Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 10 van deel 3 - B


De Internationales

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina


Voor onderhavige periode begint de GESCHIEDENIS VAN DE KOMINTERN in feite reeds met het zesde wereldcongres van 1928. Daar werd – tegen de mening in van alle bourgeois-economisten – gesteld dat de economische hoogconjunctuur niet lang meer zou duren en een ZWARE ECONOMISCHE CRISIS voor de deur stond. Deze economische crisis werd gesitueerd in de ALGEMENE crisis van het regime. In de resoluties leest men: “Het imperialisme is het verwordende, het stervende kapitalisme, het is de vooravond van de socialistische wereldrevolutie... Het kapitalisme in zijn geheel nadert zijn uiteindelijke ineenstorting. De dictatuur van het financiekapitaal stort ineen en maakt plaats voor de dictatuur van het proletariaat.” Men stelde het voor alsof het bijna was gebeurd.

Die visie was niet nieuw. Men treft ze aan in de teksten van de voorgaande congressen. De idee van het economisch catastrofisme dook daarin telkens weer op. Eigenlijk ging het om een gedachtegang die nauw verwant is aan het kautskiaans “orthodoxe” marxisme, volgens hetwelk het kapitalisme “onvermijdelijk”, “onafwendbaar”, “noodzakelijk”, “fataal”, UIT ZICHZELF en op grond van zijn innerlijke contradicties in elkaar zou storten. Geconfronteerd met zijn onoplosbare problemen, zou het kapitalisme weldra niet meer in staat zijn te functioneren. De historische ervaring sindsdien heeft ons wat anders geleerd.

In de grond huldigden de analyses van de KI een mechanistische en deterministische denkwijze. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verband tussen de economische situatie en de arbeidersbeweging. Het stond voor de KI op voorhand vast dat met de economische crisis de revolutionaire beweging zich formidabel zou ontplooien. Slechts één hinderpaal diende opgeruimd, opdat de revolutie zou triomferen: de reformistische sociaaldemocratie. Vandaar de aanpak die omschreven werd als “Klasse tegen klasse”. De tactiek van het eenheidsfront werd formeel niet verlaten. Maar in feite bleef er niets van over. Men kon, zo werd gesteld, de grote meerderheid van de arbeidersklasse niet in de revolutionaire strijd betrekken, zolang de reformistische invloed van de sociaaldemocratie niet zou zijn geliquideerd. Dat hoopte de KI te bereiken langs de weg van de frontale aanval op de sociaaldemocratische leiders. Waarbij men dan nog speciaal de LINKSE socialisten hard te lijf moest gaan, vermits hun meer radicale taal van aard was om de rest van de sociaaldemocratie een geloofwaardigheid te verlenen die zij niet verdiende.[234] Kortom, de communisten belandden in een virulent sektarisme.[235]

Toch waren de analyses van het zesde Kominterncongres niet zonder enige nuance. Zo werd bijvoorbeeld erkend dat de komende economische crisis een dubbel effect kon sorteren: zowel een machtige revolutionaire ontwikkeling, als EEN GROTER GEVAAR VAN FASCISME.

Het fascisme zou voor de communisten en de arbeidersbeweging in de komende jaren de allesoverheersende bekommernis worden. Daarom is enige kritische beschouwing omtrent de visie van de KI op het fascisme als fenomeen hier wel op zijn plaats.

De communisten hadden de ervaring van het Italiaans fascisme al doorgemaakt en Gramsci en Togliatti hadden de zaak reeds merkwaardig nauwkeurig gekarakteriseerd. Alle elementen van de bepaling die Dimitrov op het congres van 1935 zou voorleggen, waren reeds in vroegere Kominternteksten aanwezig.

Dimitrovs omschrijving van 1935 luidde: HET FASCISME IS DE OPENLIJKE, TERRORISTISCHE DICTATUUR VAN DE MEEST REACTIONAIRE, DE MEEST IMPERIALISTISCHE ELEMENTEN VAN HET FINANCIEKAPITAAL. Deze karakterisering is en blijft principieel juist; zij geeft niet de totale realiteit weer, maar wel de meest essentiële aspecten.

Overigens heeft de KI nopens het fascisme meer dan alleen maar deze bepaling opgesteld. Het is haar niet ontgaan dat (ondanks zekere innerlijke tegenstellingen) weldra DE HELE BOURGEOISIE zich bij het triomferende fascisme aansloot, speciaal in Duitsland. Het is haar ook niet ontgaan dat – door middel van de demagogische aanpak van haar frustraties – ook de KLEINBURGERIJ zich in blok achter het fascisme schaarde, weer speciaal in Duitsland. Ten slotte is het haar niet ontgaan dat het nazisme – zelfs vóór zijn machtsgreep – reeds elementen uit de arbeidersklasse voor zich wist te winnen. Kortom, de KI erkende heel duidelijk dat het fascisme EEN RUIME MASSABASIS verwierf.

En toch stelt men vast dat de KI het fascisme ONDERSCHATTE, en wel in verschillende opzichten.

De Komintern beschouwde de instelling van het fascisme (nazisme) als een defensieve zet van het grootkapitaal tegen het offensief van het proletariaat.[236] Dat is foutief. Het fascisme is geen contrarevolutionaire staatsgreep. Zowel in Italië als in Duitsland werd het maar ingesteld op een moment dat de arbeidersklasse reeds was verslagen, zich reeds in het defensief bevond en op de terugtocht was. Het fascisme werd dan een OFFENSIEF optreden van de bourgeoisie. Het is niet de uitdrukking van haar onmacht. Het fascisme slaat toe tegen een arbeidersklasse, die reeds in grote mate gedemoraliseerd is, maar toch nog over voldoende kracht beschikt om zich – althans in een democratisch regime – te verzetten.

Precies omdat de KI verkeerdelijk het proletarisch offensief tegenover een fascistisch defensief stelde, meende zij dat het opdrijven van de revolutionaire beweging volstond om het fascisme weg te vegen.

Ook verkeerdelijk dacht de KI dat de bourgeoisie zich nog in hoofdzaak op haar sociaaldemocratische “agenten” steunde, daar waar ze reeds naar de fascistische terreurbenden was overgeschakeld. Vandaar dat de KI meende de sociaaldemocratie als hoofdvijand te moeten aanpakken. Nog in september 1932 verklaarde het EKKI: “Het is alleen door onze aanvallen in hoofdzaak te richten tegen de sociaaldemocratie, voornaamste steunpilaar van de bourgeoisie, dat men de voornaamste vijand van het proletariaat, de bourgeoisie, kan verslaan. Het is enkel door een duidelijk onderscheid te maken tussen de sociaaldemocratische leiders en de sociaaldemocratische arbeiders dat de communisten, in het raam van het revolutionaire eenheidsfront aan de basis, in staat zullen zijn de afsluiting te doorbreken die hen zo dikwijls van de sociaaldemocratische arbeiders gescheiden houdt.” Sinds 1929 kwam de formule van de “sociaalfascisten” in zwang.

De KI onderschatte aanvankelijk de wreedheid van het fascisme: “tussen burgerlijke democratie en fascistische dictatuur is er slechts een verschil van graad.” Beiden zijn immers dictaturen. Men vergat de bekende regel van de dialectiek dat kwantitatieve veranderingen op een gegeven moment in kwalitatieve veranderingen omslaan. Dit werd eerst later, na de machtsgreep van Hitler, erkend: toen werd het fascisme als “openlijke en terroristische” dictatuur gekenmerkt.

Eenmaal de machtsgreep van de nazi’s voltrokken, onderschatte de KI de macht, de soliditeit en de duurzaamheid van het nieuwe politiek regime. De communisten waren overtuigd dat het nazisme machteloos stond t.a.v. de economische problemen, dat het heel snel verstrikt zou raken in een reeks onoplosbare contradicties en daaraan ten onder zou gaan. Hetzelfde catastrofisme waarmee de KI het monopolie kapitalisme bedacht, werd op het fascisme toegepast. Gedurende korte tijd, aldus de KI, zou de roes aanhouden, maar zonder twijfel zou de bittere ervaring de massa’s al snel in opstand brengen. Het fascisme, zo meende men in de Komintern, is de laatste kaart van het imperialisme; maar ze zal snel uitgespeeld zijn. En met de val van het fascisme staat direct de proletarische revolutie op de dagorde van de geschiedenis.[237] Het is echter niet waar gebleken dat “de instelling van de fascistische dictatuur in Duitsland het ritme van de proletarische revolutie versnelt.” Integendeel, de ervaring heeft sindsdien geleerd dat in Duitsland het Hitlerregime door krachten van buiten en niet door de eigen innerlijke beweging werd vernietigd. In hoofdzaak is het in Italië ook zo verlopen. Maar vooral: het fascisme werd niet opgevolgd door de socialistische revolutie, maar wel afgelost door een burgerlijke democratie.[238]

De gedachte dat het monopolisme de productiekrachten van het kapitalisme afremt, vindt men terug in Kominternteksten. Wanneer in de Dimitrov-bepaling van het fascisme sprake is van de dictatuur van “DE MEEST REACTIONAIRE” elementen van de bourgeoisie, dan is dat in deze zin exact dat antihumanisme reactionair is. Maar dan mag dat niet worden geïnterpreteerd als: de productiekrachten afremmend. Zo nochtans werd het begrepen door de KI. Het fascisme in Italië, en nog meer in Duitsland, heeft integendeel de productiekrachten doen groeien. Het fascisme is een breuk met de liberale staatsafzijdigheid, is een ver doorgedreven en systematisch opgevoerd stelsel van STAATSINTERVENTIE.[239] Het fascisme sluit als dusdanig aan bij het staatsmonopoliekapitalisme. Het is niet waar dat het de economische ineenstorting versnelt.

* * *

HET INTERNATIONAAL VERBOND VAN VAKVERENIGINGEN (IVV), dat in 1923 een 15 miljoen leden telde en een eerste zwaar verlies leed door het wegvallen van de Italiaanse vakbonden, werd in 1933 en 1934 verzwakt door de vernietiging van de Duitse en Oostenrijkse arbeidersorganisaties. Eind 1934 telde men nog 8.211.000 aangeslotenen. Maar in de tweede helft van de dertiger jaren kwamen er nieuwe toetredingen, o.a. de AFL (USA) en de vakbonden van Noorwegen, Mexico en India. Zo bereikte het IVV 13 miljoen leden in 1936 om tot 19.500.000 te stijgen in 1939. Voorzitter van het IVV was (sinds 1928) WALTER CITRINE (gewezen secretaris van het TUC). Secretaris (sinds 1929) was WALTER SCHEVENELS (gewezen secretaris van de Antwerpse metaalbewerkersbond). Het is moeilijk uit te maken welke van beide Walters het meest rechts moet gesitueerd worden.

In januari 1931 telden de bij de SOCIALISTISCHE ARBEIDERS INTERNATIONALE (SAI) aangesloten partijen 6.204.000 leden, die 26.400.000 kiezers verzamelden. De SAI bleef een haast uitsluitend Europese organisatie. In 1929 werd HENDERSON (die toen lid werd van de Engelse regering) als voorzitter opgevolgd door EM. VANDERVELDE. Friedlich Adler, secretaris vanaf de oprichting van de SAI in 1923, bleef die functie ook in de jaren dertig waarnemen.

Vanaf 1930 werden IVV en SAI geconfronteerd met de economische crisis en haar sociale en politieke gevolgen. Besloten werd samen een programma ter bestrijding van de crisis op te stellen. Een studiecommissie, die vertegenwoordigers van IVV en SAI omvatte, kwam eind oktober 1930 te Keulen samen.[240]

De gedachte om de tijd van de arbeidersklasse tegen het kapitalistisch systeem, grondslag van haar miserie, te oriënteren, kwam geen ogenblik op. Men zocht naar maatregelen om het kapitalisme uit het slop te halen. De remedies die men voorstelde, waren overigens niet zo dwaas. Het is merkwaardig dat de voorstellen van de sociaaldemocratie reeds enigszins in de lijn lagen van wat Keynes in 1936 zou formuleren.

Als oorzaak van de depressie werd de onvoldoende koopkracht van de bevolking aangegeven. Terecht werd gesteld dat de deflatoire politiek van de regeringen de crisis nog verergerden. Als middel ter bestrijding werden o.a. vooropgesteld: – betere lonen om de koopkracht van de arbeiders uit te breiden, – ruimere werkloosheidsvergoeding met hetzelfde oogmerk, – de vermindering van de werkduur (eerst tot 44 later tot 40 u.), – een veralgemeend programma van sociale voorzieningen, – een ruime politiek van openbare werken. Op het internationaal syndicaal congres van Brussel (augustus 1933) werd tevens de idee van de economische planificatie vooropgesteld. H. de Man werkte toen reeds aan zijn “Plan”.

De internationale arbeidersorganisaties werden ook geconfronteerd met het Duitse nazisme. Hoe totaal het IVV in die aangelegenheid faalde, wordt door volgende geschiedenis geïllustreerd. In juli 1931 werd de zetel van het IVV van Amsterdam naar Berlijn overgebracht, onder de verzekering dat vijf miljoen Duitse syndicalisten erover zouden waken dat het internationaal vakverbond daar in volle vrijheid zou kunnen werken. Maar toen Hitler aan de macht kwam, richtten de leiders van de ADGB zich tot het IVV met het verzoek geen deel te nemen aan de strijd tegen het nazisme in Duitsland, en ook van buiten uit niet al te krachtdadig stelling te nemen tegen de nazi’s, teneinde de reeds dramatische situatie van de Duitse vakbondsleiders niet nog te verergeren. Deze laatsten hoopten nog enig compromis met Hitler te kunnen afsluiten. De Raad van het IVV hield volkomen rekening met het verzoek van de Duitse aangeslotenen. De zetel werd naar Parijs overgebracht.

De SAI hield haar vierde – en laatste – congres in juli 1931 te Wenen. De eindresolutie bracht – zoals naar gewoonte – wat commentaar op de actualiteit: economische crisis en internationale krediethulp, herstelbetalingen en oorlogsschulden... Tevens werd gewezen op het fascistisch gevaar. Over de eventualiteit van enige samenwerking met de communisten werd met geen woord gerept. Wel werd uitdrukkelijk gesteld dat hij een fascistische aanval op de democratie “er voor de arbeidersklasse geen andere uitweg zou blijven, dan het geweld van het fascisme met alle machtsmiddelen tegemoet te treden.”[241]

De internationale arbeidersorganisaties moesten uiteraard iets doen inzake de vrede. Helemaal in de beste tradities van het reformisme werd jarenlang alle hoop op de ontwapeningsconferentie van de Volkerenbond gesteld. Nog in mei 1932 werd het resultaat van een campagne – 14 miljoen handtekeningen – op een internationale manifestatie te ZURICH gehuldigd. CITRINE sprak er namens de 23 nationale centrales, aangesloten bij het IVV, en EM. VANDERVELDE namens de 22 partijen van de SAI. De handtekeningen werden overgemaakt aan de voorzitter van de ontwapeningsconferentie. Natuurlijk bracht dat geen aarde aan de dijk.[242] Wel werd gezocht naar meer actieve middelen om de vrede te vrijwaren.. Zo werd op het IVV-congres van Brussel in 1933 de vraag gesteld of de algemene staking tegen de oorlog kon worden aangewend. Een thema van vóór 1914 werd dus hernomen en het principe van de algemene staking werd aanvaard. Hoe die in werking zou treden, daarover werd voorzichtig gezwegen. En dat lag in de lijn, vermits niemand serieus dacht deze aanbeveling toe te passen. Dan zou overigens gebleken zijn hoe onmogelijk ze was. In de agressieve landen – Japan, Duitsland en Italië – beschikte men over geen syndicale organisatie meer. Enkel een staking toepassen in de aangevallen landen zou een aanmoediging voor de fascistische agressie zijn. Tegenover deze bedreiging was maar één aanbeveling mogelijk: een GEWAPEND bondgenootschap van de Westerse democratieën met de Sovjet-Unie. Maar tot zulke aanbeveling kon de sociaaldemocratie niet besluiten, uiteraard niet.

Het bureau van de SAI kwam op 18 februari 1933 samen te Parijs. Sinds een paar weken was Hitler bezig zijn dictatuur in Duitsland te vestigen. De leiding van de Tweede Internationale was zich op dramatische wijze bewust van de onmetelijke nederlaag die de sociaaldemocratie nu trof. In een eerder paniekerige stemming richtte het SAI-bureau – voor de eerste en voor de laatste maal in de geschiedenis – een oproep tot de Derde Internationale door onderhandelingen de verdeeldheid te overwinnen. Het antwoord uit Moskou kwam op 5 maart en was niet bemoedigend. Het lag in de lijn van de gekende sektaire politiek. Maar het was ook beïnvloed door de houding van de SPD in die dagen in Duitsland. Waarop het Executief van de SAI de bij haar aangesloten partijen liet weten dat zij op nationaal vlak geen onderhandelingen met de communisten mochten aangaan.

De zaak kwam nog eens ter sprake op de conferentie van de Tweede Internationale in augustus 1933 te Parijs. Enig punt op de dagorde: de tactiek en de strategie van de arbeidersbeweging in de periode van het fascistisch offensief. Drie tendensen kwamen tot uitdrukking, die traditiegetrouw op een dubbelzinnige “motion de synthèse” zouden uitlopen.
1. Links: Pietro Nenni, Robert Grimm, Jean Zyromski, P.H. Spaak ... zij betoogden dat alleen de revolutionaire proletarische strijd de fascisten de pas kon afsnijden en waren voorstander van eenheid met de communisten.
2. Rechts: De Engelse, Scandinavische en Tsjechische partijen wilden een “open socialisme” met een programma dat de middenstandsgroepen zou aanspreken en weghouden van het fascisme.
3. Centrum: Adler, Blum, Vandervelde ... nominaal marxistisch. Zij meenden dat op een beperkt antifascistisch programma met de communisten kon worden samen gegaan, op voorwaarde dat deze laatsten hun beledigende aanvallen stopzetten.

De eindresolutie was een tekst waarmee men alle richtingen uitkon: “De SAI wijst alle eenheidsfrontmanoeuvres af, die niet de internationale eenmaking maar de strijd binnen de arbeidersklasse in de hand werken: zij hernieuwt nochtans de uitdrukking van haar vaste wil, alles wat in haar macht is te ondernemen, om de verdeelde krachten van de arbeidersmassa’s samen te brengen.”

Op dezelfde conferentie werd de houding van de SPD kritisch bekeken. Vastgesteld werd dat ze gefaald had, o.a. op 20 juli 1932 bij de rechtse staatsgreep in Pruisen. Vastgesteld werd dat bij iedere beslissende situatie die strijdvaardigheid vereiste, de SPD werd aangegrepen door een “Paralyse des Willens”. Als les uit de Duitse ervaring werd opnieuw opgeroepen geweld met geweld te beantwoorden. Otto Bauer, die de eindresolutie inleidde, betoogde “dat de vreselijkste en zwaarste offers die de arbeidersklasse in de strijd tegen het fascisme moet brengen, altijd nog minder erg zijn dan de offers die het overwinnende fascisme oplegt aan een arbeidersklasse die zich niet verdedigde.” Maar ondertussen werd in Oostenrijk de confrontatie met het opdringend fascisme steeds maar vermeden, ontweken en verdaagd... Slechts op het laatste moment – nl. te laat – en door een klein deel van de arbeidersklasse zou de eer worden gered.

* * *

Na het VIde Kominterncongres van 1928 zou het jaren duren – tot 1935 – vooraleer een VIIde congres samenkwam. In de tussentijd werden de richtlijnen van het EKKI alsmaar dwingender in dezelfde sektaire richting.

Midden 1933 verklaarde het EKKI: “De instelling van de openlijke fascistische dictatuur, die alle democratische illusies onder de massa vernietigt en de massa uit de invloed van de sociaaldemocratie bevrijdt, verhaast het tempo van de ontwikkeling in Duitsland naar de proletarische revolutie.” Het bleek dus dat de mannen in Moskou nog steeds niets hadden geleerd. Maar in verschillende communistische partijen groeide verzet tegen de sektaire Moskouse richtlijnen. Geen wonder, de Kominternpolitiek kwam hoe langer hoe krasser in botsing met de reële gang van zaken. Mussolini’s macht hield stand, Hitlers dictatuur consolideerde zich, begin februari 1934 verscheen het fascisme als een ernstige bedreiging op de straat in Parijs en midden februari verpletterde Dollfuss de Oostenrijkse arbeidersbeweging. Maar op hetzelfde moment grepen te Parijs machtige antifascistische betogingen plaats, waarin communisten en socialisten elkaar vonden. O.a. vanuit de Franse communistische partij werd aangedrongen de politiek van de Komintern te herzien.

Eind februari 1934 kwamen de Bulgaren DIMITROV, POPOV en TANEV, de helden van het Rijksdagproces, in Moskou aan. Zij hadden ervaring van wat het fascisme was uit de eerste hand. Speciaal Dimitrov voerde binnenskamers (bij de leiding van de KI) een lange en volhardende strijd om een nieuwe politieke oriëntatie door te drukken. Slechts aarzelend en langzaam sloten de Russische leiders zich aan. De nieuwe politieke lijn, zoals die op het VIIde congres in 1935 werd omschreven, was geen Russisch initiatief, wel integendeel.

In een brief van Dimitrov (2 juli 1934) aan de commissie ter voorbereiding van het VIIde congres[243] werden een hele reeks punten in vraag gesteld, o.a.:
- Is de kwalificatie van de sociaaldemocratie als sociaalfascisme juist?
- Is het juist de sociaaldemocratie overal en onder alle omstandigheden als het belangrijkste sociale steunpunt van de bourgeoisie te beschouwen?
- Is het juist speciaal de linkse sociaaldemocraten als het grootste gevaar te achten?
- Is de beoordeling gerechtvaardigd het gehele leidende kader van de sociaaldemocratische partijen en vakbonden zonder onderscheid als bewuste verraders van de arbeidersklasse te beschouwen?
- Kan de samenwerking van de revolutionaire en de reformistische vakbonden niet geschieden zonder de voorafgaande voorwaarde het leiderschap van de communistische partij te erkennen?
- Mag het eenheidsfront enkel opgevat worden als een manoeuvre voor het ontmaskeren van de sociaaldemocratie?
- Kan een waar eenheidsfront zich enkel “tot de basis” beperken?
- Dient een oproep tot eenheid, die zich tevens tot de leiding van de sociaaldemocratische partijen richt, als opportunisme te worden beschouwd?
- Gaat het op alle schuld op de reformistische leiders af te schuiven en de verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratische arbeiders buiten beschouwing te laten?

Het waren vragen van die aard die op het VIIde Kominterncongres een antwoord kregen. De samenkomst duurde van 25 juli tot 20 augustus 1935.[244] De voornaamste twee referaten waren die van Dimitrov en Togliatti (Ercoli). De belangrijkste conclusies luidden: 1) in de communistische activiteit dient ALLES ondergeschikt gemaakt aan de strijd tegen het fascisme; 2) ernstige pogingen moeten worden ondernomen om in bondgenootschap met de sociaaldemocratie tegen het fascisme op te treden (eenheidsfront);[245] 3) in de mate van het mogelijke moet het eenheidsfront uitgebreid worden tot een antifascistisch VOLKSFRONT, waarin democratische organisaties aanwezig zijn die middenstandslagen vertegenwoordigen (boeren, stedelijke kleinburgerij, intellectuelen); 4) het oorlogsgevaar tegen de Sovjet-Unie dreigt niet in de eerste plaats (zoals men in Moskou steeds gevreesd had) vanuit Frankrijk of Engeland, maar wel vanuit nazi-Duitsland.

In aansluiting bij de antifascistische strijd beklemtoonde Dimitrov de noodzaak om de nationale waarden, die tot op heden onvoldoende door de communisten in acht werden genomen, ruim te erkennen.

Ongetwijfeld betekende het VIIde congres een meer realistische aanpak. “Wij hebben”, aldus Dimitrov, “opzettelijk de luid klinkende frasen over de revolutionaire perspectieven weggelaten”; wij moeten leren “nuchter met het politieke peil van de brede werkende massa rekening te houden.” Het verschil met de vroegere formules van eenheidsfront bestond hierin dat de eenheid niet langer werd opgevat als een tactisch middel om de sociaaldemocratische leiding uit te schakelen, maar op zich zelf betracht werd om, met de basis én de leiding, niet direct de revolutie door te voeren, maar een dam op te werpen tegen het fascisme.

Dimitrov bracht ook zware kritiek uit op de werkmethodes van de KI, op de te grote beperking van het initiatief der verschillende nationale partijen, zodat de concrete situatie in ieder land niet genoeg in aanmerking kwam.

Maar tegelijk werd op het VIIde congres door Dimitrov en Togliatti de STALINCULTUS, die zich reeds had gevestigd in de Sovjet-Unie, uitgebreid over de hele Internationale. Daarmee werd ook de STALINTERREUR aanvaardbaar gemaakt. Sinds eind 1934 had deze definitief een aanvang genomen om in de volgende jaren crescendo te gaan. De beruchte Moskouse processen vormden maar het kleine zichtbare deel van een enorm omvangrijke terreurpraktijk. Hun functie bestond erin dermate de aandacht te trekken, dat hetgeen in stilte gebeurde, beter kon verborgen blijven. Feit is dat de communisten – basis en leiding – zich niet bewust waren van de valsheid der Moskouse processen. De processen waren openbaar, de stenografische opnamen van het verloop werden gepubliceerd en de beschuldigden noemden zich zeer uitdrukkelijk schuldig. De communisten geloofden dat het eerlijke processen waren. Precies omdat het tegendeel zo totaal onverenigbaar was met het socialistisch ideaal, dat hen bezielde en dat zij in de Sovjet-Unie verwezenlijkt meenden, konden de communisten zich niet indenken dat het een vervalst spel betrof. Zeker, de pers en de woordvoerders van de internationale bourgeoisie spraken over terreur. Maar uiteraard had dat geen overtuigingskracht voor communisten. Ook de trotskisten klaagden aan, maar dat werd door de communisten geïnterpreteerd als een supplementair bewijs dat de trotskisten inderdaad agenten van de bourgeoisie waren. Een bepaalde logica kan ver leiden...

Van groot belang voor de houding van de communisten was de overtuiging dat de Sovjet-Unie de meest solide bondgenoot in de strijd tegen het fascisme uitmaakte. Uiteindelijk zou blijken dat die verwachting werd ingelost.

* * *

Op het congres van het IVV in juli 1936 te Londen werd door de pas toegetreden Noorse vakbond, met de steun van de Franse, Spaanse en Mexicaanse centrales, een voorstel ingediend om de internationale syndicale eenheid te herstellen. De zaak raakte ondertussen vereenvoudigd in deze zin dat de RVI in feite opgehouden had te bestaan. Stelde zich dus alleen de kwestie van de Sovjetvakbonden. Die groepeerden toen een 25 miljoen leden. Maar de IVV-leiding wenste hen als “quantité négligeable” te behandelen. De Russen mochten aansluiten onder dezelfde voorwaarden als alle andere syndicale organisaties en daarmee was alles gezegd. De Russen wensten echter te onderhandelen en wensten met name de te volgen politiek ter sprake te brengen. Schevenels (secretaris) en Jouhaux (vicepresident van het IVV) gingen in november 1937 naar Moskou. Het werd een mislukking.[246]

Sinds juli 1934 was in Frankrijk reeds een pact tussen PCF en SFIO afgesloten. De Franse socialisten stelden daarop de Tweede Internationale voor over samenwerking te onderhandelen. Daarover was in de SAI wel wat te doen. Enkele socialistische partijen (de Franse, Spaanse en Zwitserse, de uitgebannen Italiaanse en Oostenrijkse partijen en de Poolse Bund) waren voorstanders. Praktisch alle andere partijen waren radicaal tegen. Hun argument was: ons samengaan met de communisten zal de kleinburgerlijke elementen naar het fascisme drijven. De Nederlander Albarda gaf de voorkeur aan een scheuring in de SAI boven een akkoord met de KI. Enig resultaat was dat de aanbeveling van maart 1933 (geen akkoorden met communisten vanwege de nationale partijen) werd herroepen. Maar dat leidde niet tot nieuwe demarches.

Vermits de Fransen echter bleven aandringen, werd Adler opgedragen uit te maken of er met het VIIde Kominterncongres in de houding van de KI enige verandering ten aanzien van de sociaaldemocratie was ingetreden. Adler kwam in zijn rapport tot de conclusie dat in de KI eigenlijk alles bij het oude was gebleven...

Op 25 september 1935 – de Italiaanse oorlog tegen Abessinië dreigde ieder moment uit te breken – stelde Dimitrov in een brief aan de SAI voor tot samenwerking tegen de fascistische agressie te komen. Hij benadrukte dat het reeds van belang zou zijn “al was het maar een tot enkele punten beperkte overeenkomst te bereiken.” Het secretariaat van de SAI antwoordde dat het de vraag zou voorleggen aan het Executief. Ondertussen werd de Italiaanse aanranding een feit (sinds 3 oktober). Een tweede brief van Dimitrov (7 oktober) werd op 12 oktober door het Executief te Brussel besproken: 12 van de 17 vertegenwoordigde partijen waren bereid naar eenheid van actie te streven. De Engelse, Nederlandse, Zweedse, Deense en Tsjechische partijen verzetten zich hardnekkig. Wel werd het de voorzitter – sinds Vandervelde toegetreden was tot de Belgische regering was dat LOUIS DE BROUCKERE – en de secretaris toegestaan “informatieve gesprekken”, zonder enige bindende verplichting, met vertegenwoordigers van de KI te voeren. Vooral naar aanleiding van de Spaanse burgeroorlog kwam het herhaaldelijk tot zulke gesprekken van De Brouckère en Adler met Thorez, Cachin en andere vertegenwoordigers van de Derde Internationale. Verder is men op de weg van de samenwerking nooit geraakt. Vanzelfsprekend waren de Moskouse processen niet van aard om de Westerse socialisten vertrouwen in te boezemen. Hun aanklachten tegen de Stalinterreur lokten dan weer hernieuwde beschuldigingen uit vanwege de in Moskou verblijvende leiders.

Naarmate het oorlogsgevaar in Europa zich duidelijker aftekende, begon verdeeldheid de Tweede Internationale aan te vreten. De Engelse socialisten – met hun evangelisch pacifistische bewogenheid – hadden moeite om uit hun politiek van verzet tegen de Hitler-agressie de opvoering van de bewapening als consequentie te aanvaarden. Maar eenmaal die hindernis genomen, bleef de LP zich consequent gedragen: zij veroordeelde en bestreed de München-akkoorden. In Frankrijk was het helemaal anders: daar werden de München-akkoorden niet eensgezind door de socialistische partij geïnterpreteerd. Nog erger was het gesteld met de SPD: op 1 oktober 1938 – de dag waarop Hitler het Sudetengebied binnenrukte – besloot de SPD zichzelf te ontbinden. Zo mogelijk nog erger was het geval van de Tsjechische Sociaaldemocratische Partij: zij trok zich terug uit de SAI, nam een nieuwe naam en een gefasciseerd programma aan en sloot de Joden uit... De Belgische, de Nederlandse, de Scandinavische en de Zwitserse socialistische partijen volgden de politiek van hun regeringen en verklaarden zich neutraal op internationaal vlak.

München vernietigde de SAI. De sociaaldemocratische internationale ging ten onder – zoals in 1914 – zodra de bourgeoisie internationaal in scherpe conflicten trad. Zover was het begin 1939 reeds. De sociaaldemocratie bestond enkel nog in de West-Europese democratieën. Maar de bourgeoisie van deze landen was in de regel weinig geneigd tot krachtdadig verzet tegen de dreigende Hitler-agressie. Derhalve waren ook de sociaaldemocratische partijen in deze landen alles behalve strijdvaardig.

De laatste zitting van het Executief van de SAI had plaats op 23 februari 1939. De Scandinavische partijen hadden voor hun deelname volgende voorwaarden gesteld: de zitting moest plaatsgrijpen in een neutraal land, de samenkomst mocht niet kenbaar worden gemaakt, de besprekingen dienden vertrouwelijk en puur informatief te zijn, en geen resoluties zouden worden opgesteld. Die voorwaarden werden aanvaard. De nog overblijvende partijen van de SAI wilden Hitler “geen voorwendsel geven tot invasie”. De brutale vergelijking die Gramsci destijds maakte, dringt zich op. Gramsci vergeleek de sociaaldemocratie met de bever die, wetend dat de jagers hem schoten omwille van zijn geneeskrachtige teelballen, zijn testikels opat in de hoop dat hij zou worden gespaard.

In mei 1939 traden de Brouckère en Adler af. De Nederlander J.W. ALBARDA werd president; een nieuwe secretaris werd niet meer aangesteld. Toen Albarda in september regeringslid werd, ging zijn functie naar C. HUYSMANS. Toen die omkeek viel er nog maar weinig van de Tweede Internationale te bespeuren.

_______________
[234] Het was alsof men de Trotski van een paar jaren te voren aan het woord hoorde: hetzelfde op de spits gedreven sektarisme maar Trotski zou weldra van mening veranderen en het sektarisme van de KI veroordelen. Hij stelde dat het fascistisch gevaar diende bezworen door het bondgenootschap van de communisten met de sociaaldemocratische massa’s in hun eigen organisaties en met hun eigen leiders. En hij had gelijk dat zulks moest worden beproefd. Of men zou geslaagd zijn, is nog een heel andere vraag, want niets wijst erop dat een STRIJDVAARDIG eenheidsfront met de sociaaldemocratie toen mogelijk was.
Maar als – enige jaren later – de communisten zich inspannen om tegen het fascisme een eenheidsfront en een volksfront op te bouwen, veroordeelde Trotski ook deze politiek. Zijn betoog luidde dat samengaan met sociaaldemocratische formaties en kleinburgerlijke radicalen tot onduldbare concessies dwong. Zo werd het trotskisme een steriel systeem. Aan IEDERE politiek zijn twijfelachtige aspecten verbonden, IEDERE tactiek impliceert momenten die op zichzelf betwistbaar zijn. Nu is het een klein kunstje om die negatieve aspecten sterk in reliëf te brengen. Daarmee kan om het even welke politiek als verraad worden voorgesteld. Maar dat is inderdaad steriel. Het is dan ook geen toeval dat Trotski, die op een bepaald moment toch een zeer grote rol speelde in de revolutie, na zijn uitsluiting uit de partij eigenlijk ook uit de geschiedenis verdween.
[235] Op het Vde en laatste congres van de RVI (augustus 1930) werd te Moskou – tegen de mening van de Duitse delegatie in – besloten dat in Duitsland naast (en tegen) de ADGB een zelfstandige revolutionaire vakbond diende opgericht. Voordien luidde het ordewoord dat de communisten IN de ADGB moesten militeren.
[236] De “Rote Fahne” van 15 juni 1930 schreef: “De vorderingen van het fascisme zijn geenszins een aanduiding omtrent de achteruitgang van de proletarische beweging, maar wel de tegenzet tegen de revolutionaire opgang, het noodzakelijke begeleidingsverschijnsel van een rijp geworden revolutionaire situatie.”
[237] Ter illustratie van deze gedachte volgen hier enkele communistische uitspraken uit het jaar 1933:
- “De overwinning van het fascisme betekent slechts een tijdelijk fenomeen: de revolutionaire stuwkracht zal onvermijdelijk groeien in Duitsland, ondanks de fascistische terreur.”
- “Hitler-Duitsland gaat direct een economische catastrofe tegemoet die zich reeds duidelijk aftekent... De momentele kalmte na de overwinning van het fascisme is slechts een voorbijgaand verschijnsel. De revolutionaire golf gaat, ondanks de fascistische terreur, weer onafwendbaar stijgen.”
- Eug. Varga in november 1933: “De fascistische heerschappij is veroordeeld door haar interne contradicties...”
- “Door zijn avonturistische politiek doet het fascisme de interne contradicties groeien, wat het Duitse kapitalisme naar de catastrofe leidt... Hieruit zal een machtige revolutionaire stuwkracht in Duitsland groeien.”
[238] Sindsdien werd dat ook vastgesteld in Portugal en Spanje.
[239] Waarmee niet gezegd is dat, omgekeerd, economische staatsinterventie fascisme zou zijn.
[240] Haar conclusies werden nadien uitgebreid op meerdere bijeenkomsten van het IVV, nl. door de Algemene Raad van april 1931, door het Uitvoerend Comité in juli 1931 en door het congres te Brussel in 1933.
[241] De resolutie werd afgedrukt in BRAUNTHAL, Geschichte der Internationale, II, pp. 570-572.
Er wordt wel eens betoogd dat het geen zin heeft de sociaaldemocratische leiding verraad te verwijten in naam van theorieën, doctrines en programma’s, die ze nooit heeft verkondigd. Maar het feit is dat de sociaaldemocratie haar EIGEN beloften, programma’s en vooropstellingen ontrouw was. Het volstaat de Weense resolutie over het verzet tegen het fascisme te vergelijken met de lamentabele houding van de SPD-leiding in Duitsland op het moment van Hitlers machtsgreep. Braunthal (op. cit. pp. 399-401) geeft daarvan een aangrijpende beschrijving.
[242] Daarmee is geenszins beweerd dat handtekeningenacties noodzakelijk onvruchtbaar zijn. Dat hangt af van de tekst waarmee en van de context waarin de campagne wordt gevoerd.
[243] Cfr. Paul DE GROOT. De dertiger Jaren, I, pp. 174-176
[244] Sinds 1928 was het ledental van de communistische partijen buiten de Sovjet-Unie van 445.300 tot 785.000 gestegen. Enerzijds was de Duitse partij haast tot nul herleid, maar anderzijds was er in Amerika en China aangroei. In 1939 zouden de communistische partijen buiten de Sovjet-Unie 1.750.000 leden tellen.
[245] Niet alleen politiek, ook syndicaal werd de eenheid nagestreefd. In 1936-37 hield de RVI in feite op te functioneren. In december 1937 werd ze formeel ontbonden.
[246] Schevenels beweert dat na vier dagen GEEN AKKOORD tot stand kwam. Maar zijn getuigenis is weinig betrouwbaar. De officiële geschiedenis van de Kommunistische Internationale (Duitse versie, p. 538) beweert dat er “een bevredigend akkoord werd bereikt” en stelt het voor alsof Citrine, Schevenels en andere reformistische leiders de uitvoering van het akkoord achteraf verhinderden. Maar ook deze getuigenis is niet zeker.