Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 12


12. Terug in de rij

Na de verkiezingen werd al vlug duidelijk dat niet alleen de CMB een opdracht had gekregen vanuit de conclaafbesprekingen met Saverijs. Ook het ABVV moest orde op zaken stellen. René Stroobant, de plaatselijke secretaris, waar we al jaren zeer goed mee samenwerkten, moest weg. Van den Eynden nam hem zijn taak af en gaf die door aan Van Herbruggen, de secretaris van Hoboken. Ondertussen waren Boel en Cockerill gefusioneerd. Een hele groep arbeiders uit Temse werd voorlopig of definitief naar Hoboken gestuurd. Weg van hun bekende kameraden, weg ook van de délégués waar ze op vertrouwden. De opvattingen van de ABVV-militanten botsten voortdurend tegen van Van Herbruggen. Het ene conflict volgde het andere op.

Zelf kwam ik na de verkiezingen terug in de schrijnwerkerij terecht. Daar merkte ik onmiddellijk een aantal grote veranderingen. Vroeger werkten we er met 30 tot 40 mensen. Nu waren we amper met 5 man over. In het begin moest ik hele dagen hetzelfde doen: eenvoudige bakken in mekaar timmeren. Later werd ik achter een machine gezet. Ik noemde hem de ‘ijzeren schrijnwerker’. Overal zag je lichtjes en knopjes. Om de zes of zeven minuten sprong de machine open. Dan moet je er de onderdelen in steken, en zoveel minuten later moet je klaar staan met de volgende. Toen is mij duidelijk geworden hoe zwaar de technologie op ons werk ingegrepen had. En vooral hoe de man die daar moet werken dat aanvoelt. De patroons zeggen altijd dat het werk er veel lichter door wordt. Integendeel. De machine bepaalt het ritme, je krijgt met een enorme stress te maken. Maar het ergste vond ik, dat je er niet mee kunt praten. Je kunt er tegen vloeken, er tegen schoppen. Maar het reageert niet. Mensen communiceren, reageren, praten. Die machine zwijgt.

In die periode gaf de meestergast me eens de opdracht om over de hele werf vlaggen uit te hangen, ter gelegenheid van een doop. Maar dat duurde niet lang. Voor mij was het immers de gedroomde kans om eindelijk weer eens iedereen te zien, met iedereen te praten. Toen de directie vernam dat ik over de werf liep, kwam al vlug het bevel dat ik met dat werk moest stoppen.

In het voorjaar van ’84 maakte de directie bekend dat ze de schrijnwerkerij zou ‘rationaliseren’. Het kwam hier op neer dat de schrijnwerkerij van Temse volledig verdween. Een aantal mensen kon wel naar Hoboken overgeplaatst worden. Enkele anderen gingen op brugpensioen. Ik werd overgeplaatst naar het ‘meubelmagazijn’. Een loods van 60 op 80 meter. Ik stond daar alleen, samen met twee meestergasten. In die hall was werkelijk niets in orde. ’s Zomers was het er snikheet. ’s Winters vroor het er soms 10 tot 15 graden. Ik bleef wel alle mogelijke kansen benutten om met mensen te spreken. Al hadden ze me geïsoleerd, ik bleef gemakkelijk aanvoelen wat er onder de mannen leefde. Er kwam al eens iemand in ‘mijn’ magazijn, of ik moest wel eens ergens heen. Kortom, ik bleef op de hoogte van wat er op de werf leefde. Ter gelegenheid van het opdoeken van de schrijnwerkerij, was er een overeenkomst tot stand gekomen. Daarin werd vooreerst die stap in de sanering geregeld. Tegelijkertijd echter werden heel wat verworven rechten op de helling gezet, ondermeer rond de ploegvergoedingen, de regeling van de werktijden, enz. De ABVV-militanten hadden na harde discussies mét Van Herbruggen af kunnen dwingen dat dit akkoord op een algemene vergadering voorgelegd zou worden. Op die vergadering heb ik ook de mannen toegesproken. Samen met de délégués van het ABVV heb ik uitgelegd wat ze met ons aan het doen waren. We hebben er op gewezen dat de directie niets achterwege zou laten om onze verworven rechten kapot te maken. Ik had het over de ongelijke behandeling van de mensen, over de onzekerheid van alle arbeiders. Want velen voelden aan dat de sanering van de schrijnwerkerij het begin was van iets veel ingrijpenders. Ik heb gesproken over die vernederende ‘functioneringsgesprekken’ die iedere arbeider met zijn meestergast moest hebben. En dat sloeg aan bij die mannen! Het akkoord werd dan ook verworpen met 83 %! En wat zagen we toen gebeuren? Nog diezelfde dag gingen de secretarissen datzelfde akkoord ondertekenen. Voor de militanten van het ABVV was dit het einde. Ze trokken naar Antwerpen en eisten dat Van Hergbruggen teruggetrokken zou worden en Stroobant terug naar de werf zou komen. En Stroobant kwam terug. Maar... hij mocht niet de werf. Voor de directie was hij ‘persona non grata’.

De lassers staken

Vlak daarop gingen de lassers in staking. De directie had beslist de 5 % toeslag voor werk in gesloten ruimtes niet langer te betalen. Waarop de lassers spontaan het werk neerlegden. Dat bewees eens te meer dat je nooit moet denken dat het verzet onder de arbeiders dood is. Ondanks alle sterke dingen die ze meegemaakt hadden, gingen ze in verzet en eisten ze dat hun vakbonden hen zouden steunen. Op de ABVV-militanten en Stroobant konden ze rekenen. Maar het ACV en het ACLVB erkenden de staking niet. Onder druk echter van de mensen betaalden ze dan toch.

En toen kwam het binnen de PMB, de provinciale metaalwerkersbond van het ABVV, tot een stroomversnelling. Willemkens, de nieuwe provinciale secretaris, weigerde te onderhandelen in aanwezigheid van de délégués. Eén van hen vraagt hem of ‘hij de lassers misschien gaat verkopen’? Waarop de man afgezet wordt. Op vraag van de provinciale secretarissen zelf komt de sociale bemiddelaar een referendum organiseren bij de lassers. Waar de patroons al lang om vragen, waar de liberalen wetsvoorstellen over indienen, wordt hier door vakbondssecretarissen om gevraagd. Het voorstel werd zo eensgezind afgewezen dat de sociale bemiddelaar de uitslag niet eens durfde bekend te maken. De tegenstellingen werden trouwens harder en harder. Willemkens verklaarde in De Morgen dat de ABVV-délégués van Temse ‘fascisten’ zijn die in de vakbond geïnfiltreerd zijn. Uiteindelijk beslissen de militanten van het Waasland dat ze niet langer onder Willemkens kunnen werken en sluiten ze aan bij de afdeling West- en Oost-Vlaanderen van de ABVV-metaalbond.

Ik zelf had ondertussen de tijd gekregen en genomen om na te denken, om met kameraden van de PVDA, dieper in gesprek te gaan. Ik las al eens een boek, nam een studie door. Op 1 mei 1985 heb ik openlijk mijn beslissing bekend gemaakt. Ik trad toe tot de PVDA. Het was een belangrijke en overtuigde stap.

Na de staking van ’81 had Boel een nieuwe personeelsdirecteur binnen gehaald. Hij had zijn strepen al verdiend bij Volkswagen. Voor het eerst werd iemand van buiten het bedrijf voor zo’n functie in dienst genomen. Ik vergeleek het een beetje met de situatie bij de rijkswacht. Die worden ook ingezet op minstens 25 km van de plaats waar ze mensen kennen en waar de mensen hen kennen. Zijn opdracht was om nu eindelijk eens schoon schip te maken met dat strijdsyndicalisme dat zo diep zat bij de Boelarbeiders. De directie had ook haar lessen getrokken uit de staking en had gezien welke kracht de arbeiders konden ontwikkelen als ze met die ideeën, met die militanten op stap konden gaan. Die nieuwe personeelsdirecteur maakte een lijvig document op: Krachtlijnen voor een vernieuwd personeelsbeleid.

Tegen het ‘harmoniemodel’: 300 arbeiders naar de rechtbank

De nieuwe personeelsdirecteur legde onder meer uit dat er alleen nog maar gewerkt kon worden met militanten en verkozenen die passen in het ‘harmoniemodel’. Wie daar niet in paste, zou met harde hand aangepakt worden. Wanneer in ’85 één van de ABVV-verkozenen ontslag neemt uit de ondernemingsraad, geeft de militantenkern de opdracht aan Patrick Mertens om hem te vervangen. Maar Mertens paste niet binnen het ‘harmoniemodel’ en dus mocht hij er niet in. Hij besloot echter te blijven en dus trok de directie naar de rechtbank. De dag waarop de zaak voorkomt, organiseert men een algemene vergadering. Maar de directie heeft de eetzaal af laten sluiten. We bleven buiten staan. Toen heb ik iedereen uitgenodigd om te komen vergaderen in mijn magazijn. Daar was immers plaats genoeg. De personeelsdirecteur wou echter mee naar binnen gaan. Hij weigerde te vertrekken toen de délégués hem dat vroegen. Voor ons is dat altijd een principe geweest. Er is vrijheid van vergaderen. Vrijheid van spreken. Maar dat wil dan ook zeggen dat BOB’ers [een politiedienst, Bijzondere Opsporings Brigade — MIA], personeelsdirecteur en andere pottenkijkers niet op onze vergaderingen thuis hoorden. Wij gaan toch ook niet meeluisteren op een directievergadering? Ik heb toen, op die algemene vergadering, eerst aan de mannen uitgelegd hoe ik daar zat: in de kou, alleen, en met een loods en een machine waar niets volgens de regels werkte. Als demonstratie zette ik een paar machines in gang. Het stof vloog in het rond. Ik vertelde hoe vaak ik al bij alle mogelijke betrokken instanties was gaan klagen. Bij mijn oversten, bij de arbeidsgeneesheer, bij de productiechef. En telkens weer bleek dat er een dwingend bevel van boven uit was om vooral niets aan die situatie te veranderen. Het was weer een kwestie van aanvoelen wat er onder de mannen leefde, en om dat in één enkel feit duidelijk te maken.

De personeelsdirecteur heeft daarop de vergadering verlaten. En meteen was er weer de sfeer om een goede vergadering te hebben over de zaak Mertens en de rechtszaak in Dendermonde. Driehonderd arbeiders, in werkkledij, en met eigen vervoer, zijn toen naar de rechtbank getrokken. De zaak werd in eerste aanleg gewonnen.

Rond kerstmis kreeg ik het bericht dat ik, samen met nog een aantal arbeiders verplicht op brugpensioen werd gestuurd. De vooropzegging zou aflopen op 11 april. Ze waren er niet gerust in, ook al hadden ze me geïsoleerd in dat magazijn. Op 7 februari werd ik naar de personeelsdienst geroepen. Ik moest direct buiten. De rest van de vooropzeggingsperiode moest ik niet meer afmaken. Toen werd het voor mij glashelder dat er op Boel zeer snel al ernstige dingen zouden gebeuren. Daarom moest ik eerst weg. Op 10 februari heb ik dat nog uitgelegd in een open brief aan de arbeiders van Boel. Nog geen maand later verschenen de eerste krantenkoppen: ‘900 afdankingen bij Boel’. Voor de arbeiders was die periode een heksenketel. Tegenstrijdige berichten volgden mekaar op. Grote verwarring ook op het vakbondsfront. 11 van de 12 betrokken vakcentrales vormden een ‘werkgroep’ die zich volledig neer zou leggen bij de saneringsplannen. Alleen het ABVV van Stroobant bleef de afdankingen afwijzen. Heel de periode hebben wij, samen met de andere kameraden van de PVDA de mensen ingelicht, opgeroepen, moed gegeven. We hebben samen studiewerk gemaakt over de ontwikkelingen in de scheepsbouw. We hebben in pamfletten, in ons weekblad Solidair, in gesprekken de mensen opgeroepen in verzet te gaan. We hebben uitgelegd dat alleen radicale en consequente eisen perspectief kunnen bieden.

In een interview in Solidair werden mijn ideeën als volgt samengevat:

‘De arbeiders hebben het recht om te eisen. Het is ons geld, wij maken de schepen. Door ons werden de werf en de familie Boel groot. Wij eisen werk, geen afdankingen, een 32-urenweek en pensioen op 55 jaar met nieuwe aanwervingen van jonge mensen. De mensen zijn het beu om op hun buik te liggen, om op de koop toe hun geld aan de rijken te geven. Als je de mannen bij mekaar kon brengen, hen uitleggen hoe die miljarden, in handen van de arbeiders, zouden dienen voor zinvol werk, voor de behoeften van het volk en niet van een kleine klasse, ... Ze zouden er nieuwe energie en enthousiasme uit putten. Ik weet dat ze ons die rijkdommen niet vanzelf zullen geven. Zij hebben de staat, de rijkswacht. Wij zullen inzicht nodig hebben, een goede partij en radicale mensen. We zullen het hen moeten afnemen, hoe eigenaardig het ook klinkt: afnemen wat van ons is. We zullen moeten opstaan want smekend vragen en bedelen, dat is de weg van de slaaf, niet van de arbeider. Door te knielen hebben we nog niets gekregen. Denk maar eens goed na over hun slogan: ‘Er zijn schepen te veel, de scheepsbouw moet afslanken’. Overvloed veroorzaakt ellende. Dat is de zin van het kapitalisme. Er is al te veel geproduceerd, dus moeten we inleveren en armoede aanvaarden. Ik zeg dat er niets te veel is. We moeten nog veel meer produceren willen we aan de nood van de wereldbevolking voldoen. Er is maar één zaak te veel: het kapitalisme. Met wat ik vandaag meemaak, raak ik er meer en meer van overtuigd dat, als het werkende volk wil leven, dat dan het kapitalisme moet sterven. Dat is ons alternatief: de rijken moeten de crisis betalen.’

En tot slot nog een detail: als je op brugpensioen gaat op Boel, heb je recht op een afscheidspremie van 5000 fr. Ik heb die nooit gekregen. Ik vind dat niet erg. Ik zit er niet op te wachten. Maar wat wel erg is: de personeelsdirecteur heeft met dat geld schoensmeer gekocht om zijn zwarte botten te kuisen. Ik zou willen voorstellen dat hij er vijf aandelen voor De Morgen [Toen een links dagblad, opvolger van het failliete sociaaldemocratische Vooruit — MIA] mee koopt. Zij die toch zo voor ‘Vrijheid, Vooruitgang en Onafhankelijkheid’ zijn.