Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 7
In dezelfde periode kreeg de werf een vreemde opdracht. We zouden nu ook oorlogsschepen maken. Fregatten voor de zeemacht. Wat we helemaal niet voorzien hadden was, dat zo’n schip extra beveiligd moest worden. Niet tegen bommenleggers of terroristen maar blijkbaar tegen de arbeiders van de werf zelf. Iedereen moest een ‘gesprekje’ voeren met een ambtenaar en daaruit leidde die dan af of je wel betrouwbaar was. Daarbij werd je gevraagd naar je politieke ideeën, je verleden, je betrouwbaarheid en nog zo van die zaken. Als je dan goedgekeurd werd, kreeg je een speciaal pasje. De arbeiders vonden die gesprekken veel te persoonlijk en bovendien, we hadden op de werf nog nooit een pasje gedragen en ze hadden dus niet veel zin om het nu wél te doen. Maar de directie schermde met de staatsveiligheid. Die legden dat systeem op. Dus, iedereen op dat schip met een pasje. Om op dat oorlogsschip te komen, moest je dus eerst dat pasje tonen. Zie je het al gebeuren? Je komt met een zware buis of een stuk hout naar dat schip toe; je kunt er maar via één weg op want rond dat schip was een hekken gezet. En bij die doorgang stond dan iemand. Buis neerleggen, pasje zoeken, pasje tonen, pasje weer weg stoppen, buis oppakken en uiteindelijk dan toch dat schip op. Als je zo’n 20 buizen op moest dragen, dan werkt dat natuurlijk op je zenuwen. De directie creëerde een sfeer van: ‘Het komt niet van ons, het werd ons ook opgelegd, ...’ maar ondertussen werden er al nieuwe stappen gepland. We zouden per groep een andere overall krijgen. Per plaats waar er gewerkt werd, kwam er een andere kleur van stof. Zo zouden ze onmiddellijk kunnen zien of er iemand op een plaats rond loopt waar hij niet hoort. En op een dag verschijnt er op dat schip een bewaker van Intergarde, in uniform. Hij moet nu de pasjes controleren en het doen en laten van iedereen nagaan. Iedereen was enorm verontwaardigd. Het hing in de lucht dat het de bedoeling was op termijn ons eigen bewakingspersoneel te vervangen door Intergardisten. We trokken naar de directie. En nog maar eens werden de oude drogredenen boven gehaald: ‘Het ging tenslotte maar om één man, het moest van de staatsveiligheid, ze hadden een gespecialiseerde firma aangetrokken die door de staatsveiligheid zelf goedgekeurd was, enz.’
Wij waren ook niet stil blijven zitten en hadden uitgezocht wat Intergarde nu precies was, en wat ze zo al op hun actief staan hadden. We kwamen heel wat te weten via artikels uit kranten en tijdschriften. Intergarde trad op als een soort privémilitie in dienst van de patroon bij stakingen, tegen piketten, en zo meer. In stakingen traden ze op als provocateurs, ze controleerden alles en iedereen en gingen arbeiders dan aangeven bij de rijkswacht. Die informatie gaven we door aan de arbeiders. Er waren duidelijk twee strekkingen op de werf. De ene groep geloofde de directie. De andere groep moest duidelijk niets weten van die Intergardist. Voor hen vertegenwoordigde die man het hele systeem van controle, en bewaking. Hij symboliseerde de beknotting van onze vrijheid op de werf. Ze vonden dat ze al genoeg gecontroleerd werden op de werf door brigadiers, meestergasten, chefs, portiers, enz. Heel de structuur van de werf was al afgesteld op een militaristische manier van controle. En onze brigadiers en meestergasten waren ook al niet gelukkig met onze Intergardist. Die man was altijd maar aan het noteren, aan het schrijven in een klein boekje. Wat had die toch allemaal door te geven? Komt daar nog bij dat heel veel oudere arbeiders de oorlog meegemaakt hadden. Intergarde, die uniformen, het deed hen direct terugdenken aan die oorlogsjaren. We vergaderden dus een aantal keer in de refter. We legden uit aan de arbeiders wat Intergarde nu precies was. ‘Jullie kennen allemaal Interbeton. Wat doet die firma? Die leveren beton aan de bedrijven. Wat doet Intergarde? Die levert gardes, controleurs aan de patroons. En wat doen die gardes?’ En dan vertelden we over de ervaringen die ze in Frankrijk opgedaan hadden met Intergarde. Over de controles, de intimidaties, ...
Het standpunt van de syndicale delegatie was: die man moet hier buiten. En als er controle moest zijn, dan gebeurde dat wel door onze eigen mensen. Portiers en wakers waren vaak mensen die door ziekte of een ongeval niet langer in het productieproces konden werken en dus dergelijke jobs kregen op de werf. Zij hadden recht op dat werk. Er werd besloten een ‘alternatieve werkonderbreking’ te houden. Elke dag tussen 10 en 11 uur zou er gestaakt worden. Dan zouden we allemaal samenkomen, de zaken bespreken, vragen beantwoorden, enz. Vervolgens zouden we naar het directiegebouw trekken. Om te manifesteren tegen die Intergardist. We zouden zingen, spandoeken maken, slogans roepen, ... We hadden twee centrale eisen: Intergarde buiten en de pasjes terug weg. Het voorstel van de gekleurde overalls was toen al terug ingetrokken dank zij de groeiende opstandigheid van de mannen. Onze eerste bijeenkomst greep plaats op het midden van de werf. We hadden een primitieve geluidsinstallatie op een karretje gezet en daar werd dan een speech gegeven. Als de directie niet in zou binden, zouden we meer uren per dag staken. De acties sloegen enorm aan. Veel arbeiders kwamen naar voor, grepen de micro. Ze zongen liedjes voor, riepen slogans, voerden straattoneeltjes op over controle en fascisering, over rijkswacht en Intergarde. En vooral over het feit dat ze vrij over de werf wilden lopen en werken. Wat het meest hartverwarmend was in die actie, was de verantwoordelijkheid die de arbeiders opnamen. Het was niet zo maar een actie die door de vakbond gevoerd werd en waar zij wel achter stonden. Het was echt een heel persoonlijke betrokkenheid. Vandaar ook die uitbarsting van het creatieve. Niemand wou achter blijven, iedereen wou iets vertellen, iedereen wou iets doen, ... De eerste dag al trokken we naar het directiegebouw. Zingend en scanderend: ‘Intergarde tegen de muur, paskes in ’t vuur!’. Zo voerden we alle dagen actie. Na enkele dagen was de actie een vast gegeven in Temse. Alle dagen stonden er mensen aan de poort die ons kwamen steunen. We waren er met de syndicale delegatie zelf over verbaasd hoe diep het probleem blijkbaar zat bij de mensen, over de vindingrijkheid van de mensen ook.
Vuile Mong heeft een liedje en dat begint zo: ‘Hebben jullie dat ook, als ge ’s ochtends wakker wordt, ...’ Bij mij was het veeleer: ‘Hebben jullie dat ook, als ge ’s avonds wakker wordt, ...’ Als ik ’s avonds in mijn zetel zat, en ik overdacht de dag en de gevoelens en de gebeurtenissen, dan kwam er soms eens een liedje in mijn kop opborrelen. Zo is het lijflied van Boel geboren.
Weg met de machten die verknechten
de arbeiders eisen hun rechten
Wij zijn voor de bevrijding van de mens
d’arbeidersklasse zal er voor vechten
De vrijheid is ons hoogste goed
Daarin willen we leven
De macht die deze wet verkracht
die krijgt ons allen tegen
Dat nieuwe lied, op de melodie van ‘Wij zijn gezworen kameraden’, sloeg enorm aan. Het was toepasselijk op het fascisme dat we zagen, die uniformen van Intergarde. En op de directie die ons er onder wou houden. En daar tegenover plaatsten wij de vrijheidsdrang. De wil om vrij te zijn, niet van één persoon, van één mens maar van een hele klasse. Dat is de échte vrijheid.
Ondertussen werkten we wel verder aan het fregat voor de zeemacht. In het weekend werd het verhaald, het werd naar de andere kant van de werf gesleept. Maar door die verhaling was de onveiligheid op dat schip enorm groot geworden. De gangway was onveilig, de aansluitingen waren niet goed, het hele schip lag overhoop. De mensen van het schip wilden op een bepaald ogenblik niet verder werken. En ze riepen de syndicale delegatie erbij. Wij daar dus naar toe. Maar ... we mochten niet op het schip van de Intergardist, want we hadden geen speciaal pasje. Dat was werkelijk echt belachelijk. Die man staat daar dagen en weken voor de veiligheid van dat schip te zorgen. Maar nog nooit was een schip zo onveilig geweest voor de arbeiders die er moesten werken. Ze moesten wel hun pasje laten zien. En daarna mochten ze verongelukken. We stelden heel duidelijk: als wij er niet op mogen, dan komen de arbeiders er maar af. De mannen kwamen van het schip en we vergaderden ter plaatse over de onveiligheid. Ze eisten: ‘We gaan er niet terug op voor de nodige veiligheidsmaatregelen genomen zijn.’ Tegen tien uur trokken we met de hele groep naar de dagelijkse bijeenkomst om 10 u. Daar deden ze hun hele verhaal. Het gaf een nieuw élan aan de algemene vergadering en het versterkte nog de vastbeslotenheid van de mannen. We hadden ondertussen beslist dat we, als er geen oplossing kwam, onze acties uit zouden breiden naar meer uren werkonderbreking per dag.
Eén van die dagen heb ik een van de mooiste taferelen uit mijn leven gezien. De arbeiders zouden het fascisme begraven. Ik zie ze daar nog altijd buiten komen uit het atelier, met een doodskist. En daarop een arbeider, in Rijkswachtuniform, die Intergarde en het fascisme voorstelde. Er werd een begrafenisoptocht georganiseerd naar de burelen. Met alles erop en eraan: de ingetogenheid, de plechtigheid. Ludiek maar doodserieus en vastberaden. Eenmaal aan de burelen kwamen dan weer de slogans en liedjes boven.
We waren wel altijd in contact gebleven met de bedienden. En net toen die op het punt stonden zich aan te sluiten bij onze actie, werden we bij Saverijs geroepen. Hij was heel kort en nijdig. De Intergardist ging weg, de pasjes hoefden niet meer.
We hadden een volledige inwilliging van ons eisenprogramma gekregen. De dozen met al de pasjes van die mensen heb ik op de werf nog een hele tijd laten staan. Ze deden me altijd denken aan nog een andere gebeurtenis.
De directie verweet altijd dat we hen wantrouwden, dat we achter al hun goede bedoelingen iets kwaadaardigs zochten. In diezelfde periode nam ze het besluit om naast de pasjes voor diegene die op het fregat werkten, nu ook elke arbeider een pasje te laten dragen. Er was een nieuw restaurant, Den Esch gebouwd. Dat restaurant was er gekomen, mede met subsidies van een of ander ministerie. En omdat ze van dat ministerie zogezegd geen eten mochten geven aan mensen die niet op de werf werkten, moest iedereen kunnen bewijzen dat hij daar werkte, voor hij eten op zijn bord kreeg. Vandaar die pasjes. Op een bepaalde vergadering in Den Esch deelden we mee aan de arbeiders dat ze geen eten meer kregen, zonder het pasje. Een storm van protest natuurlijk. Er bleven op dat ogenblik zo’n 600 mensen van de 2000 warm eten ’s middags. Op een bepaald ogenblik springt er iemand op het podium, grijpt de micro en zegt: ‘We moeten zijn eten al niet meer hebben’. Toen kwamen we op het idee: we laten hem zitten met zijn 600 maaltijden. Dat was het eensgezinde besluit van die 600. En die daad riep een daad van solidariteit op van de anderen. We riepen op: ‘Iedereen die zijn boterhammen meebrengt van thuis, haalt zijn schoofzak boven. We laten grote dienborden rondgaan en iedereen geeft af wat hij mee heeft. En dan herverdelen we alles zodat die 600 ook iets te eten hebben.’ Het zicht alleen al was de moeite waard. Eerst gaf iedereen zijn boterhammen af, zijn sinaasappel, zijn twee appeltjes, zijn stuk chocolade, ... Wat meteen opviel, was dat iedereen echt ook alles afgaf. Niemand die zei, mijn chocolade wil ik toch zelf houden, of die appel, die is toch van mij. Alles werd afgegeven en opnieuw verdeeld.
En geloof het of niet, maar toen iedereen gegeten had en genoeg gegeten had, toen bleef er nog over. Net als in de Bijbel.