Ferdinand Domela Nieuwenhuis
De geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 20


De Internationale

Naarmate de verkeersmiddelen de onderlinge verbindingen der volkeren gemakkelijker maakten, naar die mate ontstond steeds meer de behoefte aan nauwere aaneensluiting op elk gebied. Vandaar dat de 19e eeuw genoemd kan worden de eeuw van de internationale verbindingen. Het was een talentvolle Franse vrouw, een leerlinge van Saint-Simon, met name Flora Tristan die in 1843 het eerst het denkbeeld opperde van een internationale vereniging van proletariërs uit alle landen. Zij noemde de vereniging, die zij wenste, een Union Ouvrière en zei: “Ik stel u een algemene vereniging voor tussen arbeiders en arbeidsters, zonder onderscheid van beroep, hetzelfde koninkrijk bewonende, een vereniging die ten doel heeft de arbeidersklasse te constitueren en verschillende inrichtingen op te richten (Palais de l’Union Ouvrière), gelijkelijk verdeeld over geheel Frankrijk. Daar zouden de kinderen van beide geslachten van 6 tot 18 jaar worden opgevoed en men zou er gebrekkige of gewonde arbeiders, alsook ouden van dagen, opnemen.” Op de adelstand volgde de bourgeoisklasse, die reeds talrijker en nuttiger was, maar nu blijft de vereniging der arbeidersklasse over. Als zij zich verenigt, zal zij sterk zijn en van de bourgeois kunnen eisen én het recht op arbeid én de organisatie van de arbeid. Daar deze Union Ouvrière uitgaat van de algemene eenheid, moet zij geen onderscheid maken tussen de verschillende nationaliteiten en ook elk individu, vreemdeling geheten, kan van de voordelen der vereniging profiteren. Haar vaandel is de witte kleur, het symbool der eenheid en haar devies is: Union ouvrière réclamant le droit au travail et l’organisation du travail[264].

Wel bestond te Parijs de door Duitse vluchtelingen gestichte democratisch-republikeinse geheime bond der “Geächteten” in 1834 en daaruit ontwikkelde zich in 1836 de nieuwe geheime “Bund der Gerechten”, maar deze verenigingen droegen een algemeen karakter en beperkten zich niet tot de arbeiders. Weer later ontwikkelde zich uit deze Duitse een internationale bond, genaamd “Kommunistischer Arbeiter-Bildungsverein”, op welks lidmaatschapskaarten de woorden stonden: Alle mensen zijn broeders. In 1847 werd het eerste bondscongres gehouden, waar besloten werd tot reorganisatie van de bond, zodat hij het karakter van een geheime conspiratiebond verloor en waar hij tot naam kreeg “Bund der Communisten”. Op het tweede congres, in datzelfde jaar gehouden, was ook Marx tegenwoordig – Engels was reeds op het eerste geweest – en beiden kregen de opdracht om een manifest samen te stellen. Dit geschiedde en kort vóór de Februariomwenteling te Parijs verscheen het, om toen echter vrij onopgemerkt voorbij te gaan. Dit is het beroemde Communistenmanifest, waarin het oude bondsmotto: Alle mensen zijn broeders, vervangen werd door een nieuw: Proletariërs van alle landen! Verenigt u!

In 1849 vinden wij twee vrouwen Pauline Rolland en Jeanne Deroin aan het hoofd van de Fédération ouvrière de 1849, die echter door Louis Bonaparte werd ontbonden. Toch droomden allen meer van een algemeen revolutionaire dan wel van een uitsluitende arbeiders-Internationale.

Deze laatste zou pas later ontstaan en wel als gevolg van de grote wereldtentoonstelling te Londen in het jaar 1862. Het was bij die gelegenheid dat enige industriëlen en enkele dagbladen het denkbeeld opperden om Franse arbeiders naar de tentoonstelling te zenden. De Opinion nationale schreef: “Het bezoek dat zij zouden maken aan hun Engelse kameraden zou tussen hen betrekkingen vestigen, die in alle opzichten voordelig zouden zijn. Terwijl zij zich rekenschap konden geven van de grote artistieke en industriële werken van de tentoonstelling, zouden zij beter de solidariteit voelen, die hen verbond; de oude hefbomen van de internationale onenigheid zouden verdwijnen en de jaloezie zou plaats maken voor de heilzame pogingen van een broederlijke wedijver.” Eigenaardig dat de industriëlen het program van de Internationale ontwikkelden, niet wetende hoe dat plan eenmaal ten uitvoer zou worden gebracht in zo geheel tegenovergestelde richting als zij bedoeld hadden. Napoleon III dacht gunstig over het plan en toen reeds dromende zijn rijk te doen steunen door arbeiders en boeren, liet hij uit elk vak door middel van algemeen kiesrecht mannen kiezen, die als afgevaardigden naar Londen gingen. Op 5 augustus organiseerden de Engelse arbeiders voor “hun broeders uit Frankrijk” in Free Mason’s Tavern een feest en zo werd de grond gelegd voor de latere Internationale met behulp van de Franse tiran Napoleon.

Kort na de terugkeer van de afgevaardigden brak de Poolse opstand uit en het schijnt dat Napoleon daaraan steun wilde verlenen en daarom door de arbeiders druk liet uitoefenen op de openbare mening. Er werden collecten gehouden in de werkplaatsen, om een deputatie van arbeiders naar Londen te zenden, ten einde met de Londense arbeiders een grote sympathiebetoging op touw te zetten. Aan een grote meeting in St. Paul Hall op 22 juli 1863 namen Franse arbeiders deel. Later werd door de Engelse arbeiders een adres van sympathie voor de Polen naar Frankrijk verzonden, waar men een nieuw comité koos, dat naar Londen zou gaan, om een vereniging op te richten.

Op 28 september 1864 werd een grote vergadering uitgeschreven van arbeiders van alle naties in St. Martins Hall te Londen, gepresideerd door prof. Beesly. Onder de deelnemers behoorden o.a. de beroemde Italiaan Mazzini, Karl Marx, Tolain en vele anderen. Mazzini wilde er een sterk gecentraliseerde vereniging van maken in de geest van de Carbonari in Italië, maar hij werd door Marx verslagen, die de plaatselijke autonomie wilde respecteren en slechts een federale, vrij losse band wenste. Het gevolg was dat Mazzini, die de klassenstrijd niet begreep en zich daarom vijandig daar tegenover plaatste, zich boos terugtrok. Marx werd de ziel van de vereniging. Het Inaugureel Adres werd door hem opgesteld evenals de ontwerpstatuten, die later werden aangenomen. De Generale Raad, die te Londen zetelde werd samengesteld uit drie Engelsen: de president, de penningmeester en de secretaris, waartoe gekozen werden Odger, Wheeler en Cremer, en als corresponderende secretarissen voor de verschillende landen: le Lubez voor Frankrijk, majoor Wolff (de secretaris van Mazzini) voor Italië, Karl Marx voor Duitsland, Holthorp voor Polen, Jung voor Zwitserland. Het manifest begint met de herinnering aan het feit, dat de nood van de arbeidersklasse in de jaren van 1848 tot 1864 niet is verminderd, ofschoon deze periode wijst op een weergaloze ontwikkeling van industrie en handel. De bedwelmende vermeerdering van rijkdom en macht komt echter volgens de verklaring van de premier-minister Gladstone uitsluitend ten bate van de bezittende klassen[265]. Het wijst op de berichten van de fabrieksinspecteurs, waaruit men de ware arbeiderstoestanden in al hun afschuwelijkheden leert kennen en daarnaast op de keerzijde der medaille: de concentratie van rijkdom, de samenvoeging van grondbezit. De productiemiddelen komen telkens in minder handen. “Noch de volmaking der machines, noch de toepassing van de wetenschap op industrie en landbouw, noch de verbetering der verkeersmiddelen, noch nieuwe koloniën of landverhuizing, noch de verovering van nieuwe markten, noch de vrijhandel of al deze dingen tezamen genomen, zijn in staat geweest de ellende der nijvere massa op te heffen.” Integendeel de sociale tegenstellingen werden verscherpt. Hongerdood werd bijna een sociale instelling te midden van deze periode van bedwelmende economische vooruitgang. Hierbij kreeg men de snelle terugkeer, de meer uitgebreide omvang en de dodelijker uitwerking van de sociale pest, die men handels- en industriële crisissen noemt. Toch waren twee feiten opmerkelijk: 1. De wettelijk vastgestelde tienurendag met zijn heilzame gevolgen voor het Engelse proletariaat, waardoor direct werd ingegrepen in de grote strijd tussen vraag en aanbod. Daarom “was de tienurenwet niet alleen een groot praktisch resultaat, maar ook de overwinning van een beginsel: voor het eerst moest de economie van de bourgeoisie het onderspit delven tegenover de economie van de arbeidersklasse”; en 2. De coöperatieve beweging. Het werd duidelijk dat geassocieerde arbeid mogelijk was en dat men kon komen tot afschaffing van loonarbeid. Maar de coöperatie moest uitgebreid worden tot nationale evenredigheden en derhalve bevorderd door staatsmiddelen. Dit nu zou alleen mogelijk zijn, als de arbeidende klasse de politieke macht veroverde. En dat kan, daar de arbeiders de macht van het cijfer bezitten. De broederband der arbeiders zal in staat stellen dat doel te bereiken en daarom moeten zij schouder aan schouder staan en als strijdkreet aannemen het woord: Proletariërs van alle landen, verenigt u! In korte woorden wordt hier meesterlijk het standpunt van de arbeidersklasse tegenover de middenklasse uiteengezet. Eigenaardig is het echter dat dit laatste gedeelte zo geheel samenstemt met de eis van Lassalle: productieve associatie met staatskrediet, die later door Marx zo vinnig is bestreden en als utopisch afgewezen. En dan mag men niet vergeten dat de leuze van verenigen op zichzelf wel wat vaag is, als men niet scherp weet waarrond men zich verenigt. Laveleye merkt terecht op, dat Michel Chevalier en Stuart Mill best dit manifest konden ondertekenen, maar hij voegt er zeer juist aan toe, dat revolutionaire bewegingen steeds toenemen in geweldig optreden, zodat de ontwerpers in de regel weldra worden overtroffen. Aan de statuten gaan enige overwegingen vooraf, die aldus luiden:

Overwegende dat de vrijmaking der arbeiders het werk moet zijn der arbeiders zelf; dat de pogingen der arbeiders om hun vrijmaking te veroveren niet moeten leiden tot de vestiging van nieuwe privilegies, maar om voor allen gelijke rechten en plichten te vestigen en de beheersing van elke klasse te vernietigen:

Overwegende dat de economische onderworpenheid van de arbeider aan de bezitters der arbeidsmiddelen, d.w.z. van de bronnen des levens, de eerste oorzaak is van politieke, zedelijke en stoffelijke slavernij;

Overwegende dat de economische vrijmaking der arbeiders bijgevolg het grote doel is waaraan elke politieke beweging als middel ondergeschikt moet zijn;

Overwegende dat alle pogingen tot nu toe gedaan schipbreuk hebben geleden bij gemis van solidariteit tussen de arbeiders in de verschillende beroepen van elk land en van broederlijke eensgezindheid tussen de arbeiders der verschillende landen;

Overwegende dat de vrijmaking van de arbeid geen plaatselijk, geen nationaal maar een sociaal vraagstuk is en alle landen omvat waarin het moderne leven bestaat en hun theoretische en praktische medewerking ter oplossing nodig heeft;

Overwegende dat de beweging, die opnieuw onder de arbeiders der meest industriële landen van Europa verschijnt, nieuwe hoop doet ontstaan en een plechtige waarschuwing is om niet meer te vervallen in de dwalingen en hen drijft om dadelijk hun nog geïsoleerde pogingen samen te doen;

Om deze overwegingen hebben de ondergetekenden, leden van de raad gekozen door de vergadering, gehouden in St. Martin’s Hall op 28 september 1864 de nodige maatregelen genomen om te stichten de Internationale Arbeidersvereniging. Zij verklaren dat deze internationale vereniging evenals alle verenigingen of personen die zich aansluiten, zullen erkennen als grondslag van hun gedrag tegenover hun medemensen: de waarheid, de zedelijkheid, de gerechtigheid, zonder onderscheid van gelaatskleur, geloof of nationaliteit. Zij beschouwen het als een plicht om voor allen te eisen de rechten van mens en burger: geen plichten zonder rechten, geen rechten zonder plichten.”

Hier moeten wij reeds melding maken van een vervalsing, die heeft plaatsgehad en waarvan wij in geen enkele geschiedenis noch van het socialisme noch van de Internationale melding vinden gemaakt, maar wel in de zakelijke Mémoire présentée par la Fédération Jurassienne de l’Association universelle des Travailleurs à toutes les fédérations de l’Internationale, gedateerd van 15 april 1873. Elkeen, die het verschil van Marx en Bakoenin naar waarheid wil beoordelen, is verplicht ook van dit stuk kennis te nemen. In de derde overweging staan heel onschuldig een paar woorden ingelast, die in de oorspronkelijke overwegingen niet stonden, nl. de woorden: als middel. In de oorspronkelijke statuten, opgemaakt op het congres te Genève in 1866, lezen wij: “que l’émancipation économique des travailleurs est le grand but auquel doit être subordonné tout mouvement politique”[266]. Hoe komen er nu de woorden “comme moyen” bij? In de Engelse vertaling zijn ze gevoegd door Marx, nl. as a means en uit de Engelse vertaling zijn ze weer overgenomen in de Franse tekst en deze is toongevend voor de meeste schrijvers. Is dit per ongeluk gebeurd of met opzet? Het eerste is niet denkbaar en wij staan dus voor een opzettelijke vervalsing van Marx, om de schijn te geven aan de Internationale, dat zij altijd gewild heeft, wat Marx persoonlijk wilde, maar wat niet is aangenomen op het congres te Genève (1866), nl. dat de politieke actie het praktische middel was, wat de Internationale aanwendde om de economische vrijmaking te verkrijgen. Deze vervalsing werpt een eigenaardig, minder gunstig licht op Marx, voor wie blijkbaar alle middelen goed waren, als ze maar hielpen om hem zijn doel te doen bereiken.

Ook een tweede vervalsing vindt men in de Engelse uitgave, nl. de woorden: “De Algemene Raad autoriserende zelf nieuwe leden zich toe te voegen”. In de oorspronkelijke Franse tekst van de statuten, opgemaakt te Genève, staan die woorden niet. En nu heeft later de Algemene Raad gedaan, alsof de Engelse tekst van 1867 de originele was en de Franse statuten uit het jaar tevoren een ontrouwe vertaling. Althans men heeft op de conferentie te Londen in 1871, bestaande uitsluitend uit de vrienden van Marx aangenomen in de 9e resolutie:

“Gezien de overwegingen der originele Statuten, waarin staat: “de economische vrijmaking der arbeiders is het grote doel waaraan elke politieke beweging als middel ondergeschikt moet worden”.

Overwegende dat ontrouwe vertalingen der originele Statuten aanleiding hebben gegeven tot valse verklaringen, die schadelijk zijn geweest voor de ontwikkeling en actie van de Internationale Arbeidersvereniging”,

Zo decreteert men dus dat de valse statuten de oorspronkelijke zijn, om er zich op te kunnen beroepen, een herhaling van de valse decretalen[267] der katholieke kerk, waarop men zich beriep om de onfeilbaarheid van de paus op het beruchte concilie van 1870 er door te halen.

Marx heeft door de stichting van de Internationale een lang gekoesterde wens vervuld gekregen, want zoals Engels ergens mededeelt, had hij de hoop “een arbeidersvereniging te stichten, die de meest vooruitstrevende landen van Europa en Amerika zou omvatten, en die het internationaal karakter van de socialistische beweging zowel tegenover de arbeiders zelf als tegenover de bourgeoisie en de regeringen om zo te zeggen aanschouwelijk moest ten voorbeeld strekken – het proletariaat tot bemoediging en versterking, zijn vijanden tot schrik.”

Men had dus naast de zwarte Internationale der katholieke kerk, en de gouden Internationale der kapitalisten eindelijk ook de rode Internationale der arbeiders gekregen, die heel wat schrik en beroering teweegbracht in de wereld.

Het eerste congres zou in 1865 te Brussel plaats hebben, maar de Belgische regering legde moeilijkheden in de weg, zodat men zich dat jaar tevreden moest stellen met een conferentie te houden van de Generale Raad met de weinige leidende comités op het vasteland. In 1866 had het eerste congres te Genève plaats, waar ongeveer 60 afgevaardigden tezamen waren gekomen, maar Marx zelf was er niet, evenmin als op de latere congressen, behalve op dat in Den Haag in 1872. Dit is een bijzonderheid, die zeker niet oneigenaardig mag heten, daar toch elkeen wist dat hij de spil was waar rondom de Internationale geheel of grotendeels draaide. De statuten, door Marx ontworpen, werden daar aangenomen. Op dit congres vormden de mutuellisten of proudhonisten de meerderheid, zodat dan ook het Franse blad La Liberté te Parijs als slotsom van dit congres aangaf een uitspraak, die overgenomen werd in het Compte-Rendu van het congres en aldus luidde: “Het is de formele loochening van het communisme: de erkenning van het individuele recht als grondslag van de toekomstige maatschappij. Het socialisme, de oude utopieën verwerpende, wordt nu bepaald als mutuellisme. Het is eindelijk uit de periode der mystiek gekomen in de wetenschappelijke en positieve methode.” De onderwerpen die behandeld werden, betroffen meer praktische vraagstukken, zoals: de arbeidersverenigingen, de coöperatieve genootschappen, directe en indirecte belastingen, het internationaal krediet, de verkorting van de werkdag, de arbeid van vrouwen en kinderen, de staande legers, de godsdienstige denkbeelden, de macht van Rusland en het herstel van Polen, de secours mutuel (onderlinge hulpverschaffing) in internationale associaties.

Londen bleef voor 1867 de zetel van de Generale Raad, welks leden allen op één na werden herkozen.

Op het tweede congres, te Lausanne gehouden in 1867, werd allereerst ter sprake gebracht een voorstel van Perron, dat aanleiding gaf tot heftige discussies en dat hierin bestond: zal de beroving der politieke vrijheden niet een beletsel zijn voor de sociale vrijmaking der arbeiders en de voornaamste oorzaak van sociale troebelen? Welke zijn de middelen om het herstel der politieke vrijheden te verhaasten? Zou niet het onbeperkte recht van vergaderen en pers een eis zijn, door alle arbeiders gesteld? Na veel discussie nam men de volgende motie aan: “Overwegende dat de beroving der politieke vrijheden een beletsel is voor de sociale ontwikkeling van het volk en voor de vrijmaking van het proletariaat, verklaart het congres: 1. dat de sociale vrijmaking der arbeiders onafscheidelijk is van hun politieke; 2. dat de vestiging der politieke vrijheden een maatregel is van absolute noodzakelijkheid.

Maar wat het congres vooral belangrijk maakte, zodat men kon zeggen dat men een schrede voorwaarts ging in socialistische richting, was de discussie naar aanleiding van een resolutie over de coöperatieve genootschappen, waarin werd gezegd dat het noodzakelijk is dat het proletariaat zich goed overtuigen van deze gedachte: dat de sociale omvorming niet zal kunnen plaats hebben op een radicale en afdoende wijze dan door middelen, die werken op het geheel van de maatschappij en overeenkomstig de wederkerigheid en rechtvaardigheid, dat de Belg César De Paepe, zelf proudhonist zoals hij zei, een amendement voorstelde om verschillende van de middelen in studie te nemen en daaronder noemde hij de omvorming van de circulatiebanken tot “banques de Crédit gratuit”, het brengen van de grond in collectief eigendom van de maatschappij, het afschaffen der intestaat-erfenissen binnen zekere graden van bloedverwantschap, een belasting op de erfenissen in de zijlijn, enz. enz. Tegen zulk een eis kwamen de mutuellisten van de oude soort, zoals Tolain en Coullery, ten sterkste op en deze behaalden met 27 tegen 11 stemmen de overwinning. Maar De Paepe zei direct, dat hij het volgende jaar de zaak weer ter sprake zou brengen. Ook nam men op dit congres het besluit afgevaardigden te zenden naar het Congrès de la Paix et de la Liberté, dat te Genève zou vergaderen, daar de “émancipation sociale était inséparable de l’émancipation politique” (de sociale vrijmaking onafscheidelijk was van de politieke). Dáár op dat congres was ook Michael Bakoenin, de man die straks lid zou worden van de Internationale en met wie de strijd zou worden aangebonden door Marx. Men kan gerust aannemen, dat als Marx tegenwoordig was geweest op het congres, dit voorstel niet zou zijn aangenomen, want het was volgens hem de eerste stap, om zich voor manifestaties op sleeptouw te laten nemen door de liberale bourgeoisie. Zo manifesteerden de Parijse arbeiders op het graf van Manin (2 nov. 1867), zo protesteerden zij tegen de wederbezetting van Rome. Men haalde zich daardoor de haat van Napoleon III en zijn regering op de hals. De vervolgingen begonnen en daardoor won de vereniging aan populariteit. Veroordelingen volgden wegens het deelnemen aan een niet geoorloofde vereniging van boven de 20 personen, wier leiding te Londen zetelde. De Internationale moest zich ontbinden, maar haar leden sloten zich nu persoonlijk aan. Werkstakingen hadden plaats, die zoals die in de bouwvakken te Genève met behulp van de Internationale gelukten en zo ontstond langzamerhand de legende dat de Internationale over schatten had te beschikken.

Geen wonder dat het derde congres te Brussel in 1868 door een veel groter aantal afgevaardigden, namelijk 98, werd bezocht. Daar kwam de strijd over het brengen van de grond in collectief eigendom opnieuw aan de orde en ditmaal werden de mutuellisten verslagen, al was het met een kleine meerderheid. Men ziet hoe de vereniging vooruitschoof. Oorspronkelijk bedoeld als één grote algemene, internationale trade-union werkte zij nu aan de opheffing van het loonstelsel, “deze nieuwe vorm van slavernij.” En dat door alle arbeidsmiddelen te brengen aan de gemeenschap. Het collectivisme – zo noemde men dit stelsel – werd de nieuwe leer van de Internationale Het was De Paepe, die aan Marx deze overwinning bezorgde. Deze was het ook, die op datzelfde congres voorstelde een algemene werkstaking als antwoord der arbeiders op een oorlogsverklaring van de vorsten en dit voorstel werd toen met algemene stemmen aangenomen.

De Internationale groeide intussen steeds in macht en aanzien bij de arbeiders. De grote werkstaking te Creusot in Frankrijk en die te Seraing in België droegen naast de vervolging van de vereniging in Frankrijk veel bij tot haar bloei. Ze werden gevolgd door allerlei andere stakingen.

Het Engelse blad, The Times, maakte zich ongerust over de verbazende opgang van de Internationale in geheel Europa en schreef: “Men moet opklimmen tot de oorsprong van het christendom of tot de inval der barbaren, om een beweging te kunnen vinden gelijk aan die van de hedendaagse arbeiders.”

Volgens Elysée Reclus was de stichting van de Internationale na de ontdekking van Amerika en het omvaren van Kaap de Goede Hoop het belangrijkste feit in de geschiedenis. Hadden Columbus, Magelhaen en anderen de materiële eenheid der aarde geconstateerd, de Internationale leidde haar morele eenheid in, reeds te voren voorvoeld door vele wijsgeren en revolutionairen.

In september 1869 daagde het vierde congres te Bazel bijgewoond door 80 afgevaardigden, en dit besloot, dat “de maatschappij het recht bezit het privé-eigendom af te schaffen en te veranderen in gemeenschappelijk eigendom en verklaarde deze verandering als een noodzakelijkheid.” Op dit congres was voor het eerst Bakoenin aanwezig, die op het Vredes- en Vrijheidscongres te Bern in 1868 het onderspit had gedolven en daarop met zijn aanhangers stichtte de Alliance internationale de la démocratie socialiste. Ofschoon Marx het pleit won, wat de eigendomsvraag aangaat, hij leed een nederlaag op het punt van het erfrecht, dat tegen de zin van Marx op de dagorde kwam. Deze noemde de algemene afschaffing van het erfrecht, door sommigen gewenst, een “vieillerie Saint-Simonienne” en stelde het rapport van de Generale Raad, waarin als overgangsmaatregelen voor het erfrecht werden aangegeven: a. uitbreiding van de belasting op het erfrecht, en b. beperking van het recht van vermaken. Bakoenin vooral wist te bewerken dat het rapport van de Generale Raad werd verworpen met 37 tegen 19 stemmen en 6 onthoudingen. Voor Marx een vingerwijzing dat het grote gevaar voor zijn invloed in de Internationale lag in de persoon van Bakoenin, die zou trachten de vereniging meer in revolutionair vaarwater te drijven dan Marx wel wilde.

Het jaar 1870 was in de beweging van zeer veel belang. Eerst de Frans-Duitse oorlog, die aanleiding gaf aan de Generale Raad tot de uitvaardiging van een manifest van 23 juli, waarin de oorlog voor Duitsland werd verklaard tot een verdedigingsoorlog. De Duitse arbeiders moesten zorg dragen dat de oorlog dat karakter bleef bewaren en niet ontaardde in een oorlog tegen het Franse volk. Na de val van het keizerrijk bestond bij Marx ongetwijfeld het plan om socialistische opstanden in bijna alle landen van Europa te verwekken en de commune te proclameren niet alleen in Frankrijk maar ook in de grote steden van Europa. Dit plan mislukte door de uitroeping van de republiek door de blauwe democraten en doordat de beweging in Duitsland in de kiem werd verstikt, daar generaal Vogel von Falkenstein de chefs van de Duitse Internationale liet gevangen nemen, zodat er in de gelederen der arbeiders een ware paniek ontstond. Wij kunnen dit plan afleiden uit de redevoering van Marx, gehouden te ’s Gravenhage bij gelegenheid van het congres in 1872, waarin hij zei: “De revolutie moet solidair zijn en wij vinden een groot voorbeeld in de Commune te Parijs, die gevallen is, omdat niet gelijktijdig in alle hoofdsteden, te Berlijn, Madrid, enz. een grote revolutionaire beweging is uitgebroken, die in verbinding stond met deze geweldige opstand van het proletariaat te Parijs.

Toen hij de mislukking van een sociale opstand te Parijs alleen zag, was hij niet sympathiek tegenover deze gezind, ook al nam hij na de ondergang van de Commune in zijn meesterlijk manifest de schijn aan van goedgezindheid en al aanvaardde hij rondweg de solidariteit met haar. En dat deed hij, toen hij schreef, dat “het Parijs der arbeiders met zijn Commune eeuwig verheerlijkt zou worden als de roemvolle bode van een nieuwe maatschappij. Zijn martelaren zijn gegrift in het hart van de arbeidersklasse. De geschiedenis heeft zijn vernietiging nu reeds aan de schandpaal genageld en alle gebeden der geestelijken zijn niet in staat haar te verlossen!” Dat is andere taal dan die van Vollmar, de sociaaldemocratische afgevaardigde in de Duitse Rijksdag, die op de partijdag te Stuttgart in het jaar 1898 onder toejuiching van de aanwezigen verklaarde dat de Parijse arbeiders beter hadden gedaan te slapen dan de Commune uit te roepen! Zo juist zet Marx ook uiteen, dat de arbeidersklasse de gereed zijnde staatsmachine niet maar eenvoudig in bezit kan nemen en in beweging brengen voor eigen gebruik.

Het wantrouwen tegen de “Duitse Jood Marx” was echter door hemzelf gewekt en in de Romaanse landen bleef dit bij zeer velen bestaan. De poging van de Generale Raad – en de Generale Raad was feitelijk Marx – om de Commune te leiden vanuit Londen door het geven van allerlei orders, was alleen in staat om hem belachelijk te maken en Tcherkesov zegt dan ook naar waarheid: “Bismarck en Wilhelm, die voorgaven het commando te voeren, waren althans op het slagveld. Maar de Generale Raad, door Marx en Engels geleid, bleef liever in veiligheid bij de haard om instructies te geven. En welke instructies”!

Na de verplettering van de Commune in 1871 was het tijdstip ongunstig, in aanmerking nemende de opgewonden stemming tegen haar in geheel Europa, om een openbaar congres te houden en men vergenoegde zich dan ook met een conferentie te Londen van 17 tot 23 september. Algemeen toch meende men dat het de Internationale was, die de Commune in het leven had geroepen en dus alle haat der bourgeoisie tegen de Commune werd in verdubbelde mate overgebracht op de Internationale. En toch staat geschiedkundig vast dat dit niet het geval is geweest. Integendeel, de Commune werd in den beginne met wantrouwen aanzien door de mannen van de Internationale en bij de verkiezingen voor leden der Commune op 26 maart werden van de ongeveer 90 plaatsen slechts een twaalftal ingenomen door voorstanders en leiders van de Internationale en zelfs verklaarde later een orgaan der partij: “De Internationale heeft noch de Commune in het leven geroepen, noch was zij identiek met haar. Maar de medeleden van de Internationale waren de ijverigste en trouwste verdedigers der Commune, omdat zij haar betekenis voor de arbeidersklasse begrepen hebben” en ook Rudolph Meyer verklaart in zijn Emanzipationskampf des vierten Standes: “Ik wil de Internationale niet in bescherming nemen, maar als geschiedschrijver wil ik de waarheid berichten en deze is, dat de opstand der Commune, evenals tot hiertoe elke burgeroorlog in het moderne Frankrijk, door de bourgeoisie is begonnen en geleid; de Internationale heeft alleen voor de eerste maal meegewerkt als de machtigste en meest zelfstandige bondgenote, daar de arbeiders niet meer slechts kanonvlees zijn in de handen van eerzuchtige bourgeois, maar zelfstandige doeleinden najagen.” De bekende Franse econoom Molinari verklaarde eveneens dat de Internationale als zodanig geen deel had genomen aan de Commune.

Op 12 november 1871 had te Sonvillier in de Berner Jura een congres plaats van de Romaanse secties in Zwitserland en zo kwam de Fédération jurassienne tot stand, die protesteerde tegen het despotische gedrag van de Generale Raad en de resoluties genomen op de te Londen gehouden conferentie, waar in een “onderonsje” werd bepaald dat “in de tegenwoordige krijgstoestand van de arbeidersklasse haar economische actie en politieke werkzaamheid onafscheidelijk aan elkaar verbonden waren.” Het orgaan van de Fédération jurassienne was de Révolution Sociale, die te Genève verscheen maar spoedig gestaakt moest worden bij gebrek aan geld. Voortaan gaf men een veertiendaags bulletin uit, dat eerst geautografeerd verscheen. In België verklaarde een landelijk congres op 24 december 1871, dat de “Internationale niets anders is of ooit geweest is dan een groepering van federaties, die geheel autonoom zijn en dat de Generale Raad niets anders is of ooit geweest is dan een centrum van correspondentie en inlichtingen.”

In Italië nam men op het congres te Bologna (12 maart 1872) aan, om “in de Generale Raad te Londen en in die van de Jura niets anders te erkennen dan eenvoudige bureaus van correspondentie en statistiek” en op het congres te Rimini op 5 augustus 1872 nam men een resolutie aan op voorstel van Cafiero en Andrea Costa tegen de Generale Raad, omdat deze een leer had willen opleggen in strijd met de revolutionaire gevoelens van de Italianen.

Op het congres te Saragossa (4 april 1872) verklaarden de Spanjaarden zich homogeen met de Jurafederatie. De oppositie tegen de autocratische Generale Raad nam bij de dag toe in verschillende landen en Marx, die zijn positie in de Internationale bedreigd zag en vooral het gevaar duchtte van de zijde van Bakoenin, moest een beslissende slag slaan. Daarvoor werd in 1872 een congres belegd te ’s Gravenhage en zo gewichtig werd dit geacht, dat Marx voor het eerst van zijn leven een congres van de Internationale kwam bijwonen. Vooraf echter was genoeg geïntrigeerd om zeker te zijn van de overwinning. Allereerst was de plaats waar het congres belegd was, een plaats waar zijn tegenstander Bakoenin, die in Zwitserland woonde en ingesloten zat, daar hij in al de omliggende landen was uitgewezen, onmogelijk kon komen. Men schreef later zijn afwezigheid aan lafheid zijnerzijds toe, maar vergat te zeggen dat de Algemene Raad juist een plaats gekozen had waar zijn verschijning onmogelijk was. Dan heeft men met de mandaten geknoeid om stemmen te winnen, terwijl men zich ook verzekerd had van de steun der blanquisten. Van 2 tot 7 sept. vergaderde het congres. Met 26 van de 41 tegenwoordige afgevaardigden werd Bakoenin en met 25 stemmen Guillaume, die wel tegenwoordig was, plechtstatig gebannen uit de Internationale[268]. De derde persoon Schwitzguebel kwam er genadiger af, hij mocht er in blijven. Verder ontbrak de tijd om het vonnis uit te spreken over drie anderen, te weten: Malon, Bousquet en Louis Marchand, zodat deze niet wisten welk lot hun eigenlijk beschoren was. Tegenover de federalisten (de Spanjaarden, Belgen en vertegenwoordigers van de Fédération jurassienne), die de Generale Raad wilden afschaffen, daar men geen uitvoerend orgaan nodig had en een correspondentiebureau voldoende was, werd aangenomen op het congres om de macht van die Raad te vergroten door hem de bevoegdheid te geven secties en federaties te schorsen, hoewel met beroep op een volgend congres. Direct tegen Marx was de aanval gericht van Guillaume, toen deze zei: “Men beweert dat de Internationale de vinding is van een bekwaam man, bekleed met onfeilbaarheid in sociaal en politiek opzicht, tegen wie geen recht van oppositie bestaat. Onze vereniging zou moeten gehoorzamen aan het despotische gezag van een Raad, ingesteld om een nieuwe orthodoxie te handhaven. Wij daarentegen menen dat de Internationale spontaan geboren is uit de hedendaagse economische omstandigheden en wij willen geen chef, die oordeelt over ketterijen.” Maar Marx zegevierde en de politieke weg werd geheel aangegeven door het voorstel van de blanquist Vaillant, door de meerderheid aangenomen, dat de verovering van de politieke macht de eerste plicht was van het proletariaat. Van deze overwinning, door Marx behaald, kon worden getuigd: nog één zo’n overwinning en wij zijn voor goed verloren. Dadelijk immers daarna liet Marx aannemen, dat de zetel van de Generale Raad werd verplaatst naar New York en men kan gerust zeggen dat het Haagse congres de doodsteek gaf aan de Internationale. De blanquisten, met wier hulp Marx een ogenblik tevoren de overwinning had behaald over de federalisten, waren over die verplaatsing zo boos, dat zij direct het congres verlieten en Ranvier, die als voorzitter fungeerde, zelfs zijn hamer overgaf in handen van een ander. De eigenlijke mening van Marx kunnen wij afleiden uit de vertrouwelijke mededeling in zijn brief over het program van de Duitse sociaaldemocratische partij: “De internationale actie van de arbeidersklassen hangt in geen enkel opzicht af van het bestaan van de Internationale Arbeidersorganisatie. Die Internationale was slechts de eerste poging, welke door de stoot die zij gaf een blijvend gevolg zou hebben, doch in haar eerste historische vorm na de val van de Parijse Commune niet langer was vol te houden.”

In een redevoering, door Marx te Amsterdam gehouden na afloop van het congres zei hij: “Het congres in Den Haag heeft gewichtige dingen volbracht. Het heeft de noodzakelijkheid geproclameerd, dat de arbeidende klassen op politiek zowel als op sociaal terrein de oude maatschappij bevechten, die ineenzakt en wij wensen ons zelf geluk, van nu aan in onze statuten deze resolutie van de Londense conferentie te zien opgenomen. Een groep heeft zich onder ons gevormd, die de politieke onthouding van de arbeiders eist. Wij hebben er op gestaan te verklaren hoe gevaarlijk en noodlottig wij deze beginselen voor onze zaak houden. De arbeider moet eenmaal de politieke suprematie veroveren om de nieuwe organisatie van de arbeid te vestigen, hij moet de oude politiek, die de oude instellingen vasthoudt, omverwerpen, of het zal hem gaan als de eerste christenen, die het versmaad en verzuimd hadden en nu nooit hun rijk van deze wereld zagen. Maar wij hebben geenszins voorgegeven dat, om dit doel te bereiken, de middelen identiek moesten zijn. Wij kennen de mening die men hebben moet tegenover de instellingen, zeden, tradities der verschillende landen en wij loochenen niet dat er landen zijn, zoals Amerika, Engeland en als ik uw instellingen goed ken, Nederland, waar de arbeiders tot hun doel kunnen komen door vreedzame middelen. Als dit waar is, moeten wij erkennen dat het geweld in de meeste landen van het vasteland de hefboom van onze revolutie moet zijn; op het geweld zal men te zijner tijd een beroep moeten doen, om eindelijk de heerschappij van de arbeid te vestigen.” Hieruit zien wij duidelijk hoe Marx zich verheugde dat eindelijk het denkbeeld van de verovering der politieke macht in de Internationale zegevierde, maar zoals wij zeiden, deze overwinning was tegelijkertijd de dood van de Internationale.

De Jurassiens hielden daarop een congres te Saint Imier in Zwitserland, waarop zij beslisten zich niet te onderwerpen aan de besluiten van het Haagse congres en Bakoenin en Guillaume te blijven beschouwen als leden van de Internationale.

Tevens nodigde men alle federaties van de Internationale uit om een verdrag van solidariteit aan te gaan op deze grondslagen: geen Raad die een leer oplegt, geen Raad die het recht heeft secties te schorsen, gehele autonomie in leerstellingen, administratieve autonomie, federatieve solidariteit.

Drie maanden later verklaarde het congres van de Spaanse Federatie te Córdoba, dat het congres te ’s Gravenhage “verkeerd in zijn oorsprong, samenstelling, besluiten, geheel en al ging in strijd met de gang die het proletariaat moest volgen” en nam het verdrag aan van solidariteit, waartoe te Saint Imier was besloten.

De Belgische federatie verklaarde reeds op het congres te Brussel (25 december 1872), dat “de besluiten van het congres te ’s Gravenhage, genomen door een kunstmatig gevormde meerderheid van nul en generwaarde waren en ze niet te erkennen omdat zij “willekeurig, autoritair en strijdig zijn met de geest van autonomie en de federalistische beginselen.”

Ook de Amerikaanse Federale Raad, samengesteld uit afgevaardigden van alle Amerikaanse federaties, nam op 16 januari 1873 de onwettigheid van de samenstelling van het congres van ’s Gravenhage en van zijn beslissingen aan als strijdig met het grondbeginsel der vereniging en verklaarde in verbinding te zullen treden met alle federaties en met de meerderheid samen te werken tot de verwerkelijking van een internationaal congres.

De Generale Raad te New York vaardigde een manifest uit om te betogen dat een centrale macht noodzakelijk was en waarin hij trachtte aan te tonen, dat men met de anarchie als beginsel onmogelijk de strijd kon aanvaarden met de georganiseerde machten der bourgeoisie. Het ging er toen mee als met de concilies van de christelijke kerk. In plaats van één hield men 2 congressen te Genève in 1873, nl. dat der marxisten op 8 september en dat van de uitgeslotenen op 2 september. Op dat laatste kreeg van de Abeele de opdracht om naar het marxistencongres te gaan en zo mogelijk aldaar een vereniging van de beide fracties tot stand te brengen. Deze poging tot toenadering stuitte af op de onwil van de marxisten en zo had men nu twee Internationales.

Dat congres van de autonomisten telde 28 afgevaardigden. De onderscheiding van beide verenigingen bestond feitelijk tussen het al of niet aannemen van de dictatuur van Marx. Eigenaardig dat men ook weer hier het Germaanse of gezagselement en het Romaanse of vrijheidlievend element kon waarnemen. Eccarius, de oude adjudant van Marx, van wie hij zich had afgescheiden, zei bij de sluiting van dit congres: “De oude Internationale, gegrondvest op 28 september 1864 in St. Martins Hall, waarvan de opbouw zeven jaar geleden op het congres te Genève werd voltooid, is dood; de tegenwoordige, zeer veel van haar verschillend, leeft; het initiatief hadden de Londense politieke vakverenigingen en de niet-politieke proudhonisten genomen; deze legden meer gewicht op het unionisme, gene op de verwerkelijking van hun ideeën. In Bazel moesten de proudhonisten het onderspit delven en intussen was het element der vakverenigingen begraven in de personaliteiten van de Londense raad; te Parijs daarentegen waren de vakverenigingsmannen machtiger geworden in de plaats der proudhonisten. In 1870 zou een congres alles weer in het rechte spoor hebben kunnen brengen, maar de oorlog richtte de oude vereniging te gronde. Doordat aan de Generale Raad nieuwe leden werden toegevoegd, werd het evenwicht verbroken en reeds 12 maanden vóór het Haagse congres was deze verdeeld in twee vijandige kampen. De bevoegdheid om federaties uit te sluiten had men verlangd en verkregen – maar door haar toe te kennen is ten slotte de oude vereniging te niet gegaan.”

Men besloot tot de opheffing van de Generale Raad en ofschoon men veelal in deze strijd een personenstrijd tussen Marx en Bakoenin heeft gezien, zit de zaak feitelijk dieper. In die twee personen botsten twee beginselen op elkaar. Marx bootste in de organisatie van de Internationale de katholieke kerk na met een Generale Raad, nationale, provinciale, plaatselijke algemene secretarissen en tegen die gehele centralistische inrichting verzetten zich vele anderen. Vandaar het verschil, vandaar de woede! Het ene program (dat van Marx) van toekomstige sociale vernieuwing was de gecentraliseerde Volksstaat, het andere de Vrije Federatie van vrije groepen. Tussen deze twee beginselen liep de strijd en loopt hij nog en het is te verwachten dat noch het een noch het andere zal tot stand komen, maar een tussending, dat van beiden iets overneemt. Toch zal de vrijheid ten slotte zegevieren, al moet zij ook 40 jaren in de woestijn van het min of meer sterke staatssocialisme ronddwalen.

De marxisten vergaderden ook te Genève met een 30 tal afgevaardigden. Twee hoofdpunten werden behandeld: 1. dat de arbeidersklasse deel moest nemen aan de politieke strijd en zo nodig zich verstaan met de bourgeoisie, ten einde alle hervormingen te verkrijgen die ten nutte kwamen aan de arbeiders, en 2. dat de arbeiders zich overal moesten organiseren in vakverenigingen, die nationale federaties moesten vormen, die zich verenigen zouden tot een algemene vakvereniging.

Te Brussel vergaderden de autonomisten in 1874, bijna uitsluitend Belgen, zodat het internationaal karakter verloren ging. Het was aldaar dat César De Paepe zijn belangrijk rapport over de openbare diensten leverde. Het achtste congres kwam in 1876 te Bern bijeen, maar was evenmin internationaal, daar er voornamelijk afgevaardigden waren van de Fédération jurassienne. Dat een nieuwe fase van ontwikkeling meer en meer zich openbaarde, bleek ten duidelijkste uit het standpunt, dat men innam tegenover de Commune. Hadden de anarchisten tot nu toe de communalistische beweging te Parijs beschouwd als geheel in overeenstemming met hun beginsel, nu sprak men duidelijk uit dat de Commune, ofschoon anarchistisch in haar oorsprong, halverwege bleef staan en dat kon niet anders, omdat toentertijd de anarchistische beginselen nog te weinig waren doorgedrongen in de geesten. Kropotkin wees er terecht op, dat de Commune om zo te zeggen geboren is tussen twee tijdvakken van ontwikkeling in het modern socialisme. “In 1871 had het autoritair communisme, gouvernementeel en min of meer godsdienstig in 1848, geen vat meer op de praktische en libertaire geesten van onze tijd. Waar tegenwoordig een Parijsenaar te vinden die zich zou laten opsluiten in een Phalanstère of kazerne? Anderzijds bleef het collectivisme, dat het loonstelsel en het collectief eigendom wilde spannen voor éénzelfde kar, onbegrijpelijk, weinig aantrekkelijk, vol moeilijkheden in zijn praktische toepassing. En het vrije, het anarchistische communisme begon pas op te komen, ternauwernood durfde het de aanvallen trotseren van de bewonderaars van het gouvernementalisme. De onbeslistheid heerste in de geesten en de socialisten hadden de stoutmoedigheid niet om zich te werpen op de vernietiging van het privaateigendom, daar zij geen goed omlijnd doel voor ogen hadden. Toen liet men zich in slaap wiegen door deze redenering, die de in slaap sussers sinds eeuwen herhalen: laat ons eerst ons verzekeren van de overwinning, men zal daarna zien wat men zal kunnen doen...” De Commune ging niet over tot de onteigening van de kapitalen noch tot de organisatie van de arbeid... Zij brak ook niet met de traditie van de staat, van het vertegenwoordigend stelsel en zij trachtte niet in de Commune die organisatie van het eenvoudige tot het samengestelde toe te passen, die zij invoerde door de onafhankelijkheid en de vrije federatie der communes te proclameren... Het Parijse volk liet zich bepalen bij het gouvernementeel fetisjisme... Het zond zijn kinderen naar het stadhuis om het daar immobiel maken te midden van de paperassen; gedurende de inspiratie die ontstaat uit de voortdurende aanraking met de massa, zagen zij zich tot onmacht gedoemd. Verlamd verlamden zij op hun beurt het volksinitiatief[269]. Men besloot op dit congres om tegen het volgende jaar (1877) een algemeen socialistisch congres te Gent bijeen te roepen. Dit kwam werkelijk bijeen, maar het verschil tussen autoritairen en libertairen accentueerde zich steeds scherper, de anarchisten bleven telkens in de minderheid – er waren er negen, onder wie Kropotkin, die onder de naam van Levashov optrad – en men verklaarde dat de beginselen te veel uiteenliepen om gemeenschappelijk te kunnen samenwerken. Ook had in dat jaar een congres plaats te Verviers. De tweede Internationale ging dus te gronde evenals de eerste. Marx had zich helemaal teruggetrokken en verdiepte zich van die tijd af in zijn economische studies, waarvan het grote werk Das Kapital de vrucht was.

Het congres te Freiburg in 1878 had alleen enig belang door een memorie van Kropotkin en Elysée Reclus, waaruit men zien kon hoe meer en meer klaarheid en bepaaldheid in de geesten kwam. Zij verklaren zich revolutionair, omdat de vooruitgang nooit plaats heeft door een vreedzame evolutie, maar door een plotselinge revolutie. Gaat de voorbereiding van denkbeelden langzaam, de verwerkelijking ervan heeft snel plaats. Zij verklaren zich tevens internationale collectivisten, omdat het leven zonder sociale groepering onmogelijk is. Zij willen bij het volk én door de theoretische propaganda en vooral door opstanden de geest, het gevoel, het initiatief van het volk doen ontwaken, op tweeërlei wijze, nl. door de gewelddadige onteigening van het eigendom en door de desorganisatie van de staat. Daarom wensen zij dat het congres zich zal uitspreken: 1. voor de collectieve onteigening van de sociale rijkdom; 2. voor de afschaffing van de staat in al zijn vormen, zelfs als centraal agentschap der openbare diensten. Wat de middelen betreft, zij staan voor: 1. de theoretische propaganda; 2. de actie van revolutionaire volksopstanden, terwijl zij tegen het algemeen kiesrecht zijn, daar het stemmen niet beschouwd kan worden als een rechtsbeginsel in staat om de zogenaamde volkssoevereiniteit te verwezenlijken.

Maar het zaad, door de Internationale uitgestrooid, was niet verloren gegaan, was niet op onvruchtbare akker gevallen, neen het had vrucht gedragen. In de verschillende landen ging men ijverig zich organiseren en toen deze organisatie een zeker punt had bereikt, toen ontstond opnieuw de behoefte aan internationale verbinding[270].

Op het einde van 1880 richtte de Landelijke Raad van de socialistische partij in België een uitnodiging aan de socialisten van de gehele wereld om een congres te houden in Zwitserland, ten einde een nauwere aaneensluiting te verkrijgen. Oorspronkelijk te Zürich belegd werd het aldaar verboden, maar het kwam toch bijeen en wel te Bern in oktober 1881. Men besloot aldaar geen algemeen program op te stellen, maar de tijd scheen nog niet rijp voor het herstel van de Internationale, althans deze poging bleef op zichzelf staan. Eerst in 1888 werd onder leiding van het parlementair comité van de trade-unions in Engeland een congres van afgevaardigden der vakverenigingen gehouden te Londen, waar 6 naties vertegenwoordigd waren, te weten: Engeland, Frankrijk, België, Denemarken, Italië en Nederland. Tengevolge van de exceptionele verhoudingen in Duitsland en Oostenrijk, die internationale verbindingen als misdaad straffen, waren deze beide landen niet op het congres vertegenwoordigd.

Met vijf natiën tegen een (Engeland) besloot men een nieuwe Internationale tot stand te brengen op een grondslag ruim genoeg om het gehele proletariaat te omvatten. Men nam aan:

1. alle arbeiders uit te nodigen zich te verenigen in vakverenigingen en verschillende groepen;

2. alle vakverenigingen en corporatieve groepen uit te nodigen om met of zonder steun van de gemeenten arbeidsbeurzen op te richten, die zich onderling zullen verenigen in alle vraagstukken van vakbelang en statistiek;

3. de georganiseerde arbeiders zullen zich vormen tot klassepartij tegenover alle andere politieke partijen op politieke en economische grondslag ter vrijmaking der arbeidende klasse;

4. elke partij en elk der natiën zal een nationaal comité vormen en deze nationale comités zullen voortdurend in onderlinge verbinding staan om tussen de arbeiders van alle landen overeenstemming tot stand te brengen omtrent alle kwesties, die hun belangen betreffen;

5. een internationaal congres zal elk jaar plaats hebben in een van de landen, die tot deze organisatie behoren;

6. op het aanstaand internationaal congres zullen de bijzonderheden geregeld worden van de internationale organisatie, die de nationale comités van de verschillende landen verbindt.

Dit aanstaand internationaal congres zou gehouden worden te Parijs in 1889, terwijl de uitnodigingen en de regeling opgedragen werden aan de Fédération des travailleurs socialistes de France, dit waren de possibilisten van Paul Brousse. Hiermee namen de guesdisten en blanquisten geen genoegen en zo geschiedde het dat twee uitnodigingen gericht werden tot het houden van één congres. Ondanks de pogingen om eenheid te verkrijgen, gedaan voornamelijk door België en Holland, stuitte alles af op de onwil van de guesdisten en zo geschiedde het dat in het gedenkjaar van de Franse Revolutie te Paris twee internationale socialistische congressen tezamen kwamen, dat van de possibilisten, het talrijkste, waar o.a. naast de Franse Joffrin en Lavy (nu de rechterhand van minister Millerand) aanwezig waren de Engelsen Hyndman, Annie Besant, John Burns, Herbert Burrows en Fenwick, de Italianen Cipriani en Costa, de Belgen César De Paepe en Jean Volders, en dat hetwelk was samengeroepen door verschillende personen uit de internationale beweging, waar o.a. tegenwoordig waren Liebknecht, Bebel en Vollmar uit Duitsland, Guesde, Lafargue en Vaillant uit Frankrijk, Morris, Cunningham Graham en Eleanor Marx-Aveling met haar man uit Engeland, Anseele uit België, Domela Nieuwenhuis uit Nederland. Uit de behandelde punten, die zich voornamelijk uitstrekten tot het gebied van de internationale arbeidsbeweging, ziet men dat er geen fundamenteel verschil bestond, maar de verschillen tussen de Franse socialisten aanleiding hadden gegeven, dat er twee congressen plaats vonden. Het anarchistische element liet zich horen bij monde van de Fransman Montant en de Italiaan Merlino, terwijl Domela Nieuwenhuis het nut van het parlementarisme in twijfel trok en herinnerde hoe de samenstelling van het woord “parlement” (parler et mentir, praten en liegen), zeer juist de zaak weergaf, wat een protest uitlokte van de zijde van Liebknecht[271].

In 1891 werd het tweede congres gehouden en wel te Brussel. Onder de Franse vertegenwoordigers scheen een soort van wapenstilstand te zijn gesloten, althans men bemerkte te Brussel weinig van de twisten onder de partijen in Frankrijk. De anarchisten als zodanig werden uitgesloten, maar daar zij toegelaten werden, voor zoverre zij afgevaardigden waren van vakverenigingen, was het anarchistische element toch aanwezig. Op dit congres was de hoofdschotel de houding van de socialisten tegenover het militarisme. Tegenover de platonische verklaring dat de Internationale Socialistische Partij de enige ware vredespartij is en de verantwoordelijkheid van de oorlog voor de geschiedenis en de mensheid wierp op de heersende klasse, een verklaring door Liebknecht en Vaillant ontworpen, stelde Domela Nieuwenhuis voor, dat het congres zou besluiten dat de socialisten van alle landen een oorlogsverklaring zouden beantwoorden met een beroep op het volk tot dienstweigering en een algemene werkstaking. Dit gaf aanleiding tot vinnige debatten, terwijl bij de uitslag der stemming bleek dat Engeland en Frankrijk alleen met Nederland stemden en de meerderheid tevreden was met die algemene verklaring.

Het derde congres werd gehouden te Zürich. Meende men de anarchisten geweerd te hebben door te zeggen, dat “toegelaten werden tot het congres alle arbeidersvakverenigingen, voorts de socialistische partijen en verenigingen, die de noodzakelijkheid der arbeidersorganisatie en van de politieke actie erkenden”, dit bleek het geval niet te zijn. De anarchisten waren niet tegen de politieke actie, maar verstonden daaronder niet de parlementaire actie, die eigenlijk onder dat woord was bedoeld. Toch sloot men hen uit, voornamelijk op aandrang van de Duitse officiële partij, die bij toelating van de jongen uit Berlijn het congres zou hebben verlaten. Een tegencongres werd des avonds door de uitgeslotenen belegd, waar echter ook verschillende afgevaardigden van het andere congres tegenwoordig waren, die ijverig deelnamen aan de discussies. Opnieuw gaf de kwestie van het militarisme, door Nederland op de dagorde gebracht, aanleiding tot heftige discussies. Ten opzichte van de politieke tactiek bepaalde men dat de politieke actie slechts een middel was ter verkrijging van de economische vrijmaking der arbeiders en daarom verklaarde het congres: 1. dat de nationale en internationale organisatie van de arbeiders in vakverenigingen en andere organisaties noodzakelijk was; 2. dat de politieke actie nodig is, zowel voor het doel der agitatie en de onbewimpelde verkondiging van de beginselen van het socialisme, alsook voor het oogmerk ter verkrijging van de dringend nodige hervormingen. Daarom beveelt het congres de arbeiders van alle landen de verovering en uitoefening der politieke rechten aan, die zich als noodzakelijk voordoen om de eisen der arbeiders in alle wetgevende en administratieve lichamen op de nadrukkelijkste en werkzaamste wijze te doen gelden, voorts zich meester te maken van de politieke machtsmiddelen, om deze, die nu middelen der heerschappij van het kapitaal zijn, om te zetten in werktuigen ter bevrijding van het proletariaat; 3. dat de keus der vormen en wijzen van de economische en politieke strijd moet overgelaten worden aan de nationaliteiten zelf naar gelang van omstandigheden, maar het congres verklaart het noodzakelijk: dat het revolutionaire doel van de socialistische beweging op de voorgrond blijft staan en in geen geval de politieke actie als voorwendsel mag dienen voor compromissen en allianties, die een benadeling van onze beginselen of van onze zelfstandigheid zouden veroorzaken. Men verklaarde zich voor het proportionele kiesrecht, het recht van initiatief en referendum van het volk[272]. Uit alles blijkt dat de breuk met heel en half anarchisme volkomen was, ofschoon men het nodig had geoordeeld op het eind van het congres aan het autoritair collectivisme plechtig de zegen te doen uitdelen door de oude Friedrich Engels, bij wijze van apotheose op het toneel gebracht.

Het vierde congres te Londen in 1896 zette het werk in die richting voort. Nog eenmaal werd de strijd gevoerd tussen het anarchisme en de sociaaldemocratie, maar eindigde met de nederlaag van de anarchisten, nadat twee sprekers: Jaurès en Hyndman vóór en twee anderen: Tom Mann en Domela Nieuwenhuis tegen de uitsluiting der anarchisten het woord hadden gevoerd. De laatste zei duidelijk: “Spreekt u vierkant uit en gij zult geen last meer van ons hebben, maar verbergt u niet achter dubbelzinnige formules. Als gij zegt dat alleen de voorstanders van de parlementaire actie deel kunnen nemen aan de congressen, dan zult gij ons niet meer in uw midden zien en gij kunt zonder stoornis uw congressen voortaan houden”. Hoe het te doen was om de anarchisten te weren, blijkt uit een voorstel dat de parlementairen te Londen hadden willen doen en ook geformuleerd hadden, ofschoon zij het ter elfder ure niet ter tafel hebben durven brengen en waarin gezegd werd: “De anarchisten en hun bondgenoten, zelfs wanneer zij zich antiparlementaire communisten noemen, kunnen geen deel nemen aan dit congres, tot welke organisatie zij ook behoren.” Het was ondertekend o.a. door Bebel, Liebknecht en Singer voor Duitsland, Adler en Kautsky voor Oostenrijk, Greulich en Brandt voor Zwitserland, Troelstra en van Kol voor Nederland, Sanial voor Amerika, Branting voor Zweden, Plechanov voor Rusland, Bertrand voor België. Een van de Franse afgevaardigden, Eugène Guérard, aan wiens brochure over het congres te Londen wij deze bijzonderheid ontlenen, schreef dan ook terecht dat op dat congres, in strijd zelfs met de leer van Karl Marx, de economische actie ondergeschikt is gemaakt aan de politieke, het tegenovergestelde dus van hetgeen stond geschreven in de statuten van de oude Internationale.

De scheiding is een voldongen feit en in het jaar 1900 werden dan ook te Parijs twee congressen samengeroepen, het Internationaal Revolutionair Congres, waar vrije socialisten en anarchisten elkaar zouden ontmoeten en het Internationaal Socialistencongres, dat voor de parlementairen was bestemd. Reeds dadelijk openbaarde het zich welk van beiden door de regering voor het gevaarlijkste werd gehouden, want de Franse republikeinse regering, radicaal en door de aanwezigheid van Millerand in het ministerie ietwat sociaaldemocratisch getint, verbood het eerste congres als vallende onder de “lois scélérates” van het jaar 1894, indertijd als kamerlid heftig bestreden door Millerand, maar nu door hem toegepast tegen die gehate anarchisten. Het andere kon rustig vergaderen, althans van de zijde der regering, ofschoon inwendig bestookt, daar de twee fracties van de Franse sociaaldemocraten, de zogenaamde guesdisten en de voorstanders van Millerand-Jaurès, vinnig tegenover elkaar stonden. Terwijl de rapporten van het eerste congres, in druk verschenen in de Temps Nouveaux, aantonen hoe het socialisme daar schering en inslag was en men werkte voor het leggen van nieuwe grondslagen voor een andere maatschappij, bleek uit de debatten van het tweede, hoe de ziel der parlementairen heel ergens anders huist dan in het socialisme. Men heeft daar een poging gedaan om de oude Internationale te herstellen, die nu door dit jongere geslacht genoemd werd “de droom van koene, groothartige mannen, die met hun denkbeelden hun tijd verre vooruit waren en die onder de massa het zaad uitstrooiden, waaruit de hedendaagse Internationale is opgegroeid” – Marx dus ook al onder de dromers gerekend, straks onder de utopisten; zo krijgt ieder zijn beurt! – door de oprichting van een duurzame, internationale centrale commissie, bestaande uit een vertegenwoordiger van alle aan het congres deelnemende landen. Brussel werd verheven tot zetel van het internationaal secretariaat.

Maar de hoofdschotel was of een sociaaldemocraat deel kan uitmaken van een bourgeoisministerie en in hoeverre men bondgenootschappen kan aangaan met de burgerlijke partijen. Een resolutie van Kautsky, die door de Italiaan Ferri niet onaardig van caoutchouc wordt genoemd – een woordspeling schijnt dit geweest te zijn: van het Duitse woord Kautschuk en de naam Kautsky – werd aangenomen, die met zovele “als” en “maars” was doorweven, dat zij behendig tussen de moeilijkheden doorzeilde zonder te zeggen waar het op stond. Werd enerzijds verklaard dat de “verovering van de regeringsmacht dáár waar zij gecentraliseerd is, niet stukswijze plaats kan hebben en de intrede van een enkel socialist in een burgerlijk ministerie niet beschouwd kan worden als het normale begin der verovering van de politieke macht, maar steeds slechts een voorbijgaande noodhulp bij uitzondering kan zijn in een gedwongen toestand”, anderzijds zei men dat de beslissing of die gedwongen toestand, al dan niet aanwezig is, een vraag van tactiek en niet van beginsel is. Het goochelen met “tactiek” ten opzichte waarvan men verschillen mag, en “beginsel”, waarin allen één moeten zijn, (Liebknecht schermde daar steeds mee) dat ons steeds doet denken aan “blijk” en “schijn” van minister van Huisde in Multatuli’s Vorstenschool, is een der kenmerken van alle congressen. Zeer geestig was de bestrijding van die resolutie door Ferri, waar deze zei dat de bourgeoisie naar gelang van de ontwikkeling van het socialisme verschillende methoden toepast tot bestrijding. De zuigeling socialisme wordt gelasterd en bespot, het kind met reactionaire maatregelen vervolgd, de jongeling tracht zij te hypnotiseren en van het pad der deugd af te brengen. Zij is gelijk aan een schoonmoeder die graag haar dochter uithuwelijkt. De dochter wordt mooi opgesierd, zij maakt avances en als de jongeling door haar tegemoetkoming is gevangen, dan wordt hij een tamme, bedwongen, ongelukkige gemaal. Verder zei hij dat de resolutie van Kautsky was samengesteld uit “als” en “maar”, zij had haar achterdeurtjes. Door haar wordt voor het terugkeren van een geval Millerand wel de deur gesloten, maar het venster is open. Het beginsel wordt op een plakkaat geschreven en gered, maar in de praktijk is alles geoorloofd. Zo spreekt men wel van een “gevaarlijke” proefneming, maar men zal zeggen: wij zijn zulke sterke kerels, dat wij het toch wagen! De resolutie beveelt een bourgeoistactiek met socialistische beginselen aan. Wij komen daardoor op een lelijke helling. Er bestaat geen onderscheid tussen tactiek en beginsel. De praktijk is slechts toegepaste theorie en theorie niets anders dan een algemene praktijk. Toch hielp dit alles niet. De logica moest het tijdelijk afleggen voor het vermeende partijbelang, alsof zulk een overwinning over de logica zich niet te eniger tijd wreekt! Met 29 tegen 9 stemmen werd de caoutchouc-resolutie van Kautsky aangenomen, welk resultaat aanleiding gaf tot stormachtige tonelen. De guesdisten riepen: A Chálons (waar stakende arbeiders door de gendarmes werden neergeschoten) en: Les bons ministeriels! (Die brave ministeriëlen!)

Het gehele congres miste elk socialistisch karakter en in geen enkel opzicht onderscheidde het zich van een gewoon radicaal. Overigens de belangstelling, die dat van 1889 trok, was in de pers verre te zoeken. Met platonische verklaringen brengt men geen oude maatschappij ten graven en sinds alles door de parlementen moet beslist en afgemaakt worden heeft een groot deel van het proletariaat zichzelf onmondig verklaard en zich opnieuw – ditmaal uit eigen verkiezing! – onder voogdijschap gesteld. Het zijn de “arrivisten” – dit woord van Lafargue is zeer juist gekozen – d.w.z. de mensen die er gekomen zijn of komen willen, die in het kamp van het internationaal sociaaldemocratisch proletariaat de boventoon voeren. Verschillende sociaaldemocraten zijn dan ook reeds door minister Millerand onder dak gebracht, zoals Lavy die zijn secretaris is, Jaurès die lid is geworden van de Hoge Arbeidsraad en vele anderen. Overigens is het zeer begrijpelijk dat elkeen, die de macht heeft baantjes te begeven – en daarin bestaat de grote macht van ministers – liever betrekkingen geeft aan neefjes, vriendjes en vrienden van vriendjes dan aan hem geheel onbekende personen, tenzij hij daarin alweer voordeel ziet ter versterking van zijn positie, en in plaats van hen hierover hard te vallen, moeten wij eerlijk erkennen dat wij in hetzelfde geval hetzelfde zouden doen. Wil men dus het kwaad in de hartader aantasten, men ontnemen de ministers de macht om personen te benoemen tot allerlei betrekkingen. Dit is het enige middel dat beterschap kan brengen en paal en perk stelt aan allerlei soort van corruptie.

Wij hebben gezien hoe de lucht langzamerhand is gezuiverd en hoe bij het verdwijnen van alle tussenschakels de tegenstelling hoe langer hoe scherper is geworden: sociaaldemocratie óf anarchie, beter gezegd sociaalanarchie. Ook zou men de tegenstelling kunnen maken staatssocialisme óf vrij socialisme, daar bij de enen de verovering en inbezitneming van de staatsmacht de hoofdzaak is, terwijl de anderen juist werken voor de opheffing of afschaffing van de staat. Hoe zouden beiden kunnen samengaan, daar beider doel in zo geheel tegenovergestelde richting loopt? De bekende blanquist Edouard Vaillant omschreef de socialistische actie als “de dictatuur der arbeidersklasse” en ofschoon het misschien onvoorzichtig was dit openlijk te zeggen, toch is het een feit, dat die gedachte leeft in de ziel van de sociaaldemocraten.

Jaurès heeft gezegd dat het wezen van het socialisme politiek is en Rouanet omschreef het socialisme als de verovering van de publieke macht. Dit is dus niet meer het middel om tot het doel te geraken, maar is zelf doel geworden. Overigens wij hebben ten deze opzichte niet de uitingen van deze of gene schrijver, die door anderen worden geloochend, wij hebben een officiële uitspraak van een officieel congres en dus de uitspraak van de sociaaldemocratie in haar geheel. Op het congres te Londen in 1896 toch is aangenomen, dat de “verovering van de politieke macht het middel bij uitnemendheid is, waardoor de arbeiders kunnen komen tot hun vrijmaking, tot de bevrijding van de mens en burger, waardoor zij de internationale socialistische republiek kunnen vestigen.” In dat opzicht zijn de Engelse fabians het eerlijkst, die rondweg zeggen: “Het socialisme, voorgestaan door de Vereniging van Fabians, is uitsluitend staatssocialisme. De moeilijkheid is in Engeland niet om meer politieke macht aan het volk te verzekeren, maar om het volk te overtuigen om beter gebruik te maken van de macht die het reeds heeft.” En wanneer het Engelse blad, de Clarion getuigt: “Ontwikkeling van een ware democratie – dat is, ik ben er zeker van, de meest dringende en wezenlijke taak, die voor ons ligt. Dat is de leer, die onze tienjarige socialistische veldtocht ons heeft geleerd. Dat is de leer, die het gevolg is van al mijn kennis en ervaring der politieke dingen. Vóórdat het socialisme mogelijk kan zijn, moeten wij een natie van democraten vormen”, dan is Bernstein het hiermee eens[273] en gaat men met laatstgenoemde een stap verder, om de naam te veranderen en te spreken van een “democratisch socialistische hervormingspartij”, dan zal men eerst de scheiding gemaakt hebben, die in de werkelijkheid reeds voltrokken is. De democratie is de wettige erfgename van het liberalisme en er is volgens Bernstein “geen liberaal denkbeeld, dat niet ook behoort tot de gedachtekring van het socialisme.” De sociaaldemocratie is dus een gewone hervormingspartij op de grondslag van de bestaande maatschappij met heel in de verte het doel: socialisering van de arbeidsmiddelen evenals de gelovigen het Millennium plaatsen in de verre toekomst.

Terwijl bij de sociaaldemocraten het individu opgaat in de gemeenschap, deze alles en het individu niets is, gaan de anarchisten uit van het individu, om een maatschappij niet van slaven, maar van vrije individuen te verkrijgen. Wie het individu doodt, vernietigt het beste, het edelste, het hoogste in de mens, die alleen door zijn individualiteit het recht krijgt zich mens te noemen. De mens tot “iemand” te maken – ziedaar het doel en waar al die iemands door onderlinge belangen gedreven worden tot gemeenschap, daar zullen zij zich tot een maatschap vormen en zijn er soms, die zich daarin niet thuis voelen, ook hun blijft het recht gegeven individueel te leven. Met Stuart Mill zijn wij het eens, waar deze zegt, dat aan die vorm der maatschappij de toekomst behoort, die de meest mogelijke individuele vrijheid waarborgt aan allen.

_______________
[264] Arbeidersvereniging, die het recht op arbeid en de organisatie van de arbeid eist.
[265] Men heeft beweerd dat Marx hier de woorden van Gladstone vervalst heeft en in elk geval is het waar dat hij onvolledig heeft aangehaald, zodat wel geen vervalsing van de woorden, maar toch van de zin plaats had. Immers de schrijver aan wie Marx de woorden van Gladstone ontleende, zei wel: “This intoxicating augmentation of wealth and power is entirely confined to classes of property” (Deze bedwelmende vermeerdering van rijkdom en macht komt geheel ten bate der bezittende klasse), maar Gladstone liet erop volgen: “Now the augmentation of capital is of indirect benefit to the labourer because etc.” (Nu is de vermeerdering van kapitaal indirect voordelig voor de arbeiders omdat enz.) en deze woorden liet Marx weg. In diezelfde redevoering zei Gladstone o.a. nog: “The average condition of the British labourer, we have the happiness to know, was improved during the last 20 years in a degree which we know to be extraordinary and which we may almost pronounce to be unexampled in the history of any country and of any age.” (De gemiddelde toestand van de Britse arbeider, wij hebben het geluk dit te constateren, was gedurende de laatste 20 jaren vermeerderd in een mate die wij buitengewoon mogen heten en waarvan wij mogen zeggen dat zij zonder voorbeeld is in de geschiedenis van enig land en van enige eeuw). Uit het gehele betoog kan men dus duidelijk zien dat Gladstone zeer zeker niet bedoeld heeft, wat Marx hem in de mond heeft gelegd, nl. dat de vermeerdering uitsluitend ten goede is gekomen aan de bezittende klassen. Zie Brentano, die deze kwestie uitvoerig behandelt en het antwoord van Engels.
[266] Dat de economische vrijmaking der arbeiders het grote doel is waaraan elke politieke beweging moet worden ondergeschikt gemaakt.
[267] Zo heten de zendbrieven (Epistolae Decretales) van de bisschop te Rome, die een bestanddeel uitmaakten van het canonieke recht.
[268] De minderheid, die tegenstemde, bestond uit 4 Spanjaarden, 5 Belgen, 2 Jurassiens, 2 Nederlanders en 1 Amerikaan.
[269] Kropotkin, Paroles d’un Révolté en men vergelijke ook vooral zijn studie over de revolutie.
[270] Men vergelijke vooral de Gedenkschriften van een Revolutionair door Kropotkin en de beschrijving die hij daar geeft van de Jurofederatie.
[271] Van die tijd dateert de wrok van Liebknecht tegen Domela Nieuwenhuis. De kritiek toch van Recht voor Allen beviel vooral de Duitsers niet en toch erkende het Engelse blad Commonweal van 17 aug. 1889, dat “het verslag over het Parijse congres, openbaar gemaakt door Recht voor Allen van 4 aug., het zuiverste rapport was dat wij in enig sociaaldemocratisch orgaan aantroffen en dat de vele misgrepen, die begaan werden, aan de kaak stelde”. Ook het Belgische blad Le Peuple erkende dat “de kleingeestigheid en bekrompenheid van enkele personen de samensmelting van de werkliedenorganisaties hebben doen mislukken.” Dit is nooit vergeven aan D. N. en inde ira (vandaar de toorn) der Duitse leiders tegen onze persoon.
[272] En dat niettegenstaande de geestelijke adviseur van de Duitse sociaaldemocratie, Karl Kautsky, nog kort tevoren in een brochure: Der Parlementarismus, die Volksgesetzgebung und die Sozialdemokratie had betoogd, dat “de volkswetgeving voor ons, Oost-Europeanen, behoort tot de inventaris van de toekomststaat.” Men ziet hoe Duitsland ondanks zichzelf werd voorwaarts gedrongen, om zich nu voor deze zaken te verklaren. Dit geschiedde onder de indirecte invloed van het anarchisme, zonder hetwelk de Duitse sociaaldemocratie ongetwijfeld veel gauwer en dieper naar omlaag was gegleden.
[273] Men vergelijke zijn zoveel geruchtmakende brochure Die Voraussetzungen der Sozialdemocratie.