Abram Leon
Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven
Hoofdstuk 1


Voor een wetenschappelijke studie van de joodse geschiedenis

Het wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de joden staat nog in zijn kinderschoenen. Het is niet veel verder gevorderd dan de idealistische voorstelling van de feiten, waarbij het zijn wordt herleid tot de gedachte en de dingen tot de geest. Waar de universele geschiedenis van de mensheid wordt ingepalmd door het concept van het historisch materialisme, waar de ernstige historici zonder schroom het spoor van Marx volgen, daar blijft de geschiedenis van het jodendom het favoriete terrein van de ‘onderzoekers van God’, van elk soort en slag. Het is een van de weinige historische domeinen waar de idealistische vooroordelen in zulke grote mate zijn blijven bestaan.

Hoeveel inkt is er niet gevloeid om het ‘fameuze’ joodse mirakel op te hemelen! “Vreemd spektakel, deze mensen, die om het heilige erfgoed van hun geloof in stand te houden, vervolging en martelaarschap trotseren”, zei Bédarride.[1]

Dat het jodendom zo goed intact is gebleven, wordt door alle historici verklaard als het gevolg van de trouw waaraan de joden blijk hadden gegeven, door de eeuwen heen, aan hun religie en hun nationaal gevoel. De meningsverschillen duiken pas op wanneer de historici willen omschrijven welk ‘doel’ de joden voor ogen hadden toen ze zich wilden handhaven, en waarom ze aan de assimilatie hebben weerstaan. Sommigen hebben het over een ‘heilig in bewaring geven van hun geloof’, anderen zoals Dubnov verdedigen de theorie van een ‘gehecht zijn aan het nationaal principe’.

“We moeten de redenen van het historisch verschijnsel, waarom het joodse volk zijn eigenheid heeft kunnen bewaren, zoeken in de spirituele nationale kracht, in de ethische basis en in het monotheïstisch principe”, stelt de Allgemeine Enzyklopedie, die er zo in slaagt de uiteenlopende standpunten van de idealistische historici met elkaar te verzoenen.[2]

Als het dan nog enigszins mogelijk is om uiteenlopende idealistische theorieën op één lijn te krijgen, dan lijkt het bijna onmogelijk om diezelfde theorieën te verzoenen met de meest elementaire regels van de historische wetenschappen. Deze moeten zonder dralen de centrale fout van alle idealistische scholen verwerpen, scholen die de kardinale vraag in de geschiedenis van het jodendom, te weten waarom het judaïsme heeft kunnen overleven als een vrije keuze voorstellen. Enkel een studie van de economische rol die de joden speelden kan de redenen ophelderen voor het ‘joodse mirakel’.

En dit is zeker niet enkel van academisch belang. Zonder een doorgedreven studie van de geschiedenis van de joden, is het niet mogelijk meer inzicht te krijgen in het joodse vraagstuk zoals het zich heden ten dage stelt. De situatie van de joden in de 20ste eeuw is sterk verbonden met hun historisch verleden.

Iedere gegeven sociale toestand is een stadium in de sociale evolutie. Het zijn is niets anders dan het moment van het worden. Om het joodse vraagstuk in zijn huidige fase te analyseren is het onontbeerlijk om de historische wortels te kennen.

Zowel in de geschiedenis van het jodendom als in de geschiedenis van de mensheid in het algemeen, toont de geniale gedachte van Marx de te volgen weg. “Laten we het geheim van de jood niet zoeken in zijn religie, maar laten we het geheim van de religie zoeken in de werkelijke jood.” Marx zet aldus de religie van de joden op de plaats waar die hoort. We mogen niet vertrekken vanuit de godsdienst om hun geschiedenis te verklaren: integendeel, dat de godsdienst van de joden en het joods nationale gevoel zijn blijven bestaan, kan enkel verklaard worden door de ‘werkelijke jood’, te zeggen door hem te zien in zijn economische en sociale context. Dat de joden hun eigenheid hebben bewaard heeft niks van een mirakel. “Het jodendom heeft zich, niet in weerwil van de geschiedenis, maar door de geschiedenis gehandhaafd.”[3]

Het is precies door de studie van de historische functie van de joden dat men het ‘geheim’ van hun standhouden in de geschiedenis kan verklaren. De conflicten tussen het judaïsme en de christelijke samenleving lijken religieus, maar zijn in feite sociale conflicten. “De tegenstelling van de staat tot een bepaalde godsdienst, bijvoorbeeld tot het jodendom, wordt door ons vermenselijkt, door er de tegenstelling van te maken tussen de staat en bepaalde wereldlijke elementen.”[4]

Volgens de belangrijkste en meest gevolgde idealistische school ziet de geschiedenis van de joden er in het algemeen (op enkele nuances na) uit als volgt: tot aan de verwoesting van Jeruzalem, eventueel tot aan de opstand van Bar Kocheba, verschilde de joodse natie in niets van de andere naties die op een normale manier tot stand waren gekomen, zoals de Romeinen en de Grieken. Door de oorlogen tussen Romeinen en joden werd de joodse natie verstrooid over de vier uithoeken van de wereld. In de diaspora boden de joden resoluut weerstand aan iedere vorm van nationale of religieuze assimilatie. Nergens vond het christendom op zijn weg zulk een verbeten verzet, en ondanks alle inspanningen konden de christenen hen niet bekeren. Met de val van het Romeinse Rijk verscherpte het isolement van het jodendom, dat, na de complete triomf van de christenen in het westen als enig afwijkende element overbleef. Ten tijde van de inval van de barbaren vormden ze in de diaspora nergens een homogene groep, integendeel, het waren landbouwers, nijveraars en handelaars. De voortdurende godsdienstvervolgingen verplichtten hen om zich meer en meer op handel en woeker toe te leggen. De kruistochten op hun beurt, een uitbarsting van religieus fanatisme, accentueerden nog eens deze evolutie. De jood wordt een woekeraar en raakt uiteindelijk in het getto ingekwartierd. Heel zeker, de haat tegen de jood heeft ook zijn wortels in de economische rol die hij speelde. Maar volgens deze historici [speelt] is dit slechts bijkomstig. De toestand van het jodendom blijft zo tot aan de Franse Revolutie. Toen werd de barrière gesloopt die door de religieuze onderdrukking was opgetrokken.

Meerdere belangrijke feiten tonen hoe fout dit schema is:

1. De joodse diaspora dateert geenszins van na de val van Jeruzalem. Vele eeuwen eerder leefde de grote meerderheid van de joden verstrooid over de vier windstreken. “Het is zeker dat een hele tijd voor de val van Jeruzalem drie vierden van de joden niet langer in Palestina woonde.”[5]

Voor de grote massa, verspreid over het Griekse Rijk, later over het Romeinse Rijk, was het joodse koninkrijk in Palestina van bijkomend belang. Hun band met het ‘moederland’ zag je enkel bij bedevaarten naar Jeruzalem, dat dezelfde rol speelde als Mekka heden ten dage bij de moslims. Even voor de val van Jeruzalem zei koning Agrippa: “Er is in de wereld geen enkel volk dat niet een stukje van ons volk in zich draagt.”[6]

De diaspora was dus geenszins een toevallig gevolg van geweld: de echte reden voor de joodse emigratie dient eerder gezocht in de geografische ligging van Palestina.[7] “De joden van Palestina bewoonden een bergachtig land dat op een bepaald ogenblik zijn inwoners niet langer een menswaardig bestaan kon verzekeren, ten minste een bestaan dat even goed was als dat van hun buren. Zulk een volk moet kiezen tussen plundertochten of emigreren. De Schotten bijvoorbeeld kozen beurtelings voor beide. De joden, na talrijke oorlogen met hun buren, sloegen de tweede weg in... Volkeren in dergelijke omstandigheden gaan niet naar de vreemde om er landbouwer te worden. Ze trekken ernaar toe als huurlingen, zoals de Arcaden in de oudheid, de Zwitsers in de middeleeuwen, de Albanezen in onze tijd, of om er handel te drijven, zoals de joden, de Schotten en de Armeniërs. Zo zien we dat in een identieke leefwereld, volkeren die verschillen in ras, dezelfde eigenschappen ontwikkelen.”[8]

2. In de diaspora is de overgrote meerderheid van de joden handelaar geworden. Immers, Palestina zelf vormde sinds heugelijke tijden een passage voor handelsroutes, een brug tussen de valei van de Eufraat en de Nijl. “Syrië was de grote doorgang waarlangs de veroveraars optrokken... Het was ook de weg die de goederen volgden en waarlangs de ideeën circuleerden. Men begrijpt dan goed dat in deze streken zich een talrijke bevolking had gevestigd met grote steden die door hun ligging zelf voorbestemd waren voor de handel.”[9]

De geografische ligging van Palestina verklaart ook waarom de joden emigreerden en evenzo waarom het handelaars werden. Bovendien was het vaak zo dat wanneer er een jonge natie ontstond, de kooplieden die er woonden vreemdelingen waren.

“Het is eigen aan elke gesloten gemeenschap zonder afzet dat elke geleding produceert wat het verteert en alles verteert wat het produceert. Niets zet hen ertoe aan om bij derden goederen of diensten te kopen. Daar men in zulk een economisch stelsel produceert wat men aan huize verbruikt zijn bij alle volkeren de eerste kooplieden vreemdelingen.”[10]

Philo heeft een aantal steden opgesomd waar de joden zich als handelaars hadden gevestigd. Hij zei dat ‘de steden waar ze woonden niet te tellen waren, in Europa, Azië, in Libië, op het continent en op de eilanden, aan de kusten en in het binnenland’. Ze hadden zich eveneens op het Helleense vasteland gevestigd, en verder naar het westen om er handel te drijven.[11] “Terzelfder tijd als de Syriërs vinden we in alle steden ook joden, soms versnipperd maar vaker gegroepeerd. Het zijn zeelui, makelaars, bankiers, wiens invloed op het economisch leven van die tijd even belangrijk is geweest als de oosterse invloed die zich in dezelfde tijd openbaarde op het gebied van de kunsten en de godsdienst.”[12]

De joden hadden het aan hun sociale positie te danken dat de Romeinse keizers hen een hoge graad aan autonomie hebben verleend. Enkel aan de joden stond men toe om een staat in de staat uit te bouwen. En daar waar de andere vreemdelingen onderworpen waren aan het administratieve bestuur van de standen, konden de joden tot op een zekere hoogte zichzelf besturen... “Caesar steunde de belangen van de joden van Rome en Alexandrië door hen specifieke privileges toe te kennen en in het bijzonder beschermde hij hun cultuur tegen de Griekse en Romeinse priesters.”[13]

3. De jodenhaat bestond al een hele tijd voor het christendom aan zijn opmars begon. Seneca zag in de joden een crimineel volk. Juvenalis dacht dat ze er enkel en alleen waren om andere volkeren de duivel aan te doen. Quintilianus zegt dat ze een vloek waren voor andere volkeren.

De wortels van het antisemitisme in de oudheid zijn dezelfde als die van het antisemitisme in de middeleeuwen. Een samenleving die volledig gebaseerd is op de productie van goederen voor onmiddellijk verbruik staat vijandig tegenover al wie handel drijft. “De afkeer tijdens de middeleeuwen voor handelaars is niet enkel christelijk, of pseudo-christelijk van inspiratie, het heeft ook heidense wortels, is heel sterk in het heidendom verankerd. Het vindt zijn oorsprong in een klasse ideologie waarbinnen de heersende klasse van de Romeinse samenleving – zowel in de gentes senatoriales als de curiales uit de provincie – door haar sterke boerentraditie, elk ander soort economie die niet op de landbouw geschoeid is, uitsluit.”[14]

Hoewel reeds tijdens de Romeinse tijd het antisemitisme een hoge vlucht kende, bleef de situatie van de joden, zoals we eerder hebben gezien, heel benijdenswaardig. De afkeer van hen die van hun grond moesten leven, sloot niet uit dat ze zelf van de joden afhankelijk waren. De landheer haatte en minachtte de handelaar, maar hij kon niet zonder hem.[15]

De triomf van het christendom heeft daarin weinig verandering gebracht. Dit christendom was bij zijn ontstaan de religie van slaven en onderworpenen. Het onderging echter al snel een metamorfose, het werd de religie van de heersende klasse, van de landheer. En Constantijn de Grote legde de basis voor de horigheid. De triomftocht doorheen Europa van deze religie ging hand in hand met de opkomst van de feodale economie. De religieuze orden stonden aan de spits van de vooruitgang van deze beschaving toen de landbouw meer en meer was gebaseerd op lijfeigenschap. Het mag ons dus niet verwonderen dat: “geboren uit het judaïsme, in het begin uitsluitend bestaande uit joden, had het christendom gedurende de eerste vier eeuwen, nergens zoveel problemen om aanhangers te winnen voor haar doctrine als onder de joden.”[16]

Immers, tijdens de eerste tien eeuwen van onze tijdrekening stond in het christendom centraal dat, voor alles wat economie aanging, “een handelaar moeilijk naar de gunst van God kon dingen” en dat “handel drijven dan ook voor een groot deel niks anders was dan mensen bedriegen.”[17]

Het leven dat de joden leidden leek St-Ambrosius die in de 4e eeuw leefde dan ook één groot raadsel. Hij verachtte hun rijkdom en was er rotsvast van overtuigd dat ze met de doodzonde zouden worden gestraft.

Het was dan ook niet meer dan normaal dat de joden het katholicisme vijandig gezind waren, ze wilden hoe dan ook hun religie behouden, een religie die zo goed paste bij hun sociale belangen. Niet door de trouw aan hun geloof hebben de joden zich als sociale groep kunnen handhaven; maar juist omgekeerd, daar ze zich hebben kunnen handhaven als afzonderlijke sociale groep bleven ze gehecht aan hun geloof.

Let wel, net zoals men in de oudheid de joden reeds vijandig gezind was, ging het christelijke antisemitisme, tijdens de eerste eeuwen van de christelijke tijdrekening nooit zo ver dat het uitroeien van de joden voorop werd gesteld. En dat in een tijd dat het staatschristendom zonder mededogen het paganisme en de ketters vervolgde. De joodse religie werd gewoon geduld. Hun situatie werd almaar beter, zowel in de tijd toen het Romeinse Rijk in verval was, als na de complete triomf van het christendom, en dit tot in de 12e eeuw. Hoe scherper het economische verval, des te groter was de economische rol van de joden. Tijdens de 10e eeuw waren ze de enige band tussen Europa en Azië.

4. Pas in de 12e eeuw, toen er in West-Europa met de opkomst van de steden een periode van economische groei aanbrak en er zich een klasse van inlandse kooplieden en nijveraars vormde werd de situatie van de joden duidelijk minder goed. Dit had als gevolg dat ze in het Westen bijna helemaal verdwenen en bij de vervolgingen werd er steeds meer geweld gebruikt. In Oost-Europa daarentegen, weinig ontwikkeld als het was, kenden ze een bloeiend bestaan, en dit tot een tamelijk recent verleden.

Na deze enkele voorafgaande beschouwingen zien we hoezeer de algemeen geldende opvattingen over de joodse geschiedenis wel heel erg fout is. “In de geschiedenis vormen de joden in de eerste plaats een sociale groep met een welbepaalde economische functie. Ze vormen een klasse, of beter een volk-klasse.”[18]

De notie klasse is helemaal niet in tegenspraak met de notie volk. De joden hebben zich als sociale klasse gehandhaafd en zo hebben ze ook hun religieuze, etnische en linguïstische kenmerken kunnen behouden.[19]

Dat een klasse en een volk (of ras) soms identiek zijn, is niet uitzonderlijk in de prekapitalistische gemeenschappen. De sociale klassen dragen in zich dikwijls een of meerdere nationale of raciale eigenschappen. “De hogere en de lagere klassen... zijn in meerdere landen enkel de volkeren die in een vroegere periode de veroveraars waren of de overwonnenen. Het ras van de invallers is een niet-werkende adel geworden. Het ras dat overweldigd werd leefde niet van de wapens, maar van de arbeid.”[20] Kautsky zei evenzo: “Verschillende klassen kunnen een specifiek rassenkarakter verwerven. Welnu, wanneer verschillende rassen op eenzelfde plaats samenwonen en elk heeft zich gespecialiseerd in een bepaalde bezigheid, dan kan dat als resultaat hebben dat elk van hen in de schoot van dezelfde maatschappij een verschillende sociale positie verwerft. Het kan gebeuren dat het ras een klasse wordt.[21]

Ongetwijfeld is er altijd al een verstrengeling geweest van raciale of nationale elementen en de elementen met een klassenkarakter. De sociale positie die de joden bekleedden heeft zodoende een diepe invloed gehad, is alles bepalend geweest voor hoe ze er als natie zouden uitzien.

Hoewel er geen tegenspraak te vinden is in deze notie volk-klasse, is het nog gemakkelijker om de band te zien die er bestaat tussen een bepaalde religie en een klasse. Telkens een klasse een zekere graad van rijpheid en bewustzijn heeft bereikt trekt die klasse in haar verzet tegenover de dominante massa een religieus kleed aan. De ketters van de Albi, de lollards, de manicheeërs, de katharen en talloze sekten die welig tierden in de middeleeuwse steden, zijn de eerste verwijzingen naar een groeiend verzet van de burgerij en het volk tegen de feodale orde. Nergens zijn deze ketterijen een dominerende religie geworden, omdat de middeleeuwse burgerij nog relatief zwak was. De ketterijen werden brutaal in bloed gesmoord. Het is pas tijdens de 17e eeuw dat de burgerij, die steeds machtiger werd, erin geslaagd is om het lutheranisme en vooral het calvinisme te laten triomferen, evenals de Engelse surrogaten.

Waar het katholicisme de belangen van de grondadel en het feodale stelsel vertolkte, is het calvinisme (of puritanisme) de spreekbuis van de belangen van de burgerij en het kapitalisme. Het judaïsme weerspiegelt de belangen van de prekapitalistische klasse van kooplieden.[22]

Het joodse ‘kapitalisme’ onderscheidt zich van het eigenlijke kapitalisme in de eerste plaats door het feit dat het geen drager is van een nieuwe productiewijze, dit in tegenstelling tot het echte kapitalisme. “Het handelskapitalisme bestond op zich en stond duidelijk los van de geledingen die produceerden, waarvoor het tussenpersoon speelde.” “De handelsvolkeren uit de oudheid verbleven net als de goden van Epicurus in de buik van de aarde of eerder als de joden in de poriën van de Poolse samenleving. De woeker en de handel teren op een welbepaalde productiewijze die ze niet in het leven hebben geroepen en waaraan ze vreemd zijn.”[23]

Het geld dat de joden accumuleerden sproot niet voort uit een speciale manier van produceren, uit de kapitalistische productiewijze. De meerwaarde (of het meerproduct) kwam van de feodale bedrijvigheid en de heren zagen zich verplicht een deel van deze meerwaarde aan de joden af te staan. Vandaar het antagonisme tussen de joden en de feodale samenleving, maar vandaar ook de onverwoestbare band tussen beiden.

Net zoals voor de heer was ook voor de jood het feodale systeem een ware vetpot. Waar de jood de heer nodig had, had de heer de jood nodig. Precies door die sociale positie zijn de joden nooit kunnen opklimmen tot een dominerende klasse. In het feodale stelsel kon een klasse van handelaars enkel een ondergeschikte rol spelen. Het judaïsme kon niet meer zijn dan een min of meer getolereerde cultus.[24]

We hebben eerder gezien dat in de oudheid de joden hun eigen rechtspraak hadden. Dat was ook zo in de middeleeuwen. “In de plastische maatschappij van de middeleeuwen had iedere klasse haar eigen rechtspraak, net zoals ze leefde volgens haar eigen gebruiken. Naast de juridische structuur van de Staat had de Kerk het officialaat, de adel haar feodale hoven, de boeren hun hoven verbonden aan het domein, de dominales. De burgerij nu verwierf een college van wethouders.”[25]

De joden hadden hun eigen specifieke organisatie: de Kehila. Ieder joods agglomeraat was georganiseerd op basis van een gemeente (kehille) met een heel eigen sociaal leven en met specifieke juridische instellingen. Het was in Polen dat deze instellingen het best waren uitgebouwd, het verst gevorderd waren. Volgens een verordening van koning Sigismund Augustus uit 1551 hadden ze het recht om hun rechters en rabbijnen te kiezen. Die moesten optreden in alle joodse aangelegenheden. Enkel bij processen tussen joden en niet-joden kwam de voyvodine tussenbeide. In iedere gemeente koos de bevolking vrijelijk een gemeenteraad. De bevoegdheid van die raad, Kahal genaamd, was heel uitgebreid. Die moest voor de staat belastingen innen, de verdeling organiseren tussen algemene en speciale belastingen, de lagere en hogere scholen besturen (Ieshiboth). De raad regelde alle problemen betreffende handel, ambachten, liefdadigheid, en boog zich over de conflicten tussen de leden en de gemeenschap. De bevoegdheid van de Kahal reikte tot bij de joodse inwoners van alle dorpen uit de omgeving.

Gaandeweg namen de verschillende raden van de joodse gemeenschap de gewoonte aan om op geregelde tijdstippen per regio samen te komen. Ze beraadslaagden dan over de administratieve, juridische en religieuze problemen. Deze vergaderingen leken wel kleine parlementen.

Ter gelegenheid van de grote jaarbeurs van Lublin kwam een soort algemeen parlement bijeen, waar vertegenwoordigers aan deelnamen van Groot-Polen, Klein-Polen, Podolië en Wolynië. Dit parlement noemde zich ‘Vaad Arba Aratzoth’, het ‘Vierlandenconclaaf’.

De traditionele joodse historici hebben in deze instelling een vorm gezien van nationale autonomie. “In het vroegere Polen, zegt Doubnov, vormden de joden een natie, met een eigen autonomie, administratie, tribunalen, en een zekere juridische onafhankelijkheid.”[26]

Reeds op het einde van de 16e eeuw spreken van nationale autonomie, lijkt toch wel een grof anachronisme. Die periode kende helemaal geen nationaliteiten. Enkel sociale groepen hadden in het feodale stelsel een eigen rechtspraak. De autonomie van de joden moeten we verklaren door hun specifieke sociale en economische situatie en niet door wat we noemen het ‘nationale’.[27]

Ook de evolutie van de joodse taal geeft een goed beeld van hun wel eigen situatie.

Het Hebreeuws ging als levende taal al heel vroeg verloren. Zowat overal namen ze de taal over van de volkeren die hen omringden. Maar die overname gebeurde meestal onder de vorm van een nieuw dialect met daarin nog enkele Hebreeuwse uitdrukkingen. Tijdens de verschillende perioden in de geschiedenis bestonden er Judeo-Arabische, Judeo-Persische, Judeo-Provencaalse, Judeo-Portugese, Judeo-Spaanse... dialecten, om nog niet te spreken over het Judeo-Duits, het huidige Jiddisch. Dit dialect draagt in zich de twee tegenstellingen die het jodendom kenmerken: een aspect dat leidt tot integratie, en een ander aspect dat leidt tot isolement, het gevolg van de sociale en economische situatie van het judaïsme.[28]

Enkel wanneer de joden niet langer een specifieke sociale groep vormden werden ze volledig door de omgeving opgeslorpt. “Assimilatie is geen nieuw verschijnsel in de geschiedenis van de joden”, zegt de zionistische socioloog Ruppin.[29]

In feite, zoals hun geschiedenis, de geschiedenis is van het behoud van het judaïsme, zo is het tevens de geschiedenis van brede lagen van de joodse bevolking die zich hebben geassimileerd. “In het noorden van Afrika, nog voor de islam, werkten er vele joden in de landbouw, en de meerderheid werd opgeslorpt door de lokale bevolking.”[30]

Die assimilatie kunnen we verklaren door het feit dat deze joden hadden opgehouden een aparte klasse te vormen en landbouwers waren geworden. “Als de joden zich op de landbouw hadden toegelegd waren ze over heel het land verspreid geraakt, wat zou hebben betekend dat ze in enkele generaties tijd volledig zouden zijn vermengd met de plaatselijke bevolking, ondanks de verschillen in religie. Maar ze hadden zich in de steden op de handel toegelegd en waren in de steden geconcentreerd, zodoende vormden ze een afgescheiden gemeenschap, ze gingen enkel en alleen met elkaar om en trouwden onder elkaar.”[31]

We hebben ook nog de massale bekering van de joodse grootgrondbezitters in het Duitsland van de 4e eeuw, van de joodse krijgers in Arabië, de assimilatie van de joden in Zuid-Amerika, Suriname, enz.[32] De wet van de assimilatie kunnen we als volgt formuleren: daar waar de joden niet langer een aparte sociale klasse vormden, verloren ze al vlug hun etnische, religieuze of linguïstische kenmerken, ze werden geassimileerd.[33]

De geschiedenis van de Europese joden indelen in precies afgebakende periodes is heel moeilijk, daarom verschilden de economische, sociale en politieke omstandigheden te zeer van land tot land. Daar waar Polen en Oekraïne op het einde van de 18e eeuw nog volop in de feodaliteit verkeerden, kende Europa in diezelfde periode een snelle opkomst van het kapitalisme. De situatie van de joden in Polen leek eerder op die van de Franse joden uit de periode van de Karolingers, dan op de situatie van hun soortgenoten uit Parijs of Bordeaux. “Een Portugese jood uit Bordeaux en een Duitse jood uit Metz zijn absoluut verschillende wezens”, schreef een Franse jood aan Voltaire. De rijke joodse burgers uit Frankrijk of Holland hadden bijna niets gemeen met de Poolse joden, een volk dat in de feodaliteit thuishoorde.

Ondanks de aanzienlijke verschillen tussen de voorwaarden en het ritme waaraan de economie zich ontwikkelde in de landen van Europa waar de joden woonden, kunnen we toch proberen aan de hand van een goed uitgekiemde studie de belangrijkste stadia onderscheiden in de geschiedenis van het jodendom.

De prekapitalistische periode

Dit is de periode van de grote welvaart. In een feodale samenleving krijgt het ‘handels’ kapitaal en de woeker alle kansen op expansie. De joden worden beschermd door koningen en prinsen, en hun relaties met de andere sociale groepen zijn over het algemeen uitstekend.

In West-Europa duurt dit tot de 11e eeuw. De Karolingische tijd is de bloeiperiode van de feodaliteit en de joden kennen een grote voorspoed.

In Oost-Europa blijft het feodale stelsel overheersen en dit tot op het einde van de 18e eeuw. Hier komt nu het zwaartepunt te liggen van de joodse bezigheid.

De periode van het middeleeuwse kapitalisme

Vanaf de 11e eeuw kent West-Europa een periode van intense economische groei. In een eerste fase ontstaat er een nijverheid die gebaseerd is op corporaties en een autochtone handelsburgerij ziet het daglicht. Dan dringt de handel de landbouwdomeinen binnen en bepaalt aldus het verloop van de tweede fase.

De steden groeien en zo ook de klasse van inlandse kooplieden die de joden volledig uit de handel zullen verdrijven. De joden worden woekeraars, met als voornaamste klanten de adel en de koningen. Doch nu ook in de landbouw de handel haar intrede had gedaan worden ook hier hun positie ondergraven.

Er kom relatief veel geld in omloop en nu kan ook de adel het juk van de woekeraar van zich afschudden. De joden worden verjaagd, uit het ene land na het andere. Wie blijft wordt geassimileerd en gaat op in de autochtone burgerij.

In sommige steden, vooral in Duitsland en Italië, worden de joden vooral kredietverschaffers van het gewone volk, van boeren en ambachtslieden. Kleine sjacheraars die het volk stropen en zo nu en dan het slachtoffer worden van een bloedig oproer.

De periode van het middeleeuwse kapitalisme is in een tijd van de ergste jodenvervolgingen. Het joods ‘kapitaal’ botst met alle sociale groepen van de samenleving.

Maar de ongelijke economische ontwikkeling in de verschillende landen van West-Europa is heeft zijn invloed op de aard van het antisemitisme.

In het ene land neemt de adel de leiding in de strijd tegen de joden, in andere landen de hoge burgerij, en in Duitsland zien we hoe het gewone volk de beweging op gang brengt.

Het middeleeuwse kapitalisme vinden we niet, of nauwelijks, terug in Oost-Europa. Hier loopt er geen grens tussen het handelskapitaal en het woekerkapitaal. In tegenstelling tot West-Europa waar jood synoniem is geworden met woekeraar, zijn de joden hier vooral kooplieden en tussenpersonen. Terwijl ze uit de landen van West-Europa geleidelijk aan werden verdreven, verstevigden ze hun positie in Oost-Europa. Pas in de 19e eeuw zal het kapitalisme in volle opmars (niet langer het kapitalisme gebaseerd op corporaties, maar het moderne kapitalisme) de welstand van de Russische en Poolse joden aan het wankelen brengen. “De ellende van de joden in Rusland dateert slechts van toen de slavernij werd afgeschaft en het feodale stelsel werd opgeheven. Zolang beide nog bestonden zagen ze uitgebreid de kans om in hun bestaan te voorzien, het waren kooplieden en kleine handelaars.”[34]

De periode van de manufacturen en het industriële kapitalisme

Het tijdperk van het eigenlijke kapitalisme vangt aan met de renaissance, onder de vorm van een ongebreidelde bloei van de handel en van de manufacturen

In de mate dat er in West-Europa nog joden overbleven (en ze waren gering in aantal) leverden ze hun bijdrage aan de uitbouw van dit kapitalisme.

Maar de theorie van Sombart echter, die hen een overheersende rol heeft toebedacht in de ontwikkeling van het kapitalisme moeten we naar het rijk van de fantasie verwijzen. Ze belichaamden immers een primitief soort kapitalisme (kleinhandel, woeker) en het kon niet anders of het moderne kapitalisme werd hen fataal.

Dit sluit niet uit, verre van, dat de jood als individu kon betrokken zijn bij de beginperiode van de opkomst van het moderne kapitalisme. Maar toen er joden wel lid werden van de klasse van kapitalisten raakten ze geassimileerd. Een jood, aan het hoofd van een onderneming of als belangrijke aandeelhouder in de Hollandse of Engelse Indische Compagnie stond op de drempel om gedoopt te worden, een drempel die hij trouwens zonder problemen overschreed. De opkomst van het kapitalisme stond in West-Europa voor hen gelijk aan assimilatie.

Als het judaïsme hier niet volledig is verdwenen komt dit door de massale toestroom van joden uit Oost-Europa. Het jodenvraagstuk zoals het zich nu op wereldvlak stelt is in eerste instantie het gevolg van de situatie waarin het Oost-Europees judaïsme terecht is gekomen.

Die situatie zelf had zijn wortels in de economische achterstand van dit deel van de wereld. De bijzondere redenen waarom de joden emigreerden hadden dezelfde algemene oorzaken als waarom er toen in de wereld massaal werd geëmigreerd.

De grote uittocht van de 19e eeuw was het gevolg van onvoldoende aangroei van het kapitalisme om het ritme te volgen waaraan de feodale economie en de manufacturen van de kaart werden geveegd. De Engelse boer, verdreven van het platteland door de penetratie van het kapitaal, kreeg aldus het gezelschap van de ambachtsman en de arbeider uit de manufacturen die door de machine was verjaagd. De massa’s boeren en ambachtslieden, geëlimineerd door het nieuwe economische systeem moesten hun broodwinning gaan zoeken aan de overzijde van de oceaan. Maar die toestand bleef niet eeuwig duren. Door de snelle groei van de productiekrachten in West-Europa kon dat deel van de bevolking dat beroofd was van zijn middelen van bestaan weldra voldoende werk vinden in de industrie. Dit is de reden waarom in Duitsland de emigratie, die heel sterk was in het midden van de 19e eeuw, bijna volledig stil viel op het einde van dezelfde eeuw. Hetzelfde gold voor Engeland en de andere West-Europese landen.[35]

Maar terwijl in West-Europa de wankele situatie die was ontstaan toen het feodale stelsel was ineengestort en het kapitalisme aan zijn opmars begon werd de situatie in de achterlijke staten van het Oosten almaar erger. De feodale economie en de primitieve vormen van kapitalisme werden er sneller vernietigd dan het kapitalisme wortel kon schieten. Massa’s boeren en ambachtslieden, steeds groter in aantal, moesten hun heil zoeken in de emigratie. In het begin van de 19e eeuw waren het vooral de Engelsen, Ieren, Duitsers en inwoners uit de Scandinavische landen die emigreerden. Op het einde van de 19e eeuw waren het de Slaven en de joden die uitweken naar Amerika.

Vanaf het begin van de 19e eeuw zochten de joden naar nieuwe uitwegen. Eerst emigreerden ze vooral naar het Russische en Duitse binnenland, ze integreerden zich in de grote industriële centra, waar ze een belangrijke rol speelden als handelaar en nijveraar. En, een nieuw belangrijk feit, voor de eerste keer sinds eeuwen, werd er een joods proletariaat geboren. Het volk-klasse begon zich te differentiëren.

Maar het joodse proletariaat is vooral geconcentreerd in de sector van de verbruiksgoederen. Het is in eerste instantie artisanaal. En, naarmate het grootkapitaal zijn actieterrein uitbreidt, raken ook de ambachtelijke sectoren in verval.

Het atelier moet plaats maken voor de fabriek. En dan wordt het duidelijk dat de integratie van de joden in de kapitalistische economie wel heel kwetsbaar was. En niet enkel de ‘prekapitalistische’ handelaar moet emigreren, maar ook de joodse ambachtsman. Massa’s joden, steeds groter in aantal, verlaten Oost-Europa voor het westen en Amerika. De oplossing van het jodenvraagstuk, te zeggen de joden die volledig opgaan in de economie, wordt aldus een mondiaal probleem.

Het kapitalisme in verval

Het kapitalisme heeft het judaïsme sociaal gedifferentieerd, is begonnen de joden op te nemen in de economie, heeft hen gedwongen te emigreren, heeft daar de basis gelegd voor wat kon dienen als oplossing voor het joodse vraagstuk. Maar het heeft die oplossing niet gevonden. Integendeel, de formidabele crisis van het kapitalisme tijdens de 20ste eeuw heeft de joden op een nooit geziene manier in het slop gebracht. De joden, verjaagd uit hun feodale economische positie hebben zich niet volledig kunnen integreren binnen een kapitalistisch systeem dat volledig in verval was getreden.

Erger nog, in zijn stuiptrekkingen verjoeg het kapitalisme de joodse mensen die het nog niet had kunnen opnemen.

Overal groeit het woeste antisemitisme van een middenklasse die naar adem hapt onder het juk van een kapitalisme vol tegenstellingen. Het grootkapitaal misbruikt dit plat antisemitisme om de massa’s te mobiliseren achter de vlag van het racisme.

De joden zitten geplet tussen twee systemen: de feodaliteit en het kapitalisme, het ene accentueerde de verrotting van het andere.

_______________
[1] Bédarride, Les Juifs en France, en Italie et en Espagne.
[2] Algemeine Jidishe Enzyklopedie artikel van Ben Adir over het antisemitisme. (In het Jiddisch.)
[3] K. Marx, Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk, Ned. vert. Pegasus 1975 pp. 80 en 82.
[4] K. Marx, idem p. 54.
[5] A. Ruppin, Les Juifs dans le monde moderne, Paris, Payot, 1943.
[6] Josephus Flavius, Guerre des Juifs, II, 358.
[7] “Vooreerst kennen we geen enkele vijandige mogelijkheid die ons volk verplicht heeft om zich te verstrooien over heel Klein-Azië, Macedonië en Griekenland.”, Rabbin Levi Herzfeld, Handelsgeschichte der Juden des Altertums, Braunschweig, 1879, 2° ed., 1894, p. 203.
[8] Karl Kautsky in Die Neue Zeit.
[9] A. Lods, Israël, des origines au milieu du VIII siècle, p. 22, Parijs, 1920.
[10] L. Brentano, Die Anfänge des modernen Kapitalismus, München, 1916, p. 15.
[11] R. Hertzfield, p. 203.
[12] Henri Pirenne, Mohammed en Karel de Grote, p. 19 Ned. vert. J. Van Craen en W. Wauters, Antwerpen 1987 Mercatorfonds.
[13] Th. Mommsen, Histoire Romaine, deel 7, p. 275. Werner Sombart schrijft in zijn boek De Joden en het economische leven dat zo ongelijk is in waarde en waarin de ergste absurditeiten afwisselen met belangwekkende opmerkingen: “Ik vind in de joodse religie dezelfde sterke ideeën terug als deze die aan het kapitalisme eigen zijn.” Deze stelling is juist op voorwaarde dat men onder kapitalisme verstaat “prekapitalistische” handel en woeker. We zullen verder zien dat het verkeerd is om aan de joden een doorslaggevende rol toe te kennen in de uitbouw van het moderne kapitalisme (zie hoofdstuk 4). Om zijn stelling te staven haalt Sombart een hele reeks citaten aan uit de Talmoed en andere religieuze boeken die een verwantschap zouden aangeven tussen religieuze en commerciële ingesteldheid: “Een man die houdt van genot, olie en wijn wordt nooit rijk.” (Spreuken, 21; 17) – “Je zal lenen aan alle volkeren en aan niemand geld ontlenen.” (Deuteronomium, 15; 6) – “De rijkdom zal het huis sieren van de wijze en de armoede dit van de boef.” – R. Eleasar zei: “De rechtvaardige ziet liever zijn geld dan zijn lichaam.” – En R. Izchak merkte nog op: “Moge de mens altijd zijn geld in gebruik hebben.” Het is natuurlijk moeilijk om een totaal inzicht te krijgen op een onderzoek van teksten geschreven en besproken in verschillende tijden en uiteenlopende landen. De invloed van de handelsgeest valt nochtans op in de meeste van die geschriften. Het werk van Sombart vormt in die zin slechts een illustratie van de marxistische stelling dat de religie de ideologische regelgeving vormt van een sociale klasse. Maar Sombart, zoals andere burgerlijke geleerden, probeert de causale relatie om te keren: de religie zou hebben geprimeerd.
[14] Hernri Laurent: ‘Religions et affaires’, Brussel 1938 in Cahiers du libre examen. Aristoteles zegt in zijn Politica: “Het is heel terecht dat men afkerig staat tegenover de woeker omdat die rijkdom ontleent aan het geld zelf dat niet langer wordt gebruikt waartoe het geëigend is.” Men had het geschapen voor de ruil terwijl de woeker zelf het vermenigvuldigt. Interest is geld van geld en de manier van toe-eigenen is onnatuurlijk. “Les citoyens ne doivent excercer ni les arts mécaniques ni les professions mercantiles; car ce genre de vie a quelque chose de vol et est contraire à la vertu.” Politica, pp. 26 en 166, Franse vertaling.
[15] Ondanks de mening van meerdere historici was de economie in de oudheid, niettegenstaande een tamelijk belangrijke verspreiding van handelstransacties, in de eerste plaats gebaseerd op productie van goederen voor onmiddellijk gebruik. “Het stelsel van de familiale economie had niet enkel in de primitieve tijden de overhand, maar zelfs in de oudheid. In dit stelsel stond ieder in voor zichzelf, verbruikte hij enkel wat hij produceerde en produceerde niets anders dan wat hij verbruikte.” (Charles Gide, The Princuples of political Economy, p.135).
[16] J. Juster, Les Juifs dan l’Empire romain, Paris, 1914, p. 125.
[17] Henri Laurent, “Religion et affaires”, Cahiers du libre examen, Bruxelles, 1938.
[18] “De boer en de heer uit de middeleeuwen produceren geen handelswaren want de handel is hen totaal vreemd, is iets uitzonderlijks. Noch de heer, noch de boer beschikken in het algemeen over grote sommen geld. Het grootste deel van hun rijkdom bestaat uit gereedschap, tarwe, vee, enz. Verkeer van goederen, kapitaal-geld verkeer, de monetaire economie in het algemeen, is in de grond vreemd aan dat soort maatschappij. Het kapitaal leeft, naar een heldere uitdrukking van Marx, in de poriën van de samenleving.” Otto Bauer, Die Nationalitätenfrage und die Sozialdemokratie, Wenen, 1907.
[19] Pirenne zegt over het behoud van het nationale karakter van de Duitsers die in de Slavische landen wonen het volgende: “Het voornaamste motief (voor dit behoud) is ongetwijfeld dat ze bij de Slaven de stichters en gedurende eeuwen de vertegenwoordigers waren van de stedelijke cultuur. De Duitsers hebben bij de boerenbevolking de burgerlijke klasse vorm gegeven en het is misschien nog meer als sociale klasse dan als nationale groep dat ze zich vanaf het begin van hen hebben kunnen onderscheiden.” Henri Pirenne, Geschiedenis van Europa, Brussel 1936 p. 248.
[20] Auguste Thierry, L’histoire de la conquête de l’Angleterre par les Normands. (1825)
[21] Daar de scheiding van de klassen in de prekapitalistische periode zeer uitgesproken was, gebeurde het wel vaker dat de nationale verschillen lang bleven bestaan. Die manifesteerden zich voor alles in een verschil in moedertaal. De taal van het overwonnen volk was gedegradeerd tot een volkstaaltje dat werd geminacht en de taal van de overwinnaars werd de taal van de lieden uit de ‘gegoede samenleving’. In Engeland gedurende vele eeuwen bleven de Noormannen de aristocratie... Uit de fusie van die twee talen is het moderne Engels gegroeid en op langere termijn vervaagden de verschillen in taal. De Bourgondiërs, de Franken en andere barbaren spreken al heel snel de taal van hun onderdanen. De Arabische veroveraars daarentegen hebben hun taal opgedrongen aan de onderworpen volkeren. Dit taalonderscheid tussen klassen verdwijnt pas volledig met het aan de macht komen van de burgerij. K. Kautsky, Rom und Judentum, p.26.
Ludwig Gumplowicz schrijft bovendien “...sommige klassen (de heren, de boeren, de handelaars) verschillen van elkaar door de aard van de etnische elementen die met elkaar zijn samengegaan om een klasse te vormen... Het onderscheid tussen die klassen blijft gemakkelijk behouden daar ze zowel antropologisch als moreel zijn, waardoor het de klassen en de kasten mogelijk wordt om op zichzelf tot stand te komen en zich de ene van de andere los te maken.” L. Gumplowicz, Précis de sociologie, p. 227, 1894.
[22] “Het joodse kapitalisme was een speculatief paria kapitalisme, het puriteins kapitalisme identificeerde zich met de burgerlijke arbeidsorganisatie.” Max Weber.
Zeker, klasse en religie vallen niet volledig samen. Niet alle edellieden zijn katholiek en niet alle hogere burgers treden toe tot het calvinisme. Maar de klassen drukken hun stempel op de religie. Zo heeft het herroepen van het edict van Nantes, op het einde van de 17e eeuw, waarschijnlijk 100.000 protestanten op de vlucht gedreven, bijna allen waren het stedelingen en behoorden ze tot de klasse van nijveraars en kooplieden (de hugenoten die boeren waren en enkel voor de schijn waren bekeerd hebben het koninkrijk niet verlaten). H. Sée, La France Economique au 18e siècle, p. 15.
[23] Karl Marx, Het Kapitaal, fr. vert., Paris, Ed. Sociales, 1950, p. 91 e.v.
[24] Behalve een Mongoolse volksstam (de Chazaren) aan de boorden van de Kaspische Zee die in de 8ste eeuw de joodse cultus aannam. Was er een verband tussen de commerciële functie van die volksstam en hun bekering tot het jodendom?
[25] Henri Pirenne, Les anciennes démocraties des Pays Bas, Parijs, 1910.
[26] Toespraak van S.M. Doubnov op de bijeenkomst van de etnografische historische sociëteit van Sint-Petersburg. (zie zijn artikel in het tijdschrift Voshod n° 12, 1894)
[27] Reeds tijdens de 5e eeuw voor Christus spraken de joden uit de diaspora Aramees, later het Grieks: “De inscripties op de joodse kerkhoven in Rome zijn vooral in het Grieks opgesteld, in een jargon dat nauwelijks te begrijpen valt, andere zijn in het Latijn, geen enkele in het Hebreeuws.” L. Friedländer, Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms, II, p. 519.
[28] Het zou interessant zijn om na te gaan waarom de joden die in de Slavische landen leefden zolang het Germaans dialect bleven spreken.(Jiddisch.)
[29] A. Ruppin, Les Juifs dans le monde moderne, Parijs, 1934, p. 265.
[30] Idem, p. 136.
[31] Idem, p. 136.
[32] Tijdens de periode van de opkomst van het kapitalisme tijdens de 16e en de 17e eeuw betekende dit in het algemeen dat men lid werd van de klasse van christelijke kapitalisten. Dit lid worden van de joden van de kapitalistische klasse kan het best vergeleken worden met de kapitalisering van de feodale grootgrondbezitters. Ook hier loopt de strijd van de bourgeoisie tegen het feodale systeem uit op de totale onteigening van de feodale klasse (Frankrijk) of van het binnendringen van de feodale heren in de klasse van de kapitalisten (Engeland, België). De opkomst van het kapitalisme heeft voor de joden gelijkaardige gevolgen. Soms moeten ze zich assimileren, soms worden ze uitgeschakeld.
[33] In het algemeen hadden de jodenvervolgingen een sociaal karakter. Maar de achterstand die de ideologie heeft op de sociale onderbouw verklaart dat sommige vervolgingen zuiver religieus van aard waren. In sommige streken konden de joden lange tijd hun eigen religie behouden. Hoewel ze landbouwer waren geworden. In dit geval hadden de vervolgingen tot doel hun bekering te versnellen. Wat de religieuze vervolgingen onderscheidt van de sociale vervolgingen (onder religieuze dekmantel) is hun minder gewelddadig karakter en de geringe weerstand die de joden boden. Zo schijnt het dat in het Spanje van de Visigoten de joden voor een deel landbouwers waren. De Visigotische koningen hebben er nooit aan gedacht om hen te verdrijven, zoals later Ferdinand en Isabella deden. Zuiver religieuze vervolgingen moeten als uitzonderlijk worden beschouwd.
[34] Werner Sombart, L’apogée du capitalisme, Parijs, 1932, p. 430.
[35] “De economische uitputting van de belangrijkste Europese landen op het einde van de 19e eeuw lag aan de basis van de emigratie, maar weldra dook er een tweede golf op, voornamelijk komende uit de agrarische landen van Europa.” Wl. Woytinski, Tatsachen und Zahlen Europas, p. 60, Wenen, 1930.