Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 3


Van de eerste arbeidersbewegingen naar de Internationale Vereniging der Arbeiders (1864)

Wat doen de arbeiders, terwijl de overigens weinig talrijke democratische burgers medelijden tonen met hun lot, hun rechten verdedigen en enkele beschermende maatregelen voorstellen? Over het algemeen ondergaan zij hun ellendige toestand zonder zelfs ook maar te protesteren. Indien zij in een opwelling van wanhoop hun werk verlaten en spontaan een stoet vormen stuiten zij op de gendarmerie of het leger die dringend opgeroepen zijn, er vallen slachtoffers, en de vrees voor erger brengt de ‘muiters’ terug in hun ketenen. Briazinne signaleert, dat in 1836 in de mijnen van de Borinage een staking bloed heeft doen vloeien. In 1839 breekt er in Gent een ‘katoenstaking’ uit. Heftige spontane betogingen worden ruw onderdrukt. De opgeroepen legereenheid schiet: een dode en talrijke gewonden. Gelijkaardige gebeurtenissen doen zich elders voor, en vooral in de mijnstreken, met soortgelijke gevolgen trouwens.

Men moet een bewust protest zien tegen de bestaande maatschappelijke orde in de petities die in 1831 naar de Kamers worden gezonden door de Gentse, Brusselse en Luikse arbeiders die om rechtstreeks algemeen stemrecht, veralgemeend onderwijs, onbeperkte vrijheid van vergadering, vereniging en pers, progressieve belasting uitsluitend voor de rijken, inperking van het erfenisrecht vragen? Dat valt te betwijfelen. Zonder de regering gelijk te geven, die hetzij de ‘orangisten’, hetzij de anarchisten beschuldigt, moet men constateren, dat hun termen al te goed passen in het kader van de politieke bekommernissen van de progessistische burgers om te doen aannemen, dat de arbeiders, die bijna alle ongeletterd en in ieder geval ongeorganiseerd zijn, er het initiatief toe hebben gehad.

In de loop van een onderzoek in 1843 bewondert een ingenieur het vreedzaam karakter en de berusting van de mijnwerker, vooral in de Borinage. Zelfs de zeldzame vakgroeperingen van zeer geschoolde arbeiders, die men van 1842 af ziet verschijnen, denken er niet aan zich tegen het sociaal stelsel te verzetten, al zijn zij vastbesloten de lonen van hun leden te verdedigen. Vooral te Gent, waar de organisaties van de arbeiders der grote industrie ontstaan, willen de godsdienstige gevoelens van de leden zelfs in de statuten tot uiting komen. Van een poging in 1843 een arbeidersvereniging in het leven te roepen is er een ontwerp van statuut overgebleven waarvan een artikel formeel verbiedt zich aaneen te sluiten of zich te verzetten tegen hun meesters, fabrikanten of meesterknechten, en een andere vereniging de verplichting oplegt ieder jaar een mis te doen lezen ‘ter ere van een patroon de zij zal hebben aangeduid’. In 1846 storten de arbeiders van een fabriek waar het werk gevaarlijk is, een bijdrage om een mis te doen lezen waarvan zij een vermindering van het aantal ongelukken verwachten. Maar een staking van de katoenspinners in 1849 zou wel hebben bijgedragen tot het opwekken van het gevoel een fundamentele onrechtvaardigheid te ondergaan. Hoewel het bij de staking buitengewoon kalm is toegegaan, hoewel de bladen het feit aanhalen, dat honderden stakers iedere dag met hun vrouw naar de mis gaan, wordt de geïmproviseerde leider tot vijf jaar gevangenis veroordeeld en 38 andere stakers tot straffen die van drie dagen tot twee jaar gaan. Niettemin moet men nog enkele jaren wachten alvorens de ontluiking van een bewuste arbeidersbeweging te zien.

Al heeft de economische crisis van de jaren 1846-1848 ernstige gevolgen gehad voor zekere ondernemingen, zoals voor alle arbeiders, zij heeft toch niet de industriële ontwikkelingen tegen gehouden. Zodra zij luwt, neemt het kapitalisme met toegenomen kracht een nog wijdere vlucht. Gedurende twintig jaren stijgen de productiecijfers met een tot dan toe ongekende snelheid; daar de prijzen enigermate stijgen, gaan de zaken voorspoedig: het zou buitengewoon veelzeggend zijn een opsomming te geven van al die prachtige, ja, weelderige woningen die tussen 1850 en 1870 zijn opgericht Maar tegelijkertijd is de vraag naar werkkrachten zo dringend, dat de bezoldiging van de arbeiders ernstig gaat stijgen en dat de ellende in zekere mate afneemt. Het is gedurende deze periode dat de eerste uitingen van een socialistische arbeidersbeweging te noteren vallen.

Eén enkel democratisch blad ‘La Nation’, heeft de teleurstellingen van 1849 overleefd. Het voert een krachtige oppositie tegen de Belgische zowel als tegen de buitenlandse regeringen. Maar het kent een zeer moeilijk bestaan en verdwijnt in 1854, enkele weken na de veroordeling van zijn drukker, Désiré Brismée, wegens een artikel tegen de hertogin van Brabant, geschreven door Louis Laborra, de hoofdredacteur. Deze sticht in 1865 ‘Le Drapeau’, die zich vooral aan de internationale politiek wijdt en twee jaar later verdwijnt zonder de arbeiders ook maar enigszins geïnspireerd te hebben. De kleermaker Nicolas Coulon die had deelgenomen aan de democratische beweging van ’48, sticht en redigeert in 1855 met enkele vrienden ‘Le Prolétaire’, die zich vastberaden tot de arbeiders richt en krachtig de bestaande maatschappelijke orde aanvalt. Het blad verdwijnt in 1858 bij zijn veroordeling tot achttien maanden gevangenisstraf wegens een artikel waarin hulde wordt gebracht aan de daders van een aanslag op Napoleon III.

In 1860 bestaat er geen socialistisch blad meer. Doch in de afgelopen jaren hebben de eerste arbeidersorganisaties heel bescheiden hun verschijning gedaan. Hiervóór hebben wij gezien, dat de eerste arbeiderssyndicaten in 1842 geboren werden. Bij de typografen en de hoedenmakers voegen zich de bronsgieters, de houtsnijders en de gipsbewerkers, de kleermakers in 1855, de sigarenmakers en waarschijnlijk nog anderen, wier inspanningen geen sporen hebben nagelaten.

In de textielnijverheid te Gent komt in 1857 een krachtige vakbeweging op. De katoenspinners en -wevers stichten twee groeperingen die weldra met succes een staking organiseren doch de werkgevers dienen een klacht in wegens inbreuk op de beschikkingen die de coalitie verbieden. Twee leiders van de staking worden tot twee jaar gevangenis veroordeeld, 25 anderen tot straffen van acht dagen en drie maanden. Twee jaar later heeft een nieuwe staking in drie weverijen gelijksoortige gevolgen: 70 arbeiders worden veroordeeld. De twee syndicaten handhaven zich in de volgende jaren niettemin met wisselend succes.

Hier dient een typisch feit gesignaleerd te worden: de arbeiderssolidariteit gaat het doordringen van de socialistische denkbeelden vooraf. Bij gelegenheid van een betoging ter ere van de voorzitter van het syndicaat der Gentse spinners, die juist uit de gevangenis is gekomen waarin hij wegens de staking van 1857 was opgesloten, geeft Thys in 1858 namens het syndicaat der bronsgieters en drie andere Brusselse syndicaten, uiting aan zijn sympathie voor de held van de manifestatie en stelt in hun naam de oprichting voor van een vereniging der Belgische arbeiders. Het plan slaagt niet, doch de Gentse syndicaten stichten in 1859 een Arbeidersliga, die in 1860 de Arbeidersfederatie wordt. De nieuwe organisatie neemt als leuze: ‘Voor Vaderland, Wet en God’ en geeft zich als program de afschaffing van de artikelen 414 en 415 van het Strafwetboek, die de recente veroordelingen mogelijk hebben gemaakt. Zij sticht een weekblad ‘Het Werkerverbond’, dat na een nieuwe staking, gevolgd door nieuwe veroordelingen, verdwijnt.

Gedurende de afgelopen jaren zijn de socialistische denkbeelden — die welke vóór 1848 in Frankrijk zijn uitgewerkt — niettemin doorgedrongen in de schoot van arbeidersgroeperingen die weliswaar numeriek vrij onbelangrijk zijn, doch waaronder zich geestdriftige propagandisten bevinden. Indien de bladen en brochures waarover wij hierboven hebben gesproken, weinig lezers hebben, dan zijn het toch aandachtige en zeer ontvankelijke lezers. Men wordt vertrouwder met het denkbeeld van vereniging, hoewel de aanhangers ervan tamelijk lang aarzelen over het doel dat daarmee moet worden nagestreefd. Van de arbeidersmaatschappijen met het oog op voortbrengst van producten, door de Brusselse kleermakers, schoenmakers, sigarenmakers, typografen en schrijnwerkers na 1848 opgericht om de heerschappij van het kapitaal te breken, is alleen die der typografen op solide grondslagen gevestigd. Enkele verkoop- of verbruiksmaatschappijen, die een voorafbeelding zijn van de verbruikerscoöperaties, boeken niet meer succes. De achtereenvolgende experimenten, waarvan de promotors dikwijls dezelfde, even volhardende als onbaatzuchtige mannen zijn, brengen hen ertoe in 1860 de ‘Vereniging van de Strijdende Democratie’: ‘Le Peuple’ op te richten. Deze kan worden beschouwd als de enige werkelijke socialistische groepering, ze geeft het jaar daarop ‘La Tribune du Peuple’ uit. In feite zal ‘La Tribune du Peuple’ zich meer bezig houden met buitenlandse politiek, vrijdenkerij en antiklerikale propaganda dan met de problemen die de arbeiders rechtstreeks aanbelangen. Doch het merendeel van haar medewerkers: Désiré Brismée, César De Paepe, Emile Moyson, Eugène Steans, Hector Denis, Paul Janson en Guillaume De Greef zullen ofwel volbloed socialisten zijn of er toch een zeer nauwe verwantschap mee hebben.

Naar het voorbeeld van Brussel worden ook te Leuven, Namen, Jumet, Marchienne-au-Pont, in de Borinage democratische studie- en propagandakringen opgericht, terwijl er een vereniging is die de naam aanneemt van ‘solidariteit der arbeiders van Charleroi’ en een andere die van ‘solidariteit van de Ardeense landbouwers’. In verscheidene lokaliteiten worden openbare bijeenkomsten georganiseerd, en de arbeiders nemen er talrijker dan vroeger aan deel. In 1868 wordt de propaganda intenser, de eis die het krachtigst naar voor wordt gebracht is thans het algemeen stemrecht. De eigenaardigste periode van de actie is ongetwijfeld een bijeenkomst te Patignies, een dorpje in de provincie Namen, waar verscheidene Brusselse jonge socialisten zich tot een gehoor richten dat voornamelijk uit arbeiders en boeren bestaat. César De Paepe geeft er een uiteenzetting van drie uur over een socialisme dat sterk geïnspireerd is op Fourrier en meer nog op Proudhon, en tegelijkertijd brengt hij vlijmscherpe kritiek op het politiek en maatschappelijk stelsel van die tijd. Zijn socialistische tijdsgenoten, die dat exposé heel goed kennen, beshouwen het als de meest volledige uiteenzetting over hun gemeenschappelijke bekommernissen, en vijf en dertig jaar later zal het als propagandamateriaal worden uitgegeven.

Aldus wordt het terrein voorbereid om het denkbeeld van de Internationale Vereniging der Arbeiders ingang te doen vinden en te verspreiden. Er is geen enkele Belg bij als de 28ste september 1864 in de Martin’s Hall de eerst Internationale wordt opgericht. Doch de te Londen aangenomen statuten zijn de 20ste augustus 1865 nauwelijks gepubliceerd, of er wordt te Brussel een ‘Belgische afdeling’ opgericht die dadelijk in verbinding treedt met de Algemene Raad te Londen. ‘L’Association du Peuple’ ontbindt zich om toe te treden tot de Belgische afdeling, waarvan ‘La Tribune du Peuple’ het orgaan wordt. César De Paepe vertegenwoordigt België op de administratieve conferentie die in september te Londen wordt gehouden. De afdeling, die in de provincies ook enkele leden telt, ontplooit in de twee komende jaren weinig activiteit. Omstreeks het midden van 1867 geeft zij zich statuten die er een federatie van maken, zodat de arbeiderssyndicaten die zopas zijn opgericht en die men hoopt te vermenigvuldigen, zich bij haar aansluiten. Aan te stippen valt, dat haar administratieve commissie uitsluitend uit arbeiders bestaat. Zo worden ook afdelingen gesticht te Antwerpen, Luik en Verviers. De verkiezingen voor de Werkrechtersraden in verscheidene steden geven een gelegenheid om de wet op de raden scherp te kritiseren wegens het feit dat zij de arbeiders noch het recht van kiezen noch dat van verkiesbaarheid verleent. Nadat de liberale regering een voorstel heeft ingediend om het militair contingent te verhogen, organiseert de Belgische afdeling protestmeetings, die een groot aantal toehoorders trekken.

In de lente van 1868 breekt er wegens loonsvermindering een staking uit in een mijn uit de streek van Charleroi, en zoals bij alle conflicten van enig belang wordt het leger er heen gestuurd. Bij relletjes wordt op de stakers het vuur geopend, tien van hen, onder wie twee vrouwen worden gedood. Dat verwekt hevige beroering in de arbeiderskringen. De Belgische afdeling van de Internationale protesteert heftig en organiseert talrijke openbare vergaderingen, die aanleiding geven tot het oprichten van plaatselijke afdelingen.

Gelijkaardige gebeurtenissen doen zich het volgend jaar voor in de Cockerill fabrieken, het leger en de rijkswacht komen met bruut geweld tussenbeide, en al vallen er geen doden, de gewonden zijn talrijk; het neerslaan van alle weerstand zou misschien nog tragische gevolgen hebben gehad, indien niet een afgevaardigde van de Internationale, Eugène Hins, de raad had gegeven de volgende dag het werk te hervatten. Enkele dagen later vallen er bij een andere staking, in de mijn van l’Agrappe, in de Borinage, acht doden en twintig gewonden.

De verontwaardiging die door deze tragische gebeurtenissen en de talrijke aanhoudingen die erop volgen, wordt verwekt, begunstigt de propaganda van de Internationale. Openbare protestvergaderingen in heel het land, en vooral in Henegouwen, trekken grote menigten arbeiders. En op dat ogenblik treedt een opvatting aan het daglicht waaraan de Arbeiderspartij trouw zal blijven. Nadat de autoriteiten fel zijn gehekeld wordt het kapitalistisch stelsel systematisch in beschuldiging gesteld, — daarna volgen de richtlijnen voor de acte: oprichting van vakgroeperingen ten einde de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en oprichting van verbruikersmaatschappijen om er voor te zorgen, dat men waar voor zijn loon krijgt, met dien verstande dat die ‘syndicaten’ en die ‘coöperaties’, die dan nog niet hun huidige benaming dragen, nauw verenigd zullen zijn in de schoot van de Belgische Afdeling van de Internationale. In de loop van een Congres dat de 25ste december gehouden wordt, wordt besloten een Algemene Raad van de Belgische Afdelingen in het leven te roepen, die beschouwd moet worden als de eerste socialistische organisatie in België. Met uitzondering van Eugène Hins en Paul Robin, die leraar zijn, bestaat de Algemene Raad uitsluitend uit arbeiders. Bijna allen oefenen als geschoolde arbeider een beroep uit in de kleine nijverheid: schilder, huidverver, beeldhouwer, schrijnwerker, kleermaker, bakker, enz. Verscheidene provinciesteden zijn erin vertegenwoordigd: Antwerpen, Brugge, Gent, Namen, het Centrum, de Borinage. Wegens de belangrijkheid van de organisaties van de streek van Charleroi — daar zijn 49 afdelingen gevormd — hebben deze zes vertegenwoordigers. De 17de januari van het volgende jaar verschijnt ‘l’Internationale’, het weekorgaan van de nieuwe beweging.

Dat jaar 1869 is een gunstig jaar voor de Belgische afdeling. Reeds in de eerste weken worden in verscheidene Vlaamse gemeenten bijeenkomsten gehouden. Er worden tamelijk talrijke vakgroeperingen gesticht in het Centrum, te Antwerpen, in Waals Brabant, in de streken van Luik en Verviers en natuurlijk ook te Brussel. Bijna alle zijn bij de afdeling aangesloten.

Bij de bladen die in 1867 waren gesticht, ‘La Liberté’, die na een onderbreking door de socialisten is overgenomen, en in 1868 ‘De Werker’ te Antwerpen en de ‘Mirabeau’ te Verviers, voegen zich andere, ‘Vooruit’ te Gent, ‘Peper en Brood’ te Brugge, ‘Le Devoir’, ‘Les Cachiers du Travail’ en ‘l’Avenir’ te Luik, ‘Le Réveil’ en ‘l’Eclair’ te Seraing, ‘Le Prolétaire’ te Verviers en ‘Le Droit’ te Lodelinsart. Zij dragen bij tot het doen doordringen van de socialistische opvattingen in de onlangs opgerichte arbeidersgroeperingen. De eerste verbruikerscoöperatie, ‘La Solidarité’, wordt als gevolg van deze propaganda te Fayt gesticht. De Internationale geniet bij haar tegenstanders een ontzag dat haar werkelijke macht te boven gaat, ongetwijfeld dank zij de geweldige activiteit van haar propagandisten, die de gave van alomtegenwoordigheid schijnen te bezitten. Daar de arbeiders in zeer grote getale naar de vergaderingen komen, meent men dat ze allen lid zijn, en omdat haar woordvoerders zich veel verplaatsen, gelooft men, of doet men alsof men gelooft, dat zij over aanzienlijke fondsen beschikken, waarvan de oorsprong geheimzinnig is. Men weet niet, of wenst niet te weten, dat die reizen niet duurder zijn dan een derde klasse treinkaartje, want de propagandisten nemen hun sobere maaltijd mee of delen het niet minder eenvoudige maal van een of andere arbeider die lid is van de uitnodigende groep. De vrees en vijandigheid die zij opwekt, dragen er toe bij haar als een geducht en onmiddellijk gevaar voor de sociale orde te doen beschouwen. Tegelijkertijd wekt zij bij de arbeidersmassa’s waarmee zij contact neemt, een onbestemde hoop op grote verbeteringen in hun lot.

De Frans-Duitse oorlog en vooral de onderdrukking van de Parijse Commune brengen de Belgische afdeling een gevoelige slag toe. De door de oorlog veroorzaakte werkloosheid doet het merendeel der vakverenigingen verdwijnen. De repressiemaatregelen die tegen de deelnemers aan de Commune worden getroffen, worden door de democraten van de naburige landen als een bedreiging beschouwd.

Er blijven niettemin rondom enkele militanten kernen bestaan die hun actie hardnekkig voortzetten. De voorspoed van de mechanische constructienijverheid en het voorbeeld dat de stakende Britse mecaniciens hun geven, zetten de arbeiders van die nijverheid er in 1871 toe aan tegelijkertijd betere lonen en de tien-urige werkdag te eisen. Hun eisen worden gesteund door stakingen die uiteenlopende resultaten hebben. In het Centrum waar de organisatie sterker is dan elders en de bestellingen vlugger moeten worden uitgevoerd, geven de patroons de mecaniciens voldoening om staking te vermijden. Op dat succes steunend verenigen drie beroepssyndicaten zich om samen ‘l’Union des Métiers de l’Industrie mécanique du Centre’ te vormen, die een voorafbeelding is van de syndicaten van de XXe eeuw. Twee jaar lang wordt geregeld onderhandeld met de industriëlen; de syndicale afgevaardigden geven de syndicale ordewoorden door in de fabrieken en innen er de bijdragen. De crisis die in 1873 plots onstaat, maakt een einde aan deze vroege ontwikkeling.

Te Verviers oriënteren de groepen zich door het bezielend woord van de ‘Mirabeau’ in de richting van het politiek anarchisme, waaraan Bakoenin vorm geeft. Na de bazen van de steenkoolmijnen voor het eerst schriftelijk eisen te hebben voorgelegd, ontketenen de mijnwerkers van Charleroi in januari 1872 een staking die heel het bekken treft, doch die ondanks de onvermijdelijke mislukking kalm blijft. De verdwijning van de Internationale in 1873 beneemt zelfs de vurigsten voor enkele jaren de moed.

De Belgische sectie heeft een belangrijke rol gespeeld in de uitwerking van de socialistische opvatting waaraan de Internationale zich heeft gewijd. Deze is niet geboren uit een gemeenschappelijke gedachte, doch enkel uit de erkenning van de gemeenschappelijkheid van belangen die de arbeiders over alle grenzen heen tot elkaar brengen. Uit een grote verscheidenheid van meningen over de middelen die te gebruiken vallen voor de ontvoogding van het proletariaat, komen weldra twee stromingen naar voor: de Franse stroming, waarnaar de Engelsen overhellen en die de vakorganisaties vooropzet ter geleidelijke verbetering van het lot van de arbeiders, en de Duitse, zogenaamd communistische stroming, die de arbeidersklasse ertoe aanspoort zich meester te maken van de macht ten einde het kapitalistisch regime door een socialistisch stelsel te vervangen.

Op het tweede Congres van de Internationale, in 1867 te Genève, is César De Paepe de enige Belgische afgevaardigde. Hij wordt op dat ogenblik beïnvloed door de Franse socialisten en Proudhon. Hij komt niet tussenbeide in het debat over actiemiddelen en vergenoegt zich ermee enkele hervormingen voorop te stellen, zoals het gemeenschappelijk eigendom van de grond en de afschaffing van de erfenissen vanaf een zekere verwantschapsgraad.

Op het congres te Brussel in 1868 is de Belgische afvaardiging natuurlijk belangrijk. Op de 56 afgevaardigden zijn er slechts negen geen arbeider. César De Paepe, wiens denkbeelden intussen nauwkeuriger omlijnd zijn geworden, legt een belangrijk verslag voor dat tot de collectieve toeëigening van de grond, de bossen, de steengroeven, de mijnen en de spoorwegen besluit en voorstelt deze te doen beheren door de ‘maatschappij’. Andere Belgische afgevaardigden steunen deze thesis, die door de aanhangers van Proudhon wordt bestreden en die wordt aangenomen met 30 tegen 4 stemmen bij 15 onthoudingen.

Op het Congres te Bazel in het jaar daarop verdedigt César De Paepe opnieuw en met hetzelfde succes de collectieve toeëigening van de grond, terwijl de drukker Brismée verslaggever is over de kwestie van het eigendomsrecht, waarvan de afschaffing als een onontbeerlijke voorwaarde voor de vrjmaking van de arbeid wordt beschouwd. Na 1870 bespreken de congressen van de Internationale bijna niets anders meer dan kwesties van inwendige organisatie.

In 1872 doet zich een scheuring voor. De groep waarbij de Belgische afdeling aansluit, houdt in 1874 te Brussel een congres dat voor ons geen ander belang heeft dan dat het César De Paepe in de gelegenheid heeft gesteld een verslag op te stellen over de ‘organisatie der openbare diensten’, dat zoals de redevoering van Patignies, een opsomming is van socialistische denkbeelden van die tijd in België.

Gedurende enkele jaren wordt de socialistische vlam brandend gehouden door enkele mannen die door dik en dun blijven strijden. De arbeidersklasse is in haar vroegere onverschilligheid teruggevallen.