V.I. Lenin

Arbeidersklasse en neomalthusianisme


Geschreven: 16 juni 1913
Eerste publicatie: Pravda nr. 137
Transcriptie naar HTML: Maarten Vanheuverswyn en Vonk, november 2003
Deze versie: Genomen uit een uitgave van Progres Moskou, Nederlandse vertaling door A. J. Gerritsen en J. B. de Klerk. De tekst is omgezet naar de nieuwe spelling door Maarten Vanheuverswyn.


Op het Pirogow-artsencongres heeft het vraagstuk van de abortus, d.w.z. van het kunstmatig verwekken van een miskraam, grote belangstelling ondervonden en uitgebreide discussies teweeggebracht. Door de inleider Litsjkoes werden gegevens verstrekt, die de buitengewoon sterke verbreiding van de vruchtafdrijving in de moderne zogenaamde cultuurlanden aantonen.

In New York bedroeg het aantal kunstmatig teweeggebrachte miskramen in één jaar tijd 80.000, in Frankrijk bedraagt dit cijfer maandelijks niet minder dan 36.000. In Petersburg is het percentage kunstmatig veroorzaakte miskramen in vijf jaar tijd meer dan verdubbeld.

Het Pirogow-artsencongres nam een resolutie aan die zich uitspreekt tegen elke vorm van strafrechtelijke vervolging van de moeder wegens een kunstmatige abortus, terwijl artsen om die reden alleen in geval van ‘baatzuchtige doeleinden’ gestraft dienen te worden.

In de discussie sprak men zich in meerderheid uit voor de niet-strafbaarheid van de abortus en men raakte natuurlijk ook de kwestie van het zogenaamde neomalthusianisme aan (kunstmatige maatregelen ter voorkoming van zwangerschap), waarbij ook over de sociale kant van het probleem werd gesproken. Volgens een verslag in de ‘Roeskoje Slowo’ verklaarde bv. de heer Wigdortsjik, dat “de zwangerschap voorkomende maatregelen toe te juichen zijn”, en meneer Astrachan riep onder stormachtige bijval uit:

“Wij moeten de moeders ertoe overhalen, kinderen ter wereld te brengen, opdat ze in de onderwijsinrichtingen verdorven worden, opdat ze als rekruten uitgeloot kunnen worden, opdat ze tot zelfmoord gedreven worden! ”

Indien de mededeling juist is dat een dergelijke declamatie van de heer Astrachan stormachtige bijval verwekt heeft, is dit feit voor mij niet verwonderlijk. De toehoorders waren bourgeois, middelgrote en kleine, met een kleinburgerlijke mentaliteit. Wat kan men anders van hen verwachten dan het meest platte liberalisme?

Maar gezien vanuit het standpunt van de arbeidersklasse is er nauwelijks een meer in het oog lopende uiting van heel het reactionaire wezen en van heel de armzaligheid van het ‘sociale neomalthusianisme’ te vinden dan de geciteerde zin van meneer Astrachan.

“Kinderen ter wereld brengen, opdat ze verdorven worden... ” Alleen daartoe? Waarom niet, opdat ze beter, eensgezinder, bewuster en vastberadener dan wij strijd voeren tegen de bestaande, onze generatie verdervende en ten gronde richtende levensomstandigheden??

Hierin nu ligt het fundamentele onderscheid tussen de mentaliteit van de boer, de handwerker, de intellectueel, van de kleinburger in het algemeen, en die van de proletariër. De kleinburger ziet en voelt dat hij ten gronde gaat, dat het leven steeds moeilijker, de strijd om het bestaan steeds gruwelijker en de toestand van hemzelf en van zijn gezin steeds uitzichtlozer wordt. Dat is een onbetwistbaar feit. En de kleinburger protesteert daartegen.

Maar hoe protesteert hij?

Hij protesteert als een vertegenwoordiger van een hopeloos ten gronde gaande, aan haar toekomst wanhopende, geïntimideerde en laffe klasse. Je kunt niets doen, dan is het maar beter minder kinderen te hebben, die immers alleen maar onze kwellingen, onze afbeulerij, onze ellende en onze vernederingen mede moeten dulden — dat is de wanhoopskreet van de kleinburger.

De klassenbewuste arbeider staat oneindig ver van dit standpunt af. Hij laat door een dergelijk geweeklaag, hoe oprecht en diep gevoeld het ook zijn mag, zijn bewustzijn niet in nevelen hullen. Zeker, wij, de arbeiders en ook de massa van de kleine bezitters, leiden een leven vol van een ondraaglijke kwelling en lijden. Onze generatie heeft het moeilijker dan onze vaders. Maar in één opzicht zijn wij veel en veel gelukkiger dan onze vaders. We hebben geleerd en leren snel te strijden, en dat niet als enkelingen, zoals de besten onder onze vaders hebben gestreden, niet in de naam van leuzen van burgerlijke mooipraters, die ons in ons hart vreemd zijn, maar in naam van onze eigen leuzen, de leuzen van onze klasse. Wij strijden beter dan onze vaders. Onze kinderen zullen nog beter strijden, en zij zullen overwinnen.

De arbeidersklasse gaat niet ten gronde, maar groeit, wordt sterker, wordt rijper, sluit zich aaneen, leert en staalt zich in de strijd. Wij zijn pessimisten met betrekking tot het stelsel van de lijfeigenschap, het kapitalisme en de productie in het klein, maar we zijn vurige optimisten met betrekking tot de arbeidersbeweging en haar doeleinden. We leggen al het fundament van een nieuw gebouw, en onze kinderen zullen het bouwwerk voltooien.

Daarom juist — en alleen daarom — zijn wij onvoorwaardelijke vijanden van het neomalthusianisme, van deze stroming voor het verdorde, egoïstische paartje uit de kleine burgerij, dat geschrokken mompelt: als we onszelf, met Gods hulp, er maar op een of andere manier doorheen slaan, kinderen moeten we dan maar uit ons hoofd zetten.

Vanzelfsprekend is dit voor ons geen enkel beletsel om de onvoorwaardelijke afschaffing van alle wetten te eisen die de abortus of het verbreiden van medische geschriften over zwangerschapsvoorkomende middelen enz. strafbaar stellen. Zulke wetten zijn niets anders dan huichelarij van de heersende klasse. Deze wetten genezen niet de zweren van het kapitalisme, doch maken die alleen bijzonder kwaadaardig, bijzonder ondraaglijk voor de onderdrukte massa’s. De vrijheid van medische propaganda en de bescherming van de meest elementaire democratische rechten van de burgers, zowel man als vrouw, — dat is één zaak. Een andere zaak is de sociale leer van het neomalthusianisme. De klassenbewuste arbeiders zullen steeds de meest meedogenloze strijd voeren tegen elke poging deze reactionaire en laffe leer op te dringen aan de verst vooruitgeschreden, sterkste, het meest tot grote veranderingen bereid zijnde klasse van de bestaande maatschappij.