Karl Marx
De armoede van de filosofie
Tweede hoofdstuk: De metafysica van de politieke economie


4. De eigendom of de grondrente

In ieder historisch tijdperk heeft de eigendom zich anders en onder heel verschillende maatschappelijke verhoudingen ontwikkeld. De burgerlijke eigendom definiëren betekent dus niets anders dan alle maatschappelijke verhoudingen van de burgerlijke productie uiteenzetten.

Een definitie van de eigendom willen geven als van een onafhankelijke verhouding, een bijzondere categorie, een abstracte en eeuwig idee, kan niets anders zijn dan een illusie van de metafysica of van de jurisprudentie.

De heer Proudhon, die schijnbaar spreekt over eigendom in het algemeen, behandelt alleen het grondbezit, de grondrente.

‘De oorsprong van het grondbezit is, zo te zeggen, buiteneconomisch. Hij ligt op het terrein van psychologische en morele overwegingen, die slechts in zeer verwijderd verband staan met de productie van rijkdommen.’

(Dl. 2, blz. 269.)

De heer Proudhon verklaart zich dus niet capabel om de economische oorsprong van grondeigendom en rente te begrijpen. Hij geeft toe, dat deze onbekwaamheid hem dwingt zijn toevlucht te nemen tot psychologische en morele overwegingen die, ook al staan ze inderdaad slechts in zeer verwijderd verband met de productie van rijkdommen, toch zeer nauw betrekking hebben op de beperktheid van zijn historische gezichtsveld. De heer Proudhon beweert dat de oorsprong van het grondbezit iets mystiek en mysterieus heeft. Nu, als men in de oorsprong van het grondbezit een mysterie ziet, dus de verhouding van de productie tot de verdeling van de productiemiddelen in een mysterie verandert, betekent dat dan niet, om het met de woorden van de heer Proudhon zelf te zeggen, dat men iedere aanspraak op economische wetenschap opgeeft?

De heer Proudhon

beperkt zich ertoe er aan te herinneren, dat het in het zevende tijdperk van economische ontwikkeling — dat van het krediet —, waarin de fictie de werkelijkheid heeft doen verdwijnen en de activiteit van de mensen in de leegte dreigde te verdwijnen, nodig was geworden dat de mens sterker aan de natuur werd gebonden. Welnu, de rente was de prijs voor dit nieuwe contract.’

(Dl. 2, blz. 265.)

De man met de veertig daalders [25] heeft voorvoeld, dat er een Proudhon zou komen:

‘Met toestemming, meneer de schepper: ieder is baas in zijn eigen wereld, maar u zult mij nooit doen geloven dat die, waar we ons nu in bevinden, van glas is.’

In uw wereld waar het krediet een middel was om in de leegte te verdwijnen, is het zeer wel mogelijk dat grondbezit noodzakelijk werd om de mensen aan de natuur te binden. In de wereld van de werkelijke productie, waar de grondeigendom steeds voor het krediet bestaat, kan de horror vacui (afschuw van de leegte) van de heer Proudhon niet voorkomen.

Nemen we het bestaan van rente eenmaal aan, wat ook de oorzaak ervan is, dan wordt die het voorwerp van onderhandeling tussen landeigenaar en pachter, met hun tegenstrijdige belangen. Wat is het uiteindelijke resultaat van deze onderhandelingen? Met andere woorden, wat is het gemiddelde bedrag aan grondrente? Laten we eens luisteren naar wat de heer Proudhon zegt:

‘De theorie van Ricardo geeft antwoord op deze vraag. Bij het begin van het maatschappelijke leven, toen de mens nog nieuw op aarde was en niets dan reusachtige bossen aantrof, toen de aarde nog uitgestrekt was en de industrie net ontstond, moet de grondrente gelijk nul zijn geweest. De grond, nog niet bewerkt, was een gebruiksvoorwerp. Hij was geen ruilwaarde, hij was gemeenschappelijk, niet maatschappelijk. Geleidelijk zorgden de vergroting van het aantal families en de vooruitgang van de landbouw ervoor dat de grond waarde kreeg. Arbeid begon waarde aan de grond te geven. Hieruit ontstond de grondrente. Hoe meer opbrengst een akker gaf bij een gelijke hoeveelheid arbeid, des te hoger werd de waarde ervan aangeslagen. Daarom streefden de bezitters er altijd naar zich de hele opbrengst van de grond toe te eigenen, minus het loon van de pachter, d.w.z. minus de productiekosten. De eigendom volgt de arbeid dan ook op de voet om deze alles te ontnemen dat in het product uitgaat boven de werkelijke kosten. Daar de eigenaar een mystieke plicht vervult en tegenover de pachtboer de gemeenschap vertegenwoordigt, is de arbeider, voorbeschikt door de voorzienigheid, niets anders dan een verantwoordelijke arbeider die tegenover de maatschappij verantwoording moet afleggen voor alles wat hij meer oogst dan het hem rechtens toekomende loon... In wezen en volgens zijn bestemming is dus de grondrente een werktuig van de verdelende rechtvaardigheid, één van de duizend middelen die de genius van de economie gebruikt om gelijkheid te bereiken. Het is een enorm kadaster, door de tegenstelling tussen pachter en grondeigenaar gevormd, waarbij elk conflict in een hoger belang is uitgesloten. En het uiteindelijke resultaat hiervan moet zijn dat het grondbezit gelijkelijk verdeeld wordt tussen hen die de grond bewerken en de industriëlen... Er was niets minder dan deze magie van de eigendom voor nodig om aan de pachter het overschot van het product te ontnemen dat hij wel als het zijne moet beschouwen en waarvan hij zichzelf als enige maker beschouwt. De grondrente, of beter, de grondeigendom heeft landbouwegoïsme doorbroken en een solidariteit tot stand gebracht die geen macht, geen verdeling van de grond tot stand gebracht kon hebben... Nu de zedelijke werking van de grondeigendom bereikt is, moet de rente nog verdeeld worden.’

(Dl. 1, blz. 270-272.)

Deze hele woordenkraam kan tot het volgende teruggebracht worden: Ricardo zegt dat het overschot van de prijs van landbouwproducten boven de productiekosten ervan, met inbegrip van de gebruikelijke kapitaalwinst en kapitaalrente, een maatstaf voor de rente geeft. De heer Proudhon doet het beter. Hij laat de grondeigenaar als een deus ex machina [26] tussenbeide komen, die aan de pachtboer [27] het hele overschot van zijn productie boven de productiekosten ontrukt. Hij bedient zich van de tussenkomst van de grondeigenaar om de grondeigendom te verklaren van die van de rentenier om de rente te verklaren. Hij geeft antwoord op de vraag door dezelfde vraag te stellen en die nog met een lettergreep te verlengen.

Merken we bovendien op dat als Proudhon de rente bepaalt door het verschil in vruchtbaarheid van de bodem, hij een nieuwe oorsprong aan de rente geeft omdat de bodem, voordat deze gewaardeerd werd volgens de verschillende graden van vruchtbaarheid, volgens hem ‘geen ruilwaarde, maar gemeenschappelijk was. Wat is er dus geworden van deze fictie, van de rente die geboren werd uit de noodzaak om de mens, die zich in de oneindige leegte dreigde te verliezen, weer naar de aarde terug te voeren? Laten we nu de leer van Ricardo maar loskoppelen van de allegorische, mystieke en voorzienigheidsredeneringen, waarin de heer Proudhon ze zo zorgzaam gewikkeld had.

De rente, in de zin van Ricardo, is de grondeigendom in zijn burgerlijke vorm, d.w.z. de feodale eigendom die zich onderworpen heeft aan de voorwaarden van de burgerlijke productie.

We hebben gezien dat volgens de leer van Ricardo, de prijs van alle dingen uiteindelijk bepaald wordt door de productiekosten, met inbegrip van de winst in de industrie. Met andere woorden: door de eraan bestede arbeidstijd. In de manufactuurindustrie regelt de prijs van het met de minste arbeidstijd verkregen product de prijs van alle andere waren van dezelfde aard, aangenomen dat men de goedkoopste en productiefste arbeidsmiddelen onbeperkt kan vermeerderen en dat de vrije concurrentie een marktprijs tot stand brengt, d.w.z. een gemeenschappelijke prijs voor alle gelijksoortige producten.

In de landbouw is het echter de prijs van het met de grootste hoeveelheid arbeid vervaardigde product die de prijs van alle gelijksoortige producten regelt. Ten eerste kan men niet, zoals in de manufactuurindustrie, de productiemiddelen van gelijke productiviteit, d.w.z. de even vruchtbare stukken land, naar believen vermeerderen. Naarmate de bevolking toeneemt, gaat men er dan toe over grond van geringere kwaliteit te bewerken of in dezelfde akker meer kapitaal te steken, dat in verhouding minder productief is dan dat wat er eerst ingestoken was. In beide gevallen gebruikt men een grotere hoeveelheid arbeid om een verhoudingsgewijze geringer product te verkrijgen. Omdat de behoefte van de bevolking deze vermeerdering van de arbeid noodzakelijk heeft gemaakt, vindt het product van de met meer kosten bewerkte grond evengoed zijn noodzakelijke afzet als dat van de met lagere kosten te bewerken grond. Omdat de concurrentie de marktprijs gelijk maakt, wordt het product van de betere grond even duur betaald als dat van de mindere grond. Het prijsoverschot der producten van de betere grond boven hun productiekosten vormt nu de rente. Als men steeds grond of landerijen van gelijke vruchtbaarheid ter beschikking zou hebben, als men zoals in de manufactuurindustrie, steeds op de minst dure en meer productieve machines kon teruggrijpen of als de tweede kapitaalinvestering evenveel produceerde als de eerste, zou de prijs van landbouwproductie bepaald worden door de prijs van de met de beste productie-instrumenten voortgebrachte vruchten, zoals we dat bij de prijs van de manufactuurproducten hebben gezien. Maar van dit moment af is ook de rente verdwenen.

Wil de leer van Ricardo algemeen geldig zijn, dan is het vereist dat de verschillende industrietakken openstaan voor kapitaal. Dat een sterk ontwikkelde concurrentie onder de kapitalisten geleid heeft tot winsten van een gelijk niveau. Dat de pachter louter een industriële kapitalist is die, wil hij zijn kapitaal in grond van mindere kwaliteit investeren, een winst verwacht gelijk aan die welke zijn kapitaal hem in een willekeurige manufactuur zou afwerpen. Dat het boerenbedrijf volgens het systeem van de grote industrie bedreven wordt. Tenslotte, dat de grondbezitter zelf nog alleen maar waarde hecht aan de opbrengst in geld.

Het kan voorkomen, zoals in Ierland, dat de grondrente nog helemaal niet bestaat, hoewel het pachtstelsel er een zeer hoog ontwikkelingspeil bereikt heeft. Omdat de grondrente het overschot is niet alleen boven het loon, maar ook boven de kapitaalwinst, kan ze niet in landen voorkomen waar het inkomen van de grondbezitter maar een eenvoudige korting op het arbeidsloon is.

De rente dus die uit de bewerker van de grond, de pachter, zeker geen eenvoudige arbeider maakt en evenmin ‘de pachter het overschot van het product ontneemt dat hij wel als het zijne moet beschouwen’, stelt de grondbezitter niet tegenover de slaaf, de horige, de schatplichtige, de loonarbeider, maar tegenover de industriële kapitalist, die de grond door middel van zijn loonarbeiders uitbuit en alleen het overschot boven de productiekosten, met inbegrip van de kapitaalwinst als pacht aan de grondbezitter betaalt. Het heeft dan ook lange tijd geduurd voor de feodale pachter door de industriële kapitalist vervangen werd.

In Duitsland is deze omvorming pas in het laatste derde deel van de 18e eeuw begonnen. Alleen in Engeland is deze verhouding tussen industriële kapitalist en grondbezitter volledig ontwikkeld.

Zolang er alleen de pachtboer van de heer Proudhon was, was er geen grondrente. Sinds de rente er is, is de pachter niet de boer, maar de arbeider de pachter van de boer. Het neerdrukken van de arbeider, die alleen nog maar de rol van een eenvoudige dagloner, van een voor de industriële kapitalist werkende loonarbeider speelt, het optreden van de industriële kapitalist die landbouw bedrijft zoals ieder ander fabricageproces, het veranderen van de grondbezitter van een kleine soeverein in een gewone woekeraar: dat zijn de verschillende verhoudingen die in de rente hun uitdrukking vinden.

De rente in de zin van Ricardo betekent het veranderen van de patriarchale landbouw in de industriële, het aanwenden van industrieel kapitaal op de grond, het overplanten van de stedelijke bourgeoisie naar het land. In plaats van de mensen aan de natuur te binden heeft de rente enkel en alleen de exploitatie van de grond aan de concurrentie gebonden. Is de grondeigendom eenmaal rente geworden dan is hij zelf het resultaat van de concurrentie, omdat hij vanaf dat ogenblik van de marktwaarde van landbouwproducten afhangt. Als rente is de grondeigendom beweeglijk geworden en wordt een handelsartikel. De rente is pas mogelijk vanaf het ogenblik waarop de ontwikkeling van de stedelijke industrie en de daardoor geschapen sociale organisatie de grondbezitter dwingen alleen te kijken naar de handelswinst, de geldopbrengst van zijn landbouwproducten, en in zijn grondbezit tenslotte niets anders te zien dan een machine om geld te maken. De rente heeft de grondbezitter zo volledig van de grond, van de natuur losgemaakt, dat hij zijn landerijen niet eens hoeft te kennen, zoals we dat in Engeland zien. Wat de pachter, de industriële kapitalist en de landarbeider betreft, deze zijn niet méér verbonden met de grond die ze bewerken, dan de ondernemer en de arbeider in de industrie met de katoen of schapenwol die ze verwerken. Ze voelen zich aan niets anders gebonden dan aan de prijs van datgene wat ze exploiteren, aan de geldopbrengst. Vandaar de klaagzangen van de reactionaire partijen die uit de grond van hun hart om de terugkeer tot het feodalisme, het mooie patriarchale leven, de eenvoudige gewoonten en grote deugden van onze voorvaders roepen. De onderwerping van de grond aan de wetten die alle ‘andere industrieën regeren, is en zal voortdurend het voorwerp van geklaag door de betrokkenen zijn. Men kan dus zeggen, dat de rente de beweegkracht geworden is die de idylle in de beweging van de geschiedenis heeft binnengevoerd.

Ricardo die ervan uitgaat dat de burgerlijke productie noodzakelijk is voor het bepalen van de rente, past het begrip grondrente desalniettemin op het grondbezit van alle landen en alle tijden toe. Het is de fout van alle economen die de verhoudingen van de burgerlijke productie als iets eeuwig voorstellen.

Van het door de voorzienigheid beschikte doel van de rente, dat voor hem in de verandering van de pachter in een verantwoordelijke arbeider bestaat, gaat de heer Proudhon over naar de verdeling van de rente volgens het beginsel van gelijkheid.

De rente wordt, zoals we hebben gezien, gevormd door de gelijke prijs van de producten van landerijen met ongelijke vruchtbaarheid, zodat een hectoliter graan die 10 frank heeft gekost, voor 20 frank verkocht wordt als de productiekosten voor slechte grond 20 frank belopen.

Zolang de behoefte ertoe dwingt alle op de markt gebrachte landbouwproducten te kopen, wordt de marktprijs door de kosten van de duurste producten bepaald. Het is dus deze uit de concurrentie en niet uit de ongelijke vruchtbaarheid van de grond voortvloeiende egalisering van de prijs die de bezitter van de betere grond voor iedere hectoliter, die zijn pachter verkoopt, een rente van 10 frank oplevert.

Nemen we nu eens aan dat de prijs van het graan bepaald wordt door de voor de vervaardiging ervan noodzakelijke arbeidstijd, dan zal meteen de op de betere grond verkregen hectoliter graan voor 10 frank verkocht worden, terwijl de op de slechtere grond verkregen hectoliter 20 frank zal kosten. Aangenomen dat dit zo is, zal de gemiddelde marktprijs 15 frank zijn, terwijl hij volgens de wet van de concurrentie 20 frank bedraagt. Als de gemiddelde prijs 15 frank zou zijn, zou het helemaal niet om een verdeling gaan, om een egalitaire noch om een andere, want dan zou er geen rente zijn. Het bestaan van rente kan alleen daaruit afgeleid worden dat de hectoliter graan, die de producent 10 frank heeft gekost, voor 20 frank verkocht wordt. De heer Proudhon veronderstelt de gelijkheid van de marktprijs bij ongelijke productiekosten en komt dan tot een gelijke verdeling van het product van de ongelijkheid.

We begrijpen dat economen zoals Mill [28], Cherbuliez, Hilditch en anderen de eis gesteld hebben dat de rente aan de staat zou worden toegewezen ten behoeve van het opheffen van de belastingen. Hierin komt de onverhulde haat tot uitdrukking die de industriële kapitalist tegen de grondbezitter koestert, die hem een nutteloos, overbodig prul in het raderwerk van de burgerlijke productie toeschijnt.

Maar de hectoliter graan eerst laten betalen met 20 frank om achteraf een algemene verdeling van de 10 frank, die men de consument te veel berekend heeft, te ondernemen, dat is een voldoende reden voor de maatschappelijke genius om melancholiek zijn zigzaggen te vervolgen en zijn kop te stoten tegen een of andere hoek.

De rente wordt onder de handen van de heer Proudhon

‘een enorm kadaster, door de tegenstelling tussen pachter en grondeigenaar gevormd... in een hoger belang... en het uiteindelijke resultaat hiervan moet zijn, dat het grondbezit gelijkelijk verdeeld wordt tussen hen die de grond bewerken en de industriëlen’.

Alleen binnen de verhoudingen van de bestaande maatschappij zal een of ander door de rente gevormd kadaster een praktische waarde hebben.

Nu hebben we bewezen dat de door de pachter aan de eigenaar betaalde pacht alleen in de landen waar handel en industrie het meest ontwikkeld zijn, bij benadering nauwkeurig de rente uitdrukt. Vaak bevat deze pacht ook nog de interest die aan de eigenaar voor het door hem in het stuk grond gestoken kapitaal wordt. De ligging van de stukken grond, de nabijheid van steden en nog vele andere omstandigheden werken op de hoogte van de rente in. Reeds deze redenen zouden voldoende moeten zijn om de onnauwkeurigheid van een op rente gebaseerd kadaster te bewijzen.

Van de andere kant kan de rente niet als onveranderlijke maatstaf dienen voor de mate van vruchtbaarheid van een stuk grond, omdat de moderne toepassing van de chemie op ieder ogenblik de natuur van een stuk grond kan veranderen en omdat juist nu de geologische kennis grondig verandering begint te brengen in de vroegere manier van beoordeling van de relatieve vruchtbaarheid. Het is nauwelijks twintig jaar geleden, dat men in de oostelijke graafschappen van Engeland uitgestrekte, tot dan toe braakliggende gebieden is gaan bebouwen, omdat men de samenhang tussen humus en de samenstelling van de ondergrond pas onlangs goed heeft leren begrijpen.

Zo zien we hoe de geschiedenis geenszins in de rente een kant-en-klaar kadaster levert, maar de bestaande kadasters voortdurend verandert, volledig omverwerpt.

Tenslotte is vruchtbaarheid niet een natuurlijke eigenschap zonder meer, zoals men wel zou kunnen denken. Ze staat in nauwe samenhang met de maatschappelijke verhoudingen van een tijd. Een stuk grond kan zeer vruchtbaar zijn voor de graanbouw en toch kan de marktprijs de bebouwer ertoe brengen het in kunstmatig weideland te veranderen en zo minder vruchtbaar te maken.

De heer Proudhon heeft zijn kadaster, dat niet eens zoveel waard is als een gewoon kadaster, alleen uitgevonden om het door de voorzienigheid beschikte egalitaire doel van de rente een beetje werkelijkheid te verschaffen.

‘De grondrente’, gaat de heer Proudhon verder, ‘is de voor een kapitaal dat nooit verloren gaat, namelijk de grond, betaalde interest. En dit kapitaal kan, wat de materie betreft, niet groter worden, maar kan alleen onbegrensd verbeterd worden wat betreft het gebruik ervan. Daardoor komt het dat terwijl de interest of de winst van leningen (mutuum) ten gevolge van de overvloed aan kapitaal voortdurend de neiging heeft te dalen, de rente ten gevolge van de vervolmaking van de industrie en de door deze bewerkstelligde verbetering in de bewerking van de grond voortdurend de neiging heeft te stijgen... Dit is het wezen van de rente.’

(Dl. 2, blz. 265.)

Hier ziet de heer Proudhon in de grondrente alle eigenschappen van de interest, behalve dan dat ze uit een kapitaal van speciale aard voortkomt. Dit kapitaal is de aarde, een eeuwig kapitaal, ‘dat wat de materie betreft niet groter kan worden, maar alleen onbegrensd verbeterd kan worden wat betreft het gebruik ervan’. Met de voortschrijdende vooruitgang van de beschaving heeft de interest voortdurend de tendens te dalen, terwijl de rente voortdurend de neiging heeft te stijgen. De interest daalt vanwege de overvloed aan kapitaal. De rente stijgt met de vervolmaking van de techniek, die een steeds betere benutting van de grond tot gevolg heeft.

Dat is het wezen van de mening van de heer Proudhon.

Laten we nu eens nagaan in hoeverre het juist is, dat de grondrente de interest van een kapitaal is.

Voor de grondbezitter zelf vertegenwoordigt de grondrente de interest van het kapitaal, dat het stuk grond hem gekost heeft of dat hij bij de verkoop er van zou ontvangen. Maar bij koop of verkoop van een stuk land koopt of verkoopt hij alleen de grondrente. De prijs die hij neertelt om de grondrente te verwerven, wordt geregeld door de algemene interestvoet en heeft niets met de aard van de rente als zodanig van doen. De interest op de in stukken grond geïnvesteerde kapitalen is over het algemeen lager dan de interest van de in de handel of industrie belegde kapitalen. Voor degene die de interest, die het stuk grond voor de eigenaar vertegenwoordigt, niet onderscheidt van de rente zelf, daalt de interest voor het in grond geïnvesteerde kapitaal nog meer dan de interest van andere kapitalen. Maar het gaat niet om de prijs van koop of verkoop, om de marktwaarde van de rente, om de gekapitaliseerde rente, maar om de rente zelf.

De pacht kan behalve de eigenlijke rente ook nog de interest voor het in de grond gestoken kapitaal bevatten. Dan ontvangt de grondbezitter dit deel van de pacht niet als grondbezitter, maar als kapitalist. Dat is ondertussen niet de eigenlijke rente, waarover wij willen spreken.

Zolang de grond niet als productiemiddel wordt gebruikt, zolang is het geen kapitaal. Het grondkapitaal kan evengoed vergroot worden als de andere productiemiddelen. Men voegt, om met Proudhon te spreken, niets toe aan de materie maar men kan de stukken grond, die als productiemiddel dienen, vermeerderen. Men hoeft slechts in de in productiemiddelen veranderde stukken grond nieuwe kapitaalsinvesteringen te pompen om het grondkapitaal te vergroten, zonder iets aan de grond als materie, d.w.z. de uitbreiding van de grond, toe te voegen. De grond als materie van de heer Proudhon is de grond in zijn begrensdheid. Wat de eeuwigheid betreft, die hij de grond toeschrijft, we hebben er niets tegen dat de grond deze eigenschap als materie heeft. Het grondkapitaal is evenmin eeuwig als ieder ander kapitaal. Goud en zilver, die interest afwerpen, zijn even duurzaam en eeuwig als de grond. Als de prijs van goud en zilver daalt, terwijl die van grond stijgt, komt dat zeker niet door de meer of minder eeuwige natuur ervan.

Het grondkapitaal is vast kapitaal, maar vast kapitaal wordt net zo goed opgebruikt als circulerende kapitalen. De verbeteringen van de grond moeten bijgehouden en onderhouden worden. Ze blijven maar een bepaalde tijd nuttig, zoals alle andere verbeteringen die ertoe dienen om natuurlijke materie in productiemiddelen te veranderen. Als het grondkapitaal eeuwig was zouden bepaalde gebieden een heel andere aanblik bieden dan nu het geval is. De Romeinse Campagna, Sicilië en Palestina zouden zich in heel de glans van hun vroegere weelderigheid aan ons vertonen. Er zijn zelfs gevallen, waarbij het grondkapitaal kan verdwijnen, zelfs als de bodemverbeteringen standhouden.

Ten eerste gebeurt dat steeds als de eigenlijke rente door de concurrentie van nieuwe, vruchtbaarder landerijen verdwijnt. Verder verliezen verbeteringen die in een bepaald tijdperk waarde hebben, die waarde vanaf het ogenblik waarop ze ten gevolge van de ontwikkeling van de landbouwkunde algemeen geworden zijn.

De vertegenwoordiger van het grondkapitaal is niet de grondbezitter, maar de pachter. De opbrengst die de bodem als kapitaal geeft is de interest en de ondernemerswinst, en niet de rente. Er zijn landerijen die deze interest en winst opleveren, maar geen rente afwerpen.

Al met al is de grond, voorzover deze interest afwerpt, grondkapitaal en als grondkapitaal geeft hij geen rente en vormt geen grondbezit. De rente resulteert uit de maatschappelijke verhoudingen waaronder de landbouw zich afspeelt. Ze kan niet het gevolg zijn van de meer of minder stabiele, meer of minder duurzame aard van de grond. Rente komt uit de maatschappij, niet uit de grond voort.

Volgens de heer Proudhon is de ‘verbetering van de bewerking van de grond’ het gevolg van ‘de vervolmaking van de techniek’ de oorzaak van het voortdurend stijgen van de rente. Deze verbetering doet ze integendeel periodiek dalen.

Waarin bestaat over het algemeen iedere verbetering, of dat nu in de landbouw of in de industrie is? Daarin dat men met dezelfde arbeid meer, met minder arbeid evenveel of zelfs meer produceert. Dankzij deze verbeteringen hoeft de boer niet een grotere hoeveelheid arbeid te gebruiken voor een in verhouding kleinere productie. Hij hoeft niet zijn toevlucht te nemen tot slechtere grond en de achtereenvolgens in dezelfde akker gestoken kapitaalbedragen blijven even productief. Dus laten deze verbeteringen niet de rente voortdurend stijgen, zoals de heer Proudhon zegt, maar vormen ze integendeel even zovele belemmeringen voor het stijgen ervan.

De Engelse grondbezitters van de 17e eeuw hebben dat zo goed gemerkt dat ze zich tegen de vooruitgang van de landbouw verzetten uit vrees dat ze hun inkomsten zouden zien verminderen. (Zie Petty, Engels econoom uit de tijd van Karel 2.) [29]

_______________
[25] De man met de veertig daalders: figuur uit de gelijknamige, in 1768 te Amsterdam verschenen roman van Voltaire, ‘L’homme aux quarante écus’.
[26] Deus ex machina (de god uit de machine): in het theater in de oudheid door een machinerie ten tonele gevoerde verschijning van een godheid die in de intrige van het drama ingreep en ze oploste. De uitdrukking wordt tegenwoordig nog gebruikt voor het kenschetsen van een onverwachte of kunstmatige oplossing van verwikkelingen.
[27] De hier en in het volgende gebruikte begrippen ‘pachtboer’ en ‘pachter’ staan voor het door Marx in de oorspronkelijke Franse uitgave gebruikte woord ‘colon’ (Halfpachter).
[28] Bedoeld wordt James Mill, de vader van John Stuart Mill.
[29] Zie William Petty, ‘Political Arithmetick’ (Politieke rekenkunde), in ‘Several Essays in Political Arithmetick’, Londen 1699.