Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Massaopvoeding en groepanalyse

1. De sociologische interpretatie van de opvoeding

Men kan verwachten dat de recente crisis van de democratie en het liberalisme die landen, die nog van hun vrijheid genieten, enige gebreken van hun systeem in de veranderde toestand van de wereld onder ogen zal brengen. Democratie en vrijheid kunnen slechts worden gered als wij de geleidelijke omvorming van de totalitaire staten bestuderen, niet om hun methoden te kunnen nabootsen, maar om de oorzaken van die structurele veranderingen te vinden die de dictatuur maakten tot een van de mogelijke reacties op de situatie, waarin de moderne wereld verkeert. Wij kunnen alleen verwachten dat wij oplossingen zullen vinden die in overeenstemming zijn met onze democratische en liberale idealen, wanneer wij weten waarom die democratieën, die niet opgewassen waren tegen de nieuwe situatie, er toe kwamen het dictatoriale stelsel te aanvaarden. Ofschoon de oorzaken die tot haar ondergang leidden zeer complex waren en de gebreken van de moderne economische en politieke orde in de eerste plaats de schuldige waren, kan toch niemand ontkennen dat het gebrek aan geestelijke weerstand een zeer belangrijke rol speelde bij deze ineenstorting. Niet alleen was het opvoedkundige systeem in deze landen ongeschikt voor massaopvoeding, maar de psychologische processen, die buiten de school om werkten, werden zonder enige werkelijke sociale controle gelaten en moesten dus noodzakelijk leiden tot chaos en desintegratie.

De nieuwe democratieën van het Westen, die door haar grotere economische veiligheid nog geen directe crisis hebben doorgemaakt, moeten zich door deze tijdelijke kalmte niet laten misleiden. Precies dezelfde krachten, die de gehele structuur van de maatschappij over de gehele wereld omvormen, werken ook in haar en wij moeten ons afvragen of zij er beter aan toe zijn wat haar opvoedingsstelsels betreft. De democratische regeringen kunnen zich niet beroemen op de ontdekking van bevredigende vormen van sociale controle, die de plaats innemen van een verdwijnende cultuur, of op nieuwe psychologische technieken om aan de behoeften van een massamaatschappij te voldoen. Een algemene psychologische ineenstorting kan slechts voorkomen worden als wij ons de aard van de nieuwe toestand snel genoeg realiseren en de doeleinden en middelen van de democratische opvoeding overeenkomstig kunnen herbepalen.

Deze hervorming van de democratische en liberale doeleinden en methoden, teneinde deze aan te passen aan een nieuwe maatschappij, vereist een sociologische interpretatie van de opvoeding. Ik zal hier enige van haar conclusies nader aangeven:

1. De opvoeding vormt de mens niet in het abstracte, maar in en voor een gegeven maatschappij.

2. De uiteindelijke opvoedkundige eenheid is nooit het individu, maar de groep, die kan variëren naar omvang, doel en functie. Hiermee zullen de overheersende gedragsvormen variëren, waaraan de individuen zich in deze groepen zullen hebben te houden.

3. De opvoedkundige doeleinden van de maatschappij kunnen niet juist begrepen worden, zolang zij gescheiden worden gehouden van de situaties die elk tijdperk onder de ogen moet zien, en van de sociale orde, waarvoor zij zijn opgesteld.

4. Gedragslijnen en normen zijn voor de socioloog geen doeleinden op zichzelf, maar altijd de uitdrukking van een wisselwerking tussen individuele en groepsaanpassing. Het feit dat normen als zodanig niet absoluut zijn, maar veranderen met de veranderende sociale orde en dat zij de taken helpen oplossen waarvoor de maatschappij wordt gesteld, kan niet begrepen worden uit de ervaring van het enkele individu.[16] Voor hem schijnen zij absolute en onveranderlijke geboden te zijn en zonder dit geloof in haar stabiliteit kunnen zij haar werking ook niet uitoefenen. Haar ware aard en functie in de maatschappij, als een vorm van collectieve aanpassing, openbaren zich slechts wanneer wij haar geschiedenis vele generaties lang vervolgen en haar daarbij voortdurend in verband brengen met de veranderende sociale achtergrond.

5. Deze opvoedkundige doeleinden in hun sociale omraming worden aan de nieuwe generatie overgeleverd tezamen met de heersende opvoedkundige technieken. De opvoedkundige technieken ontwikkelen zich op haar beurt ook niet onafhankelijk, maar altijd als een onderdeel van de algemene ontwikkeling van de “sociale technieken”. De opvoeding wordt dus pas goed begrepen als wij haar beschouwen als een van de technieken die het menselijk gedrag beïnvloeden en als een middel tot sociale controle. De geringste verandering in deze meer algemene technieken en controles werkt terug op de opvoeding in engere zin, zoals zij binnen de schoolmuren wordt doorgevoerd.

6. Hoe meer wij de opvoeding beschouwen van het gezichtspunt van onze laatste ervaringen uit, dus als slechts één van de manieren van beïnvloeding van het menselijk gedrag, hoe duidelijker het wordt dat zelfs de doelmatigste opvoedkundige techniek gedoemd is te mislukken, tenzij zij in verband gebracht wordt met de overige vormen van sociale controle. Geen opvoedkundig stelsel is in staat emotionele stabiliteit en geestelijke integriteit in de nieuwe generatie te handhaven, tenzij het een soort gemeenschappelijke strategie voert met de sociale krachten die buiten de school werken. Vooral in de huidige tijd is het slechts door samenwerking met deze krachten mogelijk de sociale invloeden in toom te houden, die anders het gemeenschapsleven zouden desorganiseren. Slechts door een gecoördineerde aanval op deze desorganiserende invloeden van de massamaatschappij op de geest van het individu kan men hopen dat men de massapsychosen, zoals die zich op het Continent ontwikkelen, zal kunnen tegenhouden.

De sociologische interpretatie van de opvoeding zal waarschijnlijk op verzet stuiten bij die opvoeders uit het liberale tijdperk, voor wie het enige waardige doel van de opvoeding de ontwikkeling van een onafhankelijke persoonlijkheid scheen te zijn. Zij dachten dat zij de autonomie van de persoonlijkheid hadden gered door de analyse van het sociale kader, waarin de mens moet handelen en voortleven, te negeren.

Nu weten wij dat de maatschappelijke blindheid in plaats van een deugd een verouderde methode is om de werkelijkheid te zien en dat noch de zaak van de vrijheid noch de idee van de persoonlijkheid ermee gediend is, als men de ogen sluit voor de betekenis van de omgevingsfactoren.

In het victoriaanse tijdperk, toen een kleine elite de zaken van de democratie beheerste, veroorzaakte een idealistische opvatting van de opvoeding, die geen aandacht schonk aan het sociale aspect, niet veel kwaad. De sociale omstandigheden waaronder deze kleine elites opgroeiden, boden voldoende gelegenheid tot individuele ontwikkeling. Er was niets in de omgeving van de weinige bevoorrechten, wat de groei van een algemeen ontwikkelde persoonlijkheid verhinderde in diegenen die de aangeboren gaven bezaten zich ten nutte te maken deze mogelijkheden. Noch leidde deze verwaarlozing van de betekenis van de sociale omgeving toen tot zichtbare crisissymptomen in de massa’s, want deze werden ondanks haar geestdodend, zwoegend bestaan toch geestelijk beschermd in haar gemeenschapsleven, en de traditionele methoden van regeling van het menselijk gedrag waren vrij doelmatig, dankzij de traagheid van de sociale ontwikkeling. Maar deze blindheid voor de sociale omgeving, waarin de persoonlijkheid wordt gevormd, blijft slechts ongestraft, zolang de democratie een democratie van weinigen is. De isolerende methode van het liberale denken had de tendentie om elk onderdeel tot iets absoluuts te verheffen. Dus beschouwde men het doel en de techniek van de opvoeding als dingen die op zichzelf goed of slecht waren, zonder rekening te houden met enige sociale achtergrond. Zodra de massa’s politiek actief worden zijn er nieuwe vormen van opvoeding noodzakelijk en de selectie en handhaving van de sterk individualistische standaarden van de elite worden een zaak van openbaar belang. In dit stadium is het niet langer mogelijk het probleem van de opvoeding tot de school te beperken. De opvoeding kan niet langer beschouwd worden als een betrekking tussen twee individuen, de leraar en de leerling; men kan haar niet langer zien als een persoonlijke en private verhouding, maar als een onderdeel van het ruimere verband van de sociale processen.

Een andere onvruchtbare tendentie kan gevonden worden in het feit, dat het karakter werd gevormd voor het leven en “leven” betekende de een of andere vage algemeenheid: een vacuüm, waarin door een geheimzinnige harmonie alles wel goed zou terechtkomen. Nu weten wij dat dit vacuüm, dat “leven” genoemd werd, voor een groot deel bestaat uit de maatschappij met haar veranderende toestanden en instellingen.

De liberale opvoeding met haar gebrek aan inzicht in de sociale achtergrond werkt vrij aardig, wanneer, zoals in tijden van welvaart en algemene expansie, iedereen met enig karakter een goede kans krijgt zijn weg in het leven te banen. Zij faalt echter, wanneer de algemene expansie en welvaart ophouden en de verschillende groepen weer op zichzelf worden aangewezen, wanneer werkloosheid en gebrek aan mobiliteit de energie van de alleenstaande individuen uitputten. Het negeren van het sociologische gezichtspunt ruimt de sociale problemen niet uit de weg, maar leidt tot een volledige chaos die gekenmerkt wordt door de toenemende invloed van hen die orde in de maatschappij willen scheppen, echter niet door wetenschappelijk opgestelde richtsnoeren, maar door dictatoriale bevelen. De sociologische kortzichtigheid van dogmatische denkers verhindert ons te beseffen dat er binnen het democratische en liberale stelsel al methoden beschikbaar zijn, die ons, als zij op de juiste wijze worden ontwikkeld, zouden kunnen helpen de veranderende toestand in de juiste banen te leiden. Maar wil men opgewassen zijn tegen de nieuwe omstandigheden van een massamaatschappij zonder het pad te effenen voor dictatuur en mechanische eenvormigheid, dan moeten de democratie en het liberalisme hun onverantwoordelijk optimisme en hun laisser-fairepolitiek opgeven en de principes bestuderen die de sociale stromingen beheersen. Zo moeten wij niet denken dat de kennis van de sociale omstandigheden, die in een massamaatschappij voorkomen, gelijk staat met een nivellering van de persoonlijkheid. Het is gewoonlijk mogelijk een grote maatschappij in kleinere eenheden te splitsen en daarin kan men die omstandigheden bevorderen, die de individuele verschillen tussen de leden van een groep vergroten.

Op dezelfde manier zal de weerzin van de idealist van het voorafgaande tijdperk om de normen in verband te brengen met de veranderende historische en sociale achtergrond vanzelf verdwijnen. Een studie van de processen, die de sociale geldigheid van bepaalde ethische standaarden ondersteunen of vernietigen, betekent geen relativisme, anarchie of minachting van standaarden in het algemeen, maar zij is slechts een poging om ruimte te vinden voor socratische overpeinzingen. De socratische overpeinzing in haar oorspronkelijke vorm was het eerste symptoom van democratische verandering in een maatschappij, waar de besten en wakkerste van het volk trachtten een wetenschap te scheppen, die de verdwijning van de oude zedenwetten en de legendarische verklaringen met een kritische geest zou analyseren. Zij hoopten rationele normen vast te stellen die geldig zouden zijn voor een stadsgemeenschap en die in harmonie zouden zijn met de nieuwe denkgewoonten in een wereld, die gebaseerd was op handwerk en handel.

Dit ethische stelsel was een rationele manier om normen opnieuw vast te stellen in kleine intellectuele groepen, waar de traditie aan het verdwijnen was. Wanneer zullen wij de moed hebben toe te geven dat onze rechters, geestelijken, dokters, onderwijzers en maatschappelijke werkers op dezelfde manier voortdurend in aanraking komen met conflicten, waaraan het individu het hoofd moet bieden bij zijn aanpassing aan de veranderde omstandigheden? Nu weet noch degene, die raad vraagt, noch degene van wie verwacht wordt dat hij deze zal geven, meer aan welke normen en ethische standaarden hij zich moet vastklampen. Wanneer zullen wij willen toegeven dat in de chaos, waarin de oude omstandigheden verdwijnen en de nieuwe eisen nog niet duidelijk zijn vastgesteld, een systematische bespreking van het voor en tegen van verschillende standaarden zeer hard nodig is? Wanneer zullen wij begrijpen dat de enige manier om de dictators te verhinderen ons een nieuw geloof en nieuwe zedenwetten op te dringen, hierin bestaat dat wij in ons midden een forum oprichten, dat leiding zal geven aan de zedelijke aanpassing in een periode van snelle overgang? Het gezag van zulk een forum zou natuurlijk niet mogen worden ontleend aan enige dictatoriale macht, maar zou moeten berusten op het prestige, dat verkregen zou worden doordat het geleid zou worden door de beste geesten en doordat het gegrondvest zou zijn op het nauwe contact met die meerderheid, die haar theorieën in praktijk zou moeten brengen.

In hetgeen volgt wil ik de aandacht vestigen op het ontstaan van twee nieuwe problemen en op de langzame groei van enige nieuwe psychologische technieken, die, indien zij verder worden ontwikkeld, moeten bijdragen tot de hernieuwde aanpassing van individuen en groepen in onze maatschappij. Eerst wil ik een mogelijke wijze van behandeling voorstellen van het probleem van de groei van nieuwe democratische standaarden en hun aanpassing aan de veranderende sociale omstandigheden. Een van de diepste oorzaken van de onzekerheid van de democratische cultuur ligt in het feit dat de mensen het respect verliezen voor zedelijke standaarden in het algemeen. De voornaamste reden voor deze toenemende minachting is, dat in een veranderende maatschappij de meeste van de eeuwenoude normen, die in haar vroegere omgeving wel zin hadden, uit de tijd raken zonder dat zij worden opgegeven. Het wordt algemeen erkend dat de zedelijke geboden, waaraan men niet langer kan voldoen omdat zij het contact met de werkelijkheid hebben verloren, het aantal wetsovertreders vergroot en een verminderde trouw aan de wet in het algemeen ten gevolge heeft. Het democratische stelsel heeft nog geen machinerie gevormd die deze verouderde regels uit onze zedenwet zou kunnen verwijderen, zoals de verouderde wetten uit ons Wetboek worden verwijderd. Wij moeten niet vergeten dat zedenwetten, evenals wettelijke regelingen, middelen zijn om het menselijk gedrag een bepaalde vorm te geven. Dat wij het tot dusver op zedelijk gebied hebben kunnen stellen zonder een institutionele controle, komt voornamelijk omdat de zedelijke standaarden van het gewone leven voor het grootste deel werden geschapen volgens de proefondervindelijke “al doende leert men”-methode en werden overgedragen door een anonieme traditie. Maar dit “al doende leert men” werkt slechts zolang de sociale omstandigheden een onbewuste selectie begunstigen, d.w.z., zolang de verandering zo geleidelijk plaats vindt dat men de ondoelmatig geworden normen na verloop van tijd kan laten varen. Dit is niet wat er op het ogenblik gebeurt. De snelheid van de verandering is beslist te groot om onbewuste experimenten en selectie toe te laten. Het individu is verloren in een onzichtbare maatschappij en is te zwak om voor zichzelf nieuwe normen te bedenken. Het resultaat is een zedelijke chaos waarin religieuze standaarden, familietradities en nabuurschappelijke zeden hun geldigheid verliezen zonder te worden vervangen door andere principes.

De dictatoriale maatschappijen komen tot een korte en bondige oplossing. Zij stellen haar wetten eenvoudig op in de geest van een totalitaire Gleichschaltung. Op deze niets ontziende wijze vullen zij een kloof, die eigenlijk door een democratische heraanpassing zou moeten worden overbrugd, zodat zowel de deskundige als de “man in the street” de nieuwe standaarden zou kunnen uitwerken. Maar om dit stadium te bereiken moeten alle bevoegde instellingen in onze democratische maatschappijen, zoals Kerken, scholen en sociale diensten, onze morele standaarden op een meer wetenschappelijke manier onderzoeken. Zij moeten beseffen dat deze standaarden niet aan waardigheid winnen door voor te wenden dat zij eeuwig en onveranderlijk zijn. De ontwikkeling van het maatschappelijk werk en de sociale wetenschappen bewijst dat het opstellen van een zedenwet een onderdeel is van het probleem van de rationele aanpassing en dat bv. de maatschappelijke werker voortdurend bezig is gevestigde gewoonten te wijzigen zonder ook maar enigszins het vraagstuk van de standaarden onder het oog te zien.

De moderne sociologie en psychologie gaan niet alleen vooruit in het hervormen van morele standaarden, maar ook in het vinden van nieuwe methoden van aanpassing door groepsanalyse. Hier raken wij een probleem aan, waarvan men zich reeds bewust was in de Griekse tragedie, waar de betekenis van collectieve catharsis voor het eerst werd uitgewerkt. Ofschoon deze experimenten tot dusver geïsoleerd zijn voorgekomen en nog in het eerste beginstadium van ontwikkeling verkeren (gewoonlijk kennen zelfs de schrijvers niet hun volle betekenis), waag ik het te zeggen dat wij hierin het ware alternatief hebben voor de fascistische uitbuiting van groepsemoties. Wij moeten ons losmaken van het vooroordeel dat de groepswisselwerking slechts kan leiden tot massapsychose en dat groepen en massa’s niet kunnen worden voorgelicht, maar onvermijdelijk ten prooi moeten vallen aan ideologieën. De democratie moet leren de krachten van de groepswisselwerking aan te wenden op een positieve cathartische wijze.

Deze twee wijzen om ons probleem te benaderen zijn blijkbaar niet opvoedkundig in de beperkte zin van het woord. Maar het is duidelijk dat zij de opvoeding aanvullen, zodra wij beseffen dat al de methoden die de aanpassing rationeel maken (zowel in individuen als in groepen) slechts verschillende werktuigen zijn, die gebruikt kunnen worden bij het gezamenlijke werk van de hervorming van het menselijk gedrag.

2. Individuele aanpassing en collectieve eisen

Volgens de moderne opvatting van de psychologie en sociologie kan de werkelijke betekenis van elke menselijke handeling pas worden begrepen, wanneer zij gedefinieerd wordt in termen van aanpassing. Aanpassing betekent dat een organisme op een of andere manier zijn innerlijk en uiterlijk gedrag in verband brengt met de eisen van de omgeving.[17] De eenvoudigste vorm van aanpassing, de proefondervindelijke, kan men waarnemen bij het gedrag van een dier dat in een kooi is opgesloten en tracht te ontvluchten door tegen de spijlen op te rennen of door in elke hoek naar een uitgang te zoeken. Als een kind zindelijkheid leert door een inwendige beheersing van de spanningen van zijn ingewanden, spreken wij van een aanpassing aan de hygiënische eisen van zijn sociale omgeving. En op dezelfde wijze als hij zijn emotionele spanningen leert aanpassen aan de vormen van uitdrukking, die in zijn familie of zijn land gebruikelijk zijn, spreken wij nog van zelfaanpassing, ofschoon deze al op een hoger niveau plaats vindt.

Elk levend wezen bevindt zich in een voortdurende toestand van aanpassing. Toch hebben wij de neiging het feit te overzien dat onze houdingen voortdurend in verband staan met de ons omgevende wereld, omdat wij onder normale en gelijkblijvende omstandigheden in het algemeen gebruik maken van traditionele vormen van gedrag. Maar traditionele gedragsvormen, zoals mores en conventies, zijn op zichzelf niets anders dan de resultaten van vroegere aanpassingen van onze voorvaderen. Zij blijven voornamelijk bestaan omdat zij reacties zijn op typische situaties die nog in onze maatschappij voorkomen. Daar het alleen onder veranderende omstandigheden mogelijk is te beseffen dat ons gedrag gebaseerd is op aanpassing, kiezen wij als voorbeeld een groep die een snelle verandering doormaakt.

Als men over immigrantengroepen leest, zoals de Poolse boeren in Amerika, wier gedrag meesterlijk wordt beschreven door Thomas en Znaniecky,[18] of over het lot van de aristocratische vluchtelingen in Parijs na de Russische revolutie, dan kan men bepaalde typische processen en conflicten aan het werk zien. In het eerste stadium van haar verblijf in het vreemde land heeft de immigrantengroep de neiging zich aan de nieuwe toestand aan te passen als één enkele gesloten groep. Later verkiezen enigen van haar leden hun eigen aanpassing te maken. Wij spreken, ter onderscheiding van individuele aanpassing, van collectieve aanpassing zolang de groep op de een of andere manier bij elkaar blijft. Zolang de collectieve aanpassing overheerst, handelt het afzonderlijke lid van de groep niet volgens zijn directe persoonlijke belangen, maar als een lid van het gehele sociale lichaam. Het is vooral zijn gevoel van zwakheid en afzondering in een vijandige omgeving, die hem zijn persoonlijke verlangens ondergeschikt doet maken aan de eisen van de groep. In dit stadium is daarom wederzijdse hulp en spontane samenwerking regel en elke man gebruikt zijn bekwaamheden in het belang van de groep. Bovendien bevinden wij, dat de gehele groep zich vereenzelvigt met het afzonderlijke lid ervan, als deze van buiten af wordt aangevallen.

Deze gemeenschapsgeest verdwijnt, wanneer later, onder veranderende omstandigheden, bepaalde leden van de groep bijzondere mogelijkheden krijgen. Vooral de jongeren die de nieuwe taal geleerd hebben, een doeltreffende opleiding hebben gekregen en hun denkgewoonten hebben aangepast aan het nieuwe geestelijke klimaat, zullen betere mogelijkheden hebben dan de ouderen in de keuze van een carrière.

Met de objectieve mogelijkheden zullen ook de subjectieve reacties veranderen. Het is in dit stadium, dat een verschil tussen individuele en collectieve aanpassing duidelijk wordt. Terwijl de jongere leden hun weg banen door middel van individuele aanpassing, d.w.z., door hun bijzondere gelegenheden aan te grijpen zonder te achten op de behoeften van de groep, houden de ouderen hardnekkiger vast aan de collectieve vormen van aanpassing. Hoe hopelozer hun toestand in de nieuwe omstandigheden wordt, hoe groter hun orthodoxie zal zijn. Zij zullen een bijzondere betekenis hechten aan elk detail van hun vroegere aristocratische gewoonten en zij zullen hun klassebewustzijn en antidemocratische visie nog dogmatischer aankweken dan vroeger. Zij doen dit omdat zij voelen, zelfs al is dit slechts onbewust, dat, indien de samenhang van de groep, waarvan hun lot afhangt, wil blijven bestaan, er een veel grotere nadruk voor nodig is dan in hun land van oorsprong het geval was. Van nu af aan zal hun orthodoxie niet alleen een gewoontehouding zijn, maar zij zal een psychologische druk op de jongeren gaan uitoefenen in een poging om de jeugdige neiging tot individuele aanpassing ondergeschikt te maken aan de samenhang van de groep.

Hier hebben wij een voorbeeld, waarin het probleem van “Individuele Aanpassing en Collectieve Eisen” geïllustreerd is door een eenvoudig conflict. Een van de essentiële oorzaken van menselijke conflicten wordt gevonden, wanneer het optimum van individuele aanpassing niet langer samenvalt met de collectieve eisen van de groep. Een botsing tussen de directe belangen van het individu en die van de groep treedt zelfs op onder gelijkblijvende omstandigheden in een harmonisch gemeenschapsleven. Zelfs wanneer de groep, die wij bespreken, in haar land van oorsprong leefde en er geen tekenen van enige revolutionaire methode aan de horizon te zien waren, dan was er toch enige spanning aanwezig in de dagelijkse aanpassingen. Maar daar was het altijd mogelijk het individu erop te wijzen dat het door de opoffering van enige van zijn directe persoonlijke voordelen tenslotte zou winnen door te delen in de vergrote macht van de groep. De kwesties hadden nog niet het stadium bereikt, waarbij het onmogelijk wordt een compromis te vinden tussen de individuele en gemeenschapsbelangen.

Laten wij het probleem in algemene vorm stellen: in elk geval van menselijke aanpassing hebben wij te doen met een meer of minder krachtig conflict tussen de oorspronkelijke impulsen van het individu in zijn streven naar maximale bevrediging en zelfontplooiing en de taboes en verboden, waarmee de maatschappij tracht deze te remmen.

Jessie Taft[19] beschrijft hoe Jack, een kleine jongen, de verschillende voorwerpen in haar spreekkamer kapot trachtte te maken en allerlei verboden dingen deed om de “grens” te weten te komen, die de volwassene aan zijn handelingen zou stellen. De aard van deze “grens” is het probleem van de socioloog, omdat het “dat mag niet”, dat de volwassene het kind oplegt, niet eenvoudig de uitdrukking is van zijn zuiver persoonlijke opvattingen. Dit “dat mag niet” en deze collectieve eisen zijn meestal de gebruikelijke standaarden van gedrag in een gegeven maatschappij en uit zijn zelfaanpassingen leert het kind langzamerhand het juiste compromis vinden tussen zijn impulsen en de collectieve eisen, die de maatschappij stelt.

In de laatste tien tot twintig jaar, die gekenmerkt werden door een overdreven individualisme van bepaalde groepen, zijn er velen geweest die dachten dat de sociologische en psychologische heraanpassing ons in staat zou stellen al onze neigingen vrij spel te laten. Zij beginnen nu te beseffen dat dit onmogelijk is en dat een zeker aantal remmingen onvermijdelijk is. Voor ons is de vraag daarom niet zo zeer, of wij het kunnen doen zonder conventies en remmingen, maar of wij een duidelijk onderscheid kunnen maken tussen taboes, die niets anders zijn dan een geestelijke overlast, en redelijke principes zonder welke een maatschappij niet kan blijven bestaan. Zo zijn wij in staat de principes te bepalen die ten grondslag liggen aan de instellingen in een goed geslaagde maatschappij en in een, die een mislukking is geworden.

Naar mijn oordeel zijn er drie hoofdcriteria om het onderscheid tussen geslaagde en niet-geslaagde maatschappijen vast te stellen:

a. Een goed geslaagde maatschappij zal zo zuinig mogelijk zijn in het gebruik van verbodsbepalingen en remmingen.

b. Zij zal een onderscheid maken tussen humane en schadelijke verbodsbepalingen.

c. Door middel van haar instellingen zal zij het individu helpen zijn aanpassing zo goed mogelijk te doen en zij zal diegenen te hulp komen die in hun aanpassingen zijn gefaald.

Ons volgend probleem is dus iets meer te weten te komen over de aard van deze standaarden en collectieve eisen, over hun sociale en psychologische oorsprong en over hun functie in de vroegere en tegenwoordige maatschappij. In de allereerste plaats moeten wij beseffen dat zij naar hun aard niet homogeen zijn en het zal beter zijn ze te behandelen onder verschillende hoofden, overeenkomstig de bijdrage die zij leveren tot de heraanpassing van groepen en individuen.

Ik zal eerst de rationele conventies en taboes noemen, die een bepaalde functie hebben in een gegeven sociale orde. In de tweede plaats zal ik die verbodsbepalingen behandelen die verkeerde psychologische aanpassingen veroorzaken, omdat zij ontspringen aan tegenstrijdige instellingen. Ten derde zijn er standaarden die eens functioneel waren, maar nu irrationeel zijn geworden, omdat zij alle sociale betekenis hebben verloren. In de vierde plaats komen wij tot weer andere standaarden die, ofschoon zij op zichzelf irrationeel waren, door het een of andere sociale proces een werkelijke functie in de huidige maatschappij hebben gekregen. Tenslotte zullen wij die verouderde conventies moeten behandelen, die geen werkelijke functie hebben en dus eenvoudig een psychologische last vormen.

1. Wat de eerste categorie betreft, onder functionele standaarden versta ik die standaarden, die een bepaalde functie hebben te vervullen zonder welke geen maatschappij, en zeker niet de onze, kan blijven bestaan. Zo zou het onmogelijk zijn doodslag toe te laten, zelfs al zou een zekere agressiviteit inherent zijn aan de mens. In dit geval is de enige oplossing, die een maatschappij kan bieden, het een of andere afvoerkanaal of de een of andere vorm van sublimering voor deze drang te vinden. Op dezelfde manier moet het individu minder belangrijke gewoonten, zoals stiptheid, discipline, volharding, grondigheid, worden ingeprent om samenwerking in onze maatschappij mogelijk te maken.

2. De zaak ligt heel anders bij die standaarden die, ofschoon zij een functie hebben, in strijd zijn met andere standaarden door het gebrek aan coördinatie in onze instellingen. Als de familie ons nabuurschappelijke zeden leert, waarin wederzijdse hulp iets vanzelfsprekends is, terwijl de wetten van de markt ons dwingen van ons af te bijten, dan is het gevolg van deze tegenstrijdige eisen een soort neurose.

Karen Horney[20] heeft daarom in haar interessant boek gelijk, als zij zegt dat deze typen van neurose het product zijn van een concurrentiemaatschappij. Deze conflicten zullen nooit door het individu zelf worden opgelost, zolang er geen bevredigende coördinatie bestaat tussen de maatschappelijke instellingen. Toch wordt het individu zelfs hier geholpen bij het vinden van een geschikt compromis tussen de tegenstrijdige tendenties, als hij door een sociologische analyse beseft dat de oorzaak van het conflict niet bij hem ligt en dat een verbetering alleen tot stand kan worden gebracht door een collectieve poging om onze tegenstrijdige instellingen te coördineren.

3. De toestand wordt nog gecompliceerder als het conflict in de geest van het individu veroorzaakt wordt door het feit dat de standaarden, die hem als maatstaf dienden, geen werkelijke functie meer hebben in de tegenwoordige maatschappij, ofschoon zij in het verleden wel zin hadden. De reden waarom zulke verouderde standaarden kunnen blijven bestaan, ligt in het feit dat de mens de meeste van zijn aanpassingen niet maakt door echte reacties, maar door culturele vormen van gedrag en traditioneel ingestelde sociale standaarden toe te passen. Zo kunnen de geboden, waardoor hij geleid wordt, tot een vroeger stadium van de maatschappij behoren, terwijl de werkelijke problemen, waaraan hij zich moet aanpassen, van recente oorsprong zijn.

Freud heeft aangetoond dat deze verouderde eisen kunnen worden verklaard in termen van de vorming van het Ik-Ideaal. De belangrijkste elementen van het Ik-Ideaal worden in de vroege kindsheid gevormd en weerspiegelen dus zeer dikwijls de wensen van de ouders. Maar door dezelfde mechanismen, waardoor wij deze eisen van onze ouders overgenomen hebben, kunnen de laatsten deze hebben meegekregen van hun ouders, zodat zij voor het grootste deel de weerspiegeling zijn van een voorbijgegane tijd. Dit is de reden, waarom de fundamentele reeks van geboden, die ons leven beheersen, zeer dikwijls achterblijft bij de actuele werkelijkheid, waaraan wij ons moeten aanpassen.

Het is daarom duidelijk dat een te sterk Ik-Ideaal in bepaalde gevallen, zoals M.W. Wulff met interessante voorbeelden heeft aangetoond,[21] een belemmering kan worden bij onze aanpassing aan de werkelijkheid. In het geval van onze immigrant bv. hadden de aristocratische tradities functionele betekenis in een maatschappij, die gebaseerd was op het onderscheid van standen. Maar precies dezelfde eisen worden zinloos en onverdraaglijk voor iemand die zich in een democratische maatschappij een carrière moet maken. Hier kan een rationele sociologische analyse voor het individu van groot voordeel zijn, daar zij zijn aanpassingsmoeilijkheden verklaart en hem in staat stelt zich van die standaarden te ontdoen die niet meer gerechtvaardigd kunnen worden.

4. Wij staan tegenover een bijzondere moeilijkheid in gevallen, waar een oppervlakkige analyse zou bewijzen dat sommige geboden geheel irrationeel en zinloos zijn, terwijl een dieper gaande analyse hun functionele betekenis naar voren zou kunnen brengen. Vele van de gewoonten van de oude aristocraten, hun vasthouding aan allerlei onderscheidingen en het feit dat zij zelfs nog meer waarde hechten aan standen en titels dan in hun land van oorsprong, kunnen voor een lid van de jongere generatie volkomen zinloos schijnen, daar het zich aanpast aan een democratische maatschappij, waarin grotere gelijkheid voor allen bestaat. Zou hij deze conventies van het standpunt van de oudere generatie uit bezien, dan zou hij beseffen dat zij helemaal niet zinloos zijn. De oude conventies hebben een nieuwe functie gekregen in de nieuwe omgeving. Zij zijn tot een verdedigingsmiddel geworden dat in het verborgene de samenhang helpt handhaven tussen diegenen die niet in staat zijn zich individueel aan te passen.

Zo kunnen schijnbaar irrationele houdingen dus een secundaire functionele betekenis krijgen, als men ze beziet van het bijzondere standpunt van een groep. Zelfs hier is de sociologische analyse behulpzaam bij het vinden van de juiste houding t.o.v. deze conventies.

Degenen, die het lot van de traditionele groep niet langer wensen te delen, zullen ze weloverwogen laten vallen, terwijl diegenen die aan hun voortbestaan zelfs onder veranderde omstandigheden nog waarde hechten, hun functionele betekenis beseffen.

5. Tenslotte kom ik tot de bespreking van die standaarden die volkomen irrationeel zijn en slechts ballast betekenen in het leven van een moderne gemeenschap. Zonder twijfel zijn er vele van zulke overblijfselen in onze maatschappij, die ontstonden door de hulpeloosheid van vroegere sociale organisaties. De opheffing van deze irrationele en zinloze geboden is slechts gerechtvaardigd als we de mechanismen kunnen aantonen die ze deden ontstaan. Hier denk ik aan die verklaringen van bepaalde taboes, welke beweren dat deze bv. ontstonden door de eigenaardigheden van de een of andere machtige persoonlijkheid of door het een of andere toevallige gedrag, dat dan werd overgenomen door het grootste gedeelte van het volk. Voorgeschreven dieetsystemen of het onderscheid tussen zuiver en onzuiver voedsel zijn in hun eerste oorsprong waarschijnlijk terug te voeren tot een dergelijke persoonlijke afkeer, die zich door suggestie en imitatie verspreidde. In de volgende generatie kan het een afkeer worden, die in de vroege kindsheid wordt aangeleerd. Deze emotioneel gebonden gewoonten schijnen dan voor iemand, die hun herkomst niet kent, veroorzaakt te worden door een of andere ingeboren afschuw in de mens. In dit stadium heeft er als regel een soort rationalisering plaats, een poging om een religieuze of morele rechtvaardiging te vinden voor de traditionele houdingen. Als de groepsgeest in magische termen denkt, kan hij komen tot de een of andere totem- en taboetheorie. Als de denkgewoonten een utilitaristisch niveau hebben bereikt, kunnen de geboden gerechtvaardigd worden in termen van hun hygiënische waarde. Het is echter duidelijk dat deze slechts schijnbaar rationele rechtvaardigingen in het geheel niet toereikend zijn als verklaringen van morele regels.

Ik kan misschien de indruk hebben gegeven dat ik alleen functionele en rationele standaarden erken en dat ik de irrationele behoeften van de menselijke geest en hun wortels in het onderbewustzijn overzie. Dit is echter niet zo. Door de beperkte ruimte kan ik echter niet treden in een bespreking van die irrationele elementen, die volkomen betekenisloos zijn en in die, welke onbewuste behoeften bevredigen.[22] Op het ogenblik zijn wij onder de indruk van het feit, dat de beschaving een te zware last heeft gelegd op de geest van het individu en dat het grootste deel van onze neurotische symptomen het gevolg is van overbodige remmingen. Het schijnt alsof bepaalde seksuele taboes, bepaalde vormen van overdreven ascetisme en beperkingen van de individuele zelfontplooiing niet zo zeer veroorzaakt worden door sociale of psychologische behoeften, maar door het feit dat de maatschappij tot nu toe een te grof mechanisme is geweest, verkwistend in zijn werking en zo licht de individuele ziel verdrukkend. Aan de andere kant is het mogelijk dat het voortbestaan van te strenge taboes veroorzaakt werd door de autoritaire vorm van de vroegere maatschappij, die een onderdanige geest wilde voortbrengen. Misschien bevordert het aankweken van schuld- en minderwaardigheidsgevoelens op grote schaal de vorming van een onderdanige burger en de taboes, die gedurende de kindsheid op seksuele nieuwsgierigheid gelegd worden, dragen er misschien toe bij de ontwikkeling van een onderzoekende geest te belemmeren.

Hoe meer het fascisme tot deze verouderde intimidatiemethoden vervalt en hoe meer het toegeeft aan de algemene neiging om volstrekte onderdanigheid te eisen, hoe dringender het voor de psycholoog en de socioloog in de democratische landen wordt om de methoden te bestuderen, die in staat zijn deze ruwe vormen van sociale integratie te vervangen door humanere vormen van opvoeding. Een goed geregeerde moderne maatschappij kan werken met minder forcing en onderdrukking op het gebied van de zedenwetten.

De eis om onze morele standaarden te herzien is niet zo nieuw als hij wel lijkt. Wat was de Reformatie en in het bijzonder de Puriteinse beweging anders dan een grondige zuivering van de magische elementen uit de Rooms-katholieke godsdienst, teneinde een meer rationele zedenleer te verkrijgen? Het is een logische voortzetting van deze stroming, als wij nu pleiten voor collectieve eisen, die “eerder functioneel dan formeel, eerder begrijpelijk dan willekeurig, eerder vrijwillig dan gedwongen en eerder aantrekkelijk dan een kwestie van sleur” moeten zijn.[23]

3. Het probleem van de groepanalyse

Laat mij tenslotte enige woorden zeggen over de manieren waarop een maatschappij het individu kan helpen zijn aanpassingen te maken. In vroegere stadia was de hulp aan de armen van materiële aard. De liefdadigheid beperkte zich tot zuivere uiterlijkheden. Het was de psychologie en vooral de psychoanalyse, die het probleem van de subjectieve zijde van de heraanpassing opwierp.

Dit toegegeven zijnde, beschouw ik de enkele individuele hulp, die door de psychoanalytische methode wordt geboden, niet als het laatste woord in de sociale en psychologische heraanpassing. Ik ben eerder geneigd te geloven dat wij een tijdperk naderen, waarin bepaalde vormen van collectieve aanpassing even belangrijk worden als de individuele aanpassing. Van dit standpunt uit gezien schijnt de psychoanalyse, die de nadruk legt op de therapeutische verhouding tussen het enkele individu en de analist, slechts een van de vele mogelijkheden van psychologische behandeling te zijn. Het nadeel van de zuiver individuele benadering is, dat de patiënt gescheiden wordt van zijn sociale achtergrond en behandeld wordt in de spreekkamer, die geen deel is van zijn normale omgeving. De analist moet voornamelijk afgaan op de resultaten van introspectie en de vorm van zelfaanpassing, die hieruit resulteert, maakt geen integrerend deel uit van het dagelijkse leven van de patiënt. Verder houdt de psychoanalytische interpretatie niet voldoende rekening met de gehele sociale en culturele achtergrond, die zeer dikwijls uiteindelijk verantwoordelijk is voor de neurotische symptomen.

Deze zuivere individualistische benadering is inderdaad een symptoom van het liberale tijdperk en verenigt zowel zijn voordelen als zijn eenzijdigheid. Zoals wij hebben gezien, bestond de liberale methode om de problemen van mens en maatschappij te behandelen altijd daarin, dat zij trachtte het individu van zijn sociale omgeving te scheiden. Zo was zij dus, als zij de oorzaak en de genezing van foutieve psychologische aanpassingen, en vooral van neurose, onderzocht, altijd geneigd de werking van de ruimere sociale krachten te overzien. Ofschoon wij ons de grenzen van de psychoanalyse realiseren, betekent dat niet dat wij er tegen zijn. Integendeel, de therapeutische verhouding tussen twee individuen is dikwijls onvervangbaar. Wij willen echter de nadruk leggen op het feit, dat de psychoanalytische heraanpassing niet het gehele gebied dekt. Daarnaast zijn er andere vormen, die men op het ogenblik begint te proberen. Ik heb deze collectieve vormen van aanpassing socio-analyse of groepanalyse genoemd. De socio-analyse betrekt het individuele geval niet alleen op de familieverhoudingen maar op de gehele constellatie van de maatschappelijke instellingen. Tegelijkertijd maakt de socio-analyse een bewuster gebruik van de groepswisselwerking. Een dergelijke benadering zal langzamerhand leiden tot een beheersing van de directe en verder afgelegen omgeving en zal evenveel aandacht schenken aan de culturele als aan de materiële elementen van de omgeving. Daar zulke stromingen nooit afzonderlijk opkomen, maar altijd tegelijkertijd, zou ik de aandacht willen vestigen op enige van deze pogingen, die op het ogenblik nog in een proefondervindelijk stadium verkeren. Misschien is het niet te gedurfd te voorspellen dat de maatschappij, die meer en meer gaat steunen op wetenschappelijke leiding, in de toekomst daarvan gebruik zal gaan maken.

1. De eerste van deze proefnemingen in collectieve aanpassing is slechts een wijziging van de psychoanalytische techniek, toegepast in bepaalde gevallen op kleinere groepen. Deze proefnemingen werden het eerst uitgevoerd in de afdelingen van een zenuwinrichting, waar het noodzakelijk was een techniek te vinden voor de behandeling van een groot aantal patiënten door de naar verhouding kleine staf van het ziekenhuis. In plaats van een analysering van de individuen trachtte men de analytische situatie tot stand te brengen in kleine groepen. De analist begon met een bespreking van de verschillende soorten foutieve psychologische aanpassing. Hoe meer hij op deze manier verder werkte, hoe duidelijker het werd dat deze besprekingen een bevrijdende uitwerking hadden. Men hoeft zich slechts de gretigheid te herinneren waarmee patiënten in kleine groepen hun kwalen bespreken om de mogelijkheden hiervan te leren kennen. Volgens deze experimenten hangt het voornamelijk van de bekwaamheid van de analist af, of hij een goed gebruik maakt van deze emotionele spanning in de groep en of hij in staat is deze in therapeutische kanalen te leiden. Een andere reden waarom deze bespreking in groepsverband een bevrijdende uitwerking had, was dat zij enige patiënten hielp om contact met de analist te krijgen en dit ontwikkelde zich langzamerhand in een soort overdracht. Louis Wender[24] hield enige jaren geleden een lezing voor de New York Neurological Society, waarin hij deze proefnemingen iets nader beschreef en hij had o.a. waargenomen dat de weerstand van de patiënten soms zwakker is dan bij een individuele analyse. De reden schijnt te zijn dat de neurotische symptomen en de verschillende vormen van foutieve aanpassing worden beschreven zonder ze op speciale personen te betrekken. De patiënt leert zo zijn symptomen kennen in andere mensen en pas later bemerkt hij deze in zichzelf.

Niets zou verkeerder zijn, dan dit experiment te beschouwen als een vervangingsmiddel voor de psychoanalyse of het te beoordelen volgens psychoanalytische criteria. Het is iets geheel anders en het is niet zo zeer een radicale geneeswijze voor moeilijke gevallen, maar meer een poging om een mechanisme op gang te brengen door het een duw te geven. Men zal slechts een juist begrip van dit experiment en degene, die zullen volgen, verkrijgen, wanneer men beseft hoe groot het gebied is van de tot nu toe nog niet onderzochte technieken, die trachten de groepsinvloed in zijn positieve aspecten aan te wenden. Laat ons verwijzen naar de opmerkingen van Trasher[25] over het gedrag van benden. Volgens hem is het onmogelijk een jongen, die lid is van een bende, te veranderen door onderwijs en vermaningen – dat wil dus zeggen door middel van een individuele behandeling. Maar het is mogelijk enig resultaat te bereiken, als men hem als een lid van zijn bende beschouwt en de bende een nieuwe en sociaal nuttige taak geeft. Dan zal de jongen niet als individu, maar als lid van de bende zijn veranderd en op deze wijze zullen de nog niet onderzochte in groepsverband optredende krachten een machtig middel tot heropvoeding worden.

2. Aichhorns[26] methode vertegenwoordigt een andere vorm van groepsaanpassing. In zijn werk voor de kinderbescherming tracht hij, voordat hij het kind ontmoet, in contact te komen met de ouders, teneinde door waarneming van hun gedrag de mogelijke oorzaken van de neurotische symptomen in het kind te ontdekken. Op dezelfde manier is zijn behandeling en leiding niet zo zeer geconcentreerd op het individu, maar op de neurotische gesteldheid van de familie en hij tracht de kracht van overdraging zowel te richten op de ouders als op het kind. Natuurlijk gelooft Aichhorn niet dat deze methode de individuele analyse zal vervangen, die aangewend moet worden waar dat nodig is, maar slechts dat er een groot aantal gevallen is waarin de heraanpassing van de emotionele gesteldheid van de familie de juiste methode is. Dit leidt blijkbaar tot een beheersing van de omgeving, die, in zijn definitie van “milieu”, niet alleen de materiële factoren omvat, maar ook de emotionele en intellectuele.

3. Als men eenmaal beseft dat neurosen bij hun genezing geholpen kunnen worden door een beheersing van de spanningen, die door de omgeving ontstaan, dan moet men toegeven dat het niet alleen de directe omgeving is, zoals de familie, de nabuurschap of de achtergrond van het beroep, die verantwoordelijk is voor de psychologische spanning. Het geestelijk klimaat van een gegeven maatschappij in zijn geheel kan de oorzaak zijn van de ondraaglijke spanningen in het individu. Hier moet ik de aandacht van de lezer richten op die tak van wetenschap die de analyse van ideologieën genoemd is. Onder ideologieën verstaan wij die interpretaties van toestanden, die niet de uitkomst zijn van concrete ervaringen, maar van een soort verwrongen kennis, die dient om de werkelijke toestand aan het oog te onttrekken en die als een dwang op het individu werkt. Het bestaan van ideologieën werd het eerst opgemerkt in de politieke sfeer.[27] Als men problemen bespreekt met fanatieke communisten, fascisten of zelfs democraten, dan voelt men plotseling dat de persoon geen empirische houding aanneemt, maar zijn opvattingen veeleer verdedigt op een manier die van een zekere obsessie blijk geeft.

Maar ideologieën zijn niet beperkt tot de politiek. Er is vrijwel geen levenssfeer, zoals Schilder[28] heeft aangetoond, die niet verstikt wordt door ideologieën. Neem bv. de opvattingen omtrent liefde, geslacht, mannelijkheid of vrouwelijkheid, of vragen van sociale vooruitgang en succes,[29] of onze traditionele opvattingen omtrent geld. Of zij mogen niet in het openbaar besproken worden, óf zij worden, indien dat wel wordt toegelaten, gekleed in conventionele vooroordelen. We weten dat, wanneer een onderwerp niet openlijk besproken mag worden, dit altijd een bron zal worden van neurotische verschijnselen of van een geremde ontwikkeling.

Daar de meeste van deze ideologieën niet door het individu zelf worden bedacht, maar door de gemeenschap worden ingeprent en daar zij gewoonlijk diep zijn geworteld in het onderbewustzijn, is het zeer moeilijk ze te verwijderen. Waarnemingen tonen aan dat er sterke verdedigingsmechanismen aan het werk zijn, die zoveel te gevaarlijker zijn omdat deze vormen van collectieve angst, schuld en haat niet alleen het begrip tussen groepen belemmeren, maar neurotische symptomen in het individu zelf veroorzaken. Het wordt voor de meesten van ons langzamerhand duidelijk dat deze symptomen niet succesvol kunnen worden weggenomen door het individu alleen te genezen of door enkel de omstandigheden van kleine groepen, zoals de familie of de nabuurschap, te veranderen. Tenzij op dit verdedigingsmechanisme een aanval op grote schaal wordt ondernomen door opvoeding, propaganda en maatschappelijk werk, zal de vergiftigde geestelijke atmosfeer van de gehele natie altijd sterker blijken te zijn dan het aangepaste individu of de aangepaste kleinere groep. Totdat dit gedaan is, zullen de tot een obsessie geworden vormen van massa-ideologieën werken als een struikelblok voor de opvoeding en zij zullen de individuele geestelijke ontwikkeling belemmeren. Een nieuwe onderwijsvorm zal in het algemeen nodig zijn. Voordat enig opbouwend werk mogelijk is zullen de verdedigingsmechanismen opgeruimd moeten worden. Dit kan worden gedaan door de verborgen oorsprongen van ideologieën bloot te leggen en dan aan te tonen dat zij verbonden zijn met onbewuste motieven of sluimerende belangen. Men moet de aandacht vestigen op het feit dat wij allen onderworpen zijn aan enige van deze mechanismen en dat zij de grootste hindernis vormen voor de rationele behandeling van onze problemen. Slechts wanneer het individu bereid is tot zelfonderzoek, kan men overgaan tot logische argumentatie, waarmee men aantoont dat deze ideologieën inconsequent zijn en onder lege symbolen juist die problemen verbergen die het individu niet onder de ogen durft te zien. Bij studiegroepen en bij lezingen krijgt men zeer dikwijls de indruk dat dit soort ideologische analyse van sociale en psychologische feiten niet alleen de blik verruimt, maar langzamerhand de houding van de toehoorders verandert en een soort catharsis teweeg brengt. Kort geleden trachtte de psychiater Schilder[30] de methode van ideologische analyse toe te passen en hij bevond dat zij zeer nuttig was zowel als een voorbereiding voor psychoanalytische behandelingen als bij de heraanpassing van groepen. Het zou weer verkeerd zijn te denken dat deze methode de psychoanalyse zou kunnen vervangen. Zij vervult een geheel andere functie in de therapeutische aanpassing. In de eerste plaats maakt zij, om het individu te verbeteren, een bewuster gebruik van de krachten van sociale stimulering dan tot dusver de gewoonte was. Zo richt zich de nieuwe vorm van analyse direct tot de gehele groep, d.w.z. tot een groep mensen in bijzondere omstandigheden, waarin precies dezelfde kracht, indien deze verkeerd wordt geleid, ideologieën en geestelijke afwijkingen zou doen ontstaan. Tussen haakjes, ik geloof niet dat er een mystieke eenheid is, genaamd de “groepsgeest”. Maar er zijn zonder twijfel euvelen, die ontstaan en die alleen genezen kunnen worden in groeperingen, die wij sociaal noemen, waar groepswisselwerking plaats vindt en waar een gelijktijdige aanval op de velen het breken van weerstanden vergemakkelijkt. Ik ben er zeker van dat ieder van ons wel eens dergelijke ervaringen van collectieve bevrijding heeft gehad, hetzij door het bijwonen van goed geleide vergaderingen over seksuele hervorming, hetzij door andere methoden van publieke voorlichting. Als anoniem lid van het gehoor was het gemakkelijker voor ons bepaalde vooroordelen kwijt te raken, die als een last op de geest drukten, dan wanneer wij deze persoonlijk hadden moeten bespreken. Bovendien heeft men zeer juist gezegd dat in zulke gevallen het gevoel, dat men een bijzonder individueel geval is, plotseling verdwijnt, als men bemerkt dat men niet de enige is, die in het geheim gekweld wordt door schuldgevoelens en dat men deze deelt met de meerderheid van zijn medemensen.

In het licht van deze ervaringen beschouwt men de gehele ontwikkeling van de afgelopen eeuwen totaal anders. Het gehele proces dat in de zeventiende en achttiende eeuw begon en dat bekend is als het tijdperk van de Verlichting, bestaat niet alleen uit een nieuwe richting in de ideeën, maar uit een voortdurende reeks van pogingen om tot een nieuw soort groepsanalyse te komen. Wij moeten het deze vroege pioniers niet kwalijk nemen dat zij trachtten de psychologische struikelblokken door middel van de rede te verwijderen. Ik zou op de geneeskracht van de rede de nadruk willen leggen, zelfs bij collectieve handelingen. Ik doe dit des te bewuster nu het mode schijnt te zijn te geloven dat de recente gebeurtenissen in Duitsland en elders hebben bewezen dat de massa slechts in staat is tot irrationele houdingen en emotionele epidemieën. Ik ontken de mogelijkheid van de aanwending van massa-emoties op deze manier niet. Maar voordat ik instem met een dergelijke algemene minachting voor de massa, stel ik eerst een grondige studie voor van de gevallen, zowel in het verleden als in de tegenwoordige maatschappij, waarin een bekwame behandeling van haar problemen inzicht en groepcatharsis ten gevolge had. Wij zien de massa’s zeer dikwijls strijden om hogere geestelijke waarden en wij kennen allen vele voorbeelden van haar hunkering naar opvoeding. Misschien rust het kwaad niet bij de mensen zelf, maar bij het gebrek aan bereidwilligheid van de elite, die hen had kunnen helpen, en bij onze onwetendheid omtrent de mogelijke toenaderingsmethoden en haar reacties op het individu. De uitsluitende concentratie op het individu leidt tot een volkomen verwaarlozing van de verschillende omgevingen waarin de mensen leven. Evenals een kind zich verschillend gedraagt, wanneer het in een familie is, in een speelkamer of in een bende, zo vindt men dat verschillende soorten instellingen zeer verschillend op het gedrag en de zelfontplooiing van het individu inwerken.

4. Niet alleen moeten wij door proefnemingen bestuderen hoe wij het best gebruik kunnen maken van de krachten van massawisselwerking, maar wij moeten ook rekening houden met een andere stroming in de ontwikkeling van de sociologische gedachte. Het duidelijke onderscheid tussen groep en menigte toont aan dat het een grote fout was van bepaalde psychologen, zoals Le Bon en zijn navolgers, om achterdocht te koesteren tegen elke vereniging van velen door deze menigte of massa te noemen. Dit komt overeen met de houding van de vroegere elite, die er toe leidde dat zij haar geloof in de moderne maatschappij alleen daarom opgaf, omdat nieuwe groepen toegang eisten tot de beschaving. De interessantste vertegenwoordiger van deze houding is Ortega y Gassets Opstand der horden[31] dat, hoewel zeer stimulerend, aan dezelfde beperking lijdt. Doordat deze denkers de grotere aantallen in de maatschappij vereenzelvigen met de massa, verhinderen zij een nauwkeurig onderscheid te maken tussen de verschillende mogelijkheden van de verschillende vormen van groepintegratie. Niet elke groepering van velen is een massa of menigte. Het is belangrijk hier op te merken, dat groepen met bepaalde functies en een innerlijke geleding het geestelijk niveau van haar leden niet verlagen maar verhogen, terwijl de desintegratie van de persoonlijkheid in het algemeen samengaat met desintegratie in de maatschappij.

De taak van de toekomst is daarom een duidelijk onderscheid te maken tussen de ontelbare vormen van groepintegratie en precies te weten hoe zij op de geesten van haar leden inwerken. In Amerika, Rusland en andere landen zijn waardevolle proefnemingen gedaan, die bv. aantonen wat voor invloed het werken in groepen heeft op de prestatie van het individu.[32]

In dit verband is de schoolklas zelf bestudeerd als een sociale groep met bijzondere mogelijkheden.[33] Dan moet de betekenis van arbeid worden beseft. Door het scheppen van samenwerking en het verdelen van risico’s en verantwoordelijkheden is de arbeid een primaire kracht bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid binnen het sociale verband. Het nieuwe van de Arbeitsschule[34] ligt in haar bewust gebruik van groepswerk als stimulans bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Bovendien hebben het spelende werken en de spelen zelf niet alleen opvoedkundige waarde, maar zij hebben ook een eigenaardige cathartische uitwerking. Men heeft zeer juist gezegd,[35] dat zij vrijwel hetzelfde resultaat hebben als dromen, omdat zij een afvoerkanaal vormen voor onderdrukte instincten en onsamenhangende ideeën. Spelen hebben verder het voordeel dat zij in verschillende mate coöperatief of individualistisch kunnen zijn. Zo heeft men gevonden dat de Griekse spelen bij uitstek individualistisch waren, terwijl de Engelse nationale spelen van het begin af coöperatief waren en de gemeenschapsgeest versterkten.[36] Moeten wij hier nog aan toevoegen dat de fascistische opvatting van spelen de militaristische vorm naar voren bracht?

De resultaten, zowel van de theoretische analysen als van de empirische waarnemingen tonen dus aan dat het eerste gevolg van de overgang van ongeorganiseerde massa’s tot op instellingen gebaseerde groepen is de schepping van een institutioneel gedrag in het individu.[37] Maar dit is slechts de eerste stap. Grote afwijkingen ontstaan door de verschillende functies die de groepen moeten vervullen. Deze werken terug op haar geleding en deze weerspiegelt zich op haar beurt in de verschillende geestelijke niveaus en in de reacties van de betrokken individuen.[38] Tenslotte bestaat er niet alleen een verschil tussen massa en groep; er is een overeenkomstig verschil tussen massa- en groepsleider.[39] Het grote psychologische en sociologische probleem in de toekomst is daarom, hoe de ongelede massa’s en menigten te organiseren in verschillende groepen, die elk een verschillende opvoedkundige invloed hebben op de vorming van de persoonlijkheid.

Laat ons in dit verband de taak van de opvoeding en van de nieuwe sociale diensten beschouwen. De maatschappelijke werker bv. staat in een zeer gunstige positie t.o.v. zijn patiënt. Hij ontmoet hem niet in een kantoor of in een spreekkamer, maar heeft toegang tot de gehele familie en een inzicht in de gehele sociale omgeving. Bovendien is hij een “liaisonofficier” tussen de feitelijke toestanden, waaraan de maatschappij het hoofd moet bieden, en onze algemene sociale politiek. Hij kan zowel het superego van het individu als de collectieve tendentie van de openbare mening in een bepaalde richting stuwen. Om kort te gaan, hij kan de sociale verandering in termen van individuele aanpassing en collectieve eisen coördineren.

Zoals wij hebben gezien ontstaat het nadeel van de psychoanalytische behandeling door het feit dat zij alleen toegang heeft tot het individuele Ik. Zij is dus niet opgewassen tegen de paradox van de vicieuze cirkel. Enerzijds worden de individuen gevormd door de maatschappij en anderzijds is de maatschappij opgebouwd uit individuen. Voor de opvoeding en het maatschappelijk werk ligt de oplossing in een coördinatie van de aanval op de individuen en op de gemeenschap.

Ofschoon deze nieuwe tendenties en de in deze verhandeling genoemde psychologische technieken nog in haar kinderschoenen staan, is het zeer waarschijnlijk dat zij zich verder zullen ontwikkelen, zodat de nieuwe collectieve eisen langzamerhand beheerst zullen worden door voorzichtige overwegingen en proefnemingen. Evenals de rationele wettelijke regelingen zich ontwikkelden uit de mores en het gewoonterecht, zo zullen de taboes, die onze gewoonten regelen, de toets van het wetenschappelijk onderzoek moeten doorstaan.

Door veel concreet ervaringsmateriaal te verzamelen zullen wij op empirische wijze te weten komen hoe deze standaarden in verschillende situaties werken en in hoeverre de individuele aanpassing in botsing komt met de bestaande collectieve eisen. Een degelijke kennis van de hindernissen, die de individuele aanpassing belemmeren, en van de collectieve eisen, die gebaseerd zijn op de functionele behoeften van de maatschappij in haar geheel, zullen er langzamerhand toe leiden dat wij onze zedenwetten opnieuw zullen ontwerpen. De opvoeder en de vertegenwoordigers van de nieuwe sociale diensten verkeren in de bijzondere omstandigheid dat zij op een tweesprong staan, waar zij een inzicht kunnen krijgen zowel in de werking van de individuele geest als in de werking van de maatschappij. Zij hebben, meer dan anderen, de macht om de wedergeboorte van de mens te verbinden met de wedergeboorte van de maatschappij.

_______________
[16] Vgl. ook mijn “The Sociology of Human Valuations: The Psychological and Sociological Approach” in Further Papers on the Social Sciences: Their Relations in Theory and in Teaching, uitgegeven door J.E. Dugdale (London: Le Play House Press, 35 Gordon Square, 1935).
[17] Ik geef opzettelijk een elastische definitie van aanpassing, die ruimte laat voor een meer verfijnde analyse van de betekenis van het woord. Aanpassing betekent niet noodzakelijk mechanische aanpassing, waarbij op een bepaalde prikkel slechts één reactie mogelijk is. Het tegendeel is eerder waar. Elke werkelijke menselijke aanpassing aan sociale omstandigheden is een “creatieve aanpassing” daar het “gehele organisme” in verband staat met de “gehele omgeving”. Creatieve aanpassing is daarom een voortdurende vrijmaking van nieuwe energieën, een voortdurend geven-en-nemen tussen de oorspronkelijke omstandigheden en het menselijke wezen: het is progressieve ervaring. Vgl. meer over dit onderwerp, M.P. Follett, Creative Experience (London en New York 1924).
[18] W.I. Thomas en F. Znaniecky, The Polish Peasant in Europe and America (New York 1927), 2 delen, vooral blz. 87-106.
[19] Jessie Taft, The Dynamics of Therapy in a Controlled Relationship, hoofdst. II, “Thirty-one Contacts with a Seven-Year-Old-Boy” (New York 1933). Vgl. ook J. Dollard, Criteria for the Life History (gepubliceerd voor het Institute of Human Relations door de Yale University Press, New Haven 1935); vgl. vooral blz. 76 e.v.
[20] Karen Horney, The Neurotic Personality of our Time (London 1937).
[21] M.W. Wulff, “Widerstand des Ich-Ideals und Realitätsanpassung”, in Internationale Zeitschrift für Psychoanalyse, deel 12, 1926.
[22] De onderzoeking van deze normen, die aan de behoeften van het onderbewustzijn voldoen, staat nog zo in haar beginstadium dat het onmogelijk is hetzij positieve, hetzij negatieve regels en correlaties vast te stellen. Maar op de erkenning van het bestaan van de behoeften van het onderbewustzijn moet de nadruk gelegd worden teneinde die aanmatigende houding te vermijden, die denkt dat men zich met alles kan bemoeien. Er bestaat zeker een middenweg tussen het blinde traditionalisme, dat alles wat oud is als heilig beschouwt, zelfs als de kwade gevolgen al zeer duidelijk zijn geworden, en dat soort utilitarisme dat de taak van de sociale filosoof beschouwt als een soort ingenieurswerk op mensen en dat gebaseerd is op een zeer bekrompen opvatting van efficiency. In tegenstelling hiermee bestaat er een vorm van rationaliteit die er niet voor terugschrikt de geest te gebruiken, maar die hem verbindt met een gevoel van creatieve evolutie. Deze geest is zich bewust van krachten en impulsen die tot dusver nog niet waren opgemerkt en die slechts in verbinding met een dynamische verandering naar boven komen. De bespreking van deze normen, die voldoen aan de behoeften van het onderbewustzijn, wordt later weer opgenomen; vgl. blz. 131 e.v., 134, 135-139, 142.
[23] R.G. Forster, “Sociological Research in Adolescence”, in American Journal of Sociology, 1936.
[24] Louis Wender, “The Dynamics of Group Psycho-Therapy and its Application” (lezing voor de New York Neurological Society, 2 apr. 1935) in The Journal of Nervous and Mental Disease, deel 84, juli-dec. 1936.
[25] F.M. Thrasher, The Gang: A Study of 1313 Gangs in Chicago, 2e druk (Chicago 1936); J.A. Puffer, The Boy and his Gang (Boston 1912).
[26] A. Aichhorn, “Die übertragung”, in Zeitschrift für Psychoanalytische Pädagogik, deel 10, 1936. Vgl. ook zijn Wayward Youth (New York 1935, Duitse uitgave, 1925); E. Heath, The Approach to the Parent (New York 1933). K. Moore, “A Specialized Method in the Treatment of Parents in a Child Guidance Clinic”, in Psychoanalytic Review, deel 21.
[27] Meer over dit probleem in mijn Ideology and Utopia: An Introduction to the Sociology of Knowledge, 2e uitg. (London en New York 1939). Vgl. ook A.W. Kornhauser, “Analysis of “Class” Structure of Contemporary American Society-Psychological Bascs of Class Divisions”, in G.W. Hartmann en T. Newcoms (uitgevers), Industrial Conflict: A Psychological Interpretation (New York 1939).
[28] In zijn studie, die later aangehaald zal worden.
[29] Over de ideologieën betreffende het succes in het leven, vgl. ook C. Ichheiser, Die Kritik des Erfolges (Leipzig 1930).
[30] P. Schilder, “The Analysis of Ideologies as a Psycho-Therapeutic Method especially in Group Treatment”, in American Journal of Psychiatry, deel 93, nr. 3, nov. 1936. In de bovenstaande kenmerken van de doeleinden en methoden van Wender en Schilder volgde ik hun bespreking en concentreerde mij op die punten waarmee ik het eens was. Dat betekent dat de nadruk werd gelegd op de mechanismen die toegankelijk zijn voor de psychoanalytische benaderingswijze. Behalve in deze hebben ideologieën en utopieën hun wortels in groepsbelangen en behoeften die nauw verband houden met de druk waaronder deze groepen leven. De verwijdering van deze ideologieën en utopieën is dus niet alleen een kwestie van psychologische analyse, maar ook een zaak van verandering van de sociale en economische positie. Maar noch de zuiver psychologische noch de zuiver economische en sociale heraanpassing zijn afzonderlijk effectief. Een belangrijke recente analyse geeft E. Fromm, The Fear of Freedom, The International Library of Sociology and Social Reconstruction (Londen 1942).
[31] J. Ortega y Gasset, De Opstand der Horden, vert. door J. Brouwer (’s-Gravenhage 1933); E. Lederer, State of the Masses (New York 1940).
[32] Een vrij volledige weergave en een waardevolle bibliografie van deze experimenten kunnen gevonden worden in het artikel van J.F. Dashiell, “Experimental Studies of the Influence of Social Situations on the Behaviour of Human Adults”, in C. Murchison, A Handbook of Social Psychology, deel VI (Worcester, Mass., 1935).
[33] Vgl. W.O. Döring, Psychologie der Schulklasse: Eine Empirische Untersuchung (A.W. Zuckfeldt Verlag 1927); A. Kruckenberg, “Die Schulklasse als Lebensform”, in Zeitschrift für pädag. Psychologie und experimentelle Pädagogik, deel 25, 1924; A. Kruckenberg, Die Schulklasse (Leipzig 1926); N.M. Campbell, The Elementary School Teacher’s Treatment of Classroom Problems (Bureau of Publications, Teachers College, Columbia University, New York 1935); E. Hanfmann, “Social Structure of a Group of Kindergarten Children”, American Journal of Ortopsychiatry, 1935, 5, 407-410.
[34] H. Gaudig, “Freie geistige Schularbeit in Theorie und Praxis”, Im Auftrag van de Zentralstelle für Erziehung und üntericht (Berlijn 1922); O. Scheibner, “Der Arbeitsvorgang in technischer, psychologischer und pädagogischer Verfassung”, in hetzelfde boek. Over het probleem van de “arbeidstherapie” en haar toepassing in dit land. Vgl. Government publications, United Kingdom, Memorandum on Occupational Therapy for Mental Patients (1933). Vgl. ook A. Meyer, Philosophy of Occupational Therapy, deel 1 (1924).
[35] Vgl. M.Y. Reaney, The Psychology of the Organized Group Game, with Special Reference to its Place in the Play-System and its Educational Value. Dissertatie London. The British Journal of Psychology Monograph Supplements, nr. 4. 1916 (Goede bibliografie) H.C. Lehman en P.A. Wetty, The Psychology of Play Activities (New York 1927): E. Liss, “Play Techniques in Child Analysis”, in American Journal of Ortopsychiatry, deel 6, jan. 1936; S.H. Britt en S.Q. Janus, “Towards a Social Psychology of Play”, Journal of Social Psychology, 1941.
[36] Vgl. Reaney, op. cit.
[37] F.H. Allport, Institutional Behaviour (Chapel Hill 1933).
[38] Vgl. F.C. Bartlett, “Group Organization and Social Behaviour” in International Journal of Ethics, deel 35, 1924 25; R.E. Park, “Human Nature and Collective Behaviour”, in American Journal of Sociology, deel 32; G.L. Coyle, Social Process in Organized Groups in Contemporary Society Series, uitgegeven door Mac Iver (goede bibliografie); C.R. Rogers, “The Intelligent Use of Clubs, Groups and Camps”, in zijn The Clinical Treatment of the Problem Child (Boston, New York, etc. 1939) (goede bibliografie); E.B. South, “Some Psychological Aspects of Committee Work”, in Journal of Applied Psychology, 1927 deel II 348-368, 437 464; H.L. Hollingworth, The Psychology of the Audience (New York 1935); W.R. Smith, “Social Education in School through Group Activities”, in Publications of the American Sociological Society deel 13, 1918; S.R. Slavson, Creative Group Education (New York 1937); W.H. Kilpatrick, Group Education for a Democracy (New York 1941).
[39] B. Bosch, “Massenführer, Gruppenführer”, in Zeitschr. für pädag. Psych. deel 30 (6), 1929; H.W. Busch, Leadership or Group Work, hoofdst. V, “Types of Group-Leadership” (New York 1934); E. De A. Partidge, Leadership among Adolescent Boys (New York, 1934).