Ernest Mandel

Zes vragen over de crisis


Geschreven: 1987
Bron: Verscheen in het Nederlands in  “Beurskrach en de nieuwe recessie: wie zal dat betalen?”, Ernest Mandel e.a., brochure uitgegeven door de SAP, pp. 26-32. Dit is een bewerking van “13 questions, 13 réponses”, Dossier Rouge, 3e trimestre 1987
Vertaling: Rob Gerretsen en Robert Went
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie: Ernest Mandel - Internet-Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, oktober 2006


1. Als je de media en de westerse regeringen moet geloven, zijn miljoenen mensen kleine aandeelhouders geworden?

De omvang van het aandelenbezit van de arbeiders is zwaar overdreven. We kennen ongeveer de omvang van ‘t sparen van de bevolking in de Bondsrepubliek, in de VS en in Japan. Die besparingen gaan in de eerste plaats naar hypotheekkredieten, voor het kopen van een huis, naar de spaarbanken en niet naar de aandelenmarkt. In de Bondsrepubliek wordt door de arbeidersklasse een bedrag van tweeduizend DM gespaard per huishouden per jaar. Het deel dat hiervan in aandelen is omgezet is natuurlijk niet nul, maar toch. Gezien de omvang van de speculatieve beweging waar we over praten, die in de honderden miljarden dollars loopt, is het aandelenbezit van de arbeiders geheel marginaal, te verwaarlozen. Een heel klein percentage

Een paar cijfers kunnen een idee van de verhoudingen geven. New York heeft zojuist een koersval van 30 procent meegemaakt. Parijs en Frankfürt wat minder. We kunnen stellen dat het merendeel van de particuliere Amerikaanse aandeelhouders in een week zo’n 1100 miljard dollar heeft verloren. Evenveel als wat de derde wereld, de helft van de mensheid, de afgelopen twintig jaar geleend heeft. In alle imperialistische landen bij elkaar loopt het verlies op tot 1600 miljard dollar. Dat is 80 procent van de openbare schuld van de VS, die 225 miljoen inwoners hebben. Het spaargeld van ‘ het volk’, van ‘de arbeiders’, dat in al deze landen samen waarschijnlijk zo’n 50 tot 60 miljard dollar bedraagt, stelt dus weinig voor. Het zijn vooral de lagen boven de arbeidersklasse die aangetrokken zijn door het speculeren op de beurs en die getroffen zijn door de huidige koersval: goed betaalde werknemers, hogere ambtenaren, professoren, ingenieurs, vrije beroepen.

Achter de mystificatie van het aandelenbezit van de bevolking hebben we de laatste jaren een klassiek verschijnsel in perioden van neergang kunnen zien, dat wordt benadrukt door een ideologisch offensief van de bourgeoisie op grote schaal: publiciteit, belastingvoordelen. De heersende klasse heeft een deel van de oude en nieuwe middengroepen, de meest welvarende, naar haar kant willen trekken. De privatisering is een weloverwogen politieke, anti-vakbonds en antiarbeiders poging geweest om ook een aantal arbeiders over die streep te halen.

Veertien dagen voor de beurskrach was mevrouw Thatcher zo onvoorzichtig hierover het laatste woord te hebben. Zij proclameerde ‘de werkelijke engelse revolutie’: “Voor de eerste keer zullen er meer arbeiders met aandelen zijn dan vakbondsleden.” Twee weken later wensten ongetwijfeld heel wat kleine aandeelhouders dat ze dat niet waren geweest.

Dit verhaal van de kleine aandeelhouders in de bevolking is dus van belang vanuit ideologisch, politiek oogpunt, maar het is te verwaarlozen vanuit economisch gezichtspunt.

2. Is de internationale dimensie van de krach evenredig aan de dekking van de schuld van de VS door de buitenlandse kapitalen?

De VS hebben nu een permanent, structureel tekort op hun handelsbalans. Iedereen erkent dat dat tot het jaar 2000 zo zal blijven. De VS komen dus steeds meer bij het buitenland in de schuld te staan. Die schuld groeit per jaar aan met zo’n 150 tot 200 miljard dollar.

Als een land een tekort heeft op de handelsbalans, betekent dat dat het land meer besteedt in het buitenland aan importen, dan het aan buitenlandse deviezen verdient door z’n exporten. De openbare schuld van de VS bedraagt al ongeveer 2000 miljard dollar, twee keer zoveel als de schuld van de ‘derde wereld’. Dit tekort moet gedekt worden, anders zouden de VS niet meer in staat zijn aan hun buitenlandse verplichtingen te voldoen, hun importen niet meer kunnen betalen. En zo zouden de VS teruggeworpen worden tot de status van Polen of Peru, als de buitenlandse kapitalisten niet bereid zouden zijn het Amerikaanse handelstekort te dekken met hun kapitalen, met hun deviezen.

Dat wil in de praktijk zeggen dat de buitenlandse kapitalisten bereid zijn dollars te accepteren als betaling voor de vorderingen die zij op de VS hebben. Dollars, maar niet in contanten, steeds minder in contanten. Ze ruilen die tegen schatkistpapieren, aandelen, Amerikaanse obligaties. Maar hoe meer het tekort van de VS toeneemt, des te meer daalt de dollar in waarde ten opzichte van andere munten en des te meer kan men nog slechts buitenlands kapitaal aantrekken in de VS door een verhoging van de rentetarieven, inclusief een verzekeringspremie tegen deze waardedaling. En hoe meer de rentetarieven stijgen, des te meer lopen de aandelenkoersen het risico te dalen.

En daarmee zijn we bij de kern van de zaak. Want als we het hebben over begrotingstekort, tekorten op de betalingsbalans, rentevoeten, dan hebben we het niet meer over de beurs. De beurs is niet meer dan een bijverschijnsel. Dan hebben we het over de reële economie. Dan spreken we over productie, over concurrentievermogen, concurrerende of niet-concurrerende prijzen, over de globale vraag, werkgelegenheid, koopkracht. We hebben het over wat er in de werkelijke wereld gebeurt en niet over wat er gebeurt in de wereld van het gefingeerde papier, de wereld van de speculatie. We hebben het over de wereld van fabrieken, markten, huishoudens, arbeiders, kapitalisten, handelaars.

En dan begrijp je de ernst van de crisis. Wat de Reagans ook deden, die was onvermijdelijk. De tegenstellingen die we zojuist hebben geschilderd zijn onoplosbaar.

3. Hoe zit het met de Japanse mythe en de koersval op de beurs van Tokio?

Laten we eens wat nader naar het geval van Japan kijken, dat is zeer verhelderend. Japan was de grote overwinnaar op het gebied van de inter-imperialistische concurrentie. Japan wordt voorgesteld als het model van een concurrentiemaatschappij de afgelopen jaren. Vooral haar technologische en financiële successen zijn vermaard. De opgang van het Japanse financiële imperialisme is sneller gegaan dan men ooit gezien heeft. In ongeveer twee jaar zijn de meeste van de tien grootste banken ter wereld Japanse banken geworden. In het tijdperk van het ‘laatkapitalisme’ scheen Japan vanuit het gezichtspunt van de heersende klasse de ideale maatschappij bereikt te hebben, de beroemde ‘duale maatschappij’, met een arbeidersklasse die in tweeën is gedeeld. Ieder tijdelijk werk, alle banen bij onderaannemers kennen geen sociale zekerheid en ook geen minimumloon. Het gaat daarbij om 35 tot 40 procent van de werkende mensen. Bij een arbeidsproductiviteit die gelijk of hoger ligt dan die van een Europese arbeider, kent de Japanse arbeider zonder vaste baan een levensstandaard die twee keer zo laag is. De gemiddelde koopkracht in Japan ligt 25 procent onder die in Europa.

De gevolgen daarvan zijn nu onmiddellijk te merken. Als je de geldhoeveelheid laat toenemen, dan verhoog je niet de vraag van de helft van de bevolking. Die kan niet kopen. Ze blijft buiten de kringloop. Het geld stroomt dus ergens anders heen en iedereen weet dat. De handelaren gaan geen goederen kopen die ze niet kunnen slijten, de industriëlen gaan geen goederen produceren die ze niet aan de handelaren kunnen verkopen. Een flink deel van de winsten gaan dus naar de speculatie, of, in het geval van Japan, worden geëxporteerd.

Dit alles vertaalt zich in een werkelijke beweging, die men ‘ zaitech’ heeft genoemd: een groeiend deel van de winsten, zelfs van de grote industriële trusts, is van financiële oorsprong. Dat heeft geleid tot een golf van speculatie. We kennen het gevolg daarvan.

4. Heeft de beurskrach de val van de dollar versneld?

Ontegenzeggelijk, al was het alleen maar als direct gevolg van de uitbreiding van de geldhoeveelheid en de tijdelijke daling van de rentevoet, die doorgevoerd zijn door het hoofd van de Amerikaanse Centrale Bank (Federal Reserve), Greenspan, om de val van de koersen op Wall Street te stuiten. Maar het is infantiel om te geloven in een Amerikaans ‘complot’ om de handelsbalans te verbeteren door middel van een vrije val van de dollar. Zo’n vrije val van de dollar doet de bezittingen van de VS in waarde dalen ten opzichte van die van hun concurrenten, vereenvoudigt de massale aankoop van die bezittingen door buitenlanders, wijzigt de krachtsverhoudingen tussen de imperialisten ten koste van de VS, maakt de noodzakelijke importen (vooral grondstoffen, zoals olie) duurder en versterkt de inflatie.

Het werkelijke probleem ligt ergens anders. Enerzijds hebben de imperialistische centrale banken en het financierskapitaal in Europa en Azië (niet alleen Japan, maar ook de rijke olie-exporterende landen) enorme hoeveelheden dollars geaccumuleerd: honderden miljarden dollars. Zij bevinden zich dus in de klassieke en beangstigende situatie van de ultrarijke crediteur die geconfronteerd wordt met een zeer grote debiteur die op het punt staat failliet te gaan. Als de dollar steil daalt, zeg een 30 procent, dan zullen hun verliezen een honderd miljard dollar belopen voor ieder van de drie grote groepen (Japan; Saoedi-Arabië, de Emiraten, Koeweit en Brunei; West-Europa). Om een dergelijke verticale val te vermijden moeten ze opnieuw op grote schaal tientallen miljarden dollars kopen en toch op de langere termijn het risico lopen alles te verliezen. Anderzijds verbergt dit beangstigende dilemma een mechanisme dat niemand meer controleert. De speculanten op de wisselmarkten verwachten een voortdurende daling van de dollar. Ze speculeren dus op die daling. Ze versterken daardoor de beweging en ze riskeren daarmee ieder moment een duizelingwekkende val van de dollar uit te lokken, die de interventies van de centrale banken niet meer kunnen tegenhouden. Vandaar het ernstige risico van een ineenstorting van het hele internationale monetaire systeem.

5. Wat zijn de gevolgen van de beurskrach op de schuld en de ellende in de ‘derde wereld’?

Op korte termijn zijn de gevolgen tegenstrijdig. Naarmate de beurskrach de daling van de dollar versterkt, verlicht het de kosten van de schuld (betaling van rentes), voor zover die landen hun exporten naar de VS en vooral naar Japan en West-Europa op hetzelfde peil kunnen houden. Met hetzelfde exportvolume krijgen ze meer dollars.

Maar op middellange termijn is het effect negatief, vooral naarmate de recessie in de VS zich aankondigt en uitbreekt. Alleen al de verwachting dat die recessie er zal komen doet de prijzen van grondstoffen dalen en dat betekent dus een daling van de exportinkomsten van de landen van de derde wereld. En de Amerikaanse recessie zal vooral leiden tot een beperking van de importen vanuit de derde wereld, wat dus leidt tot het gevaar dat die landen te kampen krijgen met een tekort op hun handelsbalans. Dat zal weer betekenen dat ze zelfs niet meer in staat zullen zijn de rente over hun schulden te betalen. Daaraan kunnen we, nog toevoegen dat de enorme kapitaalvlucht van de bezittende klassen uit de derde wereld naar de VS voor een groot deel geïnvesteerd is op de beurs. Die kapitalen zijn nu in waarde gedaald, net als die van de andere aandeelhouders.

6. Is de crisis in ieder geval onvermijdelijk?

De fundamentele logica van onze redenering is de volgende. De wereld is naar de expansie gedreven op een oceaan van schulden. De schulden hebben een zodanige omvang ‘bereikt dat men die niet nog groter kan maken. Men heeft de schuld laten oplopen tot een bedrag van zeven- of achtduizend miljard dollar, om een recessie te vermijden. Het is onmogelijk de geldhoeveelheid nog op een aanzienlijke manier uit te breiden. Of anders gaan de rentevoeten zo ver stijgen dat ze de hele meerwaarde gaan opeten.

Je kan groeien op krediet als je een rentevoet hebt van 3 tot 4 procent en 8 procent winst maakt. Maar als je nog steeds 8 procent winst maakt en de rente is 12 procent, dan gaat dat niet meer. Dat houdt onvermijdelijk op. De kapitalisten kunnen niet meer rijker worden door zich in de schulden te steken. De beurs heeft dus niet anders gedaan dan vooruitlopen op de werkelijke ommekeer, die van de verkopen, de productie, de werkgelegenheid: de recessie. Het drama voor de speculanten is dat de beurshandelaren te laat door hadden wat er stond te gebeuren. Door te overhaast en te laat te reageren, hebben ze de kosten, de verliezen, aanzienlijk hoger doen worden.

Er zit een schijnbaar irrationeel element in dat alles dat ingebakken zit in de natuur van het kapitaal. Alle kapitalisten handelen in functie van hun egoïstische eigenbelangen. In tegenstelling tot wat de naïeve liberalen geloven, is het niet zo dat wanneer ieder z’n eigen belang nastreeft, dat het beste resultaat oplevert, het ideale evenwicht voor de maatschappij. Zelfs niet voor de bourgeoisie. Maar ze hebben geen keus. Ze kunnen niet tegen hun eigen belangen in handelen.

De kapitalen en de financiële markten hebben zich voor ‘t eerst ontwikkeld op mondiale schaal, wat niets anders is dan de weerspiegeling van de opkomst van multinationale ondernemingen die in verscheidene landen produceren, en dat heeft de krach gigantische proporties gegeven. Dat heeft onmiddellijke gevolgen vanuit het standpunt van de productie. Als een van die grote ondernemingen failliet gaat, wordt dat onmiddellijk vertaald in een massale ontslaggolf, in sluitingen die zich van land tot land gaan verspreiden. Dat is een reëel gevaar.

Om samen te vatten. De ketting is gebroken in haar zwakste schakel: de beurs. De volgende schakels die bedreigd worden zijn nu: de grote effectenmakelaars, enkele grote banken, enkele staten — niet alleen in de derde wereld — aan de rand van bankroet, de dollar, enkele grote multinationale ondernemingen die bedreigd worden met faillissement, het systeem van sociale zekerheid dat overal ondermijnd raakt door tekort aan financiële middelen. De bedreigingen voor de werkgelegenheid, de koopkracht, de sociale voorzieningen zijn dus zeer nauwkeurig te voorzien in het kader van de te verwachten recessie.