewekelijks. Dezelfde frequentie hadden de ‘Brieven aan sociaaldemocraten’, later ‘Socialistische Brieven’ genoemd. Deze brieven van één of twee kantjes werden verzorgd door Dolleman en waren speciaal bestemd voor sociaaldemocraten. Ze waren constant van een uitstekend gehalte; de politieke lijn van de organisatie werd er op duidelijke wijze in uiteengezet.[16]

Bij de omvorming naar de illegaliteit moesten ook tegenvallers worden verwerkt. Bosman verliet de organisatie. Na de capitulatie schreef hij ‘als logisch gevolg’ van zijn vooroorlogse opstelling een bedankbriefje. Op 10 juni 1940 schreef hij in een brief aan de Deventer RSAP’er Roebers dat men ‘onder de gegeven omstandigheden iedere actie, agitatie en propaganda’ moest nalaten; tevens vond hij dat de plaatsen in de vertegenwoordigende lichamen niet moesten worden opgegeven en sprak hij over de ‘grote soepelheid’ van de bezetters. Zijn brief werd geplaatst in ‘Richtlijnen’ van augustus, met een verontwaardigde reactie. Daarin werd gezegd dat het nu wel duidelijk was geworden waarom Bosman zich voor de oorlog tegen voorbereiding op de illegaliteit had verzet. Tevens werd bekend gemaakt dat behalve in Zaandam de partij nergens was geliquideerd en dat mensen die het met Bosman eens waren niet meer tot de organisatie werden gerekend.[17] Ook Bosmans medestander Langkemper zou geen deel uitmaken van de illegale organisatie. Op 21 mei 1940 werd hij gearresteerd op verdenking van spionage, maar op 19 december werd hij weer vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Hij sloot zich echter niet aan bij het MLL-Front.[18] Verrassender dan het wegvallen van Bosman en Langkemper was dat van van Driesten. In het begin werkte van Driesten, ‘Sneevliets beste leerling’, mee aan de opbouw van de illegale groep; daarna moest hij onderduiken, ging hij in zaken en trok hij zich terug. In zijn bedankbrief, gepubliceerd in ‘Richtlijnen’ van 13 januari 1941, schreef hij dat hij geen belangstelling meer had voor de partij, haar ontgroeid was en dat zijn zaken belangrijker waren. De brief werd besproken tijdens een CL-bijeenkomst van 11 januari; geconcludeerd werd dat van Driesten niet tegen de moeilijkheden van de strijd was opgewassen, maar daar niet voor durfde uitkomen. Verder commentaar kon volgens de CL op een ‘dergelijke brief’ achterwege blijven. De leden werd aangeraden de persoon van van Driesten volkomen te negeren.[19]

Voor de CL ging het in dergelijke gevallen om desertie, om het in de steek laten van de organisatie; het wegvallen van betrouwbaar geachte mensen in deze zware periode leidde begrijpelijk genoeg tot grote teleurstelling.

2.3 De eerste politieke stellingname van het MLL-Front

Hoe was inmiddels de politieke situatie in Nederland, na de eerste schok van de capitulatie, en hoe reageerde het MLL-Front daarop?

In de eerste periode na de capitulatie was het optreden van de bezettende macht in de ogen van veel Nederlanders gematigd; de NSB kwam niet meteen aan de macht, de politieke partijen werden niet ontbonden. Een aantal van de meest belangrijke democratische rechten werden echter buiten werking gesteld: stakingsrecht, demonstratierecht, recht op openbare vergaderingen. Onder leiding van Seyss-Inquart werd het staatsapparaat overgenomen. In de tweede helft van juli werd de aanval op de organisaties van de arbeidersklasse geopend. Het NVV werd gelijkgeschakeld, met de SDAP werd hetzelfde geprobeerd, RSAP en CPN werden verboden.[20] In een drietal belangrijke teksten reageerde het MLL-Front op deze ontwikkelingen; deze teksten worden hier uitgebreid weergegeven, omdat er in het politieke perspectief van het MLL-Front werd uitgewerkt.[21]

Het inleidende artikel in het eerste nummer van het Bulletin was getiteld ‘Door socialisme naar de vrijheid’. Daarin werd voorspeld dat de oorlog van lange duur zou zijn, indien Duitsland er niet in zou slagen ook Engeland te verslaan. Het verloop van het offensief had na vijf dagen oorlog in Nederland fundamentele politieke veranderingen geschapen. Een tijdvak van algemene karakterloosheid was ingeluid, waarin voor een legaal functioneren geen plaats meer was. Die karakterloosheid signaleerde het Bulletin bij de sociaaldemocratie, bij het speculeren op oorlogswinst van de nationaalsocialisten in Nederland en bij ‘hun compagnons der nationaal-bolsjewistische CPN’. In discussies moesten de leden van het MLL-Front zich richten op ‘politiek ongeschoolden en ontwortelden’. Speciale aandacht was nodig voor de jongeren, evenals voor de sociaaldemocratie, die tegelijk met de burgerlijke democratie tot de ondergang was gedoemd. In de discussie moest men zich beperken tot fundamentele begrippen als de verhouding tussen kapitalisme en socialisme, de ondergang van de burgerlijke democratie en de zwendel van nationaalsocialisme en nationaal-bolsjewisme. Bijkomstige zaken, die in het verleden van de arbeidersbeweging zoveel versnippering hadden doen ontstaan, moesten achterwege worden gelaten.[22]

In een lang artikel, ‘Na 10 maanden oorlog’, werd ingegaan op het oorlogsverloop. Duitsland, Italië en Japan probeerden zich voor te doen als wegbereiders van de nieuwe orde om hun veroveringszucht te camoufleren, de democratische landen ging het niet om de verdediging van de democratie, maar om het behoud van hun machtsposities. De tegenstelling tussen Engeland en Duitsland was in de eerste plaats economisch van aard.

Over de ‘Napoleontische opmars van het Duitse imperialisme’ werd gezegd dat daarin verschillende factoren van belang waren geweest. Het was voor Duitsland een voordeel geweest het leger opnieuw te moeten opbouwen. Het nationaalsocialisme was verder moreel in het voordeel geweest ten opzichte van de democratische landen, waarvan het verval het meest dramatisch werd geïllustreerd door de capitulatie van Frankrijk. Ook werd gewezen op de kortzichtigheid van de neutraliteitspolitiek:

‘De kans, die aan Hitler geboden is om zich achtereenvolgens van verschillende kleinere landen en tenslotte van Frankrijk meester te maken, vloeide voort uit de machteloosheid en besluiteloosheid van al die landen, die “strikt neutraal” wilden blijven en geenszins de inspiratie kenden tot de vorming van een gesloten blok, hetwelk de bedreigde “democratie” in staat zou hebben gesteld de gunstigste voorwaarden te scheppen voor de verdediging der aangesloten landen.

De democratie bleef ondergeschikt aan de “strikte neutraliteit”.’[23]

Ingegaan werd eveneens op het verdere oorlogsperspectief. Een overwinning van Duitsland op Engeland zou een ‘omgekeerd Versailles’ betekenen; een duurzame vrede zou er niet door kunnen worden bewerkstelligd. Indien het weerstandsvermogen van Engeland echter groter zou blijken dan na de instorting van Frankrijk kon worden verwacht, en de Verenigde Staten in Azië de kant van Engeland zouden kiezen, zou er een oorlogswinter komen, waarvan het verloop niet te voorspellen was. In dat geval zouden verzetsmogelijkheden in Duitsland en bezet Europa ontstaan.

Het slot van de tekst was optimistisch. Uit de antikapitalistische demagogie van het nationaalsocialisme bleek dat het kapitalisme tot ondergang was gedoemd. Deze karakteristiek van het nazisme had ook het pact met de Sovjet-Unie mogelijk gemaakt. Fascisme en stalinisme waren surrogaten van het echte socialisme, dat onverbrekelijk verbonden was met vrijheid en gelijkheid:

‘De regimes van Moskou en Berlijn leverden de vervalsing van het socialisme. Daarom meer concentratiekampen en gevangenissen in Rusland en Duitsland dan in de oude kapitalistische landen.’[24]

In het vierde nummer van ‘Richtlijnen’ van augustus 1940 werd dieper ingegaan op het te verwachten verdere verloop van de oorlog. Volgens dit stuk was het tijdperk van de burgerlijke democratie voorgoed afgelopen, ook in het ‘theoretische geval’ van een Britse overwinning zonder revolutie. Geconstateerd werd dat Duitsland vermoedelijk teveel hooi op haar vork had genomen; de lijn van de snelle overwinningen van Duitsland was afgebroken. Duitsland zou door Engeland worden gedwongen tot een lange oorlog. Tevens moest worden gerekend op een oorlog tussen Engeland en Japan, hetgeen ook een deelname van de Verenigde Staten aan de oorlog zou betekenen. In deze omstandigheden zou het moeilijker worden voor de nazi’s de orde in de bezette gebieden te handhaven, met name in Frankrijk. Het nationaalsocialisme gebruikte het socialisme als lokaas. Maar door de oorlog zou het nazisme worden gedwongen tot een politiek van afbraak, ook van onder de parlementaire democratie verworven sociale maatregelen. Hieruit volgde volgens ‘Richtlijnen’ dat de kracht van de revolutie vooral moest worden gezocht in Duitsland en in de bezette gebieden; de revolutionaire ontwikkeling zou het Duitse imperialisme verhinderen haar oorlogsdoeleinden te bereiken.

Datzelfde gold echter ook voor het Britse imperialisme, dat ernstiger door arbeidersstrijd en koloniale onafhankelijkheidsstrijd bedreigd zou worden dan in de Eerste Wereldoorlog, zij het niet op korte termijn. De strijd voor volle onafhankelijkheid in Brits-Indië zou pas losbranden bij een revolutionaire doorbraak in Europa. Een revolutionaire ontwikkeling zou worden tegengegaan door iedereen die de kant van Engeland koos. Daarom moest worden vastgehouden aan de stelling dat de hoofdvijand in eigen land stond.[25] Nodig was solidariteit met de Duitse arbeiders; een tweede Versailles moest worden voorkomen.

De rol van de Sovjet-Unie in de oorlog kwam slechts summier aan de orde; ze deed haar best buiten de oorlog te blijven en de ‘oude tsaristische imperialistische’ doeleinden te bereiken.

Volgens het artikel had het socialisme er objectief nog nooit zo gunstig voorgestaan en kon er op worden gerekend dat zich dit ook op het subjectieve vlak zou uitdrukken. De massa zou het nationaalsocialisme herkennen als een uiterste poging van de burgerij om haar heerschappij te handhaven. De sociaaldemocratie had afgedaan, en daar waar ze niet had gecapituleerd was ze de knecht van het Engelse imperialisme geworden. De stalinistische bureaucratie had zich door haar eigen politiek ontmaskerd. Sociaaldemocratie en communistische partijen zouden zich tegen een revolutionaire ontwikkeling keren. Vandaar het grote belang van de opbouw van een revolutionaire partij, een opbouw die slechts illegaal mogelijk was.[26]

Dezelfde en andere thema’s kwamen aan de orde in een lang stuk in het tweede nummer van het Bulletin van augustus 1940. Uitgebreid werd ingegaan op de vraag wat de oorzaken waren van de snelle nederlaag van Nederland in de oorlog. Tegengesproken werd het idee van met name sociaaldemocraten die vonden dat de Nederlandse defensie niet sterk genoeg was geweest, doordat de sociaaldemocratie te lang had vastgehouden aan ontwapening. Het lot van beter bewapende landen als Polen, Tsjecho-Slowakije en België bewees dat deze sociaaldemocraten hun ‘klasse inzicht en denkvermogen’ verloren hadden; volgens het Bulletin konden kleine staten zich niet duurzaam verzetten tegen de grote mogendheden. Eveneens bestreden werd het — veelgehoorde — argument van het ‘verraad’ door Duitsers in het buitenland en door binnenlandse nationaalsocialisten. Volgens het MLL-Front kon dit niet van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor het bankroet binnen vijf dagen, ook al was verraad wellicht voorgekomen; toeschrijven van alle kwaad aan verraad getuigde van ‘burgerlijke voorstellingen’.[27] De werkelijke verklaring voor de militaire successen van Duitsland moest worde gezocht in moreel en techniek. Doordat Duitsland zich na Versailles opnieuw had moeten bewapenen had het de nieuwste technische vindingen kunnen gebruiken, die het succes van het bliksemoffensief in Europa mogelijk hadden gemaakt. Naast de technische was de morele factor van groot belang. De burgerlijke democratie had door de neergang van het kapitalisme democratische vrijheden ondermijnd en tegelijkertijd ‘machteloos geleuterd over nieuwe ordeningen’. Ze kon daarom geen geestdrift verwekken bij de massa’s. Het Duitse nationaalsocialisme was weliswaar ook uit het kapitalisme geboren, maar de verklaring van het sterke moreel lag in het feit dat velen in de waan leefden dat Europa van het kapitalisme zou worden verlost door de zegeningen van het nationaalsocialisme. Tegenover dit uit ‘misleiding geboren idealisme’ zou slechts het internationale socialisme een sterker morele factor kunnen vormen, maar in Engeland maakten de heersers zich wijs dat ze de ‘koloniale slaven’ konden mobiliseren om ‘voor de Union Jack’ te sterven.[28]

Voorspeld werd dat Engeland en de VS op langere termijn de technische wedloop zouden winnen, maar dat ten aanzien van het moreel Duitsland voorlopig in het voordeel zou blijven. Pas door de lange duur van de oorlog zou de ontevredenheid in Duitsland en de bezette gebieden toenemen:

‘De opnieuw opmarcherende Duitse revolutie zal besmettelijk zijn naar het Westen en naar... het stalinistische Oosten.’[29]

Een tweede belangrijk thema waarmee de tekst zich bezighield was de politieke situatie in Nederland. Over het wezen van de Duitse overheersing bestond voor het MLL-Front geen onduidelijkheid; Nederland werd door de bezetters beschouwd als een kolonie, die aan de Duitse oorlogsvoering ondergeschikt werd gemaakt. Duurzame resultaten zou dat echter niet kunnen opleveren, want bij een langere duur van de oorlog zouden uitbarstingen van verzet ontstaan. Het politieke leven in Nederland werd volgens het MLL-Front gekenmerkt door ‘leugenachtigheid en karakterloosheid’. Gezien de repressie tegen de arbeidersbeweging en het beginnend antisemitisme werd het onbegrijpelijk genoemd

‘...als ten overstaan van zulke feiten Hollandse arbeiders, zelfs socialistische arbeiders kunnen praten over de gematigdheid en de loyaliteit der Duitse meesters.’[30]

De tekst besloot met een algemene beschouwing over de taken en perspectieven van het MLL-Front. De verwachting werd uitgesproken dat het werk van de socialistische kernen in Europa weerklank zou vinden bij de Russische arbeiders en boeren; eveneens zou een wisselwerking ontstaan tussen de strijd van de arbeiders in het westen en de strijd van de ‘koloniale slaven’. Weerstand tegen de illegaliteit werd fel bestreden; de strijd voor het socialisme liet zich niet ongestraft voor de duur van de oorlog buiten gebruik stellen. Toegegeven werd dat de revolutionaire stroming zwak was, maar ze zou niet zwak blijven:

‘Scheidsmuren vallen, de verwarring maakt bij het groeien van de oorlogsellende plaats voor groeiende klaarheid... Economische en politieke factoren brengen beroering en ontvankelijkheid. De overheerser zal in het tot een kolonie neergedrukte Nederland doorlopend verbittering wekken.’[31]

Deze verbittering zou op bepaalde momenten, mede door de honger, een uitweg zoeken. Naar aanleiding van de witte anjerdemonstraties op de verjaardag van Prins Bernhard, het eerste openlijke protest tijdens de bezetting, stelde het Bulletin:

‘Wij staan niet afwijzend tegenover de drang naar volkomen zelfstandigheid van de eenheid, die Nederland in de loop der tijden werd. Maar wij weten, dat het nationale probleem voor de arbeidersklasse niet het hoofdprobleem is. Wij blijven ons op de hoogte stellen van de feiten van de dag, ontleden hun betekenis, en laten geen middel ongemoeid om de wederopstanding van het socialistisch bewustzijn te bevorderen. Wij vergeten voor de verwezenlijking van het socialisme het Duitse proletariaat niet en laten ons in geen geval er voor gebruiken de proleten in Duitse uniformen af te stoten. In onze discussie zullen wij vaak bij het verwekken van de geest van verzet Hollandse nationalisten ontmoeten, wij zullen hun taal nooit de onze maken.’[32]

Een aantal elementen uit de in deze paragraaf besproken teksten zouden gedurende de hele periode van het bestaan van het MLL-Front terugkeren:
- De verwachting dat de oorlog niet snel zou zijn afgelopen, dit in tegenstelling tot illusies die in Nederland op grote schaal leefden.[33]
- De waarschijnlijkheid van een uitbreiding van de oorlog tot Azië, waardoor ook de VS in de oorlog betrokken zouden worden. In de koloniën moest worden vastgehouden aan de eis van volledige onafhankelijkheid, ongeacht de nationaliteit van de koloniale overheersers.
- De zeer felle veroordeling van de politiek van de Sovjet-Unie en de CPN. Over de beoordeling van het bewind in de Sovjet-Unie bestonden meningsverschillen binnen het MLL-Front, die een tijdbom vormden onder het bestaan van de organisatie.
- Het bestrijden van het idee dat het nazisme ook maar iets te maken had met het socialisme; het aanvallen van de politiek van de bezetter en het bestrijden van het idee ‘dat het wel mee zou vallen’.
- De houding tegenover het nationalisme, waar het MLL-Front geen concessies aan wilde doen.
- De opvatting dat door de oorlog een groei van de revolutionair-socialistische beweging mogelijk was, mede doordat de vooroorlogse scheidsmuren binnen de arbeidersbeweging waren weggevallen; vooral binnen de sociaaldemocratische aanhang probeerde men invloed te verwerven.
- De verwachting dat er na de oorlog geen toekomst voor de parlementaire democratie zou zijn.

In de volgende hoofdstukken zullen deze thema’s uitvoerig worden behandeld.

_______________
[1] Santen, Sneevliet, rebel, 55-56.
[2] Zie M.L.L.-Bulletin, no.5, 1 oktober 1940, ‘Economie en politiek’, 1; M.L.L.-Front, oudejaar 1940; Brieven aan een jeugdvriend, extra bijlage, januari 1941. In de noten wordt voor het M.L.L.-Bulletin van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front , later Bulletin van het M.L.L.-Front geheten, de afkorting Bull. gebruikt; voor Brieven aan een jeugdvriend de afkorting Br.Jv.
[3] ‘Voor een revolutionaire partij is vooral het moment van de declaratie van de oorlog kritisch. De burgerlijke en sociaalpatriottische pers zal, in bondgenootschap met de radio en de bioscopen, een stortvloed van chauvinistisch vergif over de werkende massa’s gieten. Zelfs de meest revolutionaire en geharde partij kan hier niet in haar geheel tegen bestand zijn.’ (Trotski, Writings 1933-34, 324).
[4] Lock, ‘On Sneevliet, the Dutch Communist Party...’, 101-104, betwist dit, met name ten opzichte van de CPN. Zie hiervoor verder hoofdstuk 3, paragraaf 5. De enige organisatie die mijns inziens het MLL-Front op dit punt kan betwisten is de Groep van bolsjewieken-leninisten (GBL), de Nederlandse afdeling van de trotskistische Vierde Internationale. Deze kleine groep ging eveneens meteen in de illegaliteit, onder de naam Bond van Communisten; haar blad, ‘De Communist’, verscheen vanaf de zomer van 1940. Zie Mol, Trotskistische beweging Nederland, 38; Winkel, De ondergrondse Pers 1940-1945, 103-104. Daarnaast waren er de eerste nationalistische groeperingen in de eerste bezettingsmaanden, maar die zijn niet te beschouwen als voortzetting van een specifieke politieke organisatie.
[5] Perthus, Sneevliet, 419-425; Voor vrijheid en socialisme, 16-19.
[6] Verder wordt door mij de term cellen of groepen gehanteerd.
[7] Voor de structuur zie: Richtlijnen, no.1, 1 juli 1940; Richtlijnen, 22 september 1940, 3 (IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front); Perthus, Sneevliet, 419-420.
Ledental: Perthus, Sneevliet, 442; Pieterson, Het revolutionaire socialisme, 60, 82. Sijes, De Februaristaking, 52, stelt dat het MLL-Front ten tijde van de Februaristaking slechts 150 leden had, in een dertigtal groepen. Sijes geeft hiervoor geen bronvermelding, maar is ongetwijfeld uitgegaan van de cijfers die met name door Sneevliet werden gegeven tijdens diens verhoor ( Verhoor Sneevliet 7-3-’42, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Dossier proces Sneevliet, SG15/42). Volgens Perthus (Sneevliet, 460) werd in deze verklaring opzettelijk het aantal leden en de activiteiten gebagatelliseerd. Zo zou volgens Perthus (Brief van ’t Hart aan L. de Jong, 11-6-’66, IISG, archief van ’t Hart, no. 1, correspondentie) alleen het district Rotterdam in het najaar van 1941 meer dan 150 leden hebben geteld. Perthus’ cijfers zijn betrouwbaarder dan die van Sijes. Het is vrijwel onmogelijk dat er van de 2500 vooroorlogse leden van de RSAP slechte 150 de illegaliteit ingingen. Ook de oplages van de verschillende uitgaven van het MLL-Front die door Winkel in haar standaardboek worden gegeven pleiten voor Perthus. Wel is mogelijk dat Perthus’ schatting aan de hoge kant is; een waterdichte schatting valt niet te maken. In het begin van 1942 verscheen een interne uitgave van het MLL-Front, ‘Tijdsproblemen’, in een oplage van 60 a 70; elke cel zou er één exemplaar van ontvangen. Het aantal leden zou dan dus ongeveer 325 moeten zijn geweest. Hierbij moet wel worden aangetekend dat in het begin van1942 het MLL-Front was uitgedund door een aantal arrestaties.
[8] Zie Pieterson, Het revolutionaire socialisme, 61-119, 129.
[9] Zie verhoor Menist, 10-3-’42, RIOD, Dossier proces Sneevliet, SG 15/42; deze lijst lijkt betrouwbaar gezien de vooroorlogse spreiding en de informatie in bronnen en literatuur.
[10] Deze plaatsen worden genoemd in het procesdossier en in Perthus
[11] Voor Friesland: Berendsen/Weeda, Uit de vonk, 51; Bosman en Zaandam: zie deze scriptie, 15.
[12] Richtlijnen, no.4, augustus 1940; zie verder Perthus, Sneevliet, 419-420; Richtlijnen, no.3, augustus 1940; M.L.L.-Front, oudejaar 1940. Plaatselijke verschillen: in Den Haag werd niet strikt de hand gehouden aan de verticale structuur (interview Drenth, A. Dolleman en W.Dolleman), terwijl aannemelijk is dat in Rotterdam door de invloed van strakke organisatoren als Menist en van ’t Hart het geval is geweest.
[13] Samenstelling leiding: Perthus, Sneevliet, 425; de omvang van de leiding was dus groter dan de in de statuten van 22 september bepaalde van vijf personen. De splitsing in een Politiek en een Organisatorisch Bureau was bepaald in de statuten van 22 september, maar lijkt pas in januari 1941 te zijn doorgevoerd: Richtlijnen, 13-1-’41.
[14] Perthus, Sneevliet, 449; Santen, Sneevliet, rebel, 69; Brief Sneevliet aan Vereeken, 17-11-’41, RIOD, Documentatie Sneevliet, I-1600.
[15] Het Bulletin verscheen met verschillende ondertitels.
[16] Zie voor het verschijnen van deze publicaties: Perthus, Sneevliet, 423.
[17] Zie Richtlijnen, no.3, augustus 1940; Open Brief. Aan mijn ex-partijgenoten en aanstaande medestrijders, 5, IISG, archief Bosman no.340, Open Brief en diversen; Perthus, Sneevliet, 420, 492n. Later werd in Zaandam een nieuwe groep van het MLL-Front gevormd (Perthus, Sneevliet, 420).
In zijn na de oorlog geschreven ‘Open Brief’ probeerde Bosman zijn gedrag te rechtvaardigen. Over de brief aan Roebers schreef hij dat deze berekend was op de te verwachten censuur. Dit argument is niet overtuigend, omdat de inhoud van zijn brief aan Roebers geheel in overeenstemming was met zijn vooroorlogse opstelling. Meer in het algemeen druipt Bosmans ‘Open Brief’ van de hypocrisie. Zo schreef hij voor de oorlog Sneevliet te hebben aangeraden te emigreren om hem zo te redden voor de arbeidersbeweging. In een brief aan Langkemper van 6 april 1939 had Bosman echter het volgende geschreven: ‘Ik geloof dat S. rijp is voor emigratie, dat wordt dan een vrijwillige externering, het kan verkeren. Dat niemand nog op de gedachte gekomen is, dat het een ramp kan zijn voor de gemeenschap dat er grote mannen geboren worden.’(IISG, archief Bosman, no.236, correspondentie met Langkemper.
[18] Zie Akten der Geheimen Staatspolizei, Staatspolizeistelle Düsseldorf, Uber Langkemper Adolf, RIOD, Aktenzeichen no.201/40; Langkemper zelf zei zich om politieke motieven niet te hebben aangesloten: ‘Revolutionair in China, Indonesië en Nederland. Sneevliet kwam, zag en maakte herrie’, in: Haagse Post, 4 maart 1967, 21-22.
[19] Zie Richtlijnen, no.4, 13-1-’41; Perthus, Sneevliet, 425-426.
[20] Zie Perthus, Sneevliet, 422; Sijes, De Februaristaking, 2-3, 7.
[21] Eén van die drie teksten is het eerste nummer van het Bulletin, dat bij mijn weten tot nu toe in geen enkele studie is behandeld; het bevindt zich niet in de collectie van het RIOD, wel in de collectie Schouten van het IISG.
[22] ‘Door socialisme naar de vrijheid’, Bull., no.1, juli 1940, 1-2.
[23] ‘Na 10 maanden oorlog’, ibidem, 5.
[24] Ibidem, 6. Het eerste nummer van het Bulletin bevindt zich in het archief Schouten, IISG, no.24a, Bulletin MLL-Front.
[25] Wie deze hoofdvijand was werd er niet bij gezegd. Dolleman zou dat in het najaar van 1941 wel doen in de Socialistische Brieven, no.20: de hoofdvijand bestond uit de fascistische overweldiger en haar Hollandse satellieten.
[26] Richtlijnen, no.4, augustus 1940, 1-3.
[27] Zie over verraad door een vijfde colonne de Jong, Het Koninkrijk, III, 502-508.
[28] Opvallend is dat het argument van de negatieve effecten van de neutraliteitspolitiek in het tweede nummer van het Bulletin niet meer werd gebruikt. Over de oorzaken van de snelle nederlaag vgl. de Jong, Het Koninkrijk, II, met name 361, 402-403. Volgens de Jong was de beslissende voorsprong van het Duitse leger toe te schrijven aan bewapening, tactiek en moreel.
[29] Bull., no.2, augustus 1940, 6.
[30] Ibidem, 7.
[31] Ibidem, 11.
[32] Ibidem.
[33] Zie de Jong, Het Koninkrijk, IV,v-vi.