Henriette Roland Holst - van der Schalk-archief
Algemene werkstaking en sociaaldemocratie
Hoofdstuk 2


II. De veralgemeende solidariteitsstaking

‘Veralgemeende staking’ is de uit het Frans stammende benaming voor de werkstaking, die op ene plaats of in ene streek van het ene bedrijf naar het andere overspringt, tot zij een groot aantal of ook wel alle bedrijfstakken omvat. Het vaakst komt zij voor als sympathie- of solidariteitsstaking. De arbeiders van een bedrijf voeren strijd, maar het gelukt hun niet de patroons klein te krijgen. Van de arbeiders van een andere bedrijfstak worden diensten gevorderd, die de positie van de strijdenden in gevaar brengen: deze sluiten zich aan bij de strijd. Of wel, het staat slecht met de staking, de strijdenden verliezen de moed en de staking dreigt te mislukken: de leiders hopen door uitbreiding van de staking over andere bedrijven de zinkende moed weer te doen verlevendigen of door de pressie van de openbare mening het plaatselijk of staatsbestuur tot inmenging te bewegen. Nu wenden zich de stakers tot hun makkers van andere bedrijfstakken en vragen van hen ‘morele steun’.

Zo kan zich iedere werkstaking eensklaps tot een maatschappelijk gewichtige gebeurtenis ontwikkelen, plotseling om zich heen grijpen als een verterend vuur. Een werkstaking van deze soort was de ‘algemene werkstaking’ van 1902 te Barcelona. Zij ontstond uit de afspraak van enige Spaanse vakverenigingen, om onder zekere omstandigheden iedere werkstaking in een bedrijf over alle andere takken te veralgemenen. Toen tengevolge van deze overeenkomst de metaalbewerkers na enige weken strijd de solidariteit van hun medearbeiders inriepen, stond in Barcelona de gezamenlijke productie gedurende enige dagen stil.

De eerste staking van de Hollandse spoorwegarbeiders in januari 1903 is een voorbeeld van de onverwachte uitbreiding die de solidariteitsstaking kan aannemen, en van haar gewichtige maatschappelijke gevolgen. Als een elektrische stroom doorsidderde het gevoel van klassesolidariteit opeens het ganse spoorwegproletariaat; een heroïeke strijdlust beving het. De bourgeoisie geraakte voor een ogenblik buiten zichzelf van verbazing en laffe angst; de directies van de spoorwegmaatschappen zowel als de regering verloren het hoofd, gedurende enige dagen waren de machtsmiddelen van de staat volkomen gedesorganiseerd, de regering stond radeloos. Maar de heersende klassen kwamen spoedig tot bezinning; een storm van reactie stak op in de pers en moedigde de regering aan tot maatregelen van dwang en onderdrukking; de arbeiders werden tot een verdedigende positie gebracht en getergd tot de wanhoopsstaking van 5-10 april tegen de besnoeiing van het stakingsrecht. En dit alles, dit tijdperk van klassenstrijd, heftiger dan ooit tevoren in Holland tussen proletariaat en bourgeoisie woedde, had zijn oorsprong in een gedeeltelijke staking van de havenarbeiders Om de kwestie van het samenwerken met ongeorganiseerden.

Men ziet hieruit hoe de solidariteitsstaking, die de elementaire kracht in het proletariaat, het gevoel van klassesolidariteit, ontketent, ieder ogenblik ware maatschappelijke uitbarstingen te voorschijn roepen, het publieke leven aanmerkelijk schokken kan.

De tegenhanger van de lokale, veralgemeende solidariteitsstaking zou de internationale uitbreiding van een staking van één bedrijf zijn. Deze soort staking is tot dusver uiterst zeldzaam. Hier en daar hebben havenarbeiders geweigerd schepen, die uit een haven kwamen waar gestaakt werd, of die voor zulk een haven bestemd waren, te laden en te lossen; mijnwerkers weigerden overwerk te verrichten, opdat een staking van buitenlandse makkers niet zou worden benadeeld. En in maart-juni 1904 greep in Amsterdam en Antwerpen de grote strijd van de diamantbewerkers plaats, die, al nam hij ook te Amsterdam de vorm van een uitsluiting en te Antwerpen die van een staking aan, toch op een internationale overeenkomst berustte. Dit is bijna alles.[3]

Maar de internationale aaneensluiting van de arbeiders van een bedrijfstak, zoals deze in de laatste jaren plaats greep bij sigarenmakers, textielarbeiders, havenarbeiders en anderen, wijst er op dat het zonder twijfel tot internationale stakingen van een bedrijf zal komen. Voor zekere categorieën van arbeiders, bv. voor de havenarbeiders en mijnwerkers, zouden deze waarschijnlijk reeds in de naaste toekomst noodzakelijk kunnen blijken.

Er bestaat een diepgaand verschil tussen de voorwaarden, waaruit de plaatselijk veralgemeende staking, en die, waaruit de internationaal uitgebreide staking van een bedrijf ontstaan kan. De plaatselijk veralgemeende solidariteitsstaking ontstaat uit een ogenblikkelijke stemming. De arbeiders worden meegesleept door de aanblik, door de welsprekende woorden van hun stakende makkers. In de opwinding, waarin zij door de onmiddellijke inwerking van de strijdatmosfeer geraken, snellen zij de strijdenden te hulp. De karaktereigenschappen van de Romaanse volken, hun licht ontvlambaar gemoed, hun opbruisend temperament maken de Fransen, Italianen en Spanjaarden meer geneigd tot de veralgemeende werkstaking, als economisch strijdmiddel, dan de noordelijke volken. Maar ook andere omstandigheden, bv. politieke rechteloosheid of antipolitieke gezindheid van het proletariaat kunnen de voedingsbodem van deze soort van staking worden. In politieke rechteloosheid wortelen de grote veralgemeende stakingsbewegingen in Rusland, waarover wij nog spreken zullen en waarin het Russische proletariaat het enig mogelijk demonstratiemiddel van zijn ontevredenheid met de economische, politieke en maatschappelijke verhoudingen vond.

Geheel andere dan die van de plaatselijke solidariteitsstaking, zijn de voorwaarden van de internationale staking van één bedrijf. Daar ontbreekt de opwindende strijdatmosfeer: van handelen onder een onmiddellijke indruk op de zinnen is geen sprake. De grenzen van taal, nationaliteit, afstand werken eerder belemmerend. Onbekenden, vreemdelingen zijn het, waarvoor men in een steeds wisselvallig kamp zich wagen, zijn bestaan op het spel zetten moet. Dan blijkt het klassegevoel ontoereikend, slechts een klaar en uiterst ontwikkeld klassenbewustzijn kan zulke offers brengen. De internationale staking eist een veel groter geschooldheid en vaster organisatie van de massa, dan de plaatselijk veralgemeende, een geschooldheid en organisatie, die op het ogenblik internationaal nog niet voldoende bestaan. Zij eist, dat de klassesolidariteit in de massa, van een af en toe heftig oplaaiende vlam tot een staag lichtende gloed geworden is.

Door ervaren leiders van vakverenigingen is dikwijls de staf gebroken over de veralgemeende solidariteitsstaking. En dit wel omdat haar uitwerking voor de vakorganisatie bijna altijd ongunstig is geweest. Deze soort van algemene werkstaking (de naam als verzamelwoord genomen) bedoelt Greulich vermoedelijk, als hij in de Mouvement socialiste de algemene werkstaking in de volgende woorden veroordeelt:

“Alle pogingen tot algemene werkstaking zijn tot dusver zonder succes verlopen; zij hebben de arbeiders zelf geschaad, moeizaam opgerichte organisaties vernield en de arbeiders aldus gedwongen ze opnieuw op te richten. Krachtverspilling! Het is gemakkelijk te bewijzen, dat waar de algemene werkstaking gepredikt wordt, de vakorganisatie zeer achterlijk is. Aan de vruchten kent men de boom! Waar de vakverenigingen een zekere macht en levenskracht verworven hebben, oordelen de arbeiders dat de algemene werkstaking een utopie is.”

Greulich spreekt hier uitdrukkelijk van pogingen tot algemene werkstakingen die mislukt zijn. De volstrekte, sociaalrevolutionaire algemene werkstaking kan hij dus niet menen, daar deze nooit beproefd is, evenmin de een streek of een heel land omvattende werkstakingen van één bedrijf, daar deze soms succes gehad hebben. Hij bedoelt hier dus klaarblijkelijk de veralgemeende solidariteitsstaking. En dan heeft hij zonder twijfel grotendeels gelijk.

Waarom echter verlopen zulke stakingen bijna altijd zonder succes en doen zij de kwade vruchten rijpen die Greulich ze verwijt? Dit zal ons een verdere analyse aantonen.

De solidariteitsstaking is een symptoom van klassegevoel, d.w.z. van socialistische gezindheid, want slechts het socialisme leert de arbeiders zich als eenheid, als klasse te voelen. Wil een solidariteitsstaking tot stand kunnen komen, dan moet dit gevoel in de arbeiders reeds als een mooi, sterk dier alle kleingeestige bekrompenheid, gilde ëgoisme enz. weggevreten hebben. Daarom is de solidariteitsstaking vóór alles een heugelijk teken van de wassende kracht van het socialistisch voelen onder het proletariaat, en juist daarom wordt zij door de bourgeoisie ten diepste gehaat. Een staking voor beter arbeidsvoorwaarden kan de bourgeois nog begrijpen, ja, hij kan er somtijds zelfs sympathie voor hebben. Maar de arbeid staken, de maatschappij in wanorde, de productie tot stilstand brengen, niet om eigen voordeel, maar uit zuiver meegevoel,[4] dat kan hij niet vatten, het vloekt te hard tegen zijn ingeworteld individualisme. Voor zulk een ‘lichtvaardige’ staking heeft hij slechts woede over als de stakers sterk, slechts hoon als zij zwak zijn; het schijnt hem een half belachelijke, half afschuwelijke onderneming toe.

Maar zo ook de solidariteitsstaking een symptoom van socialistische gezindheid is, is zij toch geenszins een teken van sterke vakorganisatie. Integendeel: sterke, goedbestuurde vakverenigingen zullen er steeds afkerig van zijn, aan een solidariteitsstaking, die licht de vorm aanneemt van een krachtproef tussen patroons en arbeiders, deel te nemen. Er staat voor hen te veel op het spel. Bovendien zal een sterke vakorganisatie niet licht in de positie komen om in deze vorm een beroep te doen op het medegevoel van de arbeiderswereld. Het zijn bijna altijd zwakke vakverenigingen, die andere bedrijven in hun strijd met de patroons pogen mee te slepen, hetzij wijl onderkruipers in eigen gelederen de overwinning in gevaar brengen, of aan de massa van de strijders de moed dreigt te ontzinken en zij wat nieuws, opwindende nodig heeft om bijeen te blijven, of ook wel omdat de plaatselijke veralgemening van de staking met haar gevolgen van last, verwarring enz. het laatste middel schijnt te zijn, om door druk op de openbare mening de patroons tot toegeven te dwingen.

Sterke, welbestuurde en solide vakverenigingen zullen meestal, als een strijd gevaar loopt verloren te worden, deze op het juiste ogenblik kunnen afbreken, zonder dat de organisatie er onder lijdt, en zodra de verhoudingen gunstiger zijn, opnieuw beginnen. Van deze tactiek is Crimmitschau een schitterend voorbeeld. Zwakke, minder solide organisaties daarentegen zullen trachten zich van de zege die hun dreigt te ontglippen, nog met kunst en vliegwerk meester te maken, omdat een nederlaag maar al te vaak de vernietiging van de organisatie betekent. Zij zullen bv. pogen, de patroons de grondstoffen te onttrekken, opdat de onderkruipers niet kunnen doorwerken, of het hun onmogelijk maken de producten te vervoeren. Of, als er zeer veel op het spel staat, zullen zij zelfs in hun wanhoop trachten; het ganse economische leven van de stad of van het land in verwarring te brengen. Zo riep, toen de verloren staking van de Franse mijnwerkers in 1902 haar einde naderde, het stakingscomité in het laatste ogenblik alle vakverenigingen van Frankrijk tevergeefs op tot de solidariteitsstaking.

In de praktijk is de solidariteitsstaking maar al te dikwijls de poging van een zwakke, om zich staande te houden door zich aan een ander, even zwakke, vast te klampen. Een poging die voorbeschikt is om te mislukken. Waar de solidariteitsstaking, zoals in Frankrijk, in de zeden van het proletariaat is overgegaan, is het niet heel moeilijk de arbeiders in de strijd mee te slepen. Een beroep op hun solidariteit, hun klasse eer zal vaak voldoende zijn. Maar het zal moeilijk zijn, hen lang in de strijd staande te houden. Als enige tijd verloopt, zonder dat de overwinning naderbij komt, wordt de vloed van het overspannen solidariteitsgevoel allicht weer tot eb. Klaar en scherp geformuleerde eisen, die de stakenden duurzaam met geestdrift voor de strijd vervullen, ontbreken, of waar ze gesteld werden, is er weinig kans ze door te voeren. Want dit is een onvermijdelijk nadeel van de veralgemeende werkstaking: de gunstige tijd om speciale eisen door te zetten, is bijna nooit dezelfde voor de verschillende bedrijfstakken; het is daarom bijna uitgesloten, dat alle meestakende bedrijven winnen.

Onder zulke omstandigheden kan slechts de door oefening en scholing verkregen sterke tucht de strijders staande houden. Zij vormt voor iedere enkeling een borstwering tegen moedeloosheid en zwakheid. Ontbreekt deze tucht, dan zal dikwijls de staking, die onverwacht als een lawine aanwies, even onverwacht ineenstorten. Hoe dreigend zij er ook uitzag, er was geen merg, geen gezonde kracht in, innerlijk was zij hol en voos. De zwakke, die zich met behulp van anderen op de been hoopte te houden, sleurt deze mee in zijn val.

Dit is de geschiedenis van talrijke veralgemeende werkstakingen van de laatste jaren. Waar zij de patroons verrassen, hebben zij dikwijls succes. Maar slechts bij heel korte duur. Duren zij langer, dan lopen zij gewoonlijk uit op een catastrofe. Het gelukt de arbeiders niet hun eisen door te zetten en, wat erger is, de organisatie wordt zwaar beschadigd of vernietigd.

Zo is de zwakte van de vakorganisatie de ene wortel van de veralgemeende werkstaking. Maar zij heeft nog een andere: de antiparlementaire gezindheid van reeds socialistisch voelende, maar nog niet sociaaldemocratisch bewuste arbeiders. Met de afkeer van het parlementarisme verbindt zich noodzakelijkerwijze de overtuiging dat de politieke arbeiderspartij overbodig is. Arbeiders die niet meer burgerlijk denken, niet meer geloven aan de onveranderlijkheid van de kapitalistische maatschappijorde, deze vervangen willen door het socialisme, en zich toch afwenden van de sociaaldemocratie en de politieke strijd, moeten wel tot de opvatting komen dat de vakverenigingen er zijn om de strijd tegen het kapitalisme in zijn ganse omvang te voeren. Bijgevolg moet door hen het wezen van de vakorganisatie verkeerd begrepen worden, die in tegenstelling met de politieke organisatie, niet de eenheid van de klasse, maar de veel beperktere van het bedrijf tot grondslag en de strijd tegen afzonderlijke kapitalisten of groepen van kapitalisten tot voornaamste taak heeft.

Volgens haar wezen is de politieke organisatie van de arbeiders, de sociaaldemocratie, de draagster van de meest uitgebreide, algemene klassesolidariteit. Haar program drukt de gemeenschappelijke belangen van alle proletariërs uit. De antiparlementaire revolutionaire vakverenigingen erkennen weliswaar het algemene proletarische klassenbelang, maar niet zijn draagster, de politieke arbeiderspartij. Zij moeten dus andere banen zoeken om hun klassesolidariteit in daden om te zetten. Door hun gebrekkig politiek inzicht moeten zij de vakvereniging tot enige draagster van de klassesolidariteit verheffen, haar een taak opleggen die niet in haar wezen ligt: voor de algemene proletarische belangen te strijden. In de solidariteitsstaking zien de revolutionaire antiparlementaire vakverenigingen het middel om de algemene klasse actie door de vakvereniging te voeren; zij wordt bij hen tot systeem. Zij moet naar hun opvatting het beste wapen zijn niet alleen in de economische strijd tegen de patroons, maar ook tegen de kapitalistische maatschappijorde. Paart zich hieraan het geloof, dat men de patroons het gemakkelijkst door verrassing, door een gelukkige overval tot toegeven kan dwingen, zonder dat een langdurig ontwikkelings en organisatiewerk noodzakelijk is, dan is het revolutionaire antiparlementarisme, een soort economisch blanquisme, klaar. In zijn consequenties voert het regelrecht tot het geloof aan de almachtige, universele algemene werkstaking, een denkbeeld dat slechts de uitbreiding van de veralgemeende solidariteitsstaking tot in het onmetelijke, oneindige is. In de revolutionair antiparlementaire en anarchistische opvatting wordt de solidariteitsstaking beschouwd als de Johannes van deze Heiland, als exercitie daarvoor en als algemene repetitie.

Gebrek aan helderheid in de opvattingen, aan beheersing van het gevoel; zwakke vakverenigingen, antiparlementair socialisme: daar hebben wij de voedingsbodem van de veralgemeende staking. Zij hangt dus samen met de ontwikkelingsgraad van het proletariaat, met de mate van rijpheid van zijn denkwijze, van zijn vakorganisaties en van zijn politiek bewustzijn. Maar bij haar beschouwing moet nog op iets anders gelet worden, namelijk op de maatschappelijke voorwaarden van de proletarische strijd. Onder zekere omstandigheden is het uitbreken en snel om zich heen grijpen van een staking, al is zij nog zo verward en chaotisch, een uiterst verblijdend teken van proletarisch ontwaken. Dit is het geval in landen, waar het proletariaat geen politieke rechten bezit, dus geen wettige organisaties kan stichten. Daar kan de veralgemeende staking, vooral in industriële streken, waar zij tegenover de verraste regering plotseling grote mensenmassa’s stelt, uitstekend werken om het proletariaat in beweging te brengen, het zijn eigen kracht te leren kennen en het te vervullen met revolutionaire energie, moed en vertrouwen. Van deze aard waren de veralgemeende stakingen, die in de zomer van 1903 in Zuid-Rusland uitbraken en honderdduizenden arbeiders omvatten. Zij werden door de verschillende fracties van het Russische socialisme vol vreugde begroet als teken van beginnend ontwaken. Het Russische socialisme deed al wat mogelijk was, om aan deze reusachtige beweging samenhang en een doel te geven en de strijdlust van de arbeiders tegen de schuldigen aan hun politieke rechteloosheid te richten. De verschillende socialistische organisaties zonden redenaars naar de vergaderingen, deelden duizenden vlugschriften uit onder de stakers etc. Deze machtige stakingsbeweging met half economisch, half politiek karakter vormde om zo te zeggen het voorspel van de Russische revolutie, de eerste golf van de onstuimige vloeden, waarmee het Russische proletariaat sedert, na anderhalf jaar van schijnbare rust, tegen de politieke slavernij en de kapitalistische uitbuiting is opgetrokken.

In scherpe tegenstelling tot deze houding van het Russische socialisme staat die, welke onze Spaanse broederpartij aannam bij de veelvuldige veralgemeende werkstakingen in hun land. Met een enkele uitzondering — bij de staking van de mijnwerkers in Bilbao — onthield zij zich steeds van iedere aanmoediging of deelname aan zulke stakingen en verzette er zich zo lang mogelijk tegen. Zij ging daarbij uit van de overweging dat de manier waarop de vakverenigingsstrijd door de anarchisten werd misbruikt, om botsingen met het openbaar gezag uit te lokken, het proletariaat talrijke offers kostte, zijn vakorganisaties verzwakte, zijn politieke vrijheid in gevaar bracht, en dit alles zonder enig nut.

“Zo vaak een staking uitbrak,” bericht Iglesias in de enquête van de Mouvement socialiste, “in een stad of streek waar de anarchisten een zekere aanhang hadden, een strijd om een of andere verbetering van de arbeidsvoorwaarden, wisten zij het zo in te richten dat spoedig een botsing tussen uitbuiters en uitgebuiten plaats greep; zij hoopten steeds dat uit deze botsing de vonk zou ontspringen, die de sociale revolutie zou opwekken. Dit hebben zij voortdurend uitgesproken in de vlugschriften, die zij in zulke gevallen het licht deden zien, en het is ter wille van deze tactiek, dat zij poogden iedere staking in een bedrijf, ja zelfs van een enkele fabriek of werkplaats, in een algemene werkstaking om te zetten. Zij hebben zich openlijk verzet tegen iedere overeenkomst, ja zelfs tegen iedere onderhandeling; zij hebben voortdurend geagiteerd tegen stakings- en verenigingskassen. Zij wilden de arbeiders eenvoudig tot vertwijfeling drijven, opdat deze, door de honger en de weigering van de werkgevers om op al hun wensen in te gaan, tot gewelddadige middelen hun toevlucht zouden nemen.”

De veralgemeende staking heeft dus een andere betekenis al naar gelang van het land, de rijpheid van de arbeidersklasse en de ontwikkelingsgraad van de sociale en politieke verhoudingen. Zij kan een sympathiek aandoende, zij het dan ook niet verstandige, betuiging zijn van socialistische gezindheid bij een politiek zo wel als intellectueel nog niet helderbewuste arbeidersklasse; of het eerste ontwaken van onderdrukte en rechteloze massa’s, de stormvogel van de revolutie, of ook een bloot voorwendsel tot botsingen met de openbare macht, tot dolzinnige anarchistische avonturen.

Wat zij echter ook wezen moge, zij is altijd een wapen dat slechts bij wijze van uitzondering in de proletarische bevrijdingsstrijd gebruikt kan worden. Haar geregelde, systematische toepassing zou het economisch leven onvermijdelijk schokken. Voor de systematisch toegepaste veralgemeende solidariteitsstaking gaat geheel op, wat ten onrechte beweerd wordt van de politieke massastaking, zoals de Belgische of Italiaanse: “dat zij ieder bestaan, in de eerste plaats dat van het proletariaat, onmogelijk zou maken.”

Maar er moet in verband met de veralgemeende staking nog een laatste punt onderzocht worden; en wel dit: hoe wij te oordelen hebben over de door vele vakverenigingsleiders aangenomen verkieslijkheid van de zo klein, zo gedeeltelijk mogelijk gehouden staking. Is het werkelijk onder alle omstandigheden tactisch aanbevelenswaardig, iedere staking zo partieel mogelijk te houden, dan zou daarmee natuurlijk zowel over de veralgemeende, als over iedere economische of politieke massastaking de staf gebroken zijn.

Deze overtuiging van de tactische verkieslijkheid van de partieel gevoerde staking is in de laatste tien tot vijftien jaren, vooral in de landen waar sterke arbeiders- en patroonsorganisaties bestaan, zeer toegenomen. Zij heeft haar goede gronden in de ontwikkeling van de maatschappelijke verhoudingen. Zij ontstond door waarneming van het feit, dat vele massastakingen, ofschoon goed georganiseerd en gevoerd door sterke vakverenigingen, verloren gingen. Toen probeerden de arbeiders het met de gedeeltelijke staking ... die dikwijls door de ondernemers met algemene uitsluiting beantwoord werd.

De voorkeur voor de gedeeltelijke staking is een noodzakelijke wijziging in de tactiek van de vakverenigingen, na het opkomen en krachtiger worden van de patroonorganisaties. Zo lang de patroons niet of zwak georganiseerd waren, was de massastaking in een bedrijfstak; bij voldoende organisatie van de arbeiders en overigens gunstige omstandigheden, dikwijls de kortste weg tot overwinning. De economisch zwakkeren onder de patroons moesten na enige tijd toegeven, het werk werd bij hen weer opgenomen, en onder de druk van de concurrentie schikten zich de anderen eveneens. Zijn echter de patroons in sterke bonden georganiseerd, ondersteunen de sterken de zwakkeren bij staking of uitsluiting, dan wordt de massastaking wel niet in ieder, maar toch in menig bedrijf, een zeer gewaagde onderneming. De kansen van een groot aantal achtereenvolgens gevoerde en zo gedeeltelijk mogelijk gehouden gevechten zijn dan dikwijls beter, daar deze tactiek het de massa van de vakverenigingsleden mogelijk maakt, de krijgskas te steunen. Het staken slinkt in de breedte, om zich in de lengte uit te breiden.

Maar niet altijd. Er zijn bedrijfstakken, waar de patroons voor de gedeeltelijke staking niet erg, maar voor de massastaking onder zekere omstandigheden hèèl bang zijn. Dit is bv. het geval in de mijnbouw, in het transportbedrijf enz. Zoals van zelf spreekt slechts dan, als de voortzetting van de productie op het ogenblik van de staking voordelig is voor de werkgevers, dus bij goede conjunctuur. De beantwoording van de vraag: wat is beter, gedeeltelijke of massastaking, hangt dus niet alleen af van de economische kracht en organisatie van de werkgevers, maar ook van het wezen van het bedrijf en van de andere economische omstandigheden.

Zeer zeker kweekt de maatschappelijke ontwikkeling neigingen in de richting om de stakingen te lokaliseren en te beperken. Maar deze neigingen worden weer door andere doorkruist. Het is niet te loochenen, dat de uitbreiding van de stakingen in het algemeen niet af, maar toeneemt. De oorzaken hiervan zijn de uitbreiding van de grootindustrie, die steeds wassende arbeidersmassa’s bijeenbrengt, als ook het ontwaken van deze massa’s, die weliswaar nog niet door de vakverenigingen en de politieke organisaties zijn opgeslorpt, maar toch in de klassenstrijd getrokken worden.

Er is geen reden om aan te nemen, dat de maatschappelijke ontwikkeling de gedeeltelijke staking tot de alleen gebruikelijke en beste methode in de economische strijd zal maken. De massastaking is geen verouderd, ondeugdzaam geworden wapen, dat in de rommelkamer van de proletarische strijdmiddelen thuis hoort. Met de ontwikkeling van de klassenstrijd nemen de organisaties van de arbeiders zowel als die van de patroons in kracht en omvang toe; voor beide partijen wordt de strijd een steeds ernstiger aangelegenheid, daar zij dreigt, voor één van beide noodlottig te worden, wijl beide oneindig meer te verliezen hebben dan vroeger. Beide partijen pogen derhalve een beslissing zolang mogelijk te verschuiven; komt het echter eenmaal tot strijd, dan wordt deze veel hardnekkiger gevoerd dan vroeger, somtijds tot volkomen uitputting toe. Het ligt dus ook in de ontwikkeling, dat het aantal botsingen af, maar hun omvang en duur toeneemt.

Uit de beschouwing van deze elkaar kruisende tendensen volgt, dat in de toekomst zowel de gedeeltelijke als de massastaking in toepassing zal worden gebracht. De ene zowel als de andere kan al naar gelang van toestand en omstandigheden voor het proletariaat voordeliger zijn; geen van beide bezit een innerlijke, altijd geldige verkieslijkheid boven de andere. Dit echter kan met waarschijnlijkheid beweerd worden: hoe meer het proletariaat van een land door vakverenigingen en politieke organisaties wordt opgezogen, des te meer zullen de dikwijls vormloze veralgemeende stakingen, dat verwarde kluwen van ordeloos dooréén vechtende strijders, afnemen. In hun plaats zullen zowel beperkte stakingen als ook uitgebreide massastakingen treden, al naar gelang van omstandigheden, maar wier scherpe omgrenzing een deel van hun zorgvuldige organisatie zal zijn.

_______________
[3] Nadat dit geschreven werd, heeft de grote staking van de mijnwerkers in het Ruhrgebied plaats gevonden: zij gaf aanleiding tot een staking van de Belgische kolenwerkers, waaraan de idee van de solidariteit niet vreemd was.
[4] Hiermee wordt niet bedoeld dat de uit solidariteit mee stakenden niet ook eigen eisen kunnen stellen, maar enkel dat de solidariteit bij hen hoofdmotief was, om in staking te gaan. De klassesolidariteit van het proletariaat berust in het algemeen op ontevredenheid met eigen toestand; niet in een ideologie wortelt zij, maar in de alledaagse werkelijkheid.