V.I. Lenin

Het kapitalisme en de pers


Geschreven: 1914
Bron: Over kunst en literatuur - verzamelbundel. Uitgeverij Progres, Moskou 1976 - 20 maart 1914. Werken, 5de uitgave, deel 25, blz. 5-8.
Vertaling: Progres
Deze versie: spelling, voetnoten zijn hernummerd en overgenomen, behoudens deze die verwijzen naar al bekende zaken
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2008


Als twee dieven ruzie hebben, dan levert dat altijd wel iets nuttigs op voor eerlijke mensen. Wanneer ‘persoonlijkheden’ uit het burgerlijke tijdschriftenwezen het volledig met elkaar oneens zijn, dan leggen zij voor het publiek de corruptie en de handigheidjes van de ‘grote’ kranten bloot.

De heer N. Snessarew van de ‘Nowoje Wremja’ is het grondig oneens geraakt met de ‘Nowoje Wremja’; hij werd betrapt op diefstal en met schande beladen ontslagen. Nu heeft hij een ‘werk’ gepubliceerd van 135 bladzijden onder de titel ‘De luchtspiegeling van de “Nowoje Wremja”. Bijna een roman. Sint-Petersburg 1914’. De heer Snessarew doet zich daarin zoals gebruikelijk voorkomen als een ‘edel’ mens en hij beschrijft de zeden en gebruiken, die in de kapitalistische landen van het Westen allang zijn ingeburgerd en die ook hoe langer hoe meer doordringen tot de burgerlijke krantenwereld van Rusland, natuurlijk onder verhoudingen, die voor de verduistering en de niet-strafbaarheid van uiterst smerige en uiterst lage omkoperijen, hielenlikkerijen enz. bijzonder gunstig zijn.

‘Langzamerhand is iedereen eraan gewend geraakt om ver boven zijn stand te leven’, schrijft deze ‘lijdende’ figuur van de ‘Nowoje Wremja’ met gracieuze naïveteit. ‘Wanneer en op welke manier de samenleving zich van dit verschijnsel zal bevrijden en of zij zich er wel van zal bevrijden is onbekend. Maar dat de zaken er nu zo voorliggen, dat is een algemeen bekend feit.’ Een van de tovermiddelen die het mogelijk maken om meer uit te geven dan men verdient is het ‘aandeel’ dat de burgerlijke bladen hebben bij het geven van concessies. ‘Men kan’, schrijft deze figuur van de ‘Nowoje Wremja’, ‘tientallen verschillende concessies noemen, doe hun toewijzing niet alleen te danken hebben aan zekere relaties, maar ook aan zekere artikelen in zekere bladen. En de ‘Nowoje Wremja’ vormt daarop natuurlijk geen uitzondering.’ Op een keer verscheen bijvoorbeeld bij de heer Snessarew een vertegenwoordiger van de Marconimaatschappij voor draadloze telegrafie uit Londen en hij stelde voor de statuten voor een Russische Marconi-maatschappij en het ontwerp voor een concessie te maken ten gunste van deze maatschappij. ‘Als beloning voor dit werk werd een som van 10.000 roebel vastgesteld en de overeenkomst werd afgesloten’.

De lijdende Snessarew deelt nog mee, dat niet alleen hij zich voor dit geld aan de kapitalisten had verkocht, maar dat de hele ‘Nowoje Wremja’ zich had laten opkopen voor de ‘campagne ten gunste van de concessie’ en daarvoor een korting van 50 % op telegrammen en een ‘postje’ van oprichter van de maatschappij had gekregen met aandelen tot 50.000 roebel,

Kapitalisten uit Londen — uitplundering van de Russen — concessie van de Russische regering — aandelen voor de pers — algemene corruptie — koop en verkoop van personen, altijd voor tienduizenden roebel — dat is het natuurgetrouwe beeld, dat door de als dief ontmaskerde en beledigde Snessarev wordt geschetst.

Met het miljoenenbedrijf van de ‘Nowoje Wremja’ gaat het bergafwaarts. De zoontjes van miljonair en renegaat A.S. Soevorin verspillen miljoenen en gooien ze het raam uit. Het edele blad moet worden gered. En op het toneel verschijnt de managing director van de Wolga-Kamabank, P.L. Bark. Hij haalt A.S. Soevorin over om de onderneming in handen te geven van een maatschappij, die toen in 1911 de van allerhoogste hand goedgekeurde statuten kreeg, waarbij van de 800 aandelen er zich 650 in handen bevonden van de heer A.S. Soevorin (een aandeel van 5.000 roebel). Bij de oprichting van de maatschappij werd, volgens de verklaring van de heer Snessarev, een schijnbalans opgesteld (zie blz. 97) en hij voegt eraan toe, ‘dat op zo’n balans bij de oprichting van de maatschappij alleen maar mensen konden ingaan die helemaal geen verstand van cijfers hadden, of mensen als de heer Goetsjkov, d.w.z. lieden die de hele zaak bijzonder goed begrepen, maar alleen op hun persoonlijke doelen uitwaren’. De helden van deze oprichting (de oprichtingsvergadering vond plaats op 10 november 1911) waren Snessarev zelf, P.L. Bark, V.P. Boerenin, de oktobrist en Doemalid Sjoebinski, de zoontjes van de nobele renegaat A.S. Soevorin, enz.

Dit hooggeachte gezelschap was, naar de lezer ziet, vanaf november 1911 bijzonder ijverig aan de slag gegaan. En sinds 1912 — vertelt de noodlijdende Snessarev — nam het privilege van de ‘Nowoje Wremja’ op de bankadvertenties voor grondkredieten (‘niet zoveel inkomsten’: in totaal 15.000 roebel per jaar of ‘ongeveer zoiets’!) het karakter van een subsidie aan. Want volgens de wet moeten die advertenties verschijnen in het meest verbreide blad. De ‘Nowoje Wremja’ was in die tijd wel niet het meest verbreide blad, maar zij verstond de kunst (‘voor het eerst’, zweert de nobele Snessarev) om haar invloeden en kennissenkring achter de coulissen in regeringskringen ‘op gang te brengen’ om de advertenties van de banken voor grondkredieten voor zichzelf te behouden. ‘Bij de beslissing van dit vraagstuk in de ministerraad werd pas na ernstige bedenkingen besloten om de advertenties bij de “Novoje Vremja” te laten’ (blz. 21).

Er wordt een club van het genootschap voor kunst en literatuur opgericht, ‘simpelweg gezegd: een gokhol’ (blz. 69); ‘in het schuldenboek stonden de medewerkers van de “Novoje Vremja” voor duizenden roebel in het krijt. En deze schulden werden eenvoudigweg afgeschreven.’

Beursspeculant Manus, die aan de beurs rijk is geworden en een vermogen ‘van enkele miljoenen’ bij elkaar heeft geschraapt (blz. 120), voert in de ‘Novoje Vremja’ met medewerking van de heren Mensjikov en anderen een campagne voor de afzetting van minister Kokovtsev. De lezer mag slechts raden hoeveel tienduizenden al deze persoonlijkheden hebben gekregen en hoeveel men hun schuldig is gebleven.

Een miljoenendans. Een balans van vijf miljoen bij de ‘Nowoje Wremja’, waarvan zo ongeveer drie miljoen alleen maar fictief zijn. Salarissen en honoraria van twee- tot drieduizend roebel per maand aan tweederangs medewerkers. Honderdduizenden en miljoenen worden verspild. Honderdduizenden aan bankleningen. Algehele corruptie, prostitutie op alle mogelijke manieren, wettige en onwettige en door de huwelijkse staat geheiligde. De beste en hoogste society van Sint-Petersburg. Miljonairs, ministers, beursspeculanten, beroemde buitenlanders. Speelholen, afpersing van elke soort. ‘Hoegenaamd geen politieke overtuigingen’ (blz. 36). Na-ijver en gelichte beentjes. Amfiteatrow en Snessarew, die een ingenieur uitdagen tot een duel, omdat hij de redactie van de ‘Nowoje Wremja’ beledigde toen zij met vuil wierp naar de studenten. A. S. Soeworin, die Amfiteatrow ‘zeer liefheeft’, maar ‘niet af kan zien van het genoegen om hem onaangenaamheden te bereiden’ door het verschijnen van een feuilleton van Boerenin met een ‘smerige’ uitval tegen de actrice Rajskaja, de vrouw van Amfiteatrow, toe te laten. Boerenin stoot Amfiteatrow weg. De zoontjes van Soeworin maken schulden van honderdduizenden roebel.

In 1905 had de ‘Nowoje Wremja’ een tekort van 150.000 roebel.

Moskouse kooplieden en fabrikanten, opgeschrikt door 1905, geven 100.000 roebel uit voor een arbeiderskrant van de patriottische richting. En de ‘Nowoje Wremja’ neemt het na hun verzoek op zich om de zaak te organiseren.

De krant ‘sleepte zich’ twee jaar lang ‘moeizaam voort’ en toen werd de verschijning gestaakt. De Moskouers verloren 100.000 roebel, de mensen van de ‘Nowoje Wremja’ 150.000 roebel (zie blz. 61).

Dieven, mannen die zich prostitueren, omkoopbare publicisten en omkoopbare kranten. Dat is onze ‘grote pers’. Dat is de bloem van de ‘society’. Deze mensen kent ‘iedereen’, ‘overal’ hebben zij relaties... Schaamteloze brutaliteit van de slavenhouders en schaamteloze corruptie van de bourgeoisie, die elkaar in het duister omhelzen — dat is nu ons ‘heilige Rusland’.