Marcel Liebman

De Belgische Arbeiderspartij (in 1911) gezien door de ogen van De Man en de Brouckère


Geschreven: 1965
Bron: La Gauche nr 32, september 1965
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Le parti ouvrier belge (en 1911) vu par De Man et de Brouckère
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 16 oktober 2008


Zie ook:
Bernsteins kritiek op de methode van het marxisme
Hendrik De Man
Socialistische perspectieven voor de Vlaamse kwestie

Deze tekst werd geschreven toen de linkse tendens uit de BSP was gesloten tijdens het ‘onverenigbaarheidscongres’ van november 1964.Tot die linkse tendens behoorde o.a. de redactie van het weekblad La Gauche waarvan Marcel Liebman, Jacques Yerna, Ernest Mandel en anderen deel uitmaakten.

In haar laatste nummer van 21 augustus heeft La Gauche gewag gemaakt van een studie over De arbeidersbeweging in België die onlangs is gepubliceerd geweest. Die was geschreven vlak voor de Eerste Wereldoorlog, en van de hand van Hendrik De Man en Louis de Brouckère. Onze medewerker was hierbij vol lof over de ‘Fondation Joseph Jacquemotte’ die hiertoe het initiatief had genomen.[1] Over de verdienste van de stichting kan niet worden getwijfeld. Temeer, aan de tekst is een historische inleiding toegevoegd, evenals enkele woorden uitleg, die getuigen van een algemeen inzicht in de periode en heel objectief zijn geschreven. Het ware onrechtvaardig daar niet op te wijzen. Er bestaat nauwelijks twijfel, wat de communistische historici betreft die hieraan hebben meegewerkt is de destalinisatie geen ijdel woord, noch een holle slogan. Het is duidelijk dat er een verschil bestaat tussen deze onderzoekers en de historici van de Franse Communistische Partij. Daartoe hoeven we enkel maar het ‘Handboek’ van de PCF door te nemen dat zojuist werd gepubliceerd. Het is, naar goede, oude methode, enkel een onhandige rechtvaardiging, vol opzettelijke fouten en stelselmatige vervalsingen. We kunnen er enkel blij mee zijn dat de Fondation Jacquemotte een dergelijke manier van doen de rug heeft toegekeerd.

De Man: op sleeptouw genomen door de coöperatieven

Dit gezegd zijnde: laten we nu terugkeren naar de studie zelf van De Man en de Brouckère. Ze was verschenen in maart 1911, in een bijlage bij de Neue Zeit, het historisch tijdschrift van de Duitse sociaaldemocratie met aan het hoofd Karl Kautsky — de Kautsky van de belle époque. De Neue Zeit straalde in alle socialistische kringen van Europa gezag uit, en de bijdragen van De Man en de Brouckère waren het orgaan dat ze publiceerde waardig. Toch heeft men beide artikels, die in zulk een tijdschrift werden gepubliceerd, nooit naar het Frans vertaald. Alles werd gedaan opdat de militanten van de Belgische Werkliedenpartij er nooit lucht van zouden krijgen. In zijn briefwisseling met Kautsky — die zich bij het Instituut voor Sociale Geschiedenis van Amsterdam bevindt — deed De Man zijn beklag dat elke drukkerij verbonden aan de Partij het manuscript had geweigerd, dit ondanks de hoge functies die hij en de Brouckère binnen de BWP bezetten. De kritische inhoud van beide artikels verklaren, zonder die niet te rechtvaardigen, de oekaze van de toenmalige socialistische bureaucratie, en dit nota bene aan het adres van De Man, de vrijgestelde secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding en over de persoon van de Brouckère, een lid van de Algemene Raad en tot onlangs nog politiek directeur van het dagblad Le Peuple.

Onze beide auteurs hadden de klus onder elkaar goed verdeeld. De Man heeft een briljante poging ondernomen, heel belangwekkend, zij het nog ontoereikend, om uit zoeken welke de historische achtergronden waren van de gebreken die hij ontwaarde in de natuur en de structuur van de Arbeiderspartij. Deze gebreken waren in de eerste plaats, het enge particularisme en het ontbreken van iedere ideologische vorming en politieke cultuur. Echter, deze zaken leken wel heel funest in die tijd toen De Man en de Brouckère hun brochure hebben geschreven en de auteurs waren het eens dat het toenemende reformisme diende aangeklaagd. Een reformisme dat de Partij sinds het begin van de eeuw had verzwakt en in schril contrast stond met de dynamische periode ervoor. Toen was men nog radicaal, doelbewust en onverschrokken. Want, zoals de Brouckère het wat verder aangeeft ‘onze troepen ... hadden zich spontaan gemobiliseerd, ordeloos, zonder organisatie en zonder algemeen plan’. Maar naarmate het verzet tegen de opmars van de arbeidersbeweging scherper werd, volstond het klasseninstinct van het proletariaat niet langer, het kon het tekort aan bewustzijn niet langer vervangen. Kwam daarbij een partij die door haar kortzichtige dorpspolitiek was verzwakt.

Beide feiten heeft hij dan bekeken in het licht van hij noemde het ‘Belgische raadsel’ (een hoog geïndustrialiseerd land dat politiek geleid werd door een klerikale partij, m.a.w. verbonden met de rurale middens, in een zeer geavanceerd kapitalistisch land waar echte vakbonden nauwelijks voet aan de grond kregen, enz.) Vervolgens richtte De Man zijn blik naar de coöperatieven binnen de Belgische socialistische beweging. We weten dat in die tijd de BWP bestond uit een federatie die de Arbeidersbonden (de politieke vleugel van de Partij) groepeerde, de vakbonden, mutualiteiten, coöperatieven, alsook allerhande heterogene organisaties (turnverenigingen, cultuurgroepen, educatieve kringen, enz.). Binnen dit bonte gezelschap waren de coöperatieven de ‘materiële basis’. ‘Met het Volkshuis’, schreef De Man, ‘zijn de coöperatieven overal de financiële en organisatorische ruggengraat van de Partij’. En hij voegde eraan toe: ‘de coöperatieven hebben om zo te zeggen de andere arbeidersorganisaties verstikt’; ze hebben ‘de vakbonden en de politieke organisaties op sleeptouw genomen’.

Bij deze stand van zaken was het van enig belang om de natuur en het functioneren van deze coöperatieven van dichterbij te bekijken. Wat De Man ook deed. Hij stond vooral stil bij de Vooruit, het machtige en vermaarde Gentse instituut geleid door Edward Anseele. Hoe somber hij de toestand ook moge beschrijven, toch sloot het gewoon aan bij de werkelijkheid. En het was duidelijk dat de Vooruit geen uitzondering vormde. Ook Louis de Brouckère, nochtans een bezonnen iemand, met een mild karakter, verklaarde dat de coöperatieven van de BWP ‘tenslotte de methodes van alledaagse commerciële ondernemingen hadden overgenomen’.

De Man beschreef dan de manier van werken van de coöperatieve Vooruit. Dit had volgens hem nog weinig te maken met de coöperatieve principes of met de elementaire regels waaraan socialistische propagandavoering moest beantwoorden. Nu eens werd er materiële hulp geboden aan kleine boeren voor wie men het politiek karakter van het financiële organisme verborgen hield; dan werden er industriële ondernemingen opgericht onder de vorm van naamloze vennootschappen. Eén ervan, preciseert De Man ‘heeft een publieke lening van een miljoen franken onderschreven en de bankier die voor de lening had onderhandeld zetelt nu in de raad van beheer van dit vennootschap. Daar deze coöperatieve aan de Partij verbonden blijft, en daar een aandeel recht geeft op lidmaatschap van de Partij, kan men zelfs op de Beurs lid worden van de Arbeiderspartij. Het volstaat dat men een aandeel koopt van een socialistische onderneming’.

Dat deze commercialisering schade berokkende aan de politieke vorming, dat spreekt voor zich. En De Man leverde een groot aantal bewijzen waarbij het pittoreske niet ontbreekt.[2] Dat dit langzaam het socialistische karakter van de Arbeiderspartij partij ongunstig ging beïnvloeden en vervormde valt nauwelijks te betwijfelen. En De Man, op het einde van zijn brochure, maar kritiek leveren op de slechte organisatie en het particularisme van de vakbonden waartegen de Syndicale Commissie nu pas maatregelen begon te treffen.

de Brouckère: op sleeptouw genomen door de liberalen

In het begin van zijn artikel bevestigde de Brouckère, op een aantal punten de mening van De Man. Toch legde hij meer de nadruk op het apolitieke dat eigen was aan geheel de structuur van de BWP, in die mate dat ‘de grote meerderheid van onze leden niet één enkele keer per jaar de mogelijkheid heeft om een algemene vergadering van de Partij bij te wonen waarop een belangrijk politiek punt werd besproken’. De cijfers die hij in een later nummer van de Neue Zeit citeerde spreken voor zich: op de 180.628 leden die de Partij telde waren er nauwelijks 9.500 aangesloten bij een politieke organisatie.

Doch het belangrijkste in de bijdrage van de Brouckère was de nauwkeurige analyse die hij heeft gemaakt van de politieke evolutie van het Belgische socialisme tijdens het eerste decennium van de eeuw. Deze evolutie kon het best worden vastgesteld en was het duidelijkst in het parlementaire halfrond: de socialistische afgevaardigden: ‘formuleren of verdedigen op zijn minst enkel “redelijke” voorstellen om de vertegenwoordigers van de burgerij niet af te schrikken’, terwijl ze tijdens de eerste jaren die volgden op hun intrede in het Parlement hadden blijk gegeven van een voortreffelijk klassenstandpunt, en in die zin hadden ze oppositie gevoerd.

Op dezelfde manier wijzigde de houding van de Partij tegenover de monarchie, of althans toch de houding van haar leiders. Enkele feiten getuigen hiervan. Toen, ter gelegenheid van de begrafenis van Leopold II, de Gentse afdeling een reis naar Brussel organiseerde, had de coöperatieve Vooruit aan haar personeel verlof gegeven om aan de uitvaart deel te nemen. Een ander bewijs waren sommige ondubbelzinnige verklaringen van haar leidinggevende personages. Laten we ons beperken tot het aanhalen van volgende zin van Vandervelde verschenen in Le Peuple bij de eedaflegging van Albert I: ‘tegenover deze kleine koningin, bloothoofds, met haar kinderen aan de hand, stonden de meest verstokte republikeinen recht, een ogenblik in de ban van haar jeugd en haar gratie en maakten een buiging, vol respect’. Vertederend en betekenisvol!

Dit alles was, volgens de Brouckère, enkel het sein voor een ‘langzaam aanpassen van het socialisme aan de burgerlijke instellingen’. Doch deze integratie was in de eerste plaats het gevolg van de banden die ze hadden gesmeed met de liberale partij. De periode van de oppositie, die lange tijd dat de katholieken aan de macht waren gebleven, lag aan de basis van een steeds maar verder gaande samenwerking. ‘Er werden gezamenlijke acties georganiseerd, de regering werd collectief aangevallen. Dan sloeg men de handen in elkaar om dezelfde voorstellen te steunen, men stemde gezamenlijk. Langzaam kwam er een broederschap tot stand in doelstellingen, van belangen. De socialisten hadden heel zeker hun overtuiging niet laten vallen. Ze spraken er wel minder over, enkel nog tijdens belangrijke gelegenheden, en dan nog, op een abstracte manier, als over dingen die pas later een politieke betekenis zouden krijgen, en dan nog enkel in de vage en verre toekomst’.

Meer en meer vonden de liberalen en de socialisten elkaar, broederlijk verenigd in de schoot van de loges en binnen de groepen ‘vrijdenkers’. Hun afkeer voor het klerikalisme schoof wat hen scheidde op de achtergrond, en ver op de achtergrond, zoals klassentegenstellingen, iets wat men als bijkomstig was gaan beschouwen. Het uur van de grote ontboezeming had geslagen, en de liberalen van hun kant beantwoordden deze achtenswaardige hoffelijkheid met een gelijke hoffelijkheid ‘men loofde het politiek gezond verstand van de socialisten, hun kwaliteiten als staatsman’.

Heel deze politiek bereikte haar hoogtepunt toen voorgesteld werd om een regering te vormen tussen liberalen en socialisten, eenmaal de katholieke meerderheid was gebroken. Vandaag lijkt dit iets banaals, dat was het veel minder in 1914. Toen veroordeelde de IIde Internationale het ‘ministerialisme’ en in ons land was het zuiver algemeen stemrecht nog niet eens ingevoerd. Dan moeten we wel vermelden dat de BWP in haar overgrote meerderheid achter een dergelijke coalitie stond omdat deze coalitie dan het A.S. zou invoeren. Doch de Brouckère bewees in zijn brochure hoe bedrieglijk deze begoocheling wel was. Gezien er een tweederde meerderheid nodig was om de grondwet te wijzigen en die meerderheid door het antiklerikale blok nooit kon worden gehaald. Bovendien zouden de katholieken in de Senaat hun gewone meerderheid behouden.

En met deze woorden sloot de Brouckère de beschrijving af die hij van de socialistische beweging bij het begin van deze eeuw gemaakt had: ‘het verzet van de burgerij, alsook de lange duur van het gevecht en de problemen die ermee gepaard gaan ... zetten ons ertoe aan om dit revisionisme (van Bernstein) in de praktijk te brengen. De arbeidersbeweging maakt een bekrompen materialisme tot het hare, ze wil enkel de kleine baten, kleine hervormingen, kleine voordelen, binnen het kader van een burgerlijke wereld. In plaats van de wereld naar haar beeld te veranderen, heeft ze zelf de gedaante van de kapitalistische wereld overgenomen. Haar coöperatieven werden kruidenierszaken, haar politiek liep school bij de liberale partijen’. En dat alles voor een te verwaarlozen aanwinst. En dan nog ... Het socialisme stagneerde tussen 1900 en 1914 en dat was een voldoende bewijs dat deze politiek, die niks anders dan het ‘realisme’ nastreefde, op het gebied van concrete verwezenlijkingen, erbarmelijk inefficiënt was geworden.

Het antwoord van de bureaucratie

In het nummer van 27 juni 1965 gaf Le Peuple commentaar op het verschijnen van de brochure van De Man en de Brouckère. Er werd niets gezegd over de inhoud van de studie — waarom een stilte van meer dan een halve eeuw doorbreken? — en de redacteur van het orgaan van de PSB stelde dat de ‘tendensstrijd’ waarvan beide auteurs gewag maakten ‘werd gevoerd in een geest van kameraadschap en wederzijds respect’. Ah, la belle époque. Ah, de vrolijke kameraadschap, de heerlijke en deugdelijke debatten, ‘zo verschillend’, aldus de medewerker van Le Peuple met de ‘tendensstrijd’ die vandaag wordt gevoerd.

De indruk die je zou kunnen krijgen lijkt buitengewoon vertederend, doch stemt jammer genoeg niet overeen met de realiteit. Het is juist dat De Man had verklaard dat zijn ‘onwrikbare houding niet tegen personen was gericht, enkel tegen de zaken zoals ze er voor stonden’ en dat ‘onze meningsverschillen, hoe groot ook, niet mogen beletten dat we kameraden blijven ... zelfs goede vrienden’. — Naïef of een diplomatische manier van doen? Maar zoiets denken zou achteraf een illusie blijken.

Emiel Vandervelde zelf, beperkte zich tot het sturen van een weerwoord aan de Neue Zeit, en in zijn aanval had hij het vooral over de jonge leeftijd van De Man ‘terwijl hij schreef waren er anderen die handelden’. Zo stelde de leider van het BWP het, hij die zichzelf nochtans nooit het genoegen om teksten te schrijven had ontzegd. Wat de grond van de zaak betrof wist hij nauwelijks tegen deze zo gefundeerde standpunten een argument in te brengen.

Maar het was vooral van Edward Anseele en de ultrareformistische vleugel van de BWP dat de repliek kwam. Niet onder de vorm van een theoretische discussie waartoe hun eng pragmatisme hen geenszins de weg toonde. In de eerste plaats grepen ze terug naar scheldwoorden en bureaucratische repressie, wat beter overeenstemde met hun bekrompen geest en hun autoritaire natuur.

We hebben het eerder aangehaald, alles werd in het werk gesteld om te beletten dat de brochure naar het Frans werd vertaald. Men deed alles om te verhinderen dat de ideeën van deze zo dierbare en loyale opposant werden verspreid. Doch daar hield het niet mee op. In januari 1912, toen een katholieke volksvertegenwoordiger, in een misleidende lezing, de feiten die De Man naar voor had geschoven, had willen gebruiken om de socialistische coöperatieven aan te vallen, belasterde Edward Anseele in het parlementaire halfrond ‘de intellectuelen als De Man die de Partij hebben verraden’. Tegelijkertijd ontketende het dagblad Vooruit een reeks aanvallen waarover, in een brief aan Kautsky, de secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding het volgende zei: ‘Deze campagne ... is nauwelijks ontdaan van enige schroom waarvan men amper haar gelijke kan inbeelden in een beschaafd land’. De Man vroeg om een commissie en wou er een erezaak van maken. Dit werd geweigerd. Hij zond een recht op antwoord naar het Gentse dagblad dat tegen hem was uitgevaren. Het werd niet gepubliceerd. Meer nog. Anseele drong erop aan dat zijn jonge ‘kameraad’ uit zijn educatieve functies zou worden ontheven. En binnen het koninkrijk dat hij controleerde nam hij zelf het heft in handen. Hij ontsloeg twee redacteuren van de Vooruit die hij ervan beschuldigde dat ze zich inlieten met ‘het aansporen tot marxisme’.

De zaak beleefde haar ontknoping voor de Algemene Raad van de BWP die er meerdere stormachtige zittingen aan besteedde. Al die beraadslagingen gingen over een detail, het politiek debat ten gronde werd ontweken en men probeerde de zaak te laten doodbloeden. Het besluit dat op 28 februari werd aangenomen luidde als volgt: ‘geconfronteerd met de verklaringen van De Man weerhoudt hij (de burger Anseele) niet langer de opmerkingen die hij in de Kamer had geformuleerd’. Met deze ultieme daad van verdraagzaamheid en broederschap werd het debat gesloten en de studie van de Brouckère en De Man werd in de vergeetput van de zelfgenoegzaamheid weggestopt. Wanneer nu echter, enkele tientallen jaren later, de Stichting Louis de Brouckère, in vier grote delen, de publicatie begon van de Oeuvres Choisies van de Belgische socialistische theoreticus, was die zo voorzichtig om in stilte voorbij te gaan aan het artikel uit 1911, nochtans onontbeerlijk om Louis de Brouckère en onze arbeidersbeweging beter te leren kennen. Het is juist, door zijn verdere levensloop heeft De Man, die eerst het marxisme had afgezworen, later in het ‘nationale socialisme’ was vervallen en tenslotte in de collaboratie met de nazi’s was verzeild geraakt, het mogelijk gemaakt dat een ietsje te gemakkelijk zijn kritiek kon worden afgewimpeld. Een kritiek die hij op het praktische revisionisme (doch volledig inefficiënt) van de Belgische sociaaldemocratie had geuit. Het prestige echter dat de Brouckère genoot, de ‘opvoeder van de arbeidersklasse’, zoals zijn officiële lofredenaars al te geestdriftig beweerden, zijn aanzien binnen de rangen van de BSP maken dat deze commentaren van vijftig jaren geleden des te pijnlijker overkomen, ze zijn meer dan ooit actueel.


Deze teksten, die nu aan de vergetelheid zijn onttrokken, tonen klaar en duidelijk welke de draagwijdte is van het bankroet, hoe omvangrijk de taak is om alles terug op te bouwen. Het is het failliet van de sociaaldemocratische leiding, altijd klaar om voor de tegenstander te knielen, en om te steigeren voor elk vorm van kritiek, dat de taak om voor een socialistische doorbraak te zorgen een lastige karwei zal worden. Een ondankbare en onaangename taak, maar zonder dewelke het Belgische socialisme nooit uit het slop zal geraken, en zonder dewelke het kapitalisme enkel verwarring, onmacht en aarzeling tegenover zich zal vinden.

_______________
[1] Hendrik De Man en Louis de Brouckère, Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), voorgesteld door Maxime Steinberg, Brussel, Stichting Josepf Jacquemotte.
[2] zie, bijvoorbeeld, het wekelijkse filmprogramma van de Vooruit: 1. een stout kind; 2. de hoed van mijn vrouw; 3. de misdaad van een zoon; 4. de laarzen; 5. de twee moeders; 6. de eerste fiets van Robinet; 7. de onwaardige zoon; 8. een moeilijk kwartier ...