V.I. Lenin
Over Gorki
Hoofdstuk 14


Aan A. M. Gorki

Geschreven op 13 of 14 november 1913. Verzonden vanuit Krakau naar Capri.
Werken, 5de uitgave, deel 48, blz. 226-229.

Beste A. M.! Wat haalt u me nu voor dingen uit? Ontzettend gewoon, dat meen ik oprecht!

Gisteren las ik in de ‘Retsj’ uw antwoord op het ‘gehuil’ vanwege Dostojewski[1]; ik wilde me al verheugen, maar vandaag komt het blad van de liquidatoren binnen en daarin staat een paragraaf van uw artikel afgedrukt, die in de ‘Retsj’ ontbrak.

Deze paragraaf luidt:

‘De “godzoekerij” moet echter een tijdje’ (alleen maar een tijdje?) ‘achterwege blijven, dat is een nutteloze bezigheid: er valt op plaatsen waar niets is neergelegd ook niets te zoeken. Wie niet zaait zal ook niet oogsten. U hebt geen God, u hebt hem nog (nog!) niet geschapen. Goden zoekt men niet, men schept ze; het leven wordt niet bedacht, maar geschapen’.

U bent dus slechts ‘voor een tijdje’ tegen de ‘godzoekerij’!! En dus bent u alleen maar tegen de godzoekerij omdat u die wilt vervangen door de godschepperij!!! Is het niet ontzettend dat u zoiets uit de mond laat vallen?

De godzoekerij onderscheidt zich van de godschepperij of van de godmakerij of van de godvorming en dergelijke geen haartje meer dan een gele duivel zich onderscheidt van een blauwe. Over godzoekerij te spreken, niet om tegen alle duivels en goden en tegen die geestelijke lijkenschennis op te treden (want iedere god betekent lijkenschennis, al is het ook de aller-zuiverste, de meest ideale, niet te zoeken, maar te scheppen god, dat is één pot nat), maar om aan een blauwe duivel de voorkeur te geven boven een gele, dat is honderd keer zo erg als gewoon je mond dichthouden.

In de meest vrije landen, in landen waar een appel ‘aan de democratie, aan het volk en aan de publieke opinie en de wetenschap’ totaal ongepast zou zijn, in zulke landen (Amerika, Zwitserland enz.) is men bijzonder vlijtig doende het volk en de arbeiders juist dom te houden met de idee van een zuivere, vergeestelijkte en zelf te scheppen god. Juist omdat iedere religieuze idee, iedere idee over iedere god, zelfs ieder koketteren met een god een onuitsprekelijke afschuwelijkheid is, die door de democratische bourgeoisie bijzonder tolerant (en vaak zelfs welwillend) wordt aanvaard, juist daarom vormt zij de gevaarlijkste ellende en de meest weerzinwekkende ‘pest’. Miljoenen zonden, smerigheden, gewelddaden en pestilentie van fysieke aard worden door de grote massa veel gemakkelijker herkend en zijn daardoor veel minder gevaarlijk dan de geraffineerde, vergeestelijkte, in de prachtigste ‘ideële’ gewaden geklede idee van een god. Een katholieke priester, die meisjes aanrandt (waarover ik toevallig net in een Duitse krant heb gelezen), is juist voor de ‘democratie’ veel minder gevaarlijk dan een paap zonder priestergewaad, een priester zonder een lompe religie, een van ideeën vervulde en democratische paap, die de schepping en oprichting van een god predikt. Want het ontmaskeren, verdoemen en wegjagen van die ene priester is gemakkelijk, maar die andere kan men niet zo eenvoudig wegjagen; zijn ontmaskering is duizend keer zo moeilijk en er zal niet één ‘zwakkelijke en wankelmoedige’ kleinburger akkoord gaan met zijn ‘verdoeming’.

En u, die de ‘zwakkelijkheid en wankelmoedigheid’ van de (Russische — waarom de Russische? Is de Italiaanse misschien beter?) kleinburgerlijke ziel kent, juist u verwart deze ziel met het zoetelijkste, onder een laagje suiker en allerlei bonte omhulsels zorgvuldig verborgen gehouden vergif!!

Dat is werkelijk ontzettend.

‘Genoeg nu van de zelfvernedering, die bij ons in de plaats van de zelfkritiek komt’.

Maar is de godschepperij niet de ergste vorm van zelfvernedering? Iedere mens die zich bezig houdt met de schepping van een god, of het scheppen, daarvan ook maar duldt, vernedert zichzelf op de ergste manier, want in plaats van met ‘daden’ houdt hij zich nu juist bezig met zelfbespiegeling en navelstaren, waarbij deze mens de smerigste, stompzinnigste en slaafse trekken of trekjes van zijn ‘ik’ beschouwt, die door de godschepperij moeten worden vergoddelijkt.

Gezien vanuit een maatschappelijk en niet vanuit een persoonlijk standpunt is iedere godbouwerij juist de verliefde zelfbespiegeling van het meest stompzinnige kleinburgerdom en van de zwakkelijke burgerij en tevens een dromerige ‘zelfvernedering’ van filisters en kleinburgers, die ‘vertwijfeld en moe’ zijn (zoals u dat zeer juist belieft te zeggen over de ziel, alleen had u niet ‘Russische’ moeten zeggen, maar kleinburgerlijke ziel, want joods, Italiaans of Engels, dat is allemaal één pot nat, overal is het verachtelijke kleinburgerdom even weerzinwekkend, terwijl het ‘democratische kleinburgerdom’, dat zich met geestelijke lijkenschennis bezighoudt, nog tweemaal zo weerzinwekkend is).

Ik leef me in uw artikel in, probeer uit te vinden hoe deze vergissing er bij u tussendoor kon sluipen, maar ik vind geen antwoord. Wat is dat nu? Zijn het de resten van de ‘Biecht’, waar u zelf tegen bent?? Of misschien de echo’s daarvan??

Of nog iets anders, bijvoorbeeld een mislukte poging u neer te buigen tot het algemeen democratische standpunt in plaats van het proletarische standpunt in te nemen? Misschien wilde u, om met de ‘democratie in het algemeen’ in een dialoog te treden, haar een beetje (neemt u me die opmerking niet kwalijk) sussen, zoals men kinderen sust? Wellicht wilde u, ‘om een populaire uiteenzetting te geven’ aan spitsburgers, voor een ogenblik de vooroordelen van hen, die kleinburgers, mee laten tellen??

Maar dat is toch in ieder opzicht en in alle betekenissen van het woord een verkeerde methode!

Hierboven heb ik geschreven dat in de democratische landen het appel van een proletarische schrijver ‘aan de democratie, aan het volk, aan de publieke opinie en de wetenschap’ totaal ongepast zou zijn. Welnu, en bij ons in Rusland dan? Een dergelijk appel is hier niet helemaal gepast, want op de een of andere manier vleit het toch ook de kleinburgerlijke vooroordelen. Zo’n tot in het vage toe algemeen appel, dat zou bij ons zelfs Izgojev van de ‘Roesskaja Myslj’ met beide handen onderschrijven. Waarom zou u zulke oplossingen kiezen, die u zelf wel voortreffelijk van het gezwets van Izgojev kunt onderscheiden, maar de lezer nu eenmaal niet?? Waarom zou u voor de lezer een democratische sluier over de zaken gooien, in plaats van een duidelijk onderscheid te maken tussen spitsburgers (de zwakkelijke, wankelmoedige, moede, vertwijfelde, zichzelf bespiegelende, god beschouwende, god ontstaan latende, godscheppende, zichzelf vernederende stupido-anarchisten — een schitterend woord!! enzovoorts, enzovoorts) en de proletariërs (die niet alleen met woorden moedig kunnen zijn en die ook de ‘wetenschap en de publieke opinie’ van de bourgeoisie weten te onderscheiden van hun eigen en de burgerlijke democratie van de proletarische)?

Waarom doet u dat?

Dat is verdomd irritant.

Uw W.I.

PS. Wij hebben de roman aangetekend als postpakket verzonden. Hebt u hem al ontvangen?

PPS. Maakt u toch ernst met uw genezing, maar dan ook echt, zodat u in de winter kunt reizen zonder verkouden te worden. (In de winter is dat gevaarlijk).

Uw W. Oeljanov

_______________
[1] Gorki kwam in de pers op met een protest tegen de enscenering van Dostojewski’s reactionaire roman ‘De Demonen’ door het Moskouse Kunsttheater via zijn artikelen ‘Over het Karamazow-gedoe’ en ‘Nogmaals over het “Karamazow-gedoe”. De zin die Lenins kritiek veroorzaakte vormde het einde van het tweede artikel, dat op 27 oktober 1913 werd geplaatst in de ‘Roesskoje Slowo’. Bij de herdruk van het artikel in de bundel ‘Artikelen 1905-1916’, die in 1917 verscheen, liet Gorki deze zin weg.
Gorki’s optreden tegen de enscenering van Dostojevski’s ‘Demonen’ door het Kunsttheater werd ondersteund door talrijke brieven van vooruitstrevende arbeiders en intellectuelen, die in november en december in de ‘Pravda’ werden gepubliceerd, en ook door optreden tijdens de in verband hiermee georganiseerde disputen. Reactionaire publicisten (als D.S. Merezjkovski en anderen) begonnen een campagne van leugens en laster tegen Gorki.