Ernest Mandel

Redevoering voor het BSP Congres van 17 en 18 december 1958

Antwoord aan Antoon Spinoy


Geschreven: december 1958
Bron: Links nr. 3, 20 december 1958
Oorspronkelijke titel: Antwoord aan Antoon Spinoy
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, november 2008

Laatste bewerking: 17 november 2008


Zie ook:
Het Belgische socialisme en de regeringsdeelname: een historisch overzicht
De Belgische sociaaldemocratie en de reformistische erfenis
Het BSP-Congres en de fundamentele problemen van het socialisme

Onze vriend Ernest Mandel was op het nationaal congres van de BSP als spreker in het groot publiek debat vroegtijdig ingeschreven; het debat was echter zo geregeld dat men hem enkel als laatste het woord wilde verlenen, nadat talrijke redenaars onbeperkte tijd hadden gekregen om hun mening te uiten. Het was na 19 uur, het Congres was zichtbaar vermoeid en reeds aan het leeglopen: hij heeft dan, samen met een half dozijn andere kameraden, aan de spreekbeurt verzaakt.
Wij geloven dat de procedure fout is. In de toekomst moet men erover waken, indien er talrijke inschrijvingen zijn, de spreekbeurten van het begin af aan te beperken, om ook de basismilitanten aan het woord te laten komen. Mandel heeft ons gevraagd, zijn niet uitgesproken redevoering hier af te drukken, en zij lijkt ons belangrijk genoeg om aan die wens te voldoen
.

Partijgenoot Antoon Spinoy heeft op zeer klare wijze het centrale vraagstuk geformuleerd dat dit belangrijk historisch congres van onze socialistische partij moet oplossen. Het is niet het probleem van de lichte achteruitgang, die de BSP percentsgewijze bij de verkiezingen van 1 juni en 12 oktober heeft gekend. Indien die achteruitgang een voorbijgaand incident was, dan zou het de moeite niet lonen, veel tijd te verliezen met een bespreking over de oorzaken van dit incident.

Maar 1 juni en 12 oktober zijn meer. Zij zijn een symptoom van een stagnatie op lange termijn van de socialistische arbeidersbeweging in ons land. Antoon Spinoy heeft de moed gehad, dit klaar en duidelijk uit te spreken. Wij moeten hem hiervoor dankbaar zijn, al stemmen we niet in met het besluit dat hij uit die juiste vaststelling trekt.

In 1954 hadden we de hoop — Spinoy zegt nu: de illusie — dat de socialistische doorbraak in ons land begonnen was. 1 juni en 12 oktober hebben bewezen dat dit niet het geval was. Percentsgewijze ligt ons aantal stemmen onder dat van 1925, en nauwelijks hoger dan dat van de eerste verkiezingen onder het Zuiver Algemeen Stemrecht.

Negentien honderd vijf en twintig... Dat is drie en dertig jaar geleden. Partijgenoten, indien sommigen onder u het verkeerd achten zich, zoals ze zeggen, ‘nerveus te maken’ over 1 juni en 12 oktober, gelooft gij dan niet dat de stagnatie op lange termijn tot nadenken stemt?Gelooft gij niet dat dit feit alleen volstaat om de eis naar gewetensonderzoek en kritische herziening van de strategie van de BSP te verantwoorden?

Spinoy’s antwoord: het kapitalisme is veranderd...

Antoon Spinoy heeft de vraag op duidelijke en nadrukkelijke wijze gesteld. Maar wie aandachtig naar hem heeft geluisterd, heeft bemerkt dat hij niet rechtsreeks op de door hem gestelde vraag heeft geantwoord. Op het eerste zicht lijkt dit zeer vreemd. Het is minder vreemd wanneer we nagaan in welke richting Spinoy een antwoord op die vraag zoekt.

In plaats van de politieke lijn die de partij gedurende de laatste jaren heeft gevolgd, kritisch onder de loep te nemen, heeft hij gezegd: het kapitalisme heeft zich veranderd onder druk van de sociale hervormingen die de arbeidersbeweging heeft afgedwongen.

Wij willen natuurlijk geen ogenblik loochenen dat de sociale hervormingen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de socialistische arbeidersbeweging werden afgedwongen, in harde strijd waarbij doden zijn gevallen — ik denk al alleen maar aan de doden van de strijd voor het Zuiver Algemeen Stemrecht — en waarbij talrijke politieke en syndicale werkstakingen werden doorgevoerd, veranderingen hebben teweeggebracht in de levensverhoudingen van onze werkende bevolking. Dit te loochenen zou voor de socialistische arbeidersbeweging gelijk staan met zelfverloochening.

Ik wil nog niet ingaan op de vraag in hoeverre die sociale hervormingen iets aan het wezen van het kapitalisme hebben veranderd. Ik zal daar later op antwoorden; ik zeg al met de meeste nadruk, dat ik niet geloof dat dit juist is.

Maar één ding is duidelijk: indien Spinoy met zijn opmerking, dat het kapitalisme veranderd is, een antwoord geeft op de vraag naar de oorzaken van de socialistische stagnatie in België, dan kan dat maar alleen één ding betekenen: dat de arbeidersklasse, die gisteren door de omstandigheden van de kapitalistische uitbuiting in de richting van het socialisme werd gestuwd, vandaag die richting niet meer opgaat; dat de sociale hervormingen de werkende klasse hebben ‘verzadigd’ of ‘verburgerlijkt’, en dat bijgevolg de socialistische beweging stagneert, omdat zij geen aantrekkingskracht meer kan uitoefenen op de massa van de niet socialistische arbeiders en bedienden van dit land.

Om het nog scherper uit te drukken, heeft partijgenoot Spinoy over de Verklaring van Quaregnon en over de ‘verouderde termen van onze doctrine’ gesproken. Dat betekent: de BSP stagneert volgens hem, omdat zij nog te socialistisch is in haar taal, ten overstaan van de ‘nieuwe verhoudingen’, die het ‘sociaal kapitalisme’ heeft geschapen.

Dat is de thesis van partijgenoot Spinoy. Zij is gevaarlijk voor de toekomst van onze socialistische beweging. Zij dringt aan op een hervorming in de tegenovergestelde zin van de hervormingen die door de linkse kameraden werd geëist, in Wallonië, in Brussel en in Vlaanderen, en die vanmorgen in de prachtige redevoering van partijgenoot Genot op zo overtuigende manier werd verdedigd.

Wij kunnen de thesis van partijgenoot Spinoy onmiddellijk toetsen aan de ervaringen van de jongste kiesstrijd, die nog in aller herinnering ligt. Zou iemand durven beweren dat die kiesstrijd gevoerd werd in een taal, die, om een ander woord van Spinoy te citeren, de bevolking heeft kunnen ‘afschrikken’ door ‘hol verbaal radicalisme’? Was niet de enige breed gepopulariseerde slogan de meest behoudsgezinde die men zich kon indenken: ‘Geen avonturen: Van Acker voort besturen’? Is het niet de CVP die geëist heeft dat iets moest veranderen, en die de overwinning daarmee in de wacht heeft gesleept?

Als verklaring van de achteruitgang op 1 juli en 12 oktober beleefd, is de thesis van partijgenoot Spinoy klaarblijkelijk onhoudbaar. Maar zij even onhoudbaar als verklaring van de socialistische stagnatie sinds 1925.

De christelijke arbeidersbeweging

Antoon Spinoy heeft nochtans een ander feit aangehaald, dat ons dichter brengt bij de oplossing van het vraagstuk dat ons bekommert. Hij heeft eraan herinnerd dat, zo de krachtsverhoudingen tussen het christelijk en het socialistisch blok in ons land niet veranderd zijn tussen 1925 en vandaag, de christelijke kiezers ondertussen georganiseerd werden in machtige vakbonden, mutualiteiten en coöperatieven, iets wat in de jaren twintig niet, of veel minder het geval was.

Die opmerking is volledig juist. Maar men moet dit verschijnsel nader ontleden en er de nodige lessen uit trekken.

België is één van de meest geïndustrialiseerde landen in de wereld. De zelfstandigen vormen vandaag nauwelijks 25 % van onze actieve bevolking. Drie actieve mensen op vier zijn loon- en weddentrekkers. Onder die sociale verhoudingen kan het kapitalisme, kan de burgerij slechts aan het bewind blijven indien zij erin slaagt, de loon- en weddentrekkers te verdelen. Dat tracht zij in ons land te bereiken onder voorwendsel van de godsdienst.

De godsdienst is geen hinderpaal voor de organisatie van katholieke en ongodsdienstige of de godsdienst vijandige patroons in één enkele patroonsfederatie. Maar de godsdienst is wel een hinderpaal voor de organisatie van loon en weddentrekkers in één enkele vakbond of één enkele arbeiderspartij: dat is de officiële doctrine van de CVP en van de huidige leiders van de hogere geestelijkheid.

Wij moeten erkennen, dat deze doctrine de enige levensbasis is voor het kapitalistische regime in ons land, onder voorwaarden van de politieke democratie. Wordt die doctrine door de gelovige arbeiders en bedienden niet meer aanvaard en kunnen zij tezelfdertijd de politieke democratie redden, dan is het gedaan met de heerschappij van de hogere burgerij. Dan zijn de politieke voorwaarden geschapen voor een overweldigende algemene meerderheid van een socialistische arbeiderspartij, die de maatschappij hervormt in overeenstemming met de maatschappelijke, economische en culturele belangen van drie vierden van onze bevolking. Dit is het einde van het kapitalisme in België.

Het is omdat de Kerk en hogere burgerij dit goed hebben begrepen, dat zij na veel aarzeling de ontwikkeling van de christelijke arbeidersbeweging hebben toegelaten en bevorderd. Meer nog: dat zij aan die arbeidersbeweging een toelating hebben gegeven, met de socialistische arbeidersbeweging in een competitiestrijd te treden.

Want de klassenstrijd heeft zijn onverbiddelijke logica, en hier is een tweede vergissing die partijgenoot Spinoy begaat. Er is een essentieel verschil tussen een niet georganiseerde massa van katholieke kiezers, en een van 200.000 tot 650.000 of 750.000 leden gegroeide christelijk vakbond.

Een niet georganiseerde massa is politiek en maatschappelijk afwezig uit de dagelijkse klassenstrijd. Een christelijke vakbond met 700.000 leden wordt een presure group, een groep die drukking uitoefent op het politieke en maatschappelijke leven, tenminste in de zin van onmiddellijke dagelijkse belangen van zijn leden. Hij wordt daardoor, of hij dat wilt of niet, een element in de klassenstrijd. En zijn leden krijgen daardoor een eerste dosis klassenbewustzijn. Zeker, maar een kleine en onvoldoende dosis. Maar toch is daarmee een eerste begin gemaakt van een voor de burgerij op lange termijn noodlottige ontwikkeling.

Het is dus het dilemma waarvoor de burgerlijke klasse in dit land stond en nog staat. Ofwel duldt zijn geen of een enkele antisocialistische katholieke vakbeweging; en dan wordt vroeg of laat de eenheid van de 2,2 miljoen loon- en weddentrekkers onder socialistische leiding verwezenlijkt. Ofwel wil zij de werkende klasse verdelen, en dan moet zij een echte vakbond laten ontstaan, en dan wordt die katholieke bond van een zuiver antisocialistisch een halfantisocialistisch en halfantipatronaal orgaan, en dan kweekt hij klassenbewustzijn aan en doet aan klassenstrijd.

De geschiedenis heeft in ons land sinds de tweede wereldoorlog reeds op de vraag geantwoord, of de katholieke burgerij deze tweede oplossing voor een kleiner euvel aanziet. Het volstaat daarvoor, de lijst op te maken van al de stakingen die het ACV sinds 1944 heeft doorgevoerd of heeft gesteund. Het jongste voorbeeld van de staking van gas- en elektriciteitsarbeiders is een bewijs te meer van de juistheid van die stelling, evenals het scherpe antwoord dat de christelijke vakbeweging aan hen heeft gegeven, die het recht op staking in de openbare diensten wilden beperken.

Maar indien die ontwikkeling op lange termijn de macht van de Belgische arbeidersbeweging geweldig doet toenemen, en ten langen laatste aan ons, en alleen aan ons, zal ten goede komen, zo is dit noch onvermijdelijk noch onmiddellijk het geval.

Het is niet onvermijdelijk, omdat het in laatste instantie afhangt van onze houding ten overstaan van de christelijke arbeiders.

Het is onmiddellijk gezien de hoofdoorzaak van dertig jaar stagnatie.

De oplossing: de strijd voor structuurhervormingen

Waarom is de ontwikkeling van een meer strijdvaardige christelijke arbeidersbeweging de hoofdoorzaak van onze stagnatie?

Omdat zich gelijklopend en tezelfdertijd twee ontwikkelingen hebben voorgedaan: de christenen hebben zich meer en meer aangepast aan ons sociaal eisenprogramma; wij hebben meer en meer onze specifieke socialistische eisen, d.w.z. onze economische eisen of, zoals men nu zegt, de strijd voor structuurhervormingen, geremd of vergeten. Daardoor is het praktische verschil tussen beide arbeidersorganisaties steeds geringer geworden.

Zeker: dit is al te schematisch voorgesteld. Moest men de geschiedenis van de Belgische politieke verhoudingen sinds 1925 willen schrijven, dan zou men met talrijke bijkomstige factoren moeten rekening houden.

Na de grote economische crisis van 1929 — 33 had de socialistische arbeidersbeweging een enige kans, haar doorbraak te verwezenlijken, dank zij haar campagne voor het Plan. Dat zij ten gunste van een overhaaste regeringsdeelname die campagne heeft stopgezet, heeft niet alleen voor ons, maar voor de politieke democratie noodlottige gevolgen gehad: daar ligt de hoofdoorzaak van het succes van Rex en VNV, in 1936.

Op verschillende ogenblikken, in 1932, in 1949-50, in 1954, heeft de katholieke partij getracht, helaas met succes, de doorbraak van het socialisme te remmen door het opwerpen van passionele kwesties (schoolkwestie en koningskwestie) die de katholieke arbeider ervan afhouden, zijn politiek oordeel door zijn klassenbelang te laten bepalen. En, op dat punt ga ik met partijgenoot Spinoy akkoord, onze beweging zelf heeft die tactiek van de katholieken al te dikwijls daardoor vergemakkelijkt, dat zij zelf ten overstaan van sommige van die kwesties, o.a. de godsdienst, niet die houding heeft aangenomen, die met het klassenbelang van de Belgische arbeiders strookt.

Maar wanneer men van al die bijkomstige kwesties afziet, dan blijft nog de grote oorzaak van de stagnatie: dat we sinds vele jaren op sociaal gebied meer en meer hetzelfde zeggen, wij socialisten en zij, de christelijke arbeidersbeweging.

Wil men daar voorbeelden van?

Welk praktisch verschil is er tussen de voordelen die iemand geniet, die bij een christelijke mutualiteit is aangesloten, en iemand die lid is van onze mutualiteit?

Welk verschil is er tussen de coöperatieven van beide bewegingen?

Welk verschil is er tussen het sociaal eisenprogramma van het ABVV en het ACV?

Kijk de thans in de kiescampagne voor de ondernemingsraden en comités voor veiligheid en gezondheid voorgelegde programma’s in: op sociaal gebied zult ge geen verschil vinden tussen het programma van het ABVV en ACV.

En dat verklaart onze stagnatie. Want wanneer de socialistische en christelijke arbeidersorganisaties hetzelfde zeggen, waarom zou dan een katholiek en gelovig arbeider zijn bond of partij verlaten ten gunste van de onze?

Daarom is de door partijgenoot Spinoy voorgestelde oplossing gevaarlijk, ja, noodlottig voor de partij. Want zij strekt ertoe, het verschil tussen beide arbeidersorganisaties nog kleiner te maken dan het in de laatste jaren van het dagelijks leven al geweest is, en daardoor onze kans op een doorbraak onder de honderdduizenden christelijke arbeiders en bedienden nog te verminderen!

Daarom moet ik het Congres ook ernstig waarschuwen voor elke illusie dat organisatorische lapmiddelen, als daar zijn uitbreiding van onze pers, versterking van onze sociale actie, gebruik van meer moderne propagandamiddelen, de stagnatie zouden kunnen overwinnen.

Zeker, een actie op dat gebied is absoluut noodzakelijk, evenals de verdediging en de uitbouw van het officieel onderwijs absoluut noodzakelijk zijn. Maar zij zijn het niet vanuit offensief, maar vanuit louter defensief standpunt. Zij zijn noodzakelijk, om het evenwicht tussen ons en het christelijk blok niet nog meer ten gunste van de christenen te verschuiven.

Maar, partijgenoten, vergeet nooit dat door ons op dat strijdterrein te begeven, wij een terrein betreden dat onze tegenstrever heeft gekozen, en niet bij toeval!

Daar immers speelt alles in zijn voordeel. Tegenover de toewijding en offervaardigheid van onze militanten kan hij de toewijding en offervaardigheid van zijn eigen militanten plaatsen. En hij beschikt bovendien nog over de open en verdekte steun van de Kerk en Grootkapitaal — en ik denk niet alleen aan intimidatie en aan financiële steun! — waartegenover wij niets gelijkwaardigs kunnen plaatsen.

Wij kunnen het ‘plafond’ van de 35 % slechts doorbreken en de stagnatie overwinnen, indien wij de strijd verplaatsen naar ons eigen strijdterrein bij uitstek, waar wij van begin af aan sterker staan, en waar de tegenstrever ons nauwelijks kan volgen: dat van economische structuurhervormingen.

Dat heeft het ABVV reeds zeer goed begrepen, door bij de verkiezingen voor de ondernemingsraden, een scherp omlijnd programma van economische structuurhervormingen naast het sociaal eisenprogramma te plaatsen. Op dat gebied kan de christelijke vakbeweging niet in competitie met ons treden, tenzij zij de banden met de Christelijke Volkspartij en de katholieke burgerij verbreekt, en het is weinig waarschijnlijk dat haar leiding dit zal doen.

Schrikt zulk een programma van economische structuurhervormingen de gewone niet socialistische mensen van ons land af? Blijkbaar niet! Tenminste niet, als wij erin slagen, onze doeleinden duidelijk en populair te formuleren, en tezelfdertijd beroep doen op de beste en edelste gevoelens van onze werkende bevolking: zin voor rechtvaardigheid en voor gelijkheid, zin voor solidariteit en afkeer van uitbuiting en verdrukking.

Denkt gij werkelijk dat wij de kiezers hadden afgeschrikt, indien we voor 1 juni de strijd hadden gevoerd met als leuze: ‘Kosteloze geneeskunde voor iedereen! Christelijke kiezers, wilt gij de duizenden mensenlevens op uw geweten hebben die verloren gaan omdat dure operaties en geneesmiddelen niet kunnen bekostigd worden?’ — ‘Gelijke kansen voor iedereen: maar zonder kosteloze gezondheidsdienst sterven tweemaal meer kinderen in arbeidersgezinnen dan in de hoge burgerij’?

Denkt ge dat we de verkiezingen hadden verloren door te zeggen: ‘De Kempense ondergrond, de rijkdom van heel ons volk, mag niet verkwanseld worden aan mijnbarons die verantwoordelijk zijn voor de 261 doden van Marcinelle’?

Denkt ge niet dat we aan de CVP een grote slag kunnen toebrengen in Vlaanderen, door een grootscheepse propaganda actie met volgend thema te voeren: ‘Indien er te weinig industrie is in Vlaanderen; indien duizenden arbeiders twaalf en veertien uren per dag van huis afwezig zijn; indien duizenden anderen tot structurele werkloosheid veroordeeld worden — dan is dit de schuld van de katholieke partij die Vlaanderen bijna ononderbroken sinds 125 jaar heeft bestuurd, en die niet heeft durven raken aan de banken en het grootkapitaal, die in ons land nijverheidstakken en ganse gewesten opbouwen en dood wurgen, naar gelang het in hun kraam past!’?

Neen, partijgenoten: zulke taal schrikt de kiezers niet af! Integendeel: het is de enige taal die ons van de CVP onderscheidt: op een terrein waar de natuurlijke, instinctieve sympathie van de katholieke arbeiders en bedienden naar ons uitgaat!

Wat is er aan het kapitalisme veranderd?

Partijgenoot Spinoy heeft voorbeelden willen aanhalen om te bewijzen dat ‘het kapitalisme niet meer is als weleer’. Zijn voorbeelden zijn eerder ongelukkig uitgevallen.

Eerste voorbeeld: hij zegt dat de Verklaring van Quaregnon spreekt van een groeiende verdeling van de maatschappij in twee klassen, de klasse van de kapitaalbezitters en de klasse van de proletariërs, en dat dit vandaag niet meer waar is. Partijgenoot Spinoy vergist zich volledig wat dit betreft. Ziehier de cijfers voor ons land: de klasse van de zelfstandige ondernemers (en hun actieve familieleden) telde 45 % van onze actieve bevolking in het begin van de eeuw, 35 % van de bevolking in 1930; zij telt vandaag nog enkel 26 % van die bevolking! Daartegenover staat de klasse van de loon- en weddentrekkers. Zij telde 55 % van de bevolking in ‘t begin van de eeuw, 65 % in 1939 en zij telt er vandaag 74 %!

Spinoy zegt wellicht dat die laatste klasse niet homogeen is. Maar was zij dat in het verleden wel? Is de afstand tussen een leraar middelbaar onderwijs of een kantoorklerk en een geschoold arbeider vandaag groter dan hij vijftig jaar geleden was? Was de marxistische voorspelling die in de Verklaring van Quaregnon bevat ligt niet eenvoudig die, dat een steeds groter aantal families niet meer in staat zou zijn, als zelfstandige kleine of grote kapitaalbezitters in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Is dit niet volledig door de ontwikkeling der laatste dertig jaar bevestigd?

Tweede voorbeeld: Spinoy zegt dat er vandaag naast de bezitters van het kapitaal degenen zijn komen te staan, die in de praktijk over dat kapitaal beschikken en het beheren. Maar dit is toch geen nieuw verschijnsel! Marx sprak er al over in het 3e Deel van Het Kapitaal, want dat verschijnsel is zo oud als de moderne naamloze vennootschap. Heeft de studie van het ABVV Holdings en Economische Democratie niet bewezen, dat acht van de tien grote financiële groepen die onze economie beheersen, door enkele grootaandeelhouders gecontroleerd worden, die met naam en voornaam gekend zijn, terwijl de twee andere in handen van grootkapitalisten liggen, die hun loopbaan in het kader hebben begonnen, maar die intussen geweldige kapitalen hebben kunnen verzamelen? En heeft partijgenoot Anseele hier niet duidelijk uitgesproken wat vandaag nog evenzo geldt als honderd jaar geleden: zonder eigendom zijt ge ten langen laatste niets in het kapitalistisch regime?

Neen, wat Spinoy over de ‘verandering’ van het kapitalisme heeft gezegd, is niet nieuw, maar dertig, veertig jaar oud. Het werd door talrijke socialistische theoretici, onder wie, zonder kwetsende vergelijkingen te maken, Rik De Man, verdedigd. Het heeft de socialistische beweging niet uit het slop gehaald. Het heeft ze er dieper in doen vastlopen dan ooit te voren.

En wat de relatieve verbetering van de levensvoorwaarden der arbeiders betreft — relatief, zoals de door de partijgenoot Genot aangehaalde cijfers aantonen! — kunnen die in geen geval als een bewijs worden aangehaald, dat de werkende klasse minder toegankelijk zou zijn voor ons socialistisch einddoel dan vroeger. Er is een verschil van gemiddeld loon tussen de provincie West-Vlaanderen en het arrondissement Luik van 30 tot 40 %! En waar hebben we meer socialistische stemmen, een meer strijdvaardige arbeidersbeweging, en meer radicale eisen en doctrine? Daar waar de armoede van weleer heerst of daar waar de arbeiders zich ervan bewust zijn, in harde strijd hogere lonen te hebben veroverd en die met alle middelen verdedigen en verhogen?

Het lot van de politieke democratie

Betekent dat, dat er niets aan de kapitalistische economie is veranderd sinds Quaregnon? Integendeel! Er is veel meer aan de structuur veranderd, maar over de werkelijke veranderingen heeft partijgenoot Spinoy niet gesproken, want zij leiden tot conclusies die volledig van de zijne verschillen.

Sinds Quaregnon heeft het regime van de vrije concurrentie plaats gemaakt voor een geleide economie, een economie geleid in het belang van enkele kleine private kapitalistische groepen, door holdings en door nationale (en nu meer en meer Europese en internationale) kartels.

Sinds Quaregnon is de concentratie van financiële en economische macht geweldig toegenomen, en is het karakter van de leiders van de economie veranderd. Toen waren zij agressief en aan de spits van de internationale technische vooruitgang. Vandaag zijn zij behoudsgezind geworden en door een dozijn landen op technisch gebied voorbijgestoken. Toen hadden we — mee ten gevolge van de bijzonder sterke uitbuiting van de werkende klasse! — één van de hoogste investeringen van West-Europa: nu hebben we daar de laagste investeringsvoet. Toen leefde het kapitalistisch stelsel dankzij de lage lonen. Vandaag zit het gekneld tussen zijn conservatisme enerzijds en de relatief hogere lonen anderzijds.

Om die reden zijn de structuurhervormingen vandaag niet alleen een levenskwestie vanuit zuiver socialistisch standpunt. Zij zijn een levenskwestie vanuit het gezichtspunt van de hele nationale economie. Nog nooit is het klassenbelang van de werkende klasse zo duidelijk identiek geweest met het nationaal belang als vandaag!

Wanneer er geen structuurhervormingen komen, dan is het uit met de sociale vooruitgang in ons land. Dan moet het patronaat integendeel onder druk van de stijgende internationale concurrentie een aanval inzetten tegen de werk- en levensvoorwaarden van de werkende klasse. Dan zal de chronische werkloosheid groeien en niet opgeslorpt worden. Dan zullen verschillende nijverheidstakken hetzelfde lot ondergaan als de steenkoolnijverheid.

En dan komt ook de politieke democratie in gevaar. Partijgenoot Spinoy heeft verklaard, dat de politieke democratie wordt ondermijnd, wanneer partijen het kiezerscorps bedriegen en hun kiesbeloften niet houden. Dat is waar. Maar de politieke democratie wordt nog meer ondermijnd, wanneer de op elkaar volgende regeringen in hun politiek op elkaar meer en meer beginnen te lijken, en meer en meer in eenzelfde immobilisme vervallen. Wanneer, in ‘t kort brandende nationale vraagstukken niet worden opgelost uit schrik ‘het kiezerscorps af te schrikken’.Wanneer de volksmassa’s geen oplossing vinden voor die kwesties langs parlementaire weg, dan zoeken zij haar buiten het Parlement. Geeft de arbeidersbeweging daarbij geen leiding, dan blijft een ‘leider’ van rechts de enige uitweg; dat is de tragische les van de Republiek van Weimar: dat is de tragische les van de jongste gebeurtenissen in Frankrijk.

Alleen de arbeidersbeweging is in staat, de politieke democratie te verdedigen en te consolideren, want zij alleen geeft een definitief historisch belang aan die regeringsvorm. Hoe sterker zij is, des te zekerder is de democratie. Al wat ertoe bijdraagt, die macht te doen groeien, is ten voordele van de democratie. En niets kan haar macht zozeer doen groeien als de strijd, de onmiddellijke strijd, voor economische structuurhervormingen.

Zeker, wanneer wij hier op dit Congres een programma van vier structuurhervormingen aanvaarden, dan is de kwestie van onze doorbraak nog niet opgelost. Dan hebben wij pas de voorwaarden voor een gunstige oplossing geschapen. Dan moeten wij aan het werk gaan, de hele kracht van de arbeidersbeweging, in al haar organisaties en al haar lagen mobiliseren, om de werkende bevolking van ons land te overtuigen dat wij de weg naar de redding aanwijzen. Dan moeten wij, zoals partijgenoot Genot zei, de pelgrimstaf ter hand nemen, duizenden en duizenden militanten scholen en met argumenten wapenen, en dan naar alle steden en dorpen van het land zenden, om overal dat programma te verspreiden. Dan moeten er parlementaire initiatieven komen, en dan moet ook het sterkste argument gebruikt worden, het argument van de daad, van de arbeidersactie, zoals ten tijde van de strijd voor het Z.A.S. en de 8 urendag.

Maar onze arbeidersklasse is vandaag machtiger dan ooit tevoren. Kijk naar het voorbeeld van de staking der gas- en elektriciteitsarbeiders! De woede van de burgerij weerspiegelt haar onmacht. Partijgenoten, wij moeten ons van die macht bewust worden. Wanneer wij aan de arbeidersklasse een overtuigend en bezielend programma voorhouden, en metterdaad bewijzen, dat wij bereid zijn ervoor te vechten, dan komt onze doorbraak, en met onze doorbraak, de doorbraak naar het socialisme in ons land!


Zoek knop