Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Het probleem van de jeugd in de moderne maatschappij

Het probleem van de jeugd in de moderne maatschappij heeft twee aspecten, die geformuleerd kunnen worden in de volgende twee vragen: wat kan de jeugd ons geven en wat kan de jeugd van ons verwachten?

Hier zal ik slechts trachten de eerste vraag te beantwoorden: wat is de betekenis van de jeugd in de maatschappij? Wat kan de jeugd bijdragen tot het leven van de maatschappij?

De vorm waarin deze vragen zijn gesteld, toont voldoende aan dat de sociologische interpretatie van het probleem van de jeugd in twee opzichten nieuw is. De socioloog denkt niet langer alleen aan de opvoeding en de scholing als een boventijdelijke methode, maar hij stelt zeer veel belang in de concrete aard [sic: aarde – MIA] van de maatschappij, waarin de jeugd zich bevindt en waarvoor de jeugd haar bijdrage zal moeten geven. Er zijn natuurlijk elementen in de psychologie en de sociologie van de opvoeding, die algemene geldigheid bezitten, maar het beeld is pas compleet als de algemene interpretatie aangevuld is door een analyse van de historische achtergrond en de concrete omgeving waarin en waarvoor de jeugd moet handelen.

De andere vernieuwing van de sociologische interpretatie is, dat zij over de jeugd en de maatschappij denkt in termen van volledige wisselwerking. Dat betekent dat het antwoord op de vraag, wat de jeugd geleerd moet worden, en hoe het haar geleerd moet worden, voor een groot deel afhangt van de aard van de bijdrage aan de maatschappij, die men van de jeugd verlangt. Doordat wij sociaalbewust zijn geworden, formuleren wij de behoeften van de jeugd niet langer abstract, maar altijd in verband met de behoeften en doeleinden van een gegeven maatschappij. Onze moderne opvoedkundige methoden van de laatste decennia, gezond als zij waren, omdat zij voor het eerst de rechten en waarachtige behoeften van de jeugd erkenden, waren toch nog beperkt en eenzijdig, omdat zij teveel de nadruk legden op de eisen van de jeugd zonder voldoende aandacht te schenken aan de behoeften en eisen van de maatschappij. De moderne opvoedingsbeweging met haar experimentele scholen gedroeg zich dikwijls als welvarende ouders tegenover hun kinderen. Door zich uitsluitend af te vragen, hoe zij het leven van het kind kunnen vergemakkelijken en hoe het tot elke prijs van alles te voorzien, vertroetelen zij het kind en verminderen zijn krachten om zich aan te passen aan ongunstige omstandigheden. “De Eeuw van het Kind” geloofde dat elke levensperiode zelfgenoegzaam was en haar eigen uitsluitende rechten had en zij veronachtzaamde aldus de even belangrijke krachten, die de wisselwerking tussen de leeftijdsgroepen in de maatschappij tot stand brengen.

Terwijl de oude autoritaire opvoeding blind was voor de vitale en psychologische behoeften van het kind, verstoorde het laissez-faire liberalisme het gezonde evenwicht tussen het individu en de maatschappij door zijn aandacht uitsluitend te richten op het individu en door zijn verwaarlozing van de concrete omgeving van de maatschappij in het algemeen, waaraan het individu zijn bijdrage moet leveren.

1. De sociologische functie van de jeugd in de maatschappij

Het eerste probleem, dat onze aandacht trekt is het volgende: is de betekenis van de jeugd in de maatschappij steeds dezelfde? Blijkbaar niet. Er zijn maatschappijen waar de oudere mensen een veel groter prestige genieten dan de jongere, die weinig gewicht in de schaal leggen, zoals bv. in het oude China. Er zijn andere maatschappijen, zoals in de USA, waar een man boven de veertig zeer dikwijls te oud geacht wordt voor een baan en waar de jonge mensen van belang zijn. Maar het is niet alleen in het prestige van de jonge mensen, waarin de maatschappijen verschillen, maar ook of de jeugd geïntegreerd wordt in groepen of in een beweging, die als zodanig de loop van de gebeurtenissen mede beïnvloedt. Voor de laatste oorlog ontstond in Duitsland een spontane jeugdbeweging, die noch werd ondersteund, noch zelfs werd goedgekeurd door de officiële groepen en instellingen, die het land regeerden. Engeland had toen niet zo’n eigen jeugdorganisatie, terwijl Frankrijk een ongeveer gelijke beweging had op een veel kleinere schaal.[8] Rusland, nazi-Duitsland, fascistisch Italië en Japan hebben tegenwoordig door de staat georganiseerde monopolistische jeugdorganisaties met een sterke militaire inslag.[9] Engeland en de andere democratieën hebben niets wat hiermede overeenstemt. Het sociologische probleem bestaat hierin, dat, ofschoon er altijd nieuwe generaties in de vorm van jongere leeftijdsgroepen ontstaan, het van de aard van de gegeven maatschappij afhangt of ze van haar gebruik zal maken, en het hangt van de sociologische structuur van diezelfde maatschappij af, hoe zij van haar gebruik zal maken. De jeugd behoort tot de latente bronnen die elke maatschappij tot haar beschikking heeft en van welker mobilisering haar levenskracht afhangt. Er bestond nimmer een betere gelegenheid om de waarheid van deze bewering te beseffen dan in de huidige oorlogssituatie, waarin het voortbestaan van de landen afhangt van de mobilisering van hun latente krachten. De overwinning is afhankelijk van de inschakeling van de laatste werklozen, van het gebruik dat van vrouwen gemaakt wordt in de industrie, en van de aanwending van het kapitaal. Maar de overwinning hangt evenzeer af van het gebruik dat gemaakt wordt van de psychologische reserve, die bestaat in de menselijke geest of in de natie, van de mobilisering van de eigenschappen van zelfopoffering, moed, weerstandsvermogen en initiatief. In dit opzicht kan de vergelijking van het sociale lichaam met het menselijk lichaam ver worden doorgevoerd. Fysiologen vertellen ons dat elk orgaan van het lichaam normaal werkt op een achtste van zijn vermogen en dus zeven achtste in reserve heeft. Onder normale omstandigheden blijven deze reserves latent, maar als er een plotselinge crisis optreedt of een reorganisatie van de fundamentele houdingen nodig is, hangt de overleving van het lichaam af van het vermogen van een juiste en snelle mobilisering van deze reserves.

Het is niet zeer moeilijk te raden in welke maatschappijen de ouderen het prestige bezitten en in welke de vernieuwende krachten van de jeugd niet integreren in een beweging, maar slechts een latente reserve blijven. Ik geloof, dat statische maatschappijen, die slechts langzaam ontwikkelen en waarvan het tempo van verandering relatief laag is, zich voornamelijk zullen verlaten op de ervaring van de ouderen. Zij zullen ongaarne de nieuwe latente mogelijkheden van de jongeren aanmoedigen. Hun opvoeding zal vooral gericht worden op de overdraging van traditie en hun opvoedingsmethoden zullen een reproductief en herhalend karakter hebben. De vitale en geestelijke reserves van de jeugd zullen opzettelijk ongebruikt blijven, daar er geen wil aanwezig is om met de bestaande tendenties van de maatschappij te breken.

In tegenstelling tot deze statische en langzaam veranderende maatschappijen zullen de dynamische maatschappijen, die met iets nieuws willen beginnen, vooral steunen op de samenwerking van de jeugd, wat haar sociale of politieke filosofie van de maatschappij ook mag zijn. Zij zullen haar vitale bronnen organiseren en deze gebruiken om de bestaande sociale ontwikkelingsrichting te doorbreken. In dit verband zijn er slechts graduele verschillen tussen maatschappijen, die de verandering tot stand willen brengen door revolutie of door hervorming. In beide gevallen zal de vernieuwing, zolang er tenminste een wil aanwezig is om met iets nieuws te beginnen, door de jeugd tot stand moeten worden gebracht. De oudere of tussenliggende generaties kunnen in staat zijn de aard van de komende veranderingen te voorzien en haar scheppende verbeelding kan gebruikt worden om de nieuwe politiek te formuleren, maar het nieuwe leven zal slechts door de jongere generaties werkelijk geleefd worden. Zij zullen de nieuwe waarden beleven, die de ouderen slechts in theorie belijden. Als dit waar is, dan is de bijzondere functie van de jeugd, dat zij een vernieuwende levenskracht is; zij vormt een soort reserve, die slechts te voorschijn komt indien een dergelijke vernieuwende levenskracht nodig is voor de aanpassing aan snel veranderde of geheel nieuwe omstandigheden.

De mobilisering van deze vitale reserve is weer in vele opzichten analoog met die van het lichaam. Volgens moderne biologen is het belangrijkste fysiologische proces het omzetten van actie in functie. De baby bijvoorbeeld toont een groot aantal ongeregelde bewegingen, die op zichzelf niets anders betekenen dan een uitdrukking van zijn vitaliteit. Groei, ervaring, oefening en opvoeding veranderen deze willekeurige bewegingen in functionele handelingen door middel van de processen van integratie en coördinatie. Hetzelfde is van toepassing op de maatschappij. Vele handelingen zijn latent in de maatschappij aanwezig en blijven ongebruikt. Gevoel, emotie en gedachte worden pas sociaal van betekenis als zij geïntegreerd worden. Laat mij een voorbeeld geven om dit duidelijk te maken. Iedereen van ons weet dat de grootste onderdrukking in de geschiedenis niet die is van slaven, lijfeigenen of loonarbeiders, maar die van vrouwen in patriarchale maatschappijen. En toch bleef het lijden en de wrok van deze vrouwen gedurende vele duizenden jaren zonder betekenis, zolang dat het lijden van miljoenen afzonderlijke individuele vrouwen bleef. Maar haar wrok werd plotseling creatief en sociaal belangrijk, toen dit lijden en deze gevoelens in de beweging van de suffragettes werden geïntegreerd, om aldus bij te dragen tot de herziening van onze opvattingen betreffende de plaats en de functie van de vrouw in de moderne maatschappij. Op dezelfde wijze was de ontevredenheid van de onderdrukte klassen (zoals lijfeigenen, slaven en arbeiders) sociaal van geen betekenis, zolang zij de geïsoleerde ervaring van individuen bleef. Pas toen deze gevoelens werden geïntegreerd in een beweging, die niet alleen probeerde haar wrok tot uitdrukking te brengen, maar ook trachtte een basis te vinden voor opbouwende kritiek, kregen deze ongeregelde handelingen en gevoelens een sociale functie.

Dit voorbeeld toont voldoende aan, dat alleen door bijzondere vormen van integratie latente reserves kunnen worden gemobiliseerd en op een positieve wijze in de maatschappij kunnen worden geïntegreerd. Als men de betekenis van de jeugd voor de maatschappij behandelt, is het even belangrijk te vragen wat de aard van die potentiële kracht is, die de jeugd vertegenwoordigt, en door welke vormen van integratie deze reserve kan worden omgezet in een nuttige functie. Of, om het eenvoudig te stellen: wat bedoelen wij eigenlijk als wij zeggen, dat de jeugd een vernieuwende levenskracht is?

Onmiddellijk staan wij voor een valstrik. Toen ik jong was, heerste de algemene opvatting dat de jeugd naar haar aard vooruitstrevend is. Dit is sindsdien een dwaalbegrip gebleken, daar wij gezien hebben dat conservatieve en reactionaire bewegingen ook jeugdbewegingen kunnen vormen. Als wij beweren dat de jeugd een vernieuwende levenskracht vormt in de maatschappij, is het raadzaam zeer duidelijk die elementen van de adolescentie aan te wijzen die, indien zij gemobiliseerd en geïntegreerd worden, de maatschappij helpen iets nieuws te beginnen.

Van ons gezichtspunt uit is het belangrijkste voordeel van de jeugd, wat haar hulp bij de opbouw van iets nieuws in de maatschappij betreft, dat zij, afgezien van haar grotere drang naar avontuur, nog niet geheel is opgenomen in de status quo van de sociale orde. De moderne psychologie en sociologie van de adolescent[10] leerden ons dat de sleutel tot het begrip van de neutraliteit van de moderne jeugd niet alleen kan worden gevonden in het biologische gistingsproces van deze fase van de menselijke ontwikkeling. Per slot van rekening is dit proces algemeen en naar plaats noch tijd beperkt. Van ons gezichtspunt uit is het beslissende feit over de leeftijd van de puberteit, dat de jeugd op deze leeftijd het openbare leven binnentreedt en in de moderne maatschappij is dat dan het moment dat zij voor het eerst met de chaos van tegenstrijdige waarden in aanraking komt. Het is bewezen dat de geestelijke conflicten van onze jeugd in primitieve maatschappijen onbekend zijn, omdat daar geen scherpe kloof bestaat tussen de door de familie aangeleerde normen en de normen die de wereld van de volwassenen beheersen. Het sterkere conflict-bewustzijn van onze jeugd is slechts de weerspiegeling van de chaos die in ons openbare leven heerst, en de verbijstering, die daaruit volgt, is een natuurlijke reactie van de onervaren geest. Voor onze behandeling is het niet zo zeer het grotere conflict-bewustzijn dat van belang is, maar eerder een ander facet van precies dezelfde situatie, waarin zij zich bevindt. Het belangrijke feit in het kader van onze problemen is, dat de jeugd met de conflicten van onze moderne maatschappij van buiten af in aanraking komt. En dit feit maakt de jeugd tot de voorbeschikte pionier van elke maatschappelijke verandering.

De jeugd is naar haar aard noch progressief noch conservatief, maar zij is een potentiële kracht die bereid is elk nieuw begin te steunen. Tot de puberteitsleeftijd leeft het kind voornamelijk in de familie en zijn houdingen zijn vooral gevormd door de emotionele en intellectuele gewoonten die daar heersen. In de periode van de adolescentie komt het voor het eerst in aanraking met de nabuurschap, de gemeente en bepaalde sferen van het openbare leven. Zo verkeert de adolescent dus niet alleen biologisch in een staat van gisting, maar sociologisch treedt hij een nieuwe wereld binnen waarin de gewoonten, tradities en waardesystemen verschillen van wat hij tot dusver heeft geleerd. Wat voor hem een schokkende nieuwigheid is, is voor de volwassene al tot een gewoonte geworden, die vanzelf spreekt. Deze binnendringing in de maatschappij van buiten af maakt de jeugd dus juist geschikt om met dynamische sociale bewegingen te sympathiseren, die ontevreden zijn met de bestaande stand van zaken om redenen die meestal geheel verschillen van die van de jeugd. De jeugd heeft nog geen gevestigde belangen, noch in economische zin, noch wat gewoonten en waardeoordelen betreft, terwijl de meeste “gearriveerde” volwassenen die wel hebben. Dit geeft de verklaring van het eigenaardige feit dat zo veel mensen in hun adolescentie en in hun verlengde adolescentie vurige hervormers of revolutionairen zijn, maar dat zeer dikwijls dezelfde mensen, zodra zij een vaste baan hebben aanvaard en een familie hebben gesticht, in de verdediging gaan en voor de status quo pleiten. In de taal van de sociologie betekent jong zijn, dat men aan de rand van de maatschappij staat en in vele opzichten een buitenstaander is. Inderdaad is het opvallendste feit over de houding van gevorderde schooljongens en jonge studenten, dat zij nog geen gevestigde belangen hebben in de bestaande sociale orde en dat hun bijdrage door de economische en psychologische machinerie van de bestaande maatschappij nog niet wordt opgenomen. Naar mijn mening is deze positie van buitenstaander een belangrijker factor dan het biologische gistingsproces bij de vorming van de openheid en veranderlijkheid van de jeugd en zij heeft de neiging om samen te gaan met de houdingen van andere afzijdige groepen en individuen, die om geheel andere redenen aan de rand van de maatschappij leven,[11] zoals onderdrukte klassen, niet gebonden intellectuelen, dichters, artiesten, enz. Natuurlijk biedt deze positie van buitenstaander slechts een mogelijkheid en, zoals ik zei, het hangt van een groot deel van de behandeling en leiding van deze invloeden af, of deze potentiële kracht onderdrukt zal worden, of zal worden gemobiliseerd en geïntegreerd in een beweging.

Om de resultaten van onze algemene analyse nog eens in het kort samen te vatten: de jeugd vormt een belangrijk deel van die latente reserves, die in iedere maatschappij aanwezig zijn. Het hangt van de sociale structuur af of en welke van deze reserves gemobiliseerd en geïntegreerd zijn tot een functie. De bijzondere factor, die de adolescent tot de belangrijkste kracht maakt voor een vernieuwing van de maatschappij, is, dat hij of zij de bestaande orde niet voor vanzelfsprekend aanneemt en nog geen gevestigde belangen heeft, noch wat zijn economische, noch wat zijn geestelijke orde betreft. Tenslotte zagen wij dat de statische of langzaam veranderde traditionele maatschappijen kunnen functioneren zonder deze bronnen te mobiliseren en te integreren. Zij zullen er zelfs op uit zijn deze potentiële krachten te onderdrukken, terwijl een dynamische maatschappij vroeg of laat gedwongen is deze latente bronnen naar voren te brengen en in vele gevallen ze zelfs te organiseren.

2. De speciale functie van de jeugd in Engeland in de huidige situatie

Als wij trachten deze analyse toe te passen op de situatie waarin de jeugd zich momenteel in de Engelse maatschappij bevindt, vinden wij alle symptomen terug die voor een statische traditionele maatschappij kenmerkend waren. Tot nu toe is het opvoedingssysteem, ondanks de vele waardevolle kritiek, die erop wordt uitgeoefend, een uitdrukking van het traditionalisme dat in dit land heerst. Evenzo is de zeer bescheiden rol die de jeugd in dit land gespeeld heeft, in overeenstemming met dit evolutionaire karakter. Terwijl men kan begrijpen en zelfs goedkeuren dat de Engelse maatschappij in het verleden buitengewoon voorzichtig met de jeugd omsprong, daar zij haar potentiële dynamische krachten niet wenste te bevrijden, is de bewering, die ik hier naar voren wil brengen, dat deze maatschappij in de toekomst noch de oorlog noch de vrede kan winnen, tenzij zij al de vitale en geestelijke bronnen, die tot haar beschikking staan, gelegenheid geeft zich te ontplooien en daaronder is de latente kracht van de jeugd de belangrijkste.

Als deze oorlog een oorlog van ideeën is en een oorlog van verschillende sociale systemen, dan kan hij alleen gewonnen worden indien wij constructieve ideeën hebben. Niet alleen abstracte ideeën, maar een werkelijke innerlijke wederopbouw is nodig, die het bestaande sociale en politieke systeem zal omvormen en zal leiden naar een hogere vorm van democratie dan die welke aangepast was aan de behoeften van de negentiende eeuw. Hoezeer ik ook die latente morele hulpbronnen waardeer, die de oorlogvoering tot dusver hebben ondersteund – zoals vasthoudendheid, zelfbeheersing, sociaal geweten, solidariteit – zij zullen niet voldoende zijn, tenzij zij worden aangevuld door een ideologie en een verlangen naar een betere wereld. Zelfs als men zou toegeven dat voor de Engelsman onbewuste impulsen belangrijker zijn dan ideeën en bewuste motiveringen, dan ben ik er nog zeker van dat, zonder een scheppende visie en zonder de hulp van de pioniersgeest van de jeugd, noch de onderdrukte volken van Europa, noch de meer dynamische massa’s in de USA bereid zullen zijn alles op te offeren wat zij bezitten: hun arbeid, hun welvaart en hun leven.

Als dit waar is, zou het feit, dat dit land zo sprakeloos blijft, als er ideeën moeten worden geformuleerd, ons wanhopig kunnen maken. Maar men hoeft alleen maar te zien naar de grote veranderingen in de maatschappelijke instellingen, die nu de een na de ander plaats vinden, om te beseffen dat de heersende stilte in geen geval een symptoom van stilstand is. Bezien wij deze feiten, dan kan men zeker zeggen dat onder de druk van de oorlog veranderingen plaats grijpen, die, indien zij doelbewust worden geleid, ontwikkeld zouden kunnen worden tot een nieuw soort maatschappij, een maatschappij, die in een nieuwe vorm de voordelen van planning met de vrijheid van een democratische orde zou verenigen.

Doordat men de noodzakelijke aanpassingen maakt aan de behoeften van de oorlog, beseft men niet altijd dat zij zeer dikwijls ook de principes van aanpassing inhouden aan de behoeften van een Nieuwe Tijd. Ieder van ons weet, dat er van deze oorlog geen weg meer terugleidt naar een laissez-faire maatschappij en dat de oorlog als zodanig een stille revolutie heeft teweeggebracht door de weg voor te bereiden voor een nieuw soort van planmatige orde.

Dit is een van de lessen, die de oorlogseconomie ons heeft geleerd: dat zaken doen, even goed als gezondheidszorg of maatschappelijk werk, een publieke handeling is, die slechts in private handen kan worden gelaten, zolang haar leiding efficiënter is dan een collectieve.

Dit is een andere les, die uit de oorlogseconomie getrokken kan worden: het eigendomsrecht van kapitaal en private winsten kan tot op zekere hoogte worden toegelaten, maar het moet gecontroleerd worden, zodra het in strijd komt met het openbaar belang.

En hier is nog een les, die de oorlogseconomie ons heeft geleerd: dat het niet een van de “onschendbare rechten van het individu” is zijn geld te investeren en ad libitum te speculeren, maar dat de beslissingen op kritieke momenten moeten passen in een veelomvattend plan.

En dit is tenslotte nog een les, die uit de oorlogseconomie getrokken kan worden: dat, als wij het principe aanvaarden, dat sociale veranderingen planmatig tot stand kunnen worden gebracht, sociale revoluties op een vreedzame manier kunnen verlopen, zolang wij degenen, die door deze onvermijdelijke veranderingen verliezen, schadeloos stellen of herscholen voor nieuwe functies, en degenen, die door deze veranderingen overdreven veel winnen, zwaar belasten.

Wat zich op het ogenblik uit deze veranderingen ontwikkelt, is tot nu toe noch fascisme noch communisme; het kan de Derde Manier worden, nl. een nieuwe vorm van planmatige maatschappij, die, ofschoon zij de technieken van planning aanwendt, toch haar democratische controle handhaaft en die sferen van vrijheid en vrij initiatief behoudt, welke de werkelijke waarborgen zijn voor cultuur en humaniteit. Dit alles is nu in de maak en toch durft niemand haar waarheid te verkondigen, haar principes vast te leggen of haar idee de wereld te verkondigen. Velen zijn er zich van bewust dat bepaalde stappen in de verkeerde richting tenslotte kunnen leiden tot fascisme. Maar er bestaat in dit land de bereidheid tot opoffering en, meer dan ergens anders, de vastbeslotenheid om de prijs te betalen voor de vreedzame ontwikkeling van een nieuwe orde, die het leven weer waard maakt geleefd te worden. Maar deze vastbeslotenheid vindt nauwelijks enige uitdrukking op ideologisch gebied. De wereld hunkert naar een nieuwe vorm van sociale wederopbouw. In Engeland is hij bij stukjes en beetjes in wording: toch kan hij tenslotte volkomen mislukken of hij kan, als hij slaagt, toch te kort schieten in zijn grootsheid, omdat men niet de moed heeft de idee tot uitdrukking te brengen, die er reeds in werkzaam is. Indien de omstandigheden minder dringend waren, zou men kunnen zeggen: “Laat het noodzakelijke maar gebeuren en praat er niet over”, als dat de geboorte van de nieuwe wereld draaglijker zou maken voor degenen die een offer moeten brengen. Maar op het huidige kritieke ogenblik waarin het vinden van nieuwe vormen van controle belemmerd wordt door verouderde opvattingen over vrijheid, is het een levenskwestie geworden, of wij in staat zijn een nieuwe sociale filosofie te ontwikkelen die de betekenis van de gebeurtenissen voor de gemeenschap en voor de wereld in het algemeen verklaart. Tot nu toe is nog niets dergelijks gebeurd. In een totaal veranderde wereld tracht Engeland voort te gaan door zich alleen materieel aan te passen zonder een geestelijke aanpassing aan de nieuwe toestand te zoeken.

Als dit waar is, is er niets dringender dan de diepere oorzaken op te sporen van deze geestelijke tekortkoming. Daar de mobilisering van de latente geestelijke bronnen tot de taken van de jeugd zal behoren, zal het nodig zijn de aard van deze tekortschieting meer in concrete vorm te beschrijven, zelfs als dit ons dwingt bij enige onaangename kanten van deze zaak te verwijlen.

Als men van het Continent komt, treft ons als een van de opvallendste feiten van dit land de eigenaardige minachting die men heeft voor theorie en algemene ideeën. Bijna elke conversatie met een bepaald soort ontwikkeld persoon zal vroeg of laat leiden tot uitlatingen zoals deze: “Wij Engelsen houden niet van principes, abstracte gedachten en ideeën. Wij scharrelen maar liever voort. Wij houden niet van theorie. Wij zijn ongearticuleerd en wensen dat ook te zijn.” Niettegenstaande de positieve kanten van deze nuchterheid en deze neiging tot concreetheid in een wereld die overstroomd wordt met woorden en nietszeggende symbolen, is er toch ergens een grens aan haar doelmatigheid. De afkeer van de theorie strekt tot schande als tegelijkertijd allerlei zonderlingen met hun geliefkoosde theorieën worden toegelaten. Maar deze paradox ontstaat alleen, omdat, als een maatschappelijk systeem de theorie niet toelaat op de plaats, waar zij behoort, zij door de achterdeur toch weer naar binnen glipt. De afkeer van algemene ideeën blijkt dikwijls een soort perversiteit te zijn van diegenen, die hem als een uitvlucht gebruiken om de behandeling van de belangrijkste problemen te ontwijken. Degenen die er afkerig van zijn de fundamentele principes van de vredesdoeleinden[12] en van de sociale wederopbouw te bespreken, doen dit meestal niet omdat het, zoals zij voorwenden, nog te vroeg is voor een dergelijke bespreking, maar omdat zij bang zijn in aanraking te komen met iets waarvoor scheppende verbeeldingskracht en constructieve gedachten nodig zijn. In elke andere situatie kan er een goed excuus zijn voor hun afkerigheid om vooruit te denken. In het huidige kritieke stadium verhinderen zij echter de ontwikkeling van dat gistingsproces, dat alleen in staat is de oorlogsinspanning op te voeren en het gevecht op leven en dood tot een inspirerende strijd te maken.

Gelukkig is deze geestesgewoonte om voor de theorie en voor dynamische ideeën terug te deinzen geen “ras” kenmerk van de Engelsen, maar een product van bepaalde sociale klassen in een historische en sociologische groepering, welke nu haar einde nadert.

De ideologie van de afkeer van abstracte gedachten en van de theorie werd het duidelijkst uitgedrukt door Edmund Burke in zijn reactie op de Franse Revolutie. In vele opzichten drukte zijn houding zeer juist een stemming uit, die zich onder de Engelse ontwikkelde klassen sterk verbreidde. Zij werd aanvaard omdat zij in overeenstemming was met het type van aanpassing aan veranderingen welke lang in dit land heeft geheerst. Maar zelfs als deze houding tot nu toe gedeeltelijk gerechtvaardigd was, dan zou een overdreven aanhang daarvan te gevaarlijk worden, nu alleen die naties schijnen over te blijven die snel genoeg de radicale veranderingen beseffen, die zich in de sociale structuur voltrekken en die in staat zijn een nieuwe vorm voort te brengen die past bij de nieuwe situatie. Hoe eerzaam deze deugden, die verbonden zijn met het traditionele type van aanpassing ook zijn, zij zullen, daar zij uitsluitend een beroep doen op onbewuste emoties en gewoonten, noch de problemen van het moderne leven oplossen, waarvoor scherp denken nodig is, noch worden begrepen door de mensen, die vurig naar leiding verlangen en naar een scheppend beeld van de toekomstige sociale orde. En als men op die manier grotere duidelijkheid eist dan betekent dit niet dat men tradities moet opgeven die werkelijk levend zijn. Het betekent eerder de verwijdering van enige sociale belemmeringen waardoor de tekortkoming is ontstaan. Indien de diepere oorzaken van deze geestelijke tekortkoming, die verhindert dat de ideeën haar juiste plaats krijgen in de Engelse maatschappij, van sociologische aard zijn, zou mijn analyse onvolledig blijven, tenzij ik tenminste enige ervan zou opnoemen. Daarom zal ik, in wat volgt, zes van de voornaamste sociologische oorzaken noemen, die de tekortkoming op geestelijk gebied veroorzaken.

1. De grote zekerheid en rijkdom, die gedeeltelijk te danken zijn aan de geografische ligging op een eiland en gedeeltelijk aan de onbestreden voorrang van Brittannië in de wereld, maakten het mogelijk dat sociale veranderingen door traditie en geleidelijke hervorming tot stand konden komen. Zo lang dit duurde was het voldoende de sociale gebreken een voor een op een zuivere incidentele manier te behandelen. Er was geen behoefte aan systematisch denken of aan kennis van algemene principes, zolang het algemene raam van de maatschappij als vanzelfsprekend werd aanvaard en slechts de details moesten worden ingevuld.

2. Een andere oorzaak van de Britse afkeer om vooruit te denken en naar ideeën te luisteren, die trachten de richting van de sociale verandering aan te geven, is de aanwezigheid van een invloedrijke renteniersklasse. In Frankrijk en in dit land waren het haar overbezorgdheid en zelfvoldaanheid, die Maginotlinies lieten bouwen, waar dat maar enigszins mogelijk was; deze geestesgesteldheid wilde het hitlerisme niet zien als een volkomen nieuw systeem en als een dreiging. Hitlers macht en invloed hadden gebroken kunnen worden als men hun betekenis maar op tijd had ingezien. Maar het vooruitdenken en het besef van de absolute nieuwheid van zijn beweging zouden aan de ene kant betekend hebben de vrijwillige aanvaarding van hogere belastingen en aan de andere kant de verstoring van haar gemoedsrust. Waar de renteniers mentaliteit ook voorkomt, haar onbewuste angsten zullen overal de verbeeldingskracht en de moed doden om de betekenis van de verandering te onderzoeken. In een statische en verzadigde maatschappij kan deze traagheid een bescherming zijn tegen gewaagde experimenten, maar als er niets meer vaststaat en het risico zo groot is, dat de zekerheid een illusie wordt, dan kan slechts door de scheppende verbeeldingskracht en door constructieve gedachten de totaal veranderde situatie worden gediagnosticeerd.

3. Een derde oorzaak van deze ongearticuleerdheid is, dat een Engelsman meer leeft in zijn maatschappelijke instellingen dan in bespiegelende ideeën. Parlementaire instellingen, locaal bestuur, vrijwillige genootschappen, gewoonten, manieren, praalvertoningen, enz. zijn ingeburgerde vormen van activiteit, waarin een bepaalde geest is belichaamd. Als men vasthoudt aan de handelwijzen, zoals die door de instellingen worden voorgeschreven, dan is het geestelijke aanwezig zonder het noodzakelijk te maken, dat degenen die handelen zich altijd de betekenis van deze handelwijzen bewust moeten zijn. Men is democratisch, omdat de instellingen democratisch zijn of omdat democratie een manier van leven is. In vele opzichten is de ideale manier van verwerkelijking van de democratie haar in de praktijk van het leven te bezitten en niet slechts in de vorm van abstracties. Maar als er plotseling veranderingen optreden, die een volledige heraanpassing nodig maken, of wanneer het belangrijk is dat de wereld de betekenis van deze veranderingen begrijpt, dan kunnen deze grote problemen toch alleen maar worden opgelost in de sfeer van de ideeën.

4. Een vierde oorzaak van deze minachting voor ideeën kan gevonden worden in de minachting voor hen, die ze voortbrengen, nl. de vrijgevochten intelligentsia. Natuurlijk worden de intellectuelen in dit land niet verhinderd hun opvattingen tot uiting te brengen. Er bestaat politiek en ook in andere opzichten een vergaande vrijheid om zijn opvattingen en kritiek tot uitdrukking te brengen. Maar de intellectuelen worden min of meer beschouwd als een niet tot de natie behorend vreemd orgaan. Men kijkt op hen neer of zij worden geestelijk geïsoleerd of niet au serieus genomen. Men hoeft alleen maar de “Brieven aan de Redactie” te lezen, die enige tijd geleden in The Times verschenen onder het hoofd “The Highbrow” (de verwaande intellectueel). Zij tonen aan dat het publiek de intelligentsia vooral beziet met eenvoudig een gevoel van irritatie. De gewone mensen, die graag zouden geloven dat alles in de wereld geregeld kon worden door gewoonten en routine, voelen zich geïrriteerd door het bestaan van een groep die daar bovenuit wil gaan. In dit geval is de oorzaak van de minachting voor ideeën en voor de mens, die leeft om ideeën te hebben, niet alleen te zoeken bij de renteniersklasse, maar ook bij de “praktische” zakenman en bij bepaalde groepen van ambtenaren. Zij zijn allen afkerig van ideeën en van de intelligentsia, omdat zij niet kunnen inzien dat de kleinere kringen van de intelligentsia, ondanks hun vele tekortkomingen, toch, omdat zij de buitenstaanders in de maatschappij zijn, de voornaamste bron vormen van het geestelijke gistingsproces en de dynamische verbeeldingskracht. De waarheid is, dat alleen diegenen die in hun verbeelding minder gebonden zijn door hun beroep of andere gevestigde belangen, werkelijk productief kunnen zijn in dat gebied, dat uitgaat boven de grenzen van specialisme en partijgeest.

5. Het gehele opvoedkundige gebouw met zijn nadruk op examens, cijfers, geheugenwerk, of inventarisering van feiten, is bezig de geest van het experimenteren te doden, die van zo vitaal belang is voor een tijdperk van verandering. Bovendien is de uitsluiting van sociologische kennis van het leerplan van universiteiten en middelbare scholen een gevaarlijke methode om het denken over de huidige beslissende problemen te ontmoedigen.

De traditionele leermethoden waren gerechtvaardigd zolang haar voornaamste taak was een fundamenteel eenvormige geestesgesteldheid in een bereidheid tot reproductieve aanpassing te scheppen, die passen in een statische maatschappij. Maar precies dezelfde methoden vormen een beletsel voor het begrijpen van een wereld, die in een overgangsstadium verkeert, indien zij op de avonturiersgeest en de geest van creatieve aanpassing aan onvoorziene omstandigheden remmend werkt. Het wordt heden duidelijk dat men onmogelijk van een democratie kan verwachten dat zij zal blijven bestaan, als men de wetenschap van de maatschappij verwaarloost, zowel als een hulp voor hen die moeten regeren, als voor degenen die hun prestaties moeten beoordelen als onderdelen van een samenhangend hervormingsplan. De tijden zijn voorbij dat kleine minderheden de voortzetting van hun heerschappij konden baseren op de onwetendheid van het grootste deel van de bevolking. De onontwikkelde en niet voorgelichte massa’s van tegenwoordig vormen een groter gevaar voor de handhaving van elke orde dan klassen met een bewuste oriëntering en redelijke verwachtingen. De tijd van een stilzwijgende overeenstemming tussen de heersende klassen, die haar praktische maar onwetenschappelijke manier van regeren niet wilden opgeven, is voorbij, en degenen, die de lagere klassen dom willen houden, falen, omdat zij geen rekening houden met de nieuwe resultaten van de sociologische wetenschap, die alleen een nieuwe oriëntering kan geven in een totaal veranderde en buitengewoon complexe omgeving.

6. De laatste, maar misschien belangrijkste oorzaak van de heersende lacune op geestelijk gebied volgt uit het feit dat de jeugd niet haar juiste plaats en aandeel heeft gekregen in het openbare leven. Dit is ook in overeenstemming met de traditionele vorm van de maatschappij. Daar was eerder de neutralisatie dan de mobilisatie van de psychologische bronnen van de jeugd het verborgen doel. Maar voor onze maatschappij is het een levenskwestie of de reorganisatie op tijd kan worden uitgevoerd. Haar gehele voortbestaan hangt ervan af, of er een nieuw begin kan worden gemaakt door die leeftijdsgroepen, die nog geen gevestigde belangen hebben in de bestaande gewoonten en waarden en vrij zijn haar emoties en enthousiasme te vereenzelvigen met de nieuwe problemen van haar gemeenschap. Alleen diegenen, die door de problemen van een nieuw leven werkelijk opgewekt worden tot nadenken en handelen, zullen deze wereld van routine opnieuw kunnen inspireren. In de victoriaanse traditionele maatschappij, waarvan de overblijfselen nog aanwezig zijn, voltrok zich de neutralisatie van de latente geestelijke krachten van de jeugd op twee manieren. Ten eerste bezaten vooral de ouderen het prestige in de maatschappij en daarom overheerste hun mentaliteit. Ten tweede kon de typische geest van de jeugd en haar eigenaardige kwaliteiten door de afwezigheid van spontane jeugdverenigingen niet integreren en daarom kon zij niet bijdragen tot de dynamiek van de maatschappij. In een maatschappij, waar men gevormd wordt door de zienswijzen van de familie en men daarnaast alleen nog maar de abstracte en onpersoonlijke houdingen kent van het openbare leven, zoals men die tegenkomt op kantoor, in de werkplaats, in het zakenleven of in de politiek, moet er iets, en wel het belangrijkste sociale gistingsmiddel, ontbreken. Het gemeenschapsgevoel en de houdingen, die eraan ten grondslag liggen, kunnen het best verkregen worden gedurende de adolescentie in de benden van jongens. Hier leert de mens de zelfregelende krachten van het spontane groepsleven en de geest van solidariteit kennen. Als de potentiële krachten van de bende-leeftijd ongebruikt blijven, zullen de egocentrische eigenschappen van de individuen gaan overheersen, de maatschappij zal uiteenvallen in atomen en de isolering en de overdreven hunkering naar afzondering zullen het individu kwellen. De onderdrukking van het verlangen naar gemeenschapservaring in de adolescentie, wanneer dat verlangen het sterkst is, zal in een later stadium leiden tot een overdreven wedijver.

De “public schools” met hun kostschoolsysteem scheppen natuurlijk een gelegenheid voor deze gemeenschapservaring, maar men kan nauwelijks zeggen, dat zij de zelfregelende krachten van het spontane groepsleven bevorderen. Zij schijnen er eerder op uit te zijn het natuurlijke evenwicht regels van een kunstmatige strengheid op te leggen om de jeugd de geest van hiërarchie, onderwerping en andere deugden van sociale saamhorigheid in te prenten, die voornamelijk nodig zijn om de voortzetting van een minderheids-heerschappij te garanderen. Terwijl in een werkelijke democratie de “bende-leeftijd” gebruikt zou kunnen worden om de scheidslijnen tussen de verschillende klassen te verminderen om de fundamentele eenvormigheid en eenheid van de gehele natie te bevorderen, dienen de “public schools”, zoals zij nu zijn, eerder de idee van afzondering en groepsuitsluiting.

Het werkelijke probleem is daarom niet zo zeer, of de “public schools” moeten blijven bestaan of moeten worden afgeschaft, maar hoe en in welke geest zij in stand moeten worden gehouden. Zoveel is wel duidelijk, dat zij in het kostschoolsysteem en in zovele andere trekken van haar tradities die deugden in stand hebben gehouden, die eerder gesocialiseerd dan uitgeroeid moeten worden.

Maar deze “socialisatie” en overbrenging van groepsdeugden op andere klassen kan niet alleen tot stand komen door veranderingen in de regels van deze instellingen. Een diepgaand onderzoek naar de juistheid van de opvoedkundige methoden in deze scholen zal noodzakelijk zijn. Elk onderdeel van haar methode en van haar systeem van gewoonten zal getoetst moeten worden of het van blijvende waarde is en aangepast is aan de nieuwe behoeften van de gemeenschap. Als men eenmaal besloten heeft deze scholen te handhaven ter wille van haar culturele erfenis, dan zal het probleem van de opneming van de nieuwelingen uit de opkomende klassen een vraagstuk worden, dat eveneens gezien moet worden in het licht van een bewust kritisch onderzoek. In het nieuwe type van evolutionaire democratie, welke er niet in gelooft, dat het beter is zonder voorgift te beginnen, daar het verleden niet beschouwd moet worden als een opeenhoping van verouderde gewoonten, zijn de problemen om het verval van de culturele standaarden te verhinderen zeer ernstig. Men kan een zeer goed democraat of socialist zijn en toch toegeven dat een te snelle uitbreiding van de cultuur kan leiden tot een onvoldoende verwerking van haar inhouden, tot oppervlakkigheid en tot een snel verval van de gevestigde standaarden. Maar de massademocratie en het totalitarisme tonen aan dat dit toch inderdaad gebeurt, dat de democratisering van de cultuur alleen een weldaad voor de mensheid is, als de kwaliteit van de cultuur behouden blijft. Als dit niet gebeurt zijn het niet de sociaal lagere klassen die gelaakt moeten worden, maar diegenen die niet beseffen dat de toelating van de massa tot de weldaden van de cultuur zorgvuldig voorbereid moet worden, zowel op opvoedkundig als op sociaal terrein. Ofschoon nu de “lagere klassen” volstrekt niet minder geschikt zijn de erfgenamen van de cultuur te worden, is het toch maar al te duidelijk dat haar onjuiste uitsluiting van de weldaden van de cultuur haar in een geestesgesteldheid houdt gevangen die een bedreiging kan worden voor de kwaliteit van de cultuur. Daar zij telkens meer gelijke rechten verkrijgen zal haar smaak vanzelf gaan domineren en zij zullen haar wensen opleggen aan de naar lucht snakkende minderheid van de weinige ontwikkelden. De problemen, waarmee de BBC worstelt, geven in het klein een beeld van wat er in de grotere arena van een massademocratie dagelijks gebeurt. Als zij gehoor zou geven aan de wensen van de massa, dan zouden de gevarieerde programma’s langzamerhand de klassieke muziek en al het andere verdringen. Het antwoord hierop is niet om minachtend over de massa te spreken, maar om het feit van de sociale en culturele verheffing van de opkomende klassen te beschouwen als een probleem van sociale strategie, waarbij lagere en middelbare scholen (inclusief de “public schools”), universiteiten, opvoeding van volwassenen, enz. een rol moeten spelen.

In dit schema zou de rol van de “public schools” zeker moeten zijn te handelen als de behoeders van de waardevolle elementen van de culturele erfenis, en tevens als de ontvangers van die nieuwe prikkels en levenskrachten, die altijd de eigenschappen schijnen te zijn van opkomende klassen. Door de plotselinge opening van nieuwe gelegenheden voor groepen, die gedurende eeuwen hebben geleefd onder een geweldige druk, wordt een nieuw soort elan geboren, dat ontbreekt in klassen, die gedurende eeuwen in rijkdom en zekerheid hebben geleefd. Het is daarom niet helemaal juist te zeggen dat de voornaamste taak van de “public schools” ligt in het verbreden van de sociale basis van selectie, om daarmee eenvoudig de besten uit de opkomende klassen op te nemen, want zij moeten een levende verhouding van “geven en nemen” scheppen tussen de opgroeiende jeugd van de verschillende sociale lagen. Van deze hoek uit gezien is het een zeer inspirerende taak de “bende-leeftijd” in zijn potentiële krachten aan te wenden als een bron voor een nieuwe sociale synthese en een geestelijke wedergeboorte van een nieuw tijdperk. Als de “public schools”, in plaats van zich te ontwikkelen tot een bolwerk van privileges, zich bewust zouden worden van deze zending en in overeenstemming daarmee zouden handelen, dan zou haar bijdrage in de wederopbouw van onze sociale orde en in de schepping van een nieuwe wereld onmisbaar worden.

3. Voornaamste conclusies

Dit is de historische en sociologische achtergrond van de situatie waarin Brittannië zich bevindt en dit is de achtergrond waartegen het probleem van de jeugd op het ogenblik moet worden besproken. Wat er werkelijk in dit land moet gebeuren, is, dat de sociale vorm van een commerciële democratie, die zich in de verdediging heeft teruggetrokken, moet worden omgevormd in een militante democratie, die klaar staat om leiding te geven bij de sociale wederopbouw en de reorganisatie van de wereldorde in een volkomen nieuwe geest. Niets minder dan dit kan ons doel zijn in de huidige situatie en het is nu eenmaal niet voor ons weggelegd nederig te blijven en ons te wijden aan kleinere, minder belangrijke opgaven. Het is een levenskwestie, of wij het belangrijkste doel kunnen bereiken, nl. de geboorte van een nieuwe sociale orde uit de tradities van het democratische leven. Deze taak blijft bestaan, wat het resultaat van de oorlog ook mag zijn, want de strijd tussen totalitarisme en democratie zal minstens nog voor de volgende generatie doorgaan. Wat het antwoord op de vraag betreft wat de jeugd ons kan geven: zij is een van de belangrijkste latente geestelijke bronnen voor de herleving van onze maatschappij. Zij moet de pionier worden in een militante democratie. Binnen dit land is het haar taak, die geestelijke tekortkoming te overwinnen, die, zoals wij gezien hebben, zeer dikwijls bereid is tot een opoffering op materieel gebied, maar die niet in staat is de idee te formuleren van de verandering die zich voor onze ogen voltrekt. Buiten dit land is het haar taak de pionier te worden, die de idee zal verbreiden in een wereld, die vurig verlangt naar een oplossing van het sociale probleem.

Als onze jeugd deze pionierstaak op zich neemt, kan zij alleen iets bereiken in een beweging die de gehele natie omvat.[13] Zoals ik hiervoor reeds duidelijk maakte, kunnen de latente krachten van een natie slechts worden gemobiliseerd als zij worden geïntegreerd. Een statische maatschappij kan het zich veroorloven de leeftijd van de puberteit ongemerkt te laten voorbijgaan zonder een werkelijke integratie te bereiken door een eenheidsvormend doel en zonder haar een historische functie te geven. Maar een dynamische maatschappij komt niet uit zonder dit belangrijkste activum voor de vergeestelijking van haar doeleinden. Als degenen, die binnen de nieuwe orde moeten leven, d.w.z. degenen die haar moeten verbreiden – dus in feite de jeugd – niet door haar in beweging komen, dan zal de komende sociale wederopbouw niets meer betekenen dan een reeks nieuwe regelingen, waarover boven de hoofden van het volk uit wordt beslist. Als de jeugd werkelijk de pionier moet worden van de nieuwe zaak, dan zal een de gehele natie omvattende jeugdpolitiek ons alleen kunnen helpen. Dat betekent dat wij dat spontane gistingsproces moeten vrij laten, dat op het ogenblik in het gehele land aan het werk is, zijn integratie in een brede stroom moeten aanmoedigen en de jeugd een eerlijke kans moeten geven om de helpster te worden in een veelomvattende beweging, die werkt aan de heersende opgaven en aan de sociale wederopbouw. Deze integrerende jeugdpolitiek zal natuurlijk niet beperkt blijven tot het bevorderen van een, de gehele natie omvattende, jeugdbeweging; zij zal ook ons gehele opvoedingssysteem moeten beïnvloeden, daar dit laatste zal moeten helpen bij de opvoeding van een gehele generatie tot totaal nieuwe taken.

Ik weet dat dit alles op het eerste gezicht ernaar uitziet alsof ik de methoden van de totalitaire staten in hun behandeling van de jeugd wil navolgen. Maar wat ik graag duidelijk zou maken is, dat er een manier is om uit de gebeurtenissen iets te leren, zelfs van onze tegenstanders, welke precies het tegenovergestelde is van imitatie. Ik geloof dat er twee mogelijkheden van navolging zijn met betrekking tot de technieken, die door onze vijand worden gebruikt. De eerste bestaat in een slaafse nabootsing van alles wat zij doen. Deze handelwijze wordt ingegeven door verborgen angsten, die ons suggereren dat zij, hoe dan ook, altijd gelijk hebben. Maar er bestaat een andere vorm van imitatie (die de negatieve imitatie genoemd is), nl. als wij weigeren ook maar iets te leren van wat de vijand doet en wij, het koste wat het wil, onze eigen weg willen gaan. Nu meen ik, dat deze houding evenzeer slaafs is, daar wij in dat geval de methoden en technieken niet objectief beoordelen, maar ons slechts afvragen of zij door de vijand gebruikt worden of niet. In tegenstelling hiermee kunnen wij onze geestelijke onafhankelijkheid slechts behouden, indien wij vertrouwen op ons eigen oordeel omtrent de voor- en nadelen van een maatschappelijke instelling en durven toegeven dat er veel onderdelen in de methode van onze tegenstanders zijn, die eenvoudig een reactie zijn op een veranderde situatie, die ons evenzeer aangaat, terwijl weer andere onderdelen eenvoudig voortvloeien uit een levensfilosofie, die niet de onze is en die wij daarom weigeren te aanvaarden.

Passen wij deze onderscheiding toe op het probleem van de jeugd in de moderne maatschappij: het feit, dat de totalitaire staten getracht hebben de gehele jeugd van hun naties te organiseren om de latente krachten van de jeugd in dienst van de gemeenschap te stellen, heeft niets te maken met hun levensfilosofieën, maar slechts met het feit dat zij dynamisch werden.

De jeugdbeweging, het besef, dat de jeugd een van de belangrijkste pioniers moet zijn bij de opbouw van een nieuwe wereld, is niets anders dan een uitdrukking van een dynamische maatschappij onder moderne omstandigheden, die al haar bronnen mobiliseert in dienst van een nieuw sociaal ideaal. Op dezelfde manier is de idee van een consequente alomvattende jeugdpolitiek, die natuurlijk de opvoeding als zodanig beïnvloedt, ook het noodzakelijke product van een maatschappij, die besloten is een nieuwe sociale orde op te bouwen en deze niet langer bij stukjes en beetjes en door improvisatie wil laten ontstaan. Dus, als Brittannië zijn traditionele vorm van democratie, die in de verdediging is, wil omvormen tot een dynamische maatschappij, dan zal het ook van de jeugd moeten gebruik maken als pionier voor zijn zaak.

Tot dit punt moeten wij dezelfde weg afleggen als elke andere dynamische maatschappij. Het verschil begint, waar onze ideeën van sociale wederopbouw en onze methoden om de sociale doeleinden te bereiken afwijken van die van de totalitaire staten.

Het is duidelijk dat dit land zijn weg zoekt naar een nieuw soort van planmatige maatschappij, welke noch fascistisch noch communistisch is, maar een nieuwe fase in de geschiedenis van de industriële maatschappij zal betekenen, welke al die elementen elimineert die de chaos in het laissez-faire-liberalisme deden ontstaan, zonder tegelijkertijd de belangrijke resultaten, die op het gebied van vrijheid en democratische controle zijn bereikt, te niet te doen. Dit land zoekt naar een oplossing, die zekerheid en grotere sociale rechtvaardigheid zal brengen zonder die politieke leiders af te zetten, die bereid zijn samen te werken in een meer bescheiden, maar misschien minder gewaagd plan van sociale wederopbouw. Een dergelijke hervorming kan, indien zij de overheersing van één partij wil vermijden, gebaseerd worden op een belofte tussen de verschillende partijen om de zich in de verre toekomst uitstrekkende veranderingen, waarover zij het eens zijn geworden, te ondersteunen. Maar dezelfde belofte moet ook de garantie inhouden dat de overeengekomen hervorming zal worden uitgevoerd onder de controle van het Parlement. In deze vergadering zal men er nog zorgvuldiger dan vroeger op moeten letten dat die soorten van vrijheid gehandhaafd zullen blijven, die verenigbaar zijn met dat minimum van centralisatie en organisatie, zonder hetwelk een massamaatschappij, die gebaseerd is op een groot-industriële techniek, helemaal niet meer zou kunnen functioneren. Een sociaal programma in deze geest zal beslist aanhang vinden in een tijd die de ontaarding van de radicale methoden heeft ervaren en die hunkert naar een sociale hervorming, waarvoor de prijs noch dictatuur noch het heersen van terreur en een terugval in barbarisme behoeft te zijn.

Dit moet met betrekking tot de idee voldoende zijn en wij kunnen het daarbij laten, temeer daar wij ons op het ogenblik meer interesseren in de methode die de Derde Manier zal kenmerken. De methode is belangrijk, omdat zij voor een groot deel de geest, de waarden en de praktijk van onze jeugdbeweging en ons opvoedingssysteem bepaalt. Daar de politieke methode van verandering een hervormend en geen revolutionair karakter zal hebben en daar geen ideologie van een klassenoorlog, rassenoorlog of imperialistische oorlog de geesten hoeft te veroveren, zal de vorm van de opvoeding en de geest van de jeugdbeweging zich overeenkomstig kunnen ontwikkelen.

In de gemeenschapservaring van groepen van jongeren zal de aankweking van de geest van solidariteit en samenwerking het doel moeten zijn. Geen autoritaire idealen en geen idee van onverzoenlijke tegenstellingen, maar wederzijds begrip zal het ideaal zijn. Maar deze vredelievende, zich schikkende geest zal in één opzicht verschillen van de opvoeding tot verdraagzaamheid van het laissez-faire tijdperk. Wij zullen verdraagzaamheid en neutraliteit niet verwarren. Dit is de reden waarom ik sprak van een militante democratie. Wat wij uit de bittere ervaringen van de laatste decennia geleerd hebben is, dat de betekenis van verdraagzaamheid niet is, de onverdraagzame te tolereren, maar dat de burger van ons gemenebest volkomen in zijn recht is diegenen te haten en uit te sluiten, die de methoden van vrijheid willen misbruiken om de vrijheid af te schaffen. In tegenstelling tot de brutale totale reglementering van dictaturen, die slechts één vorm van gedachte en handeling toelaten en evenzeer in tegenstelling met de passieve onthouding van het laissez-faire-liberalisme om partij te kiezen, zal deze militante democratie de moed hebben in het strijdperk te treden voor bepaalde fundamentele waarden, die iedereen gemeen heeft; toch zal zij aan de andere kant de meer gecompliceerde waarden overlaten aan de vrije individuele keuzen en beslissingen.

Dit evenwicht tussen eenvormigheid en vrijheid zal wel vreemd klinken voor hen, die hun gehele leven hebben gewijd aan de idee van een vooruitstrevende opvoeding. Zij zullen moeten bedenken dat op het ogenblik niet alleen de conservatieven maar ook de progressieven op een keerpunt staan. In een tijdperk van planning zal de houding van een partijgenoot te zijn en verder niets moeten veranderen. In dit licht gezien is het noodzakelijk dat wij beseffen dat onze vooruitstrevende opvoedingsbewegingen, met vele van de experimentele scholen, door de historische omstandigheden gedwongen waren in onze maatschappij de oppositie te vertegenwoordigen. Dat betekent, dat haar historische functie altijd was de nadruk te leggen op de methode van vrijheid. Zij trachtten te bewijzen dat veel meer bereikt kan worden door de methode van vrijheid dan door de methode van dwang; zij wezen op de gevaren van inprenting, onderdrukking en blinde gehoorzaamheid en legden de nadruk op de krachten van spontaneïteit en vrij experimenteren. Het voordeel om in de oppositie te zijn is, dat men geen verantwoordelijkheid heeft voor het geheel van het sociale bouwwerk. Zij konden de methoden van vrijheid tot de uiterste consequenties doorvoeren zonder bang behoeven te zijn, dat het gehele gebouw van de maatschappij in elkaar zou storten. Zij konden dat doen omdat er voldoende traditionele en autoritaire krachten waren die verhinderden dat haar methode aan een beslissende proef zou worden onderworpen. Zij verkeerden in dezelfde positie als de eerste christenen, die, ofschoon zij tegen het Romeinse keizerrijk vochten, in stilte voor zijn voortbestaan baden, omdat alleen dat tenslotte hun eigen bestaan mogelijk maakte.

Maar als dat partijgangers-denken, of denken uit slechts één gezichtspunt moet ophouden en als wij in de planmatige maatschappij moeten leren denken voor en uit naam van het geheel, dan zullen wij ons partijgangers-standpunt moeten corrigeren en dezelfde mensen die tot nu toe alleen gepleit hebben voor nieuwe vormen van vrijheid, zullen evengoed moeten zorgen voor nieuwe vormen van gezag.

Onze volgende taak zal zijn met de nieuwe vormen van gezag in onze gemeenschappen en groepen met gemeenschapservaring te experimenteren. Wij zullen nieuwe vormen van gezag moeten vinden die noch geheel gebaseerd zijn op blinde gehoorzaamheid noch geheel op die langzaam zich ontwikkelende spontane groepservaring, die het ideaal is van radicale liberalen en anarchisten. Er moeten vormen van gezag zijn die tussen deze uitersten in liggen en die enerzijds niet de spontaniteit en het verstandige inzicht doden, maar die anderzijds bruikbaar zijn in een Grote Maatschappij, waarin men niet altijd kan wachten totdat een spontane meningsovereenstemming tot een beslissing heeft geleid. Dat dit wachten op een beslissing noodlottig kan worden, heeft men kunnen zien in Brittannië en kort geleden in de USA. Hitler gedijt door het uitstel, dat veroorzaakt werd door de traagheid waarmede de democratische landen tot een beslissing kwamen. Ik geloof dat de oplossing van deze moeilijkheid gevonden zal worden in de wetenschap, dat er meer dan één geneeswijze bestaat. Wij hoeven niet te kiezen tussen absolute vrijheid en blinde gehoorzaamheid. Integendeel. Er zijn schakeringen en graderingen tussen deze twee uitersten; er zijn problemen waarvoor volkomen overeenstemming nodig is en andere waarvoor absolute gehoorzaamheid gebiedend is, en tussen deze twee liggen die problemen waarvoor alleen gemengde houdingen effectief zijn. De nazi’s baseren hun gehele opvoedingssysteem op een eenzijdig gedrag: opvoeding tot haat, tot blinde gehoorzaamheid en tot fanatisme. Wat het doel van een militante democratie moet zijn, is om gemengde houdingen aan te kweken en de eigenschap verschillend te reageren naar gelang van de aard van de vragen en taken, die voor ons liggen. Onder “gemengde houdingen” versta ik een vorm van gedrag, welke niet van het ene uiterste in het andere omslaat, van een hevige haat in onderworpen schuldgevoelens of van een minderwaardigheidsgevoel door overcompensatie in een meerderwaardigheidscomplex, maar welke trots is op een evenwichtigheid van geest, die alleen bereikt kan worden door zelfbeheersing en intelligentie.

Ik twijfel er niet aan of gemengde houdingen kunnen worden aangekweekt, als wij de mensen er maar toe opvoeden. Dit is mogelijk en dit land is werkelijk groot in het voortbrengen van evenwichtige geesten en gemengde houdingen. Hier zijn zelfbeheersing en gelijkmoedigheid verenigbaar met vasthoudendheid en vechtlust. Gezond scepticisme is verenigbaar met een ontwijfelbaar geloof aan sommige fundamentele waarden. Als wij geloven dat de nazi-methode slechts het primitievere type van opvoeding vertegenwoordigt, dan is het slechts een kwestie van werkelijke inspanning aan onze kant en een kwestie van verdere opvoedkundige proefnemingen, om de methoden te bepalen en uit te werken, die geschikt zijn voor ons doel.

Op dezelfde manier is er ook een derde oplossing voor de overdreven antithese of wij zullen moeten opvoeden tot groepseenvormigheid of dat wij de groei van een onafhankelijke evenwichtige persoonlijkheid moeten bevorderen. Het antwoord is te vinden in een soort gradering, een trapsgewijze opvoeding: eerst tot groepseenvormigheid en dan tot de ontwikkeling van de gefacetteerde evenwichtige persoonlijkheid. Natuurlijk bedoel ik met deze trappen geen opeenvolging in de tijd, maar stadia in de aanwending van de methoden, die langzaam leiden zowel tot de schepping van groepsreacties als tot geëmancipeerde houdingen. Het is duidelijk dat deze evenwichtige persoonlijkheid niet onmiddellijk zal ontstaan, en het is zeer waarschijnlijk dat het ideaal niet door alle leden van de gemeenschap bereikt zal worden. Maar toch, het voornaamste verschil tussen een geïntegreerde jeugdpolitiek naar democratisch model en de totalitaire Gleichschaltung van de dictatoriale staten is, dat, terwijl de laatste al zijn instellingen en al zijn rangen dezelfde eenvormigheid oplegt, ons systeem een opvoedkundige strategie zal ontwikkelen, waarin op de lagere niveaus fundamentele eenvormigheid, samenhang, gewoontevorming, emotionele opvoeding en gehoorzaamheid zullen worden aangekweekt en op de hogere niveaus een langzame ontwikkeling van die kwaliteiten zal worden bevorderd, die individualisering doen ontstaan en die onafhankelijke persoonlijkheden vormen. Voor ons zullen groepsleven, loyaliteit t.o.v. gemeenschapsproblemen en emotionele saamhorigheid niet in strijd zijn met het ontstaan van een onafhankelijke persoonlijkheid met een kritische oordeelskracht. Ons geloof is, dat het mogelijk is een type van strijdbare pionier te vormen, die niet fanatiek is, een emotioneel type wiens emoties meer zijn dan onderdrukte angsten, en dat het mogelijk is door middel van gemeenschapservaring een oordeelskracht en een gehoorzaamheid aan te kweken, welke niet blind zijn, maar de uitdrukking zijn van een spontaan geloof in idealen.

Dit nieuwe democratische personalisme zal daarin verschillen van het atomistische individualisme van de laissez-faire periode, dat het de werkelijke krachten van het groepsleven zal herstellen. Het zal dit o.a. bereiken door de grotere aandacht die het zal schenken aan de “bende-leeftijd” en aan de potentiële mogelijkheden, die inherent zijn aan de zelfregelende krachten van het groepsbestaan. Het moet het doel worden van een, de gehele natie omvattende, jeugdbeweging om de beperkingen te overwinnen die ontstaan zijn door isolering, overdreven afzondering en sektevorming en in de plaats daarvan de krachten van het groepsleven te mobiliseren in dienst van een sociaal ideaal. Maar terwijl de dictatoriale staat deze potentiële krachten van het primaire groepsleven verlaagt tot middelen om fanatieke gehoorzaamheid en volkomen eenvormigheid[14] te scheppen, gebruikt de democratie deze krachten van het groepsbestaan om een persoonlijkheid te vormen die kan samenwerken in groepsverband en daarbij toch een persoon kan blijven met oordeelskracht en onafhankelijkheid van geest.

In deze conclusies kon ik niet meer doen dan de richting aangeven waarin mijn Derde Manier ligt. Maar de taak van een idee is juist dit: zij moet de scheppende verbeeldingskracht mobiliseren voor een nieuw doel. Als dit eenmaal is bereikt, dan kunnen de details uitgewerkt worden door gemeenschappelijke ervaring. En op deze gemeenschappelijke ervaring hoeven wij niet te wachten. Wij ondergaan haar op een de gehele wereld omvattende schaal. Dus moeten wij hier en nu beginnen. De oorlog heeft een toestand geschapen waarin de fundamentele voorwaarden voor het vinden van de Derde Manier aanwezig zijn en wij weten allen dat niets anders ons kan helpen dan een verenigde poging van de gehele natie om langzamerhand de nieuwe maatschappijvorm en dat type mens te ontwikkelen dat ons de weg kan wijzen uit de huidige chaos en achteruitgang.

_______________
[8] Vgl. C. Luetkens, Die deutsche Jugendbewegung: Ein soziologischer Versuch (Frankfurt a. M. 1925).
[9] E.Y. Hartshorne, German Youth and the Nazi Dream of Victory (New Vork en Toronto 1941).
[10] De belangrijkste artikelen over de bespreking van de sociologie van adolescenten zijn die van E.B. Reuter, M. Mead, R.G. Forster et al. over “Sociological Research in Adolescence”, in de American Journal of Sociology, juli 1936. Vgl. ook M. Mead, Coming of Age in Samoa (New York 1928); C.B. Zachry en M.C. Lighty, “Report on the Study of Adolescence of the Commission on Secondary School Curriculum”, Emotion and Conduct in Adolescence (New York 1940); P. Blos, The Adolescent Personality (New York); H.P. Rainey, How Fares American Youth? (Washington D.C.); F. Redl, “Emotion and Group Leadership”, in Psychiatry, 1942; E.D.A. Partridge, Leadership among Adolescent Boys (Bureau of Publications, Teachers College, Columbia University, New York 1934).
Van bijzonder belang zijn de publicaties van de American Council of Education on Negro Adolescence: J. Dollard en A. Davies, Children of Bondage; C.S. Johnson en F. Frazer, Negro Youth at the Cross-roads; W.L. Warner, et al., Class and the Color Barrier; en de samenvatting van deze studies door E.L. Sutherland, Class, Color and Personality.
Uit de Engelse literatuur, vgl. A.E. Morgan, The Needs of Youth (London 1939); “The Young Adult in Wales”, Report of the South Wales Council of Social Service, Cardiff; J.M. Brew, In the Service of Youth (London 1943); P. Jephcott, Girls Growing Up (London 1943).
[11] Bij de opkomst van de nazipartij werd deze typische positie van de adolescent versterkt door de positie van buitenstaander, waarin gehele klassen van de Duitse bevolking gedreven waren, eerst door de inflatie en toen door de economische crisis van 1929. Dit is een van de redenen van de overheersing in de Partij zowel van jonge leeftijdsgroepen als van die beroepsgroepen, die het zwaarst hadden geleden onder de depressie en die onder het oude systeem weinig toekomst meer voor zich zagen. (Vgl. Hans Gerth, “The Nazi Party: Its Leadership and Composition”, in de American Journal of Sociology, jan. 1941. Hier volgen enige statistische voorbeelden:
a. Voor het overheersen van jongere leden in Hitlers Partij (uit Gerth, p. 530). Leeftijdsopbouw in percentages van de totale bevolking in de jaren 1931, 1932 en 1935 in vergelijking met de leeftijdsopbouw van de Sociaal Democratische Partij in 1931 en de totale bevolking boven 18 jaar in 1933 (uitgezonderd het Saargebied, Oostenrijk en Sudetenland).

Leeftijdsgroep    Nationaal Socialistische Partij       Soc. Dem. Partij    Totale bevolking



1931 1932 1935 1931 1933
18-30 37.6 42.2 35.4 19.3 31.1
31-40 27.9 27.8 27.9 27.4 22.0
41-50 19.6 17.1 20.8 26.5 17.1
boven 50 14.9 12.9 15.9 26.8 29.8


Van de 11.160 leraren die een betaalde betrekking hadden bij de Hitlerjugend op 1 oktober 1937 bedroeg de groep van boven 40 jaar 15.8 %, die van tussen 30 en 40 jaar 40.5 % en die van jonger dan 30 jaar 42.7 % (Frankfurter Zeitung, 3 aug. 1938).
b. Beroepsindeling van de leden van de nazipartij in 1933 en 1935 (naar Gerth, p. 527).

Beroepsgroep Partijleden

Totale werkzame bevolking *

1933 1935           
1933 1935
Handarbeiders 31.5 32.1
46.3 38.5
Witte boorden employés       21.1 20.6
12.5 12.5
Onafhankelijken ** 17.6 20.2
9.6 9.6
Ambtenaren 6.7 13.0
4.6 4.6
Boeren 12.6 10.7
21.1 28.9
Anderen *** 10.5 3.4
5.9 5.9


* In de vierde kolom zijn de landarbeiders, die in de derde kolom bij de “handarbeiders” gerekend waren, geclassificeerd onder de “boeren”, waardoor onder handarbeiders in de vierde kolom alleen die vallen, die niet-agrarische werkzaamheden verrichten en die dus vooral uit de steden komen.
** Geschoolde handwerkslieden, onafhankelijke beroepen, kooplieden, etc. uitgezonderd onafhankelijke boeren.
*** Huishoudelijk personeel en niet-agrarisch werkzame familieleden.
De tweede en derde groep, die naar verhouding veel sterker zijn vertegenwoordigd in de Partij dan in het totaal aantal actieven, zouden dus die zijn, die het meest geleden hebben van de blijvende daling op de maatschappelijke ladder, die veroorzaakt werd door de inflatie. Ofschoon groep 1, de handarbeiders, het stedelijke proletariaat, en groep V, de boeren, even zwaar geleden hebben onder de economische depressie, voelden zij toch geen sociale wrok en hun positie van buitenstaander was psychologisch anders gekleurd.
[12] Ondertussen is het “Atlantic Charter” gepubliceerd en er bestaat een grote bereidheid om de problemen van de wederopbouw te bespreken op het niveau van algemene abstracties of in termen van de concrete machinerie. Het is echter nog steeds waar, dat de dynamische ideeën, de scheppende visie, ontbreken. Deze kunnen alleen een gemeenschap werkelijk integreren en een gemeenschappelijke actie krachtig steunen.
[13] Sedert dit werd geschreven heeft men in Brittannië een “National Youth Service” ingesteld. Wij moeten afwachten hoe die zal werken.
[14] Zie de beschrijving van een nazi-arbeidskamp voor meisjes in Hartshorne. op. cit., blz. 20 e.v.

Nog enige literatuur over dit onderwerp
Klaus Mehnert, Die Jugend in Sowjetrusland (Berlijn 1932).
H. Spaull, Te Youth of Russia (Londen 1933).
G.F. Kneller, The Educational Philosophy of National Socialism, gepubliceerd voor het “Departement of Education in Yale University” (Yale en Londen 1941) (met uitvoerige bibliografie).
A. Thorburn, “Psychological and Other Aspects of Recent Trends in German Education” in British Journal of Educational Psychology, deel V-VI, 1934-36.
Betty en Ernest K. Lindley, The New Deal for Youth (New York 1939), “Youth Education To-day” in Sixteenth Yearbook of the American Association of School Administrators, National Association, (Washington 1938).
American Youth Commission, A Program of Action for American Youth (Washington 1939).
R. Schairer, “What English War Education teaches the World”, in The Journal of Education and Sociology (New York, okt. 1941).