Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 5


“Ik dacht dat de opstandelingen hun schip niet zouden kunnen sturen.”
Jules Favre, Onderzoek over de 18e maart

Het Centraal Comité kondigt zich aan, doet de herinrichting der Openbare Diensten en neemt bezit van Parijs

Men was dus tot geen overeenkomst geraakt. Van de vier gevolmachtigden had er één slechts toegegeven onder de vermoeidheid. Ook, als de 20e in de morgen, de burgemeester Bonvalet met twee andere afgezanten bezit van het Stadhuis kwamen nemen, riepen de leden van het Comité eenstemmig: “Wij hebben geen verdrag gesloten.” Maar Bonvalet hield zich alsof een regelmatige overeenkomst gesloten was en vervolgde: “Vandaag gaan de afgevaardigden gemeentelijke vrijheden vragen. Hun onderhandelingen kunnen tot geen uitslag leiden zolang het bestuur van Parijs niet in handen der burgemeesters gesteld is. Op gevaar af de pogingen die u redden kunnen, te verijdelen, moet gij de verbintenis van uw gevolmachtigden nakomen.”

Een van het Comité: “Onze gevolmachtigden hadden geen mandaat ons te verbinden. Ook vragen wij niet dat men ons redt.”

Een ander: “De slapheid der afgevaardigden en van de burgemeesters is een der hoofdoorzaken van de revolutie. Als het Comité hun de plaats ruimt en de wapens neerlegt, zal de Vergadering niets toestaan.”

Een ander: “Ik kom van de Corderie. Het Comité der twintig arrondissementen houdt er zitting. Het bezweert het Centraal Comité tot aan de verkiezingen op zijn post te blijven.”

Anderen wilden spreken, als Bonvalet verklaarde dat hij gekomen was om bezit te nemen van het Stadhuis en geenszins om te discussiëren, en hij maakte rechtsomkeer.

Deze stroefheid bevestigde al hun wantrouwen. Zij die de dag te voren voor een overeenkomst waren, zegden nu: “Die lieden willen ons overleveren.” Achter de burgemeesters merkten de leden van het Comité de onverzoenlijke reactie. In alle geval, hun het Stadhuis vragen, was hun het leven vragen. De Nationale Garden hadden hen als verraders aanschouwd en ter plaatse gestraft. Eindelijk had zich het Comité alle uitweg afgesneden.

Het Journal Officiel, dat voor de eerste maal in de handen van het volk was, en de plakbrieven hadden gesproken: “De verkiezingen voor de municipale Raad zullen woensdag de 22e plaats grijpen”, kondigde het Centraal Comité aan. En, in een manifest heette het: “Kind der Republiek, die het grote woord “Broederlijkheid” op haar vaandel geschreven heeft, vergeeft het Centraal Comité aan zijn vervolgers, doch het wil de eerlijke lieden, die de lastering uit onwetendheid geloofd hebben, overtuigen... Het Comité heeft niet in het duister gehandeld: zijn leden hebben hun naam op al de plakbrieven gezet... Het was niet ongekend, want het was de vrije uitdrukking der stemmen van tweehonderdvijftien bataljons... Het heeft geen wanordelijkheden aangemoedigd, want de Nationale Garde heeft geen geweld gepleegd... En nochtans heeft het niet aan uitdagingen ontbroken... De regering heeft Parijs gelasterd en de provincie er tegen opgehitst... ons een generaal willen opdringen... gepoogd ons te ontwapenen... tot Parijs gezegd: Gij hebt u heldhaftig getoond; wij hebben schrik van u, derhalve rukken wij u de kroon van de hoofdstad af... Wat heeft het Centraal Comité gedaan, om op die aanvallen te antwoorden? Het heeft de Federatie gesticht, de gematigdheid, de grootmoedigheid gepredikt... Een van de hoofdredenen van verbittering tegen ons, is de ongekendheid van onze namen. Helaas, vele namen waren gekend, al te zeer gekend, en dat is ons noodlottig geweest... Gekendheid is goedkoop te krijgen; enige holle volzinnen en een weinig lafheid zijn voldoende; de laatste gebeurtenissen hebben het bewezen... Nu wij tot ons doel gekomen zijn, zeggen wij tot het volk, dat ons genoeg geacht heeft om naar onze raadgevingen te luisteren, hoewel ze dikwijls hun ongeduld op de proef zetten: Hier is het mandaat dat gij ons toevertrouwd hebt: daar waar ons persoonlijk belang zou beginnen, eindigt onze plicht; doe uw eigen wil. Meester, gij hebt u vrij gemaakt. Onbekend als over enige dagen, gaan wij weer in u rangen treden, om aan de regeerders te tonen dat men met opgeheven hoofd de trappen van uw Stadhuis kan afdalen, met de zekerheid beneden een stevige, innige handdruk van u te krijgen.”

Naast die proclamatie die van een zo mannelijke als eigenaardige welsprekendheid overstroomde, lieten de afgevaardigden en burgemeesters enige droge en flauwe volzinnen aanplakken waarin zij zich verbonden dezelfde dag nog, de verkiezing van al de oversten der Nationale Garde en de organisatie van een municipale raad aan de Vergadering te vragen.

Te Versailles vonden zij een menigte die van schrik het hoofd verloren had. De uit het veld geslagen ambtenaars kwamen uit Parijs gevlucht en verspreidden ontsteltenis. Men kondigde vijf of zes opstanden in de provincie aan. De coalitie was verplet. Parijs overwinnaar, de regering op de vlucht, het was in het geheel dát niet, wat men beloofd had. De samenzweerders welke in de lucht geworpen werden door de mijn die zij zelf gevuld en aangestoken hadden, riepen dat men aan het samenzweren was en wilden zich naar Bourges gaan verschuilen. Picard had wel aan geheel de provincie getelegrafeerd: “Het leger heeft zich, veertigduizend man sterk, te Versailles geconcentreerd”, doch voor het leger zag men slechts uitgelaten benden, die langs de straten slenterden. Vinoy had met moeite de nodige manschappen gevonden om enige posten op de wegen van Chatillon en Sèvres te plaatsen en de toegangen tot de Vergadering met mitrailleurs te bezetten.

President Grévy die zich, verre van de Verdediging, gedurende geheel de oorlog in de provincie verscholen had, begon met die misdadige opstand “die geen voorwendsel zou kunnen verschonen” te schandvlekken. Dan deden de afgevaardigden van Parijs een optocht naar de tribune. In plaats van een gezamenlijk manifest, legden zij een reeks afzonderlijke voorstellen neer, zonder samenhang, zonder samenwerking, zonder toelichtende inleiding. Vooreerst een wetsontwerp om de kiezers van Parijs in korte tijd bijeen te roepen; een ander dat voor de Nationale Garde de verkiezing van haar oversten vroeg. Alleen Millière dacht aan de vervaldagen en stelde voor ze zes maanden te verschuiven.

Buiten de half gekauwde kreten en smaadwoorden, werd geen formele akte van beschuldiging tegen Parijs uitgesproken. Bij de avondzitting meende een afgevaardigde die leemte te moeten aanvullen. Trochu kwam uit zijn hok. Afschuwelijk toneel, dat de pen van een Shakespeare vinden moest! De afstotelijke man die langzaam de grote stad in de hand van de Pruis geschoven had, kwam nu zijn verraad op de revolutionairen werpen en beschuldigde hen de Pruisen tienmaal bijna in Parijs te hebben doen komen. En de Vergadering, in dank voor zijn dienst, zijn haat, gaf hem de kroon die hij verdiende, overdekte hem met bravo’s. Een andere, kwam olie op die razernij gieten. De dag te voren hadden de Nationiale Garden in een trein die van Orleans kwam, twee generaals in groot uniform aangehouden. Een van beiden was Chanzy, onbekend van de menigte die hem voor d’Aurelles nam. Men had hem, zonder gevaar voor zijn leven, niet mogen loslaten, maar een afgevaardigde, Turquet, die bij hem was, werd aanstonds in vrijheid gesteld. Hij liep terstond naar de Kamer, vertelde het geval op zijn manier, maakte zich erg bezorgd over het lot van zijn gezellen. “Ik hoop, zegde de huichelaar, dat men ze niet zal vermoorden.” Woedende uitroepingen begeleidden zijn verhaal.[92]

Van die eerste zitting kon men zien welk een strijd het tussen Parijs en Versailles wezen zou. De monarchistische samenzweerders verlieten voor een ogenblik hun droombeeld, liepen eerst naar het dringendste gevaar: zich redden van de Revolutie, omringden M. Thiers en beloofden hem een volstrekte hulp. Dit ministerie, dat een waarlijk Franse Vergadering in beschuldiging had moeten stellen, werd almachtig door zijn misdaad zelf. Doch eens er heelhuids uitgekomen, begonnen M. Thiers en zijn ministers de snoevers te spelen. Ging de provincie zich overigens niet verheffen, gelijk in juni? Zouden die proletariërs zonder politieke opleiding, zonder bestuur, zonder geld, Parijs kunnen blijven houden?

In 1831 wisten de proletariërs, die Lyon bemachtigd hadden, niet hoe zich te besturen. En hoeveel moeilijker was dit niet in 1871, voor Parijs? Alle nieuwe machten hebben de bestuurlijke machine ongeschonden gevonden, bereid tot werken voor de overwinnaar. Het Centraal Comité trof op 20e maart niets anders aan dan een ontredderd raderwerk. Op het teken van Versailles hadden de meeste bedienden hun posten verlaten. Octrooi, wegenis, verlichting, hallen en markten, openbare weldadigheid, telegrafen, al de adem- en verteringstoestellen van die stad van zestien honderd duizend zielen, alles moest opnieuw gemaakt worden. De militaire intendance liet, zonder ene sou, zes duizend zieken in de hospitalen en ambulancen achter.[93] Tot zelfs de dienst der kerkhoven had M. Thiers getracht in de war te brengen.

Arme man, die nooit het minste gedacht had van ons Parijs, van zijn onuitputtelijk hart, van zijn bewonderenswaardige wilskracht. Van alle kanten kwam men naar het Centraal Comité. De arrondissementscomités leverden personeel voor de gemeentenhuizen; de kleinburgerij leende haar ervaring. De voornaamste diensten werden in een oogwenk door verstandige mannen in orde gebracht. Hun doenwijze bleek minstens zo goed te zijn als de oude slenter. Beambten die op hun post gebleven waren om de gelden naar Versailles over te maken, werden aldra ontdekt en moesten vluchten.

Het Centraal Comité overwon een nog veel grotere moeilijkheid. Driehonderdduizend mensen zonder werk, zonder enig hulpmiddel, wachtten achter de dertig sous waarvan men sedert zeven maanden leefde. De 19e hadden zich Varlin en Jourde, tot gedelegeerden van de financiën benoemd, naar het ministerie begeven. Volgens de hun ter hand gestelde staat hielden de kassen vier miljoen zeshonderd duizend frank in, doch de sleutels waren te Versailles, en, in tegenwoordigheid van de beweging van verzoening die zich voordeed, durfden de gedelegeerden de sloten niet openbreken. ’s Anderendaags kwamen zij aan Rothschild de opening van een krediet op de Bank vragen, en deze liet zeggen dat men bereid was voorschotten te doen. Dezelfde dag vatte het Centraal Comité de kwestie nog flinker aan, en zond drie gevolmachtigden naar de Bank om het nodige geld te vragen. Men antwoordde hun dat er een miljoen ter beschikking van Varlin en Jourde was. Om zes uur ’s avonds werden beide gedelegeerden van financiën door de gouverneur van de Bank ontvangen. “Ik verwachtte uw bezoek, zegde M. Rouland. Bij alle veranderingen van regering, heeft de Bank het nieuw gezag ter hulp moeten komen. Aan mij behoort het niet de gebeurtenissen te beoordelen. De Bank van Frankrijk maakt geen politiek. U bent een daadwerkelijk bestaande regering. De Bank geeft u voor heden een miljoen. Gelieve enkel in uw ontvangstbewijs te vermelden dat die som voor rekening der Stad gevorderd werd.[94]

De gedelegeerden droegen een miljoen in bankbiljetten mee. Al de bedienden van het ministerie van financiën waren verdwenen; maar met behulp van enige vrienden werd de som ras onder de betaalmeesters verdeeld. Te tien uur konden de gedelegeerden aan het Centraal Comité aankondigen dat de soldij in al de arrondissementen uitbetaald werd.

De Bank was verstandig, want het Centraal Comité hield Parijs stevig in de hand. De burgemeesters en de afgevaardigden hadden niet meer dan 3 tot 4000 man kunnen bijeenkrijgen, hoewel zij admiraal Saisset belast hadden de weerstand in te richten. Het Comité was zo zeker van zijn macht dat het de barricades mocht laten afbreken. Alles kwam tot hen; uit eigen beweging gaf het garnizoen van Vincennes zich over met de vesting. Zijn overwinning zelf, al te volledig, werd gevaarlijk, daar het zijn troepen moest uitspreiden om de verlaten zuidelijke forten in bezit te nemen. Lullier, die met die zending belast was, liet de 19e en de 20e de forten van Ivey, Bicêtre, Montrouge, Vanves, Issy bezetten. Het laatst waar hij de Nationale Garde heen zond, was de sleutel van het zuiden der stad, de Mont-Valérien.

Zesendertig uren lang was de onneembare vesting leeg geweest. ’s Avonds van de 18e, na het bevel tot ontruiming had zij, tot haar verdediging, in het geheel twintig geweren en enige voor muiterij opgesloten jagers van Vincennes. Dezelfde avond braken zij de sloten van hun deuren open en namen zij de vlucht.

Als men te Versailles de ontruiming van de Mont-Valérien vernam, smeekten afgevaardigden en generaals aan M. Thiers hem weer te doen bezetten. Hij weigerde hardnekkig en verklaarde dat dit fort niet de minste strategische waarde bezat. De 19e werd hij de gehele dag te vergeefs bestormd. Vinoy, die zijnerzijds ook gedwongen en gekweld werd, gelukte er eindelijk in hem, de 20e, te één uur ’s morgens, een bevel af te persen. Een colonne werd er dadelijk heen gezonden en rond de middag bezetten een duizendtal soldaten de vesting. Eerst ’s avonds te acht uur, boden zich de bataljons van les Ternes aan. De gouverneur zond de officieren zonder veel moeite terug. Lullier, aan het Centraal Comité verslag van zijn zending gevende, zegde dat hij al de forten in bezit genomen had en noemde zelfs het bataljon dat, naar zijn zeggen, de Mont-Valérien moest bezetten.

_______________
[92] Het is niet nodig dat ik de lange aanhalingen welke ik doe, rechtvaardig. Nooit heeft de Franse proletariër in de geschiedenis gesproken; het is het minste dat hij het woord heeft in het verhaal van zijn revolutie.
[93] De twee generaals hebben getuigd dat men voor hen, in het gevang, veel oplettendheid had. Twee dagen later schonk het Comité hun de vrijheid, op de eenvoudige belofte van Chanzy, niet tegen Parijs te dienen.
[94] Onderzoek over de 18e maart, doktor Danet, deel II, blz. 531.
[95] Natuurlijk hebben de radicalen daar een bonapartistische kuiperij in gezien, geschreven en op de tribune gezegd: “De bonapartistische bestuurder der Bank van Frankrijk heeft de opstand gered; zonder het miljoen van de maandag moest het Centraal Comité capituleren.” Twee feiten antwoorden daarop. Reeds van de 19e had het Comité in het ministerie van financiën vier miljoen zeshonderd duizend frank; de stedelijke kas hield twaalfhonderdduizend frank in en de 21e bracht het octrooi er vijfhonderdduizend op.