Ernest Mandel

De moord op Nagy


Geschreven: juni 1958
Oorspronkelijke titel: L’assassinat de Nagy
Bron: La Gauche nr 25, 21 juni 1958
Vertaling: Valeer Vantyghem
Opmerking: de voetnoten zijn van de vertaler
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juni 2008


Zie ook:
Hongaarse Arbeidersopstand (audiobestand)

De moord op Imre Nagy, voorzitter van de Raad van de Hongaarse Volksrepubliek, is een lafhartige en afgrijselijke misdaad, een harde klap voor de internationale arbeidersbeweging en voor de kansen op vrede. Nagy had zijn toevluchtsoord in de Joegoslavische ambassade verlaten. Hij vertrouwde op een vrijgeleide die hem was verleend door de regering Kadar.[1] Deze vrijgeleide was officieel en was bekrachtigd door de Hongaarse en Joegoslavische autoriteiten. Zulk een misdaad zal de daders tot schande strekken, en zij die de misdaad hebben toegestaan, gerechtvaardigd of goedgepraat, wie het ook moge wezen.

Want het gaat hier duidelijk om een moord, men mag zelfs spreken van een moord die door de overheid is bekrachtigd. Veroordeeld achter gesloten deuren, zonder verdedigers, zonder getuigen, zonder dat beroep mogelijk was, zonder dat men wist waar die plaatsvond, welke het land was, het tijdstip of de datum van de veroordeling en van de executie. Deze misdaad vertoont alle kenmerken eigen aan het schuldige geweten dat alles in het werk stelt om een misdrijf te plegen verdoken in de duisternis, ver van elk toezicht van de publieke opinie.

Het is immers onmogelijk om uit die lange lijst van aanklachten, die het officiële communiqué van het agentschap M.T.I. tegen hen heeft aangevoerd, ook maar één enkele beschuldiging aan het adres van Imre Nagy te weerhouden. Het waren ofwel groteske vervalsingen ofwel was ‘het punt van aanklacht’ gewoon eerlijk gedrag zoals het wordt veronderstelt bij om het even welke communist of socialist met enig zelfrespect, die het marxisme trouw is gebleven.

Het herstel van het kapitalisme

Het communiqué van het agentschap M.T.I. waarin de beschuldigingen tegen Imre Nagy worden opgesomd maakt inderdaad gewag van misdaden zoals, een verbond met het imperialisme, het herstel van het kapitalisme en het omverwerpen van het socialisme. Doch het minste bewijs ontbreekt. Voor elke oprechte arbeider betekent de term ‘kapitalisme’ private eigendom van de productiemiddelen. Wel, er kan geen enkel spoor gevonden worden in geen enkel communiqué, verklaring, geschrift of ‘geheim’ document van de hand van Imre Nagy, als zou er zoiets als een tendens hebben bestaan naar het herstel van de private eigendom. Integendeel, hij heeft zijn landgenoten gedurende de revolutie van oktober 1956 heel de tijd aangespoord om de socialistische structuur van het land te behouden.

Maar de chefs van het Kremlin en hun lakeien hanteren een andere definitie van wat ‘kapitalisme’ is. Is ‘kapitalist’, ‘imperialist’ een giftige adder, elkeen die het aandurft openlijk kritiek te leveren op de bevelen van Moskou of haar slippendragers. In die zin zijn ook Tito en zijn communisten, die in Joegoslavië een socialistisch economisch stelsel hebben ingevoerd, ‘imperialisten’, daar ze weigeren om de politiek van de Sovjet-Unie te volgen. Maar, zo gezien, zou men ook negen tiende van de arbeidersklasse waar ook ter wereld als ‘kapitalisten’ moeten verdelgen.

Men beweert dat Nagy ‘rekende’ op kapitalistische politieke partijen, erger nog op fascistische partijen. Dit zijn groteske leugens. Het is waar dat de misdadige politiek van de Russen en van Rakosi [2] zulk een grote verwarring had gezaaid dat niemand vanaf 1 november 1956 nog langer kon verhinderen dat veel rechtse groeperingen zich terug organiseerden. Maar Nagy was voortdurend bezig geweest de arbeiders te bewapenen, had hen er onverdroten op gewezen dat ze zich tegen dergelijke groeperingen moesten verzetten. Het zou dan ook niet lang geduurd hebben of deze groepen waren snel uitgeschakeld geweest. Doch de sovjet interventie van 4 november gooide roet in het eten

Men verwijt Nagy dat hij in 1953 het regime van Rakosi als bonapartistisch had afgeschilderd. En dan? Sinds wanneer is het een misdaad om aan marxistische sociologie te doen? Hebben de gebeurtenissen van 1956 de analyse van Nagy niet bevestigd? Hebben Rakosi — Gerö [3] en Cie zich niet uitsluitend verlaten op de geheime politie en enkele detachementen van het leger? Was er ook maar iets of iemand binnen de bevolking die hen heeft verdedigd? Is dit dan niet het klassieke bonapartisme?

Maar er is meer. We hebben het document van Nagy gelezen dat in het Westen is verspreid. De westerse communisten hebben moeten toegeven, in verlegenheid gebracht, dat dit het document was van een eerlijke communist, tot het uiterste bezorgd, daar hij zag hoe de leiders van zijn partij naar de catastrofe aan het hollen waren. Hij verwierp scherp de politiek van Rakosi en Gerö en wees de partij erop dat ze een uitbarsting aan het uitlokken was. Hij klaagde de ‘communistische’ leiders aan die cynisch beweerden dat er werkloosheid moest worden ingevoerd om zo de ‘ arbeidsdiscipline op te krikken’! En wanneer vandaag Chroesjtsjov zelf toegeeft dat deze misdaden de gebeurtenissen van oktober 1956 hebben uitgelokt durft men hem er dan van te beschuldigen dat hij ‘overdreef’?

Voor de neostalinisten van Moskou en Boedapest zijn het niet de kiemen die men moet doden omdat ze de ziekte veroorzaken: het zijn de dokters die men moet neerschieten omdat ze het aandurven een correcte diagnose te stellen.

De contrarevolutie van 1956

Dat is het wat de leugens betreft die in de akte van in beschuldiging voorkomen. En voor de rest is er in de daden van Nagy, tijdens de revolutie van oktober — november 1956, niets, wat een straf welke dan ook rechtvaardigt, we hebben het dan nog niet over de doodstraf. Er is niets wat wijst op misdadige handelingen: er werd een arbeiderspolitiek gevoerd die men kan goedkeuren of afwijzen, doch die conform was aan het marxisme.

Beter nog, de politiek waarvoor Nagy ter dood werd veroordeeld kon op de steun rekenen van Kadar, Muennich [4] en de anderen die nu aan het hoofd staan van de Hongaarse communistische partij.

Nagy werd ervan beschuldigd dat hij de Petöfi club [5] had opgericht die de misdadige politiek van Rakosi — Gerö probeerde te corrigeren. Welnu, Janos Kadar had op 1 november 1956 voor Radio Boedapest verklaard:

‘De jongeren van de Petöfi club hebben in de voorhoede gestreden tegen het despotisme van Rakosi en het publieke banditisme: wij zijn fier op jullie die de juiste plaats gevonden hebben in de gewapende opstand. Jullie zijn doordrongen door het echte patriottisme en door trouw aan het socialisme.’

Nagy werd ervan beschuldigd dat hij een illegaal kabinet had gevormd waarin afgevaardigden van de drie ‘coalitiepartijen’ deel uitmaakten die van 1945 tot 1948 Hongarije hadden bestuurd samen met de communisten. Echter maakte niet Kadar zelf deel uit van deze regering als minister van Staat? Ook had hij voor Radio Boedapest op 30 oktober volgende toespraak gehouden, en dit na toespraken van Nagy, Tildy [6] en Ference Erdei [7] (beide leiders van deze ‘coalitieregering’, enkel de sociaaldemocratische partij ontbrak):

‘Alle beslissingen die de ministerraad vandaag heeft genomen genieten de totale steun van het presidium van de Hongaarse Arbeiderspartij. Ik wens eraan toe te voegen dat ik volledig de verklaringen onderschrijf van de sprekers voor mij, Imre Nagy, Zoltan Tildy en Ference Erdei.’

Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘ongeoorloofde banden’ onderhield met de arbeidersraden, in de eerste plaats met de centrale arbeidersraad van Boedapest (die schone sovjet leiders die er de Hongaarse arbeiders en communisten van beschuldigen dat ze ... sovjets hebben opgericht). Welnu, in het manifest van de communisten van 26 oktober, opgesteld door Kadar, in naam van het Centraal Comité (waarvan hij secretaris was geworden) van de Hongaarse Arbeiderspartij, stond er een oproep om in alle Hongaarse bedrijven arbeidersraden op te richten!

Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘gebruik had gemaakt’ van een ‘zekere’ ontevredenheid onder het volk om de ‘contra revolutie van 23 oktober 1956’ te organiseren. Welnu, Janos Kadar, secretaris-generaal van de Hongaarse Communistische Partij, heeft zelf de gebeurtenissen van 23 oktober 1956 in volgende bewoordingen omschreven, en dit in een toespraak voor Radio Boedapest, op 1 november 1956:

‘ Door haar roemrijke opstand heeft ons volk het regime van Rakosi omver geworpen. Het heeft de vrijheid en onafhankelijkheid van ons land in de wacht gesleept ... We mogen stellen ... dat de drijvende krachten uit onze eigen rangen afkomstig zijn. Communistische schrijvers, journalisten, studenten, de jongeren uit de Petöfi club, duizenden en duizenden arbeiders en boeren, veteranen uit de arbeidersbeweging, die men in de gevangenis had gegooid op basis van valse beschuldigingen, dit zijn diegenen die op de voorste rij hebben gestreden tegen het despotisme van Rakosi en de politieke gangsters. Wij zijn fier dat het jullie waren, jullie de communisten, die in de eerste rijen van de opstand hebben gevochten ... Jullie waren het echte patriottisme en volledig trouw aan het socialisme.’

Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘op een onwettige manier’ om een gewapende tussenkomst had verzorgd tegen de arbeiders en boerenregering. Welnu, toen deze regering werd gevormd, de 5de november, had Nagy reeds asiel gevraagd en verzocht helemaal niets meer. En toen hij nog aan de macht was erkende de sovjet bezetters zijn regering als de wettelijke regering van Hongarije, tot zolang zelfs dat, op 3 november, de sovjet ambassadeur hem officieel had ingelicht dat de sovjet regering bereid was om met hem te onderhandelen over de aftocht van de Russische troepen. Het is het tijdbestek tussen deze mededeling, en toen ‘de revolutionaire arbeiders en boerenregering werd gevormd’, dat de sovjet troepen, in plaats van zich terug te trekken, Boedapest hebben bezet. Dit gebeurde, ondanks het gegeven woord en tegen het internationaal recht in. Precies tegen die schending van het internationaal recht had Nagy een beroep gedaan op de UNO, precies wat de sovjet regering heeft gedaan toen het Egyptische grondgebied door de Franse en Engelse troepen werd geschonden!

Een steuntje voor de oorlogstokers

Doch het meest zorgwekkend zijn de omstandigheden waarin Nagy werd aangehouden. Gevlucht naar de Joegoslavische ambassade in het gezelschap van de weduwe van Rajk [8], van Geza Losonczy [9], van George Lukácz [10] en van andere kameraden, verliet hij op 22 november 1956 deze ambassade. Hij had een vrijgeleide, uitgereikt door de regering Kadar aan de Joegoslavische ambassadeur, een internationaal erkend document. Het garandeerde aan de vroegere chef van de regering van de Hongaarse Volksrepubliek de vrijheid en het leven.

De volgende dag, op 23 november 1956, verklaarde een officieel communiqué van de regering Kadar:

‘Sinds meer dan twee weken hebben Imre Nagy en zijn vrienden de toestemming gevraagd aan de Hongaarse regering ... om naar een ander socialistisch land uit te wijken. Met de toestemming van de regering van de Roemeense Volksrepubliek hebben Imre Nagy en zijn vrienden zich op 23 november naar de Roemeense Volksrepubliek begeven.’

Ondanks heftig protest van Joegoslavië blijft dit nog altijd het standpunt van Kadar. Maar diezelfde Kadar, onder druk van de Hongaarse publieke opinie, die toen nog heel krachtig was, verklaarde twee dagen later voor Radio Boedapest:

‘Veronderstel dat de groep Nagy naar huis was teruggekeerd. En dat een van de contrarevolutionairen die zich nog altijd in Boedapest schuil houden naar de woning van een van de leden van de groep Nagy ware getrokken, hem had vermoord, met als doel de revolutionaire arbeiders en boerenregering de verantwoordelijkheid in de schoenen te schuiven. De regering heeft nooit de intentie gehad om Imre Nagy en zijn groep voor een tribunaal te laten verschijnen en heeft dat ook nu niet ... Dit is niet in het belang van het land en staat haaks op de politiek van verzoening.’

Mogen we daaruit besluiten dat het de contrarevolutionairen zijn, vandaag ‘geïnfiltreerd’ binnen de sovjet regering en de Hongaarse regering, die Imre Nagy hebben vermoord? En, indien effectief zo, inderdaad, zijn executie niet in het belang is geweest van Hongarije, noch van de USSR, welke belangen werden er dan wel gediend?

Het is duidelijk dat de executie van Imre Nagy een zware slag is voor de vrede. Nu kunnen Dulles [11] en Mac Millan [12] verklaren: kan men nog vertrouwen stellen in de handtekening en het gegeven woord van lieden die zo cynisch hun plechtige beloften met de voeten treden zoals met Imre Nagy is gebeurd? Waarom met dergelijke lieden een topconferentie beleggen? Nu kunnen ‘La Libre Belgique’ en ‘Le Figaro’ de aandacht afwenden van de misdaden die in Algerije worden gepleegd en van de misdadige interventie tegen het Libanese volk die in voorbereiding is. Hierbij kunnen ze misdaad van Boedapest inroepen.

Maar er is nog erger. De executie van Imre Nagy is een harde vuistslag in de rug van de Franse werkers die zich organiseren tegen het dreigende fascisme. De socialistische, christelijke en partijloze arbeiders krijgen meer en meer de indruk dat wanneer ze een alliantie aangaan met de PCF ze hun eigen graf aan het delven zijn. De verwarring, aarzelingen en reserve worden groter op een ogenblik dat in Frankrijk het eenheidsfront tussen socialisten en communisten meer dan noodzakelijk is. Het is een steun in de rug voor Mollet [13] en Lacoste [14] die verzekeren: liever de Gaulle dan een bondgenootschap met de slachters van Boedapest ...

Waarom deze misdaad?

Waarom hebben de sovjet leiders deze misdaad begaan? Zeker niet in het belang van hun eigen land, van de Sovjet-Unie. Chroesjtsjov, en zijn fameus rapport op het XXste Congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie heeft duidelijk gesteld dat:

‘vele duizenden eerlijke en onschuldige communisten omgekomen zijn als gevolg van monsterlijke vervalsingen.’

en dat er ‘massale arrestaties van leden van de partij, van de sovjets van de industrie en het leger’ hebben plaatsgevonden, en dat zoiets:

‘enorm veel schade heeft berokkend aan ons land en aan de zaak van het socialisme.’

Gisteren gaf men de ‘personencultus’ als verklaring voor deze misdaden, zij het een zeer ontoereikende verklaring. Vandaag echter, nu de cultus aan de kaak is gesteld, blijven de misdaden zich opstapelen. Moeten we het dan niet over een andere boeg gooien? We moeten terugkeren naar de bronnen van het marxisme, de mensen beoordelen, niet naar wat ze over zichzelf zeggen, doch naar wat hun daden zijn. En onvermijdelijk komen we tot de vaststelling dat in de USSR en binnen de volksrepublieken er een uitgebreide kaste bestaat van bevoorrechte bureaucraten die binnen het kader van een gesocialiseerde economie alle macht in handen hebben Deze zijn vastbesloten om die macht met alle middelen te verdedigen, niet enkel tegen de kapitalisten, maar ook tegen de arbeiders die, zoals Kadar het duidelijk heeft gesteld in ‘Szabad Nep’ (het orgaan van de Hongaarse communisten) van 28 oktober 1956:

‘zich gaan roeren en hun verlangen uiten om de ware meesters te worden in hun bedrijven.’

Na de dood van Stalin hebben de sovjet leiders gemeend dat ze dit verlangen konden smoren door het levensniveau te verhogen, doormiddel van belangrijke economische en sociale maatregelen. De gebeurtenissen in Polen en Hongarije hebben bewezen dat dit niet volstond. Dan zijn ze maar begonnen aan een grote operatie om hun politiek aan te passen. Het woord, het geschrift, de ‘discussies’ moesten worden ‘gelijkgeschakeld’, de belangen van de leiding dienen. Doch het volk zweeg niet langer. De tijd van Stalin was voor eens en altijd vervloden. Niemand beschikte nog over de macht om terug te keren naar het politieke regime van vroeger.

In hun radeloze woede hebben de leiders dan steevast besloten om de zaken te vertragen. Zo ze niet langer de kritische gedachte of het kritisch woord konden tegenhouden dan konden ze tenminste nog verhinderen dat er een kern ontstond waarbinnen deze gedachten en woorden vaste vorm kregen, en zeker niet in de schoot zelf van de communistische beweging zelf. Dit is de reden waarom tijdens de feestelijkheden van november 1957 deze beweging op dezelfde uniforme lijn moest worden geschoeid. Hoe dan ook moesten de Joegoslavische communisten zich hierbij aansluiten. Echter, deze weigerden te gehoorzamen; meer nog ze vervielen in dezelfde fout en zaaiden verder de kiemen van een kritische marxistische sociologie van de bureaucratie. Alle communisten moesten nu een waarschuwing krijgen: hun leven was in gevaar wanneer ze zich bij deze ideeën aansloten. Het hoofd van Imre Nagy was een signaal.

Maar wanneer pygmeeën, opgesloten binnen zich aanmatigende wereld van onwetendheid, denken dat ze met bedreigingen en terreur de kritische geest en de revolte kunnen smoren, de dorst naar gerechtigheid en gelijkheid kunnen knevelen, zonder het welke socialisme onmogelijk is, want dit zijn meer dan ooit de drijvende universele krachten van onze tijd, des te harder zal het ontwaken worden, des te groter hun bankroet! Want de toekomst van de mensheid, dat is de triomf van de socialistische democratie, zowel in het Oosten als in het Westen.

We nemen niks terug van wat we voorafgaand hebben gezegd, onze mening en overtuiging blijven vastberaden en ongewijzigd. Maar dit betekent niet dat door de misdaden van Kadar — Chroesjtsjov het kapitalisme in zijn eer is gered. Het gevallen hoofd van Nagy doet ons niet vergeten dat er het hoofd is van Maurice Audin [15], het lot van Henri Alley [16]. De geplande economie blijft een verpletterend overwicht behouden op de economie gebaseerd op winst. In de USSR blijft de revolutie die op cultureel vlak heeft plaatsgevonden haar waarde behouden. We hebben nooit de illusie gehad dat de dictaturen langzaam zichzelf zouden hervormen. We verwerpen de ‘verlichte’ autocratie, zoals we meedogenloze autocratie hebben verworpen. De sovjet arbeiders zullen de beulen verjagen zoals de Hongaarse arbeiders op 23 oktober 1956 hun beulen hebben verjaagd.

Zes maanden voor de Hongaarse revolutie zijn te Boedapest driehonderd duizend arbeiders in hun hoofdstad de straat op gegaan om de nagedachtenis te eren van Lazlo Rajk die zeven jaar eerder was gemarteld en vermoord. Uiteindelijk werd hij in ere hersteld, maar zijn moordenaars bleven het land besturen. Duizenden communisten en linkse socialisten, mannen en vrouwen, gretig naar vooruitgang en voorspoed, weenden van woede en zwoeren dat ze alles zouden doen opdat dergelijke misdaden zich nimmer meer zouden herhalen.

Toen trad er een man uit de rangen van de menigte en ging Elsa Rajk omhelzen. Dit was Imre Nagy. Het Hongaarse volk, in zijn geheel, voelde op dat ogenblik, dat deze man alles in zich droeg van wat nog restte aan humanisme binnen het Hongaarse democratische bestel.

Nu hebben ze Imre Nagy vermoord, ze hebben Geza Losonczy doodgemarteld. Maar er zal geen zeven jaar moeten gewacht worden vooraleer er een nieuwe manifestatie door de straten van Boedapest zal trekken om hun nagedachtenis te eren. Deze manifestatie zal de beulen en hun knechten op de mesthoop van de geschiedenis gooien; deze manifestatie zal Nagy en zijn kameraden op het hoogste punt plaatsen van het monument dat het internationaal socialisme aan het bouwen is, in het hart van de arbeiders, om de helden te eren aan de zijde van de martelaren van de Commune van Parijs en de strijders van de Weense Schutzbund [17].

_______________
[1] Janos Kadar: (1912 — 1989), was geboren in Rijeka, toen nog Oostenrijk — Hongarije, nu Croatië. In 1931 vervoegde hij de illegale Hongaarse Communistische Partij. Werd verschillende keren gearresteerd en in 1937 door het Horty regime tot 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Kon ontsnappen uit een transport naar Mauthausen. Tussen 1943 en 1945 was hij eerste secretaris van de KP die onder de naam Vredespartij een legaal bestaan kende. Na 1946 werd hij verkozen tot plaatsvervangend secretaris-generaal van de Hongaarse KP. Als fervent aanhanger van Jozef Stalin werd onder zijn bevoegdheid Lazlo Rajk aangehouden, zelf in 1951 beschuldigd van titoïsme kwam hij in de gevangenis terecht. Toen hij in 1853 vrij kwam won hij snel aan invloed onder de arbeiders die meer vrijheid voor de vakbonden eisten. Als vicepremier in de regering Imre Nagy verzette hij zich tegen de Hongaarse terugtrekking uit het Warschau Pakt en bracht Nagy ten val. Na de inval van de sovjet troepen werd Janos Kadar leider van het land, wat hij zou blijven tot 1988 toen het regime reeds begon te wankelen.
[2] Matyas Rakosi: (1892 — 1971) Hongaars politicus, als officier tijdens WO I door de Russen krijgsgevangen gemaakt. In deze periode werd hij actief communist. In 1918 keerde hij naar Hongarije terug, in 1919 was hij lid van Bela Kuns regering in de Hongaarse Radenrepubliek. Als een van de secretarissen van de Komintern verbleef hij van 1921 tot 1924 in verschillende landen. Na zijn illegale terugkeer (eind 1924) in Hongarije werd hij gearresteerd en tijdens verschillende processen tot jarenlange gevangenisstraf veroordeeld. In 1940 wist de Sovjet-Unie hem vrij te krijgen. Met de sovjet troepen keerde hij in 1944 naar Hongarije terug. Daar kreeg hij als partijleider en premier (1952 — 1953, 1955 — 1956) dictatoriale macht. Verandering van de politieke koers van Chroesjtsjov maakte een einde aan zijn carrière. In juni 1956 kwam hij ten val en moest uitwijken naar de Sovjet-Unie.
[3] Ernö Gerö: (1898 — 1980) trad in 1918 toe tot de communistische partij. Na de val van Bela Kuns Radenrepubliek werd hij tot 14 jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar niet lang daarna uitgewisseld tegen Hongaarse officieren die zich in de Sovjet-Unie in gevangenschap bevonden. Hij woonde daarop jarenlang in Moskou en werkte voor de Komintern. Tijdens de Spaanse burgeroorlog trad hij op als adviseur van de republikeinse premier Negrin. In de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Rode Leger. Hiermee kwam hij in 1944 in Hongarije terug, waar hij belangrijke regeringsfuncties verkreeg: minister van handel, van verkeer, van financiën en vicepremier. Hij werd eveneens lid van het Politbureau van de Communistische Partij. Hij gold als de tweede man, na Rakosi, binnen de stalinistische vleugel van de KP en in juli 1956 volgde hij Rakosi op als secretaris-generaal. Bij het uitbreken van de opstand in oktober 1956 week hij, zeer gehaat, uit naar de Sovjet-Unie.
[4] F. Muennich: werd in 1950 als onderminister van voorlichting van titoïsme beschuldigd. Minister van binnenlandse zaken in de tegenregering Kadar die was gevormd in de nacht van 3 op 4 november 1956. Trad uit de vorige regering op 1 november samen met Kadar omdat ze vonden dat deze regering contra revolutionair was geworden.
[5] Petöfi club: groep intellectuelen die regelmatig te Boedapest bijeenkwam en onderwerpen besprak van politieke aard, genoemd naar de Hongaarse dichter Sandor Petöfi. Had een grote betoging georganiseerd op 23 november 1956 uit solidariteit met de Poolse arbeiders.
[6] Zoldan Tildey: (1889 — 1961) protestantse predikant, stichtte in 1930 de Partij van de Kleine Landbouwers. Verzetsman tijdens WO II. Bij de verkiezingen van 1945 won zijn partij en Zoldan Tildey werd premier en in 1946 president van de Republiek Hongarije. In 1948 werd hij door de communisten tot aftreden gedwongen en vanaf toe stond hij onder huisarrest. In 1956 een van de leiders van de Hongaarse opstand. Na de onderdrukking werd Tildey tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
[7] Ference Erdei: lid van de nationale boerenpartij. Trad op 30 oktober 1936 toe tot de regering Kadar — Nagy. Was tot november 1957 onderminister van landbouw.
[8] Lazlo Rajk: (1909 — 1949) Hongaars politicus, werd in 1931 lid van de illegale Communistische Partij en was tijdens de Spaanse Burgeroorlog politiek commissaris van de Internationale Brigades. Na in de jaren 1930 — 1940 in Frankrijk geïnterneerd te zijn geweest keerde hij naar Hongarije terug waar hij werd gearresteerd en tot 1944 in de gevangenis verbleef. Toen hij vrij kwam werd Rajk secretaris-generaal van de partij. Kort daarop werd hij door de Pijlkruisers Een samenstel van extreem antisemitische en fascistische bewegingen gearresteerd en naar Duitsland overgebracht. Na zijn terugkeer in Hongarije in mei 1945 werd hij als vice secretaris-generaal Rakosis plaatsvervanger. Van 1946 tot 1948 beheerde hij de portefeuille van Binnenlandse Zaken. Tijdens het zgn. Rajk proces werd hij ter dood veroordeeld op beschuldiging van samenzwering tegen de staat en spionage in dienst van de VS. In 1954 werd Rajk postuum gerehabiliteerd en met staatseer begraven.
[9] Geza Losonczy: (1917 — 1957) Hongaars journalist en politicus. Werd in verband gebracht met de reformistische vleugel van de Hongaarse Communistische Partij. Tijdens de Hongaarse revolutie (1956) lid van de regering Imre Nagy als minister van pers en propaganda. Toen op 4 november de sovjet troepen Boedapest binnentrokken vluchtte hij naar de Joegoslavische ambassade, op 22 november gearresteerd en naar Roemenië gedeporteerd. Was de tweede beschuldigde in proces Nagy. Hij stierf in niet opgehelderde omstandigheden voor het begin van het proces.
[10] George Lukácz: (1885 — 1971) Hongaarse filosoof en politicus, in 1918 sloot hij aan bij de Hongaarse Communistische Partij. Maakte deel uit van de regering tijdens de kortstondige radenrepubliek onder Bela Kun. Vluchtte na de val van Kun naar Wenen en publiceerde het geruchtmakende Geschichte und Klassenbewustsein (1933). Werd in 1944 parlementslid en in 1945 hoogleraar te Boedapest, nam als leider van de Petöfi club deel aan de Hongaarse opstand en was (heel kort) minister van cultuur onder Imre Nagy. Na het onderdrukken van de opstand naar Roemenië gedeporteerd keerde hij in 1957 terug. Lukácz heeft geen geringe verdienste gehad door nieuwe impulsen te geven aan het marxistische denken. Het Hegeliaanse moment werd naar voor geschoven en de dialectiek minder schematisch toegepast.
[11] John Foster Dulles: (1888 — 1959) Amerikaans staatsman, werd in 1953 door president Eisenhouwer tot minister van buitenlandse zaken benoemd en bleef in functie tot 1958. Als vastbesloten bestrijder van het communisme was het zijn ideaal de Oost-Europese landen uit het communistische blok te weken (roll-back-politiek). Broer van Alan Dulles, de oprichter en kopstuk van de CIA.
[12] Harold Mac Millan: (1894 — 1986) Brits staatsman, lid van de conservatieve Tory partij, in 1951 minister van defensie en in 1955 minister van buitenlandse zaken. Op 10 januari 1957 volgde hij Eden op als eerste minister.
[13] Guy Mollet: (1905 — 1975) sinds 1923 lid van de Franse Socialistische Partij. Werd in 1946 secretaris-generaal van deze partij. Was minister-president van januari 1956 tot mei 1957. Nam samen met de Engelse eerste minister Eden het initiatief tot het ingrijpen bij Suez. Na zijn bezoek aan Algerije in februari 1956 voerde zijn regering de militaire operaties op in deze Franse kolonie.
[14] Robert Lacoste: Franse socialist, werd begin februari 1956, ‘minister met standplaats Algerije’. Voorstander van een ‘politique de force’ streefde hij naar militaire pacificatie in een regering die speciale volmachten had verkregen met betrekking tot Algerije. Een groot aantal reservisten werd opgeroepen en het aantal Franse troepen liep op tot 400 000 manschappen. Toch slaagde men er niet in de nationalistische rebellie te onderdrukken.
[15] Maurice Audin: (1932 — 1957) docent wiskunde aan de universiteit van Algiers, lid van de Algerijnse Communistische Partij en tevens antikolonialistisch militant. Verdween tijdens de ‘slag om Algiers’. Naar hem werd de zaak ‘Audin genoemd, een onderzoek gevoerd door Pierre Vidal Naquet. Audin zou doodgemarteld zijn op 21 juni 1957 in opdracht van generaal Massu.
[16] Henri Alley: (1921 — 1957) journalist, lid van de Franse Communistische Partij en directeur van het dagblad ‘Alger Républicain’ dat in 1955 was verboden. Alley ging ondergronds, werd op 12 juni 1957 aangehouden in het huis van Maurice Audin en doodgemarteld.
[17] Schutzbund: in 1923 opgerichte socialistische weerstandsorganisatie, de gewapende arm van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAPö). Vocht tussen 12 en 16 februari 1934 een verbeten strijd uit met de Heimwehr, de politie en de geregelde troepen. Honderden arbeiders kwamen om, de sociaaldemocratie en de vakbonden werden verboden, er volgden 1.500 arrestaties Na deze nederlaag kwam Oostenrijk onder een corporatistisch regime te staan.