Willem van Ravesteyn
De wording van het communisme in Nederland 1907-1925
Hoofdstuk 4


Het weekblad in de wereldoorlog

De wereldoorlog, die voor de meeste landgenoten welhaast als een bliksemstraal uit heldere hemel kwam, verraste de kleine schare van de linkse marxisten natuurlijk zo min als bv. hun Russische geestverwanten. Zij verwachtten hem sinds jaren. Heel hun propaganda in woord en geschrift was daarop gericht en ingesteld. En toen de catastrofe dan nu eindelijk kwam, toen na het schot op de Habsburgse troonopvolger de diplomatieke hemel ras verduisterde en het de 31ste juli duidelijk was dat niets de botsing meer kon verhinderen, die, dat wisten zij, een wereldworsteling zou worden, schokte zij hen wel, maar verbijsterde hen niet. Men kan dat duidelijk nog waarnemen uit de artikelen waarmee het weekblad — sinds 2 jaar, d.w.z. sinds 1 juni 1912 tweemaal per week gedrukt op een eigen drukkerijtje, door een partijlid, Hamming, gedreven — de ontwikkeling van de gebeurtenissen noteerde en... in zekere zin verwelkomde. Immers, dit was de redacteuren van De Tribune en hun medebestuurders in ieder geval duidelijk: revolutionaire tijden zouden tengevolge van deze grote oorlog zeker aanbreken. Het tempo van de geschiedenis, in de laatste jaren toch reeds enorm versneld, zou om zo te zeggen een nog koortsachtiger karakter aannemen. Diep doordrongen van hetgeen hun grote leermeesters steeds op de voorgrond hadden gesteld — de briefwisseling van Marx en Engels, onuitputtelijke en onontbeerlijke bron voor de kennis van hun leven en gedachten, was juist verschenen en door de Tribune-leiders met gretigheid genoten — de noodzakelijkheid van de grote oorlogen als motoren van de wereldgeschiedenis, zagen zij dezen, die al zijn voorgangers in omvang en verschrikking dreigde te overtreffen, niet slechts als een ramp en een onheil, zoals de meeste Nederlanders, maar wel degelijk als een noodzakelijke schakel in het gebeuren van de wereld. Ook de ineenstorting van de Tweede Internationale wekte bij hen niet die gevoelens, gevoelens van smart, van diepe teleurstelling, ja van wanhoop, die zij voor zo velen binnen én buiten haar gelederen — ook in de kringen van de burgerij hier te lande — teweegbracht. Hoe zou dit ook mogelijk zijn geweest, daar zij reeds sedert 4 jaar minstens — het internationale congres van Kopenhagen en nog duidelijker sinds Bazel — de Internationale in de macht van de reformisten wisten, van wie zeker een streng en principieel verzet tegen de oorlog niet mocht worden verwacht? Wel wekte het feit, dat de Duitse partij, de machtigste, wat organisatie en ledental betreft, zich bij de oorlogsverklaring neerlegde en haar toestemming gaf tot de oorlogskredieten, ook hun verontwaardiging. Maar, per slot van rekening, omtrent de strijdvaardigheid van de over overgrote meerderheid van de Duitse massa’s, hadden zij zich toch ook reeds sinds jaar en dag geen illusies gemaakt.

Twee dingen stonden om zo te zeggen van de aanvang af bij de twee voornaamste redacteuren van De Tribune vast, bij Van Ravesteyn en mede door hem vooral, bij zijn vriend Wijnkoop, met wie het contact steeds het nauwst was in alle zaken, krant of partij betreffend. En deze twee moet men goed in het oog vatten, omdat zij voor de verderen gang van zaken van primair belang zijn gebleken. Primo: zij maakten zich geen illusies omtrent de duur van de oorlog, vooral toen deze, wat, zoals men weet na enkele dagen bleek, het ware karakter van een wereldoorlog had aangenomen door de deelneming van het Britse Rijk, waardoor het schema werkelijkheid werd, dat de redactie zich reeds jaren aan de hand van de diplomatieke ontwikkeling sinds 1904, had gedacht. Het ware karakter van een grote worsteling tussen het oude Engelse imperium, verbonden met het Franse enerzijds en het jonge Duitse aan de andere zijde. Zij zagen onmiddellijk — mag ik wel zeggen — in, dat deze worsteling even langdurig als uitputtend zou blijken. Aan Van Ravesteyn meer nog dan Wijnkoop historisch geschoold, zweefde daarbij de parallel met de grote wereldworstelingen van de 18e eeuw, die hun bekroning en afsluiting hadden gevonden in de napoleontische oorlogen, vooral voor de geest. Hij dacht direct aan de seculaire worsteling tussen het opkomende Britse en het Franse imperium in de 18e eeuw en ging dan ook zover van een nieuwe Zevenjarige oorlog te voorspellen[1]. Te voorspellen? Nu ja, niet met zoveel woorden, maar althans er aan te denken en er op te doelen. Zij zagen ook in dat deze oorlog onmogelijk zou kunnen eindigen met een soort compromis, een soort evenwicht, een non-liquet, een bestand of trêve, hoe men het noemen wil, maar dat hij slechts eindigen kon met de beslissende overwinning van een van de coalities.

Ook hier weer was de wereldgeschiedenis ongetwijfeld voorbeeld en leermeesteres. En, in de tweede en belangrijkste plaats — belangrijkste, zoals na een paar jaar zou blijken, twijfelden zij geen ogenblik aan de nederlaag van de Centralen, van Duitsland dus. Op de langen duur misschien, maar zeker. Duitsland zou de nederlaag lijden. Deze overtuiging, in hoofdzaak al weer op historische en economische overwegingen gefundeerd — Engeland beheerste de zeeën en in iedere grote oorlog, ook in coalitieoorlogen, moest de overwinning ten slotte ten deel vallen aan wie de zeeën, de wereldzee beheerste, terwijl Engeland en Frankrijk met de Verenigde Staten in de rug en als neutrale steun bovendien op de duur een enorme voorsprong moesten hebben wat grondstoffen en levensmiddelen betreft — werd reeds in de loop van de eerste maand om zo te zeggen, ja reeds de eerste dagen, door de overweldiging van het neutrale België, bij hen versterkt en aangevuld met dezelfde sentimenten, die ook hier te lande zo goed als in de Angelsaksische wereld een groot deel van de eenvoudige publieke opinie — eenvoudig, d.w.z. niet onder de invloed van commerciële of politieke overwegingen — tegen de Duitse barbaarsheid in het geweer brachten. De opmars in België, met wreedheden, executies en verwoestingen gepaard — Dinant, Leuven, enz. — die hier te lande onmiddellijk bekend werden en diepe verontwaardiging wekten, bracht ook bij de schijnbaar koele jonge marxisten, die het kleine blad leidden, gevoelens te weeg, die wonderwel pasten bij hun op de theorie gebaseerde, mening omtrent Duitslands schuld aan de oorlog en de noodzakelijkheid van zijn nederlaag. En hier deed zich nu onmiddellijk — zij het in de beginne ook nog om zo te zeggen verholen — een soort scheur of barst voor in het links-marxistische blok, dat tot nu De Tribune had geleid en gevuld. Immers, de man die van de aanvang van het blad, ja sinds het begin van de strijd vóór of tegen het marxisme, mede tot de ijverigste steunpilaren en medewerkers had behoord, die verder sinds zijn vertrek naar Berlijn een van de theoretische kopstukken van het Duitse marxisme, daarna van het linkse of radicale, hoogleraar aan de Duitse partijacademie en door zijn wekelijkse “Correspondenz” man van grote invloed in heel de Duitse “radicale” pers was geworden, onze astronoom-mathematicus Dr. A. Pannekoek dacht van de aanvang af over de oorlog en het Duitse lot anders. Hij was — het komt er niet op aan welke invloeden hier nog meer in het spel zijn geweest — op theoretische gronden de mening toegedaan, dat Duitsland als het hoogst ontwikkelde kapitalistische land Engeland, het land met een verouderd en minder hoog ontwikkeld kapitalisme, zou overwinnen. Het doet er in dit verband niet toe en gaat ons hier niet aan, hoe onze mathematicus tot die mening kwam.[2] Waarschijnlijk — het vervolg van zijn werk en leven op dat gebied schijnt er op te wijzen — redeneerde hij hierbij in hoofdzaak langs lijnen van logische gang, mathematisch om zo te zeggen. Het is een feit, dat de 3 mathematici van grote reputatie en van de eerste rang, die in de Hollandse communistische beweging hebben gewerkt — Dr. Pannekoek, Professor Mannoury en de jongere, maar eveneens later vermaarde naar Amerika verhuisde Professor D. J. Struik — in dit opzicht zekere gemeenschappelijke trekken hebben vertoond. Hoe dit zij, hier lag een fundamenteel, een diepgaand, ja tot de bodem van de overtuigingen doordringend verschil van mening tussen “marxisten”, die totnogtoe in de leiding van het blad en in hun bijdragen schijnbaar homogeniteit hadden vertoond. De oorlog moest — dit zij nu reeds vastgesteld — deze barst of scheur groter en dieper maken, zoals ook inderdaad is geschied. Maar — en dit was erger en is op de duur voor de leiders van De Tribune en van de kleine partij een bron geworden van een van de smartelijkste ervaringen in hun leven — dit diepe meningsverschil bleef niet beperkt tot de astronomische geleerde. Het deed zich alras — hoewel in de aanvang nog niet zó duidelijk, dat het storend werkte — ook voor bij de groten dichter, die van de aanvang af een van de trouwste en krachtigste vrienden van de Tribuneredactie was geweest. De Duits georiënteerde professor aan de partijschool was, zodra de oorlog uitbrak, wel gedwongen hals over kop Berlijn te verlaten, zich weer in zijn geboorteland te vestigen en hier terug te keren tot zijn eigenlijke vak. Het contact met Gorter, met wie hij toch al zeer bevriend was, werd daardoor veelvuldig en het is aan geen twijfel onderhevig, of de astronoom, met zijn rigoureuze mathematische geest, heeft van dat moment af op de dichter een diepe invloed uitgeoefend en diens meningen zo al niet gemodelleerd dan toch zeker versterkt en verdiept. Het contact met de andere, de werkelijk leidende figuren van De Tribune was daarentegen veel minder frequent. Toen Gorter bezig was met zijn tweede grote brochure, Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie, die eind 1914 door de Brochurehandel van de SDP werd uitgegeven — een werkje van 116 bladzijden, dat voor de belachelijke prijs van 10 cent zeer veel opgang maakte en op honderden vergaderingen, zelfs door een man als Domela Nieuwenhuis werd aanbevolen en gecolporteerd — pleegde hij nog met zijn mederedacteuren van De Tribune overleg omtrent de inhoud, ten einde te voorkomen dat er passages in zouden staan, die zij niet voor hun rekening konden nemen. Deze brochure werd dus nog een partijgeschrift. Maar daarna werd het contact tussen de dichter en de twee of drie mannen, vooral door Gorters toestand, geringer, terwijl de invloed van de rigoureuze mathematicus, die het tegendeel van een politicus was, niet verminderde maar eerder toenam. De verleiding is groot om hier het terrein van de individuele psychologie — zij het slechts kort — te betreden, vooral waar het het leven en het politieke werk van de man betreft, die, naar mijn opvatting — een opvatting, niet gewijzigd sedert ik in het jaar 1928, onder de verse indruk van de smart die zijn dood mij berokkende, in een boek over zijn grootste werk mij om zo te zeggen met hem trachtte te meten — de grootste dichter was, die dit land sinds Bilderdijk heeft opgeleverd. Henriette Roland Holst, nemine contradicente onze grootste dichteres — en blijft het niet een glorie van het consequent marxisme hier te lande, ook wanneer men het, zoals schrijver dezes en de dichteres heeft losgelaten, dat het in staat is geweest de twee grootste op het gebied van de poëzie te inspireren, die dit land in een eeuw en langer heeft voortgebracht? — vermeldt in haar overigens zo voortreffelijke kleine boek Herman Gorter [3] deze invloed, een verkeerde invloed op de dichter niet. Psychologisch al weer verklaarbaar, omdat zij zelf nauw met de mathematicus bevriend was en bleef. Op het einde van 1915, toen het maandschrift De Nieuwe Tijd ten gevolge van de oprichting van een partijtijdschrift door de SDAP alsmede door de wereldpolitieke veranderingen, die de oorlog meebracht, van karakter veranderde, het tijdschrift werd uitsluitend van het revolutionaire marxisme, werd de astronoom in de redactie opgenomen na uittreding van Van der Goes, Herman Heyermans en F. M. Wibaut, die er tot dat moment deel van uitmaakten. De dichteres bleef zo zelf geruime tijd — in de jaren na de wereldoorlog — onder de invloed van Pannekoeks sterke mathematische geest staan. Zij schrijft de “verergering van een zekere onevenwichtigheid en een verregaand individualisme waarvan de kiemen in zijn wezen lagen”, die zij, zoals ze op blz. 68 volg. van haar boekje zegt, na 1910 reeds bij hem meende waar te nemen, vooral toe aan het feit, dat de dichter sinds dat jaar het grootste deel van zijn leven in volslagen eenzaamheid in de duinen van Bergen aan Zee doorbracht. En zij constateert een zekere verzwakking van Gorters vitaliteit, zich uitend in toenemende nervositeit sinds de ziekte, die in de zomer van 1912 volgde op zijn val aan het strand en zijn te grote lichamelijke inspanning. Mevrouw Roland Holst vermoedt dat ook Gorters politieke werkzaamheid in de jaren 1912 en vooral na 1914 de sporen heeft gedragen van de nerveuze overgevoeligheid, het àl te snel vibreren en àl te heftig reageren op prikkels, die zijn wijze van zijn in de latere periode van zijn leven hebben gekenmerkt. Het is natuurlijk mogelijk — en ik zal het niet ontkennen — dat Gorter de inzinking van 1912 fysiek en wat zijn zenuwgestel betreft, nooit is te boven gekomen, maar de vereenzaming sinds 1910, die hem in staat heeft gesteld zijn grootste werk Pan te voltooien, waarvoor wij hem eeuwig dankbaar blijven, heeft in ieder geval — dat kan ondergetekende getuigen, die van 1909 tot 1915 in nauwere aanraking met hem is geweest, dan zijn oudere vriendin, de dichteres, wier houding in 1909 hem diep teleur had gesteld — op Gorters politieke lijn geen invloed uitgeoefend. In al die jaren immers werkte hij met Wijnkoop vooral — en via de Amsterdamse redacteur ook met mij — op dit gebied in volkomen harmonie. Eerst na de verschijning van de zo-even genoemde brochure is daar verandering in gekomen. En de invloed van de mathematicus op de dichter, wiens wezen toch reeds, zoals H. Roland Helst toegeeft, tot het extreme op elk gebied neigde, is dan onmiskenbaar en leidt in de jaren na 1916 — d.w.z. na het grote Duitse vredesoffensief van december 1916, waarop wij nog terugkomen, en na de Russische Revolutie — tot een volkomen samengaan van Dr. A. Pannekoek (ook onder het pseudoniem van Horner in het Duits schrijvend) en de dichter in hun kritiek eerst op de leiding van de SDP hier te lande, daarna, na de stichting van de Communistische Internationale op deze, alsmede tot hun adhesie aan een extremistische Duitse formatie, de Kommunistische Arbeiterpartei (KAP). De botsing van de groten — en door beiden, Wijnkoop en Van Ravesteyn evenzeer geliefden en bewonderde dichter — die van dit na 1915 aan de dag tredend meningsverschil het gevolg was, schokte de leiders van de SDP, later CP, persoonlijk dieper dan hun partij, zoals wij nog zullen zien. Maar het is — ook dit komt nog ter sprake — ten slotte de oorzaak geworden van de botsing van de “oude” — toen reeds oude — partijleiding van de CP met de Executieve van de Communistische Internationale in 1925. Een botsing, waarmee de eerste fase van het leven van de CP hier te lande eindigt en dit geschrift mede. De zaak was, dat de beoordeling van Duitslands geschiedenis, lot en toekomst in het jaar 1914 beslissend werd voor elk politiek optreden, zowel bij socialisten als bij niet-socialisten. De grote dichter was reeds in 1914, voor zover ik me herinner — hoewel men de schriftelijke bewijzen hiervan niet meer in De Tribune zal aantreffen, waar hij na het uitbreken van de oorlog nog maar zeer sporadisch aan heeft meegewerkt — lichtelijk pro-Duits georiënteerd. In ieder geval: hij was in Duitsland meer thuis, én door vriendschapsbanden, partijvrienden, én door reizen, én vergis ik me niet, door zijn moeder, dan in Frankrijk of Engeland. Bij hem ook geen spoor van de liefde, ja de voorliefde voor Frankrijk en de Franse literatuur, die de Rotterdamse redacteur, of van de Engelse connecties, die Wijnkoop boeiden. In Gorters studies over de grote dichters, zoals zij in 1908 in De Nieuwe Tijd verschenen waren, voorloper en grondslag van zijn grote gedichten van 1912 en 1916 (de eerste en de tweede editie van “Pan”) zult gij vergeefs naar diepe bewondering van de Franse poëzie zoeken. Noch Baudelaire, noch Victor Hugo bv. — om er maar twee van de grootste te noemen — nemen er de plaats in, die hun toekomt. Gorters eenzijdigheid in het literaire — keerzijde van de medaille van zijn poëtische grootheid, zoals ik in 1928 heb trachten aan te tonen — vond haar parallel in zijn eenzijdigheid, te grote vereenvoudiging en gebrek aan kennis van de feiten en van de details op politiek terrein. En toen hij, reeds onder de invloed van een rigoureuze, koele mathematicus als de astronoom, het contact met de politieke leiders van de kleine partij, die hij had helpen stichten, verloor en in 1916 meteen zijn echtgenote, die steeds een matigende invloed op hem had uitgeoefend, toen belette niets de dichter meer om zich om zo te zeggen van de bodem van de politieke realiteit geheel los te maken en op te zweven in de ijlte van politieke speculaties, die hem en zijn mathematische vriend ten slotte in een soort van politiek vacuüm of nihilisme (de KAP) zouden doen terecht komen.

Keren wij echter eerst tot de lotgevallen van het blad en de kleine partij terug, die juist enige maanden geleden haar vijfde jaarcongres had gehouden en toen, zoals wij reeds zagen, slechts nog 525 leden telde, terwijl zij zelfs in aantal sinds 1913 iets was gedaald (de afdeling in de tweede stad van het land, door vertrek en anderszins, van 62 tot 53 leden). Dit congres had vooral zijn cachet gekregen door een zeer goed en doorwrocht referaat van B. Coltof, de reeds meer vermelde bekwame Haagse ambtenaar aan het Departement van Koloniën, later referendaris en een van de voornaamste helpers van diverse naoorlogse ministers van dit departement, over de ouderdomswet van Treub, een van de eerste grote maatregelen, voorgesteld door het liberale zakenkabinet Cort van der Linden. De SDP had tegen dit wetsontwerp, dat meer het karakter droeg van armenzorg dan dat het beantwoordde aan de eis: pensionnering van oude arbeiders, in hun kwaliteit van arbeiders — volgens de marxistische opvatting — een agitatiecomité in het leven weten te roepen, waar het NAS, de Ned. Scheeps- en Bootwerkersbond (syndicalistisch) en de Federatie van Gemeentewerklieden zich bij hadden aangesloten. Dit referaat, een uiterst degelijk stuk, zoals alles, wat uit de handen van deze bekwame man kwam, had op de aanwezigen grote indruk gemaakt en mocht wel als een model van marxistische sociale politiek worden aangemerkt. Het congres had verder aan het strijdprogram de eis: Indië los van Holland en afschaffing van alle maatregelen en wetten, die het volk van Indië belemmeren in zijn vrijheid van actie, toegevoegd, doch deze eisen tevens slechts aanvaard als grondslag van een koloniaal program en een commissie benoemd tot ontwerpen van zulk een program. De Indische politiek was voor het partijtje sinds de laatste jaren steeds meer op de voorgrond van haar belangstelling getreden én door het nader contact met marxisten, die zich in Indië hadden gevestigd [4] en die correspondeerden, én vooral ook door de vrij drukke bemoeiing van De Tribune met het pestgevaar op Java. Het congres had ook geprotesteerd tegen de uitbanning van de drie propagandisten van de Indische partij, en tegen de vervolging van de Sarekat Islam en andere Indische organisaties. Men ziet hier, hoe de kleine partij reeds toen zuiver op de grondslag stond, wat betreft de “koloniale” politiek en de verhouding tot de overzeese Aziatische gebieden, die later door het communisme op voorschrift van Moskou zou worden ingenomen.

Men had voorts een paar mooie voorstellen aangenomen met het oog op het internationale congres te Wenen, waar Wijnkoop en Gorter in augustus de partij zouden vertegenwoordigen. Het ene bedoelde om internationaal de verbinding met de syndicalisten aan de orde te stellen en door te voeren en had inderdaad grote principiële betekenis, daar het een soort herstel wilde van de fouten, die de Internationale sinds de congressen van Brussel, Zürich en Londen had begaan door elke verbinding met meer links georiënteerde arbeiders onmogelijk te maken.[5] Het tweede stelde aan het Internationale Congres een reeks maatregelen voor tot scherpere bestrijding van militarisme en imperialisme. Ook dit voorstel droeg een in zekere zin reactionair karakter, in zoverre het bedoelde een reageren tegen strekkingen, die zich in de Internationale vooral na 1900 (het congres van Parijs) hadden geopenbaard. Deze nog jeugdige marxisten wilden feitelijk terug naar een door de Internationale, in de loop van die 14 jaar steeds reformistischer, bezadigder, nationaler geworden, verlaten standpunt. Zij deelden dat standpunt met de Russische sociaaldemocraten van de meerderheidsrichting (bolsjewieken), wier politiek feitelijk ook een terugkeer wilde naar het zuivere marxisme van de jaren 1880 en 1890 van de vorige eeuw. Men ziet, hoe een zekere revolutionaire gezindheid maar al te licht in de praktijk op reactie neerkomt.

Dit laatste congres voor de oorlog was door de opnieuw aangeknoopte samenwerking met de syndicalisten een aanloop tot wat onmiddellijk na het uitbreken van de wereldoorlog het voornaamste streven werd van de partijleiding: een zo nauw mogelijk contact met alle elementen uit de arbeiderswereld, bereid om de oorlog en zijn gevolgen te bestrijden. Te bestrijden? Nu ja, praktisch voorlopig slechts met woorden en protesten. Andere daden kon men nog niet verlangen, daar de middelen daartoe ontbraken. Stemmen tegen het een of ander in een openbaar lichaam was nog niet mogelijk. Maar men kon zoveel arbeiders als mogelijk was tegen de oorlog geestelijk mobiliseren en om dat te doen leek de leiders van het partijtje een eis tot “demobilisatie”, als tegenzet tegen de door de regering en de Staten-Generaal gelaste mobilisatie van het Nederlandse leger ter verdediging van onze neutraliteit, niet in strijd met hun marxistische principes.

De leiding van de SDP liet er geen gras over groeien. Terwijl het nummer van De Tribune van 25 juni 1914 nog een manifest van het Agitatiecomité tegen de wet-Treub bevatte, vond men reeds in dat van woensdag 29 juli een groot artikel, Te wapen, waarin de arbeiders werden opgeroepen zich te “mobiliseren” tegen de dreigende wereldbotsing en waarin aan de Duitse en Oostenrijkse partijen — in tegenstelling tot de Russische — verweten werd, dat zij tot dat ogenblik hun plicht niet hadden gedaan. Op zaterdag 1 augustus was het Agitatiecomité tegen de wet-Treub reeds praktisch omgezet in een tegen de oorlog en bevatte De Tribune een door de SDP, het NAS, de Ned. Fed. Bond van Gemeentewerklieden, de Ned. Scheeps- en Bootwerkersbond, de Alg. Ned. Zeeliedenbond, de Landelijke Fed. van Bouwvakarbeiders en de IAMV (Internationale Anti-Militaristische Vereniging) ondertekend manifest, dat tot opschrift droeg: Oorlog aan de oorlog! Dat zij internationaal onze leuze. De Tribune toonde verder in een eerste van vele artikelen, die zij meestal van Van Ravesteyn aan de oorlog wijdde, dat dit de oorlog van de Habsburgers en dienvolgens ook van Duitsland dreigde te worden. De verandering van het Agitatiecomité tegen een Nederlands wetsvoorstel tot een tegen de oorlog had reeds de maandag vóór de omineuze zaterdag 1 augustus plaats gevonden; in de loop van die week waren reeds 100.000 manifesten het land ingegaan en die eerste zaterdagavond vond reeds een straatdemonstratie plaats. Van dat ogenblik af, toen “de teerling was geworpen”, zoals het hoofdartikel van De Tribune van woensdag 5 augustus betiteld was, kan men zeggen, dat de kleine partij ten nauwste samenwerkte, maar tevens leiding gaf aan een veel groter aantal arbeiders dan waarop zij tot nog toe invloed had uitgeoefend, want de vergaderingen van dit nieuwe comité, dat de naam aannam van SAV (Samenwerkende Arbeidersverenigingen) trokken duizenden in die gespannen dagen, dagen welke ook in de SDAP en het NVV de heftige beroering brachten, die Troelstra’s Gedenkschriften schilderen. In Amsterdam, in Rotterdam, in Den Haag en elders vloeide haar nieuwe belangstelling toe. De leiding van de SDP wist precies wat zij wilde: verwerping van het “nationale” standpunt, waarop de SDAP zich bij monde van Troelstra onmiddellijk — trouwens niet voor de eerste maal — had gesteld, toen de mobilisatiekredieten in de Tweede Kamer aan de orde kwamen. “Een nieuw tijdvak in de wereldgeschiedenis vangt aan” zo heette het in het hoofdartikel van 5 augustus. “Als het proletariaat het wil, is het de bloedige dageraad van de communistische maatschappij.” De plicht tot verdediging van het vaderland, zoals die tot nog toe door de Internationale was erkend, trad tegenover die ontzaglijke mogelijkheden vanzelf op de achtergrond. Het kwam er slechts op aan, voor zover men kon, in het eigen land dus, zo groot mogelijke scharen van arbeiders en intellectuelen van deze wijde perspectieven te overtuigen. Elk middel, elk agitatiemiddel was om zo te zeggen daaraan ondergeschikt, mits het er dienstbaar aan kon worden gemaakt. En zo ontstonden vanzelf de eisen, eerst van praktische aard, later van wijdere strekking, die de SDP door middel van de SAV nu al spoedig stelde (reeds te vinden in De Tribune van 8 augustus): Uitbetaling van het loon van de door de oorlog gemobiliseerden en door de crisis werklozen door staat en gemeente, een moratorium, opschorting van huur, van belasting enz., verschaffing van levensmiddelen van gemeentewege, dus niet alleen vaststelling van prijzen, behoorlijke verpleging van zieken. Praktische eisen, zoals men ziet, een beetje ruw geformuleerd, maar die hun oorsprong vonden in de buitengewone spanning van die eerste weken, toen ook hier te lande het maatschappelijk leven zo goed als stokte. Een gevolg van die buitengewone omstandigheden was voor De Tribune, dat zij met ingang van 11 augustus haar omvang tot de helft (2 bladzijden) moest beperken. Het spreekt vanzelf, dat de voorstellen (pro forma) door de SAV aan SDAP en NVV gericht om tot een gezamenlijke actie te komen, beleefd maar beslist van de hand waren gewezen. En het was onvermijdelijk, dat de SDP, wier leiders als revolutionaire marxisten hiervoor ook in het geheel niet bang waren, nu nog meer op samenwerking niet alleen met syndicalisten, maar met alles wat “links” van de SDAP stond, was aangewezen. Het werd gewoon, dat haar voormannen op vergaderingen spraken in gezelschap van de enkele anarchistische kopstukken, die er nog uit de oude beweging waren overgebleven, mannen als Domela Nieuwenhuis en Rijreders. Waarom ook niet, waar zij inzagen, dat de Internationale, waartoe zij hadden behoord, door het uitbreken van de Wereldoorlog uiteen was gevallen, opgelost, ontbonden als een metaal door zwavelzuur, zoals het in een hoofdartikel: Revolutie en Wereldoorlog van 22 augustus heette. Zij maakten zich in ieder geval niet aan de illusies schuldig, waaraan bv. Troelstra uiting gaf, dat, al had de Internationale nu gefaald, zij, wanneer de oorlog voorbij was, weer op dezelfde voet zou kunnen worden hersteld.

Aan de reeds genoemde eerste eisen voegde het blad al spoedig — alweer in tegenstelling natuurlijk tot de arbeiderspartij — een eis toe, die het in de loop van de volgende jaren steeds meer op de voorgrond stelde, namelijk van een verbod van uitvoer van levensmiddelen in het algemeen en van producten van de landbouw in het bijzonder. Drie machtige figuren in de arbeiderspartij, Troelstra, Albarda en de landbouwmedewerker van Het Volk hadden deze om zo te zeggen spontaan opgekomen eis bestreden. De Tribune zou hem meer op de voorgrond gaan stellen, naarmate er hier in de loop van de oorlog grotere schaarste aan allerlei producten — ook van eigen bodem — ontstond en de uitvoer speciaal naar Duitsland toenam, omdat het in die uitvoer een bevoorrechting en versterking speciaal van Duitsland zag.

Vermelding verdient nog, dat de SDP leiding elke poging verhinderde om onder de syndicalistisch gezinde arbeiders propaganda te maken en sympathie te wekken voor het standpunt van de Franse syndicalisten, die in hun geheel, evenals de Franse Verenigde Partij, zich achter hun regering hadden gesteld. De bekende theoreticus Cornelissen kwam daartoe in het begin van oktober naar Amsterdam en sprak in een vergadering door de anarchisten belegd. Het debat van Wijnkoop en de voormannen van de Hollandse syndicalisten bewees wel, dat hij hier geen voet aan de grond kreeg voor het denkbeeld, dat ons land in de strijd om het recht aan Frankrijks zijde behoorde te staan, een idee, die in de aanvang ook een ogenblik door Vliegen in Het Volk was verdedigd. Nee, de SDP hield rigoureus vast aan het denkbeeld: deze oorlog is een oorlog van de kapitalisten, van het imperialisme; hij gaat het proletariaat niet aan. En het was een, zo al niet materiële, dan toch morele steun — die haar leiders trouwens niet behoefden — dat zij niet alleen de Hollandse syndicalisten en de meerderheid van de anarchisten en antimilitaristen, maar ook de Christen-Socialisten en, zoals weldra zou blijken — uit haar artikelen: Het socialistische proletariaat en de vrede in de november- en december afleveringen van De Nieuwe Tijd — hun nog altijd betreurde geestverwante Mevrouw Roland Holst, sedert enige jaren “vrouw in het woud”, aan hun zijde vonden. Wat de laatste betreft weliswaar met theoretische verschillen, daar Henriette Roland Holst op dat moment volgens hen opnieuw niet blijk gaf van een juist inzicht in wat zij het imperialisme noemden en te veel de meningen deelde van sommige opposanten in de SDAP als R. Kuyper, die later maar al te zeer zouden blijken niet met het “reformisme” te kunnen breken. Maar toch — al waren er dan nog verschillen — de beroemde theoretica was de SDP-politiek weer nader gekomen en de tijd zou niet ver af zijn, dat zij, na nog beproefd te hebben een apart groepje van geestverwanten om zich te verenigen (de RSV) — weer tot haar toetrad, wat in het voorjaar van 1916 plaats vond.

In gezelschap van de Christen-socialisten en hun blad, benevens van H. Roland Holst, nam de SDP ook scherp stelling tegen de hoofdzakelijk van “burgerlijke” zijde, maar met steun van vooraanstaande SDAPers als Schaper, Vliegen en Mevrouw Wibaut op touw gezette organisatie om na de oorlog zo mogelijk invloed uit te oefenen op de vredesbepalingen en het wezen en de oorzaken van de oorlog te “bestuderen”, de Anti-Oorlograad. Het blad kwalificeerde deze poging eenvoudig als “boerenbedrog” en er werd geen gelegenheid verzuimd om dit op de vergaderingen, die deze AOR belegde, door debat te demonstreren, wat soms haast tot vechtpartijen aanleiding gaf.

Reeds in november werd de kwestie of er noodzaak bestond het leger gemobiliseerd te houden, door De Tribune naar aanleiding van zekere uitingen in de grote pers opgeworpen en 13 december op een algemene vergadering van het “Landelijk Agitatie Comité tegen de Oorlog”, waarbij nu 7 plaatselijke comités waren aangesloten, namelijk te Rotterdam, Den Haag, Utrecht, de Zaanstreek, het Gooi, Amsterdam en Groningen, besloten — natuurlijk op initiatief van de SDP — om zo spoedig mogelijk een actie voor demobilisatie te beginnen. Van dat moment af werd dit een van de meest op de voorgrond geplaatste “eisen”, waarvoor op vergaderingen, in manifesten enz. propaganda werd gemaakt. De SDP vond daarbij krachtig steun in hetgeen op 2 december in de Duitse Rijksdag was voorgevallen: het zich losmaken van Karl Liebknecht van de Rijksdagfractie, zijn tegenstemmen tegen het nieuwe oorlogskrediet en zijn verklaring, dat de oorlog een imperialistische was en niet een ter verdediging van het vaderland. Het was een bewijs dat, behalve in Rusland en Servië, waarvan het bekend was, het consequente anti-imperialistische standpunt nu ook in de machtige Duitse partij meer aanhang begon te vinden, in wijdere kring dan Rosa Luxemburg, die in de gevangenis zat, Dr. Franz Mehring, de beroemde theoreticus en historicus, en Klara Zetkin, leidster van Die Gleichheit, het blad van de sociaaldemocratische vrouwen. Precies op 31 december 1914 verscheen in De Tribune het manifest: Demobilisatie!, waarin de stelling werd verdedigd dat de mobilisatie de oorlog niet buiten onze grenzen hield, maar eerder een gevaar opleverde erin te worden betrokken. Stoute stelling inderdaad en die P. Wiedijk, een van de geestelijke vaders van de kleine partij, met hoon en sarcasme overlaadde in De Nieuwe Tijd, nadat hij eerst beproefd had tegen het door De Tribune ingenomen standpunt in haar kolommen op te komen, wat hem, door niet gebruik te maken van een beroep op de Commissie van Geschillen, niet was gelukt. Men kan de deining, die dit een ogenblik verwekte, goed nagaan in de briljante artikelen, door Wiedijk over beide gevallen (het meningsverschil en de weigering) in het tijdschrift gepubliceerd — later verenigd in zijn tweede bundel onder de algemene titel: Herboren Revolutionarisme. Dat de argumenten, die voor de demobilisatieleuze werden aangevoerd, de toets van een scherpere ontleding niet konden doorstaan, wie zou het thans nog durven ontkennen? Schrijver dezes zeker niet. Maar ter verontschuldiging kan dienen, dat de leiders van de kleine partij toen diep en innig overtuigd waren met hun rigoureuze eis de hoogste belangen van de arbeiders en de gehele mensheid te dienen, zodat zij er zelfs niet voor terugdeinsden, een van hun geestelijke vaders, die zich volgens hen nu eens vergiste, de toegang te weigeren. En zij moesten in hun overtuiging wel worden versterkt door de houding, die hun Russische geestverwanten, de bolsjewieken, hadden ingenomen. In hetzelfde nummer van De Tribune waarin het Demobilisatiemanifest verscheen, kon ook het Manifest tegen de Oorlog van de marxistische sociaaldemocratie in Rusland worden opgenomen, dat de verdediging van het vaderland eveneens veroordeelde als een uitvloeisel van dat opportunisme, dat de Internationale sinds jaar en dag ondermijnde. En Van Langeraad, een Rotterdams postambtenaar, die later onder het pseudoniem “Opmerker” een van de beste kenners van het marxisme zou blijken en als landbouwspecialist — hij was de broer van een grote landbouwer op het eiland Schouwen — aan de CP een agrarisch program schonk, besprak in hetzelfde nummer de verschijning van Gorters nieuwe, boven reeds vermelde brochure met enthousiasme als “prachtige Kerstgave” en iets als een nieuw Comm. Manifest. “Door dit boekje, door deze daad heffen Gorter, en met hem de revolutionaire marxisten van alle landen, op de puinhopen van deze wereldoorlog de banier van het komende internationalisme omhoog en wordt de weg voor de nieuwe Internationale gewezen.” Inderdaad vertoonde Gorters brochure al de kracht, maar ook, helaas, de zwakheden van zijn meer dichterlijk dan politiek genie, al bevatte zij nog niets, of nagenoeg niets, wat zijn mederedacteuren niet konden onderschrijven.

In De Tribune van 13 januari 1915 somde Wijnkoop de elementen op, die in de verschillende landen het standpunt van de SDP nagenoeg deelden. Behalve de Russen, de Serviërs, de reeds genoemde Duitsers, kon hij nu ook op sommige Fransen, syndicalisten als Monatte en enkele socialisten, wijzen, evenals op sommigen in Zweden en Engeland. En in het nummer van 16 januari, naar aanleiding van Rosa Luxemburgs gevangenneming, op nog enige nieuwe tekenen van verzet in Duitsland. Natuurlijk werd de in die maand door “neutrale” sociaaldemocraten te Kopenhagen belegde en slecht bezochte bijeenkomst met hoon overladen.

Het oorlogsjaar 1915 bracht voor de Nederlandse sociaaldemocratie, voor zover men deze als een, hoezeer reeds sedert jaren verscheurde, toch nog door zekere tradities verbonden gemeenschappelijkheid mocht beschouwen, een verdere voortgang van het proces, waardoor zij aan het einde van de oorlog in twee ook naar benaming onderscheiden, ongelijke delen uiteen was gevallen. In de SDAP slaagde de leiding, Troelstra vooral, erin, de in 1914 opgekomen oppositie geheel te onderdrukken. Hoe sterk de afkeuring van hetgeen op het congres van de grote partij te Arnhem gebeurde, bij velen was, die haar toch getrouw bleven, kan men misschien niet duidelijker bespeuren dan uit een artikel, dat een van de bekwaamste, sinds enige jaren medewerker aan De Nieuwe Tijd onder het pseudoniem J. Fedder, het latere kamerlid Professor Van Gelder, over dit congres in het genoemde tijdschrift schreef. Het heette daar [6] o.a.: “Na acht maanden van bittere lering, bleek het congres van onze partij in meerderheid nog steeds de halfslachtige en verderfelijk gebleken tactiek van de Internationale aan te hangen. Het keurde de motie van het PB goed en verklaarde zich daarmee bereid de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het voeren van een oorlog, indien ons land in de wereldoorlog werd betrokken.” Deze houding stelde de schrijver tegenover die van de Engelse Independent Labour Party, die tezelfdertijd een congres had gehouden in Engeland en daar, naar hij meende, blijk had gegeven van een door de lessen van de oorlog meer gescherpte blik. Hij schreef dit door hem betreurde besluit echter meer toe aan een “zekere traagheid van de ideeënontwikkeling in de geschiedenis”. Hij hoopte m.a.w. dat de SDAP nog wel eens van haar z.i. verderfelijk nationaal standpunt zou afstappen. Een hoop die ongetwijfeld velen van zijn geestverwanten deelden en die hen verhinderde de partij te verlaten, waar zij reeds zo lang deel van uitmaakten. Een hoop en een verwachting die, zoals men weet, niet verwezenlijkt zijn. In 1918 stond de SDAP nog op hetzelfde standpunt, waar zij in 1914-15 op had gestaan.

Wat de SDP betreft, wij zagen reeds vroeger, dat zij, ondanks haar nu wijdere vleugelslag, op het eerste congres na het uitbreken van de oorlog, in het voorjaar van 1915 nog altijd geen numerieke groei van betekenis kon boeken. Haar leden- en lezersaantal was nog steeds even klein. Maar haar invloed en inwendige kracht waren zeker groter geworden en zij was in staat daarvan blijk te geven in het voorjaar van 1916.

De aanvang van 1916 bracht een nieuwe scheiding van de geesten door de reeds vermelde verandering in de redactie en het karakter van De Nieuwe Tijd. De SDAP richtte een eigen tijdschrift op. Van der Goes en Wibaut, benevens Heyermans — wiens naam nog altijd op de omslag prijkte, al droeg hij ook sinds jaar en dag niets meer bij aan de inhoud — traden uit de redactie van het tijdschrift, dat nu op een 20-jarige periode kon terugzien. In hun plaats trad A. Pannekoek tot de redactie toe, die dat jaar 1916 dus uit het drietal: Gorter, H. Roland Holst en A.P. bestond, terwijl aan het eind van dat jaar Van Ravesteyn mederedacteur werd en tegelijk het secretariaat verkreeg, en Gorter in het voorjaar van 1917 om persoonlijke redenen, zoals het heette, aftrad, in werkelijkheid, omdat hij zich toen reeds vrijwel uit het partijleven had teruggetrokken. Het tijdschrift dat zulk een grote rol in die scheiding van de geesten had gespeeld, definieerde zelf de nieuwe functie, die het nu ging vervullen, met deze woorden:

“De huidige crisis in de arbeidersbeweging, tengevolge van de wereldoorlog, betekent een keerpunt in de geschiedenis van het socialisme. De kloof tussen de richtingen in de arbeidersbeweging, die tevoren samen de sociaaldemocratie vormden, is buitengewoon verbreed en verdiept. De tegenstelling tussen de nationaal-opportunistische en de internationaal-revolutionaire richting is feller geworden dan ooit tevoren. De eerste, die reeds lang toenadering tot de bourgeoisie zocht, heeft nu door de politiek van de godsvrede geheel en al de klassenstrijd opgegeven en wordt daarmee openlijk steeds meer tot een burgerlijke partij, die alleen voor kleine verbeteringen strijdt, maar in de grote hoofdzaken het imperialisme van de bezittende klasse ondersteunt” ...

Van nu af aan zal De Nieuwe Tijd het wetenschappelijk maandschrift zijn van het revolutionaire marxisme in Nederland. Hij zal het orgaan zijn van het nieuwe socialisme, dat op de puinhopen van de oude ondergegane Internationale zal opgroeien.”

En omtrent de taak, die het tijdschrift in deze nu werkelijk “nieuwe tijd” zou hebben te verrichten, en de omstandigheden, waaronder het die zou moeten verrichten, heette het:

“Het tijdperk van het imperialisme, dat wij ingetreden zijn, is het tijdperk van gewelddadige uitbreiding van het volgroeide kapitalisme over de gehele aarde, onder moordende strijd van de volkeren tegen elkaar. Het is het tijdperk van volkomen heerschappij van het in de banken geconcentreerde grootkapitaal over staat en regering, en tegelijk het tijdperk van de zwaarste druk op de arbeiders. Terwijl door de verzwakking van hun organisaties de uitbuiting verscherpt en door de duurte de levensstandaard verlaagd wordt, terwijl lange aanhoudende depressie hen met werkloosheid en ellende teistert, zullen zij in zware belastingen de kosten van de oorlogen te dragen hebben en door de oorlogen zelf gedecimeerd worden. Maar door deze druk zullen de volksmassa’s ook tot nieuw verzet gedwongen worden; zij moeten opstaan, zullen zij niet geheel en al verpletterd worden — reeds zien wij in verschillende landen het eerste kleine begin van zulk een verzet opkomen. In geweldige spontane massabewegingen, waarbij vergeleken alle strijd van de arbeidersbeweging tot nu toe slechts kinderspel was, zullen zij de heersende klasse en haar politiek, het imperialisme, moeten aanvallen. Deze strijd tegen het imperialisme, om het imperialisme te overwinnen, kan slechts een einde nemen door de volledige zegepraal van het proletariaat over de bourgeoisie; deze strijd is tegelijk de strijd voor het socialisme, voor de bevrijding van de mensheid uit het kapitalisme. In reusachtige maatschappelijke beroeringen, uitingen van de felste klassenstrijd, zal, uit nietig begin, de macht van het proletariaat omhoog groeien en de kiem voor de nieuwe maatschappijorde gelegd worden.”

Mystiek geloof in de beweging, de daadkracht, het vermogen van die vreemde godheid, de massa. Men herkent hier gemakkelijk de lyriek van de dichteres, die reeds 10 jaar vroeger, naar aanleiding van de eerste Russische Revolutie, in 1915 door de SDP herdacht, haar geschrift over de algemene staking, de “Massenstreik”, zoals de Duitsers zeiden, het licht had doen zien. Men herkent mede het resultaat van de debatten over de magische werking van grote stakingen, die reeds in de jaren vóór de wereldoorlog in de Duitse partij, ja, in heel de Internationale, zelfs in ons land, naar aanleiding van 1903, waren gevoerd. Men herkent er ten slotte de geest in, die in 1916 het grootste gedicht van die andere dichter, Herman Gorter, inspireerde.

Wat de SDP en De Tribune betreft, wij zeiden reeds dat 1916 hun nieuwe kracht deed toevloeien. In de eerste plaats kwam, na lange strubbelingen, die bijna een vol jaar geduurd hadden, in de eerste dagen van dat jaar een fusie met het groepje tot stand, dat Henriette Roland Holst sinds het laatste congres van de SDAP om zich had weten te verzamelen en dat voornamelijk uit voormalige leden van die partij bestond, waaronder enkelen, als de onderwijzer Wolda en de predikant Van Wijhe, niet van talent ontbloot. Na strubbelingen, want in de SDP had de oprichting van de revolutionaire clubs, weldra verenigd onder de naam R.S. Vereniging, en waarbij zich hier en daar, vooral in Den Haag — toch al een “lastige” afdeling, omdat zij niet rechtstreeks onder de leiding van een van de twee of drie mannen stond — enige SDPers hadden aangesloten, waaronder niemand minder dan L. de Visser, die ook in het PB zat, nogal veel verzet gewekt. H. Roland Holst en haar naaste geestverwanten konden ook niet nalaten, hun aparte organisatie te rechtvaardigen door, zo al niet op de SDP af te geven, dan toch haar een min of meer “sektarisch” karakter toe te kennen. Het woord “sekte” echter prikkelde haar voormannen, Wijnkoop vooral, nog niet doordrongen als zij waren van de sociologische wetenschap, die zij van de grote geleerde Max Weber o.a. hadden kunnen leren, dat de “sekte” de vereniging van de “zuiveren” in enige leer is en dat zij zich in dit opzicht onderscheidt van de “kerk”, die zuiveren en onzuiveren onder haar vleugels verenigt. Wetenschappelijk beschouwd paste dus het woord uitmuntend op haar wezen, maar zij hechtte er nog het begrip kleinheid en bekrompenheid aan, daarbij ongetwijfeld aan zekere kleine protestantse gemeenschappen denkend. Zij had kunnen weten, de SDP namelijk, dat de “sekte” ook reusachtig in omvang en macht kan worden, zoals de Russische zusterpartij, die van Lenin, in de loop van de jaren zou tonen. De “sekte” kan miljoenen aanhangers onder haar machtsbereik verenigen. Hoe dit zij: de strubbelingen van weerszijden waren er in het voorafgaande jaar. Zij hadden een rol gespeeld op het congres van de SDP, dat jaar in Utrecht gehouden en waar uitvoerige discussies plaats hadden gehad over het militarisme, d.w.z. het programpunt: volkswapening en over de houding inzake de vakbeweging. Zij hadden trouwens een diepere grond dan alleen concurrentie en kwalificatie. Er bestonden diepgaande verschillen met H. Roland Holst, de marxistische propagandiste, die zolang het toch al niet nauwe contact, dat zij vroeger had met wat men de “beweging” noemt, had gederfd. De zwakheid van Mevrouw Roland Holst, gelijk trouwens van andere voorgangers in de socialistische beweging, als bv. Gorter, Pannekoek, ja zelfs van “marxisten”, die in de SDAP waren gebleven, was altijd geweest, dat zij de eigenlijke omgang met het arbeiderselement misten. Of liever met wat de Engelsen “the rank and file”, de Fransen de “militants” noemen, de “gewone” partijgenoten. Het is hier niet de plaats om dieper op dit, overigens uiterst belangrijke feit — sociologisch en politiek verschijnsel van grote betekenis — in te gaan. Ik moet ermee volstaan er kort naar te verwijzen. H.R.H. kende de “partij” in ieder geval niet, zoals het driemanschap, dat week in week uit het afdelingsleven meemaakte. Zij stond er verder van af en wel in sterke mate na haar zwerftocht door “la selva oscura”, haar isolement. Zeker is het, dat zij in haar artikelen in De Nieuwe Tijd gedurende dat jaar 1915, waarin zoveel botte en kiemde, wat later tot grote wasdom zou komen, in vele opzichten sterk afweek van de lijn, die De Tribune trachtte vast te houden. Wat was deze lijn? Om haar geheel te volgen, zou men een keur van artikelen van de beide voornaamste redacteuren, Van Ravesteyn en Wijnkoop, moeten afdrukken en de tijd zal, hopen wij, nog eens komen dat dit ook mogelijk wordt. Immers, men mag gerust zeggen dat het kleine blad in die tijd als een soort kompasnaald was, niet alleen aangevend, in welke richting zich het scheepje van de Nederlandse politiek, min of meer sterk geslingerd door de stormen bewoog, maar ook, veel wijder, hoe de wereldpolitieke verhoudingen zich ontwikkelden. Waarschijnlijk vindt men in geen Nederlands en waarschijnlijk ook in geen buitenlands blad, een zo beknopt maar tegelijk volledig overzicht van het voornaamste, dat toen, in de arbeiders- en socialistische beweging zeker, zich voltrok.

Omtrent een van de belangrijkste gebeurtenissen op dat gebied nu verschilde de houding van De Tribune en die van H.R.H. aanmerkelijk. De houding ten opzichte van de conferentie van “revolutionaire” socialisten, die in de herfst van 1915 in Zwitserland werd gehouden en die in de geschiedenis de naam draagt naar het plaatsje, waar zij bijeen kwam: Zimmerwald. De Tribune van 25 september 1915 bevatte de oproep tot die conferentie, ondertekend door een vrij heterogeen gezelschap, waaronder van Duitse zijde de Rijksdagafgevaardigden Georg Ledebour en Adolf Hoffmann, van Russische zijde N. Lenin, maar ook Paul Axelrod, die niet tot de groep of “sekte” van Lenin behoorde. Van Nederlandse deelneming bleek door de ondertekening van H. Roland Holst, die de officiële vertegenwoordigster heette van de groep “De Internationale”. In datzelfde nummer nu kwam een redactioneel artikel voor, waarin werd meegedeeld, dat het PB van de SDP besloten had aan de uitnodiging tot deze conferentie, die haar ook geworden was, geen gevolg te nemen. De motieven hiertoe waren hoofdzakelijk, dat het gezelschap, reeds blijkens de oproep, te heterogeen zou zijn en dat het PB — trouwens in overeenstemming o.a. met een schrijven van de revolutionaire Russische sociaaldemocratie (het Centraal Comité) — meende dat, wilde zulk een poging tot internationaal optreden van de arbeiders kans van slagen hebben, alléén uitgenodigd moesten worden die partijen of partijgroepen, benevens vakverenigingen en andere arbeidersorganisaties, die bereid waren: 1. te strijden tegen de godsvrede, d.w.z. tegen het ministerialisme, het toestaan van kredieten enz.; 2. de strijd tegen het sociaalchauvinisme te voeren; 3. vernieuwing en voortzetting van de klassenstrijd en de ontwikkeling ervan tot de revolutionaire massale actie na te streven. Hier had men inderdaad een scherp verschil in tactiek. En, om nog een ander te noemen, men kon in datzelfde Tribunenummer een artikeltje lezen, waarin een soort “afscheid” van Mevrouw Roland Holst als propagandiste werd genomen, omdat zij met tolstojanen, christen-socialisten, ja zelfs enkele SDAP-ers als Ds. Van Wijhe, een manifest voor individuele dienstweigering had ondertekend, iets, wat ongetwijfeld in volkomen strijd was met de marxistische tactiek, zoals die vroeger door H. Roland Holst zelf was verdedigd, o.a. in haar brochure Sociaaldemocratie en militarisme en zoals die nu door de SDP werd hooggehouden. Het simpele feit was natuurlijk, dat de dichteres zich ook ditmaal door haar gevoel had laten meeslepen of leiden, evenals trouwens waarschijnlijk bij haar reis naar de Zwitserse conferentie. Maar er waren ook nog diepere, om zo te zeggen meer theoretische verschillen met de leiding van de SDP

Het voornaamste was wel dat zij — en haar “engere” geestverwant W. Wolda, — een man, die tot voor kort in de SDAP was gebleven — bv. in artikelen in De Nieuwe Tijd als Revolutionaire wedergeboorte of parlementaire verstarring, antwoord aan Saks, blijk hadden gegeven sterk onder de invloed van Trotski’s brochure De oorlog en de Internationale te staan. Trotski nu, behoorde niet alleen niet tot de engere geestverwanten van de Russische “meerderheidsgroep”, de bolsjewisten onder Lenins leiding, maar zijn brochure was ook door de Tribuneredactie bestreden of liever gekritiseerd als getuigende van een te geringe kennis omtrent het imperialistische karakter van de wereldoorlog. In dat artikel (nog in de winter van 1914-15 geschreven, het verscheen in de februari aflevering) had Mevr. Roland Holst de mogelijkheid aangenomen dat de Internationale zou uiteenvallen in drie groepen: de reformisten en min of meer consequente nationalisten, de religieus-gezinde gevoels-socialisten, sterk-idealistisch maar zwak in maatschappelijk inzicht en revolutionair gevoel, als Religieus-Socialistisch Verbond, Independent Labour Party, en ten derde: de consequente anti-imperialisten, sterk door weten en revolutionair, maar missend de gevoelskwaliteiten om door de massa begrepen te worden en haar in beweging te brengen. Deze laatste kwalificatie doelde op haar sedert 1909 verloren broeders van De Tribune. Dit was het, wat zij hun in hoofdzaak verweet, of liever, wat zij als hun tekortkoming, hun gebrek, hun zwakheid zag. Gebrek aan gevoelskwaliteiten, de gevoelskwaliteiten, die zij, de geniale vrouw, zeker overvloedig bezat. Wij kunnen de juistheid van het verwijt daarlaten. De tactische en theoretische verschilpunten waren er en waren waarschijnlijk van gewichtiger aard, in ieder geval blijvender. Ook later, toen de grote dichteres eerst tot de SDP en later met haar tot de Communistische Internationale toetrad, bleven zij bestaan. Haar voorliefde voor Trotski bv. en haar sympathie voor de dienstweigering. Maar dit alles verhinderde niet dat, ondanks alle strubbelingen, ondanks wrijving van weerszijde, in nog geen jaar de vereniging tot stand kwam, het huwelijk, zoals Wiedijk, de inmiddels ook tot de eenzaamheid teruggekeerde, spottend schreef, tussen de “gepaste liefde en het klare inzicht”. “Met Pinkster wordt de bruiloft gevierd, opgeluisterd door tonelen van warme verbroedering, geestdriftige herbroedering en hartstochtelijke herherbroedering”, schreef hij, als slot van die meesterlijke artikelen, waarin hij onder de algemene titel Herboren revolutionarisme, gedurende 1915 en de eerste maanden van 1916 al de loog van zijn spot en zijn vernuft over zijn oude vrienden, zijn vroegere mederedacteuren van De Nieuwe Tijd en die van De Tribune, uitgoot. En hij, die door Gorter in zijn brochure — het nieuwe Communistisch Manifest, zoals het geschriftje was gekwalificeerd — in één pot des verderfs met sociaalimperialisten als de beroemde Duitse geleerde Heinrich Cunow en Kautsky zelf was geworpen ten onrechte, zoals de verdere gang van de geschiedenis aantoonde — Wiedijk dan gaf hun zijn zegen, zoals, volgens Voltaire, Sint Jan eenmaal aan de christenen: “Mes enfants, aimez-vous les uns les autres! ... Car qui diable vous aimerait...”

De omstandigheden — of hoe men het noemen wil: de noodzaak, was sterker geweest dan de verschillen. De Tribune van 1 januari 1916 bracht het verslag van de eerste vergadering, waar H. Roland Holst en Wijnkoop samen voor de SAV: het woord hadden gevoerd. Zij bevatte tevens het verslag van de cursus, die Van Ravesteyn in de afgelopen herfst voor studenten te Leiden had gegeven over: De geschiedenis van de proletarische klassenstrijd én, uiterst belangrijk: het slot van de brochure: Socialisme en Oorlog, die Zinovjev en Lenin, de leiders van de Russische revolutionaire sociaaldemocratie, in augustus 1915 hadden geschreven. De Tribune had zich met deze brochure, die de theoretische grondslagen legde voor de Derde Internationale, geheel akkoord verklaard en zo ging het blad en de kleine partij dus het derde oorlogsjaar in met nieuwe verworvenheden: hereniging in het eigen land met de belangrijkste theoretica en propagandiste, die het strijdend marxisme in 1909 was ontvallen, volledige solidariteitsverklaring met de Russische groep, die — wat toen nog niemand vermoedde — twee jaar later het Russische imperium zou beheersen en, wat ook niet te versmaden was, nieuwe rekruten uit het jonge intellect in de oude academiestad, waar het socialisme sinds het einde van de vorige eeuw weer zo’n beetje ingedommeld was. Rekruten, waaronder de toekomstige historicus Jan Romein zeker de voornaamste was. De Tribune. kon enige weken later schrijven: “Gelijk men in ons PB-verslag kan vinden, heeft de SDP reeds besloten tezamen met de RSV tegen het bedrog van Kamiel — Dr. Camille Huymans, die op het buitengewoon congres van de SDAP weer gezegd had, dat de Internationale evenmin uiteen was gevallen als de Katholieke Kerk — op te treden en gezamenlijk met de RSV de Bond van Christen-Socialisten uit te nodigen tot actie inzake het kiesrecht. Moge deze samenwerking de SDP spoedig tot een ietwat groter eenheid van revolutionaire sociaaldemocraten in Nederland maken.”

Inderdaad kwam op het congres van 1916 de fusie tot stand. Maar er gebeurde voordien in dat voorjaar nog meer. Terwijl de neomarxisten, zoals men hen wel mag noemen — zij zelve noemden zich “marxisten” tout court en betitelden, zoals Gorter deed in zijn artikel ter inleiding van de nieuwe jaargang van De Nieuwe Tijd, hun vroegere medemarxisten nu als pseudo-marxisten — in ons land zich nauwer aaneen sloten en daarvan ook internationaal blijk gaven door gezamenlijk aan de Zwitserse commissie een geheel program voor te stellen, dat behalve de strijd voor demobilisatie en een onmiddellijke vrede gedurende de oorlog, ook een aantal eisen voor de actie onmiddellijk na de oorlog bevatte[7], werd de band tussen de SDP en de syndicalistische organisaties, waarmee zij tot nog toe in de SAV had samengewerkt, tijdelijk wat losser. Reeds sedert enige tijd wilde het, vooral in Amsterdam, in dit opzicht niet geheel boteren tussen de toch wel zeer heterogene partners. En einde februari kwam het bestuur van deze combinatie met het voorstel om, naar aanleiding van de afscheiding van de Zeeliedenbond en omdat er nog meer afvalligheid dreigde, de SAV op te heffen. De diepere grond van een en ander was ten eerste een soort van groeiende ontevredenheid van weerszijden met de samenwerking: iets als de wederzijdse afstoting in een huwelijk van niet geheel bij elkaar passenden; ten tweede een in syndicalistische kringen ontstane beweging tot steun van een syndicalistisch dagblad: Het Volksblad dat sinds enige tijd verscheen. In een artikeltje in De Tribune van 4 maart verklaarde de redactie zich met dit voorstel akkoord: opheffing is beter dan afbrokkeling, meende zij. Inderdaad werd de SAV formeel ontbonden; ten minste in Amsterdam en landelijk. In Rotterdam daarentegen besloot men de samenwerking niet op te heffen en inderdaad heeft het plaatselijk comité van de SAV in Rotterdam — onder voorzitterschap van Van Ravesteyn — gedurende heel de oorlog, tot de beruchte novemberdagen van 1918, gefunctioneerd en ook in 1916, ‘17 en ‘18 door vergaderingen, manifesten en straatdemonstraties zijn bestaan bewezen. Maar de gebeurtenissen, d.w.z. de invloed van de oorlogshandelingen op de Nederlandse politiek, brachten in datzelfde voorjaar toch weer een grotere samenwerking van alles, wat zich revolutionair noemde of waande, tot stand.

De lente van 1916 bracht nieuwe onrust in het kleine land, waar men zich, na bijna 2 jaar oorlog, al zo’n beetje gerust was gaan voelen, ondanks het feit, dat het leger gemobiliseerd bleef en de levensmiddelenvoorziening voor de grote massa van de stedelijke bevolking reeds zeer slecht begon te worden. Doch in maart en april wekte eerst de torpedering van de “Tubantia”, een van de grootste mailstomers, daarna de intrekking van de verloven, groot alarm, dat zich in de pers en de publieke opinie openbaarde, zodat het woord oorlogsgevaar opnieuw op veler lippen lag. Op 2 april belegde het Agitatie Comité te Rotterdam een meeting naar aanleiding van de geruchten over de inhouding van de militaire verloven, waar Bouwman, de syndicalistische voorman van de bootwerkers, en Van Ravesteyn de vraag behandelden of er inderdaad oorlogsgevaar dreigde en een paar dagen later verscheen in De Tribune een door zeer heterogene elementen getekende oproep tegen de oorlog, tot het houden van een Demonstratief congres op 8 april te Amsterdam. Het nieuwe hierbij was, dat nu ook SDAPse opposanten deze oproep ondertekenden naast en met Christen-Socialisten, Domela Nieuwenhuis en natuurlijk de voornaamste SDPers. Aan de oproep gaven een 130-tal bestuurders gehoor, die tot een congres met Pasen besloten, onder de leuze: Internationale solidariteit en onmiddellijke demobilisatie. De algemene samenwerking van de SDP met andersgezinde revolutionair voelende of denkende, die kort geleden formeel was verbroken, werd hierdoor dus op bredere voet hersteld. Het “demonstratieve” congres met Pasen was een succes wat de opkomst betreft en demonstreerde inderdaad, zoiets, dan zeker de wassende invloed van de SDP en haar blad. Maar voor deze was het voornaamste, dat de kleine partij er in slaagde op datzelfde moment de hand te leggen op het syndicalistische Volksblad, dat op de drukkerij “De Strijd”, de drukkerij van De Tribune, werd gedrukt en daardoor, nog vrij plotseling, de opdracht van het vorige congres uit te voeren, de omzetting van het sinds geruime tijd tweemaal per week verschijnend blad in een dagelijks. De Tribune dagblad betekende inderdaad een grote, zij het dan ook gevaarlijke en riskante stap voorwaarts naar grotere invloed en een wijdere lezerskring.

Dat dit resultaat zo snel en spoedig werd bereikt, was voor een groot deel te danken aan de ijver en het vuur van enige weinigen, waaronder Hamming, de directeur van de drukkerij “De Strijd” in de eerste plaats moet worden genoemd. Met de verandering van het weekblad in een dagblad na een bestaan van goed 8 jaar trad de kleine partij inderdaad een nieuwe periode binnen.

_______________
[1] Men kan die gedachte, in schone voorzichtige vorm, vinden in een artikel in De Nieuwe Tijd (oktober 1914), dat later is opgenomen in de bundel: Wereldoorlog (1916).
[2] Hij was trouwens de enige niet. Een zekere “Anders”, pseudoniem voor een partijgenoot — als ik me niet vergis, een leraar, Carvalho uit Zaandam — kwam bv. reeds in De Tribune van 7 oktober op tegen de wenselijkheid, door de redacteur v. R. uitgesproken, dat Duitsland de nederlaag zou lijden.
[3] Em. Querido’s Uitg. Mij., 1933.
[4] Op 9 mei 1914 werd te Soerabaia een stichtingsvergadering belegd van Indische sociaaldemocraten, waarvan leden van de SDAP en van de SDP deel uitmaakten en kwam de Vereniging van Sociaaldemocraten in Indië tot stand.
[5] Zie voor die ontwikkeling mijn Het socialisme aan de vooravond van de Wereldoorlog”, deel II.
[6] Twee congressen, De Nieuwe Tijd 1915, blz. 336.
[7] Dit program verdient wel vermelding. Het luidde: “De revolutionaire sociaaldemocratie zal tot inleiding van de strijd tegen de bezittende klassen de volgende eisen stellen: a. Op economisch gebied: annulering van de staatschulden; onteigening van de banken; onteigening van alle grote bedrijven; confiscatie van de oorlogswinsten; belasting alléén op kapitaal en inkomen; verzekering van uitkering aan alle arbeiders, die geen of te weinig loon verdienen; b. Op politiek gebied: democratisering van alle vertegenwoordigende lichamen; afschaffing van de Eerste Kamers, Hogerhuizen enz.; de republiek; de achturendag; afschaffing van alle beschermende rechten; afschaffing van het militaire stelsel.” Een zonderling amalgama, zoals men ziet, dat echter vrij goed weergeeft wat er toen in de hoofden van de SDP-leiders omging, die het hadden opgesteld.