Henriette Roland Holst - van der Schalk-archief
Algemene werkstaking en sociaaldemocratie
Hoofdstuk 4


IV. De economische werkstaking met politieke betekenis

Verschillende omstandigheden zijn het, die de economische werkstaking tot een in maatschappelijk en politiek opzicht belangrijke gebeurtenis kunnen maken. Vooreerst de politieke verhoudingen in de staat. Waar het recht tot werkstaking geheel of gedeeltelijk ontbreekt, kan iedere staking, iedere afspraak tot staking de arbeiders met het openbaar gezag in botsing brengen. Bij iedere poging tot staking kunnen vergaderingen en betogingen onderdrukt, de leiders gearresteerd, de leden van de vakvereniging van samenzwering beschuldigd en door de justitie vervolgd worden.

Haast in alle landen heeft de arbeidersbeweging een tijd gekend dat vereniging en werkstaking verboden waren. De geschiedenis van het Britse vakverenigingswezen door Sidney en Beatrice Webb beschrijft dit uitvoerig voor Engeland. In de jaren 1799 en 1800 werd elke vereniging bij de wet verboden en tot 1824 stonden de arbeiders bij iedere poging tot staking of tot organisatie aan gerechtelijke vervolging bloot. In dat jaar werden coalitie vrijheid en staking vrijheid ingevoerd, maar de justitie vond ook later nog velerlei middelen om door wetsverdraaiing en partijdige toepassing van de wet de arbeiders te lijf te gaan. Nog in de veertiger jaren beschouwde, zoals de Webbs mededelen, de publieke opinie stakingen als “vruchteloze en tuchteloze pogingen van de arbeiders om aan de hun van nature passende positie van sociale afhankelijkheid te ontsnappen,” en begroette de wetsverdraaiingen met levendige instemming.

Ook in Frankrijk was tot 1862 — met uitzondering van een korte tijd na de revolutie van 1848 — elke vereniging de arbeiders verboden. In de tien jaren tussen 1853 en 1862 werden haast vierduizend arbeiders wegens deelneming aan verboden verenigingen gestraft.

Wel golden de wetten, die verenigingen van arbeiders verbieden, in naam ook voor de patroons. Maar zoals de Webbs terecht opmerken, “zelfs wanneer dit verbod onpartijdig was toegepast, dan zou altijd nog de ongelijkheid zijn overgebleven, die voortspruit uit de omstandigheid, dat in het nieuwe nijverheidsstelsel de enkele patroon alleen tegen een talrijke vereniging opwoog.” De wet werd echter volstrekt niet onpartijdig toegepast en de Webbs verhalen van een aantal gevallen waarin verenigingen van patroons, die loonsverhoging tot doel hadden, openlijk bestonden zonder dat de hand van de wet zich verhief. “Uit het ganse tijdperk van de onderdrukking, toen duizenden arbeiders boeten moesten voor de misdaad dat zij verenigingen gevormd hadden, wordt van geen enkel geval melding gemaakt waarin een patroon voor hetzelfde vergrijp gestraft werd.”

In Frankrijk werd de onpartijdigheid van de wet zelfs niet in schijn gehandhaafd. Zij strafte de overtreding van het verbod tot vereniging bij arbeiders met gevangenisstraf van 1 tot 3 maanden, bij de aanstichters zelfs met gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar; bij patroons echter slechts met gevangenisstraf van 6 dagen tot 1 maand — een onovertroffen voorbeeld van naïeve klassenjustitie.

Dat in Rusland thans nog iedere werkstaking, zowel als iedere vereniging bij de wet verboden is en tot gerechtelijke vervolging aanleiding kan geven, behoeft nauwelijks in herinnering gebracht te worden. Dit verbod heeft echter het uitbreken van de reusachtigste stakingsbeweging die de wereld ooit zag, niet kunnen verhinderen.

Waar coalitie- en stakingsrecht ontbreken en iedere staking door de wet als een vergrijp, iedere staker als een misdadiger wordt beschouwd, worden zij natuurlijk eveneens door de publieke opinie veroordeeld.[13] In Engeland scheen tussen de jaren 1824 en 1840 iedere vereniging van arbeiders haar een dreigend gevaar, iedere staking een poging tot ruïneuze afpersing, die het ganse economische leven van de natie te gronde zou richten.

“Zozeer,” berichten de Webbs, “was deze onjuiste mening verbreid, dat, wanneer arbeiders vervolgd en veroordeeld werden, terwijl zij zich tot het treffen van overeenkomsten omtrent hun lonen of arbeidstijd georganiseerd hadden, hoe zwaar ook de over hen uitgesproken straf was en hoe hard deze straf ook ten uitvoer gelegd werd, er niemand was die het geringste teken van deelneming voor de ongelukkigen toonde.”

Overal had de werkstaking oorspronkelijk in de ogen van de wet zowel als van de openbare mening dit karakter van misdaad. Door lange, onvermoeide strijd hebben de arbeiders de burgerlijke maatschappij gedwongen dit standpunt te verlaten. Zij hebben zich de wettelijke en maatschappelijke erkenning van de werkstaking veroverd, terwijl deze voor hen noodzakelijk was, wilden zij zich niet zonder verzet door het kapitalisme in de diepste ellende laten neerdrukken. Heden ten dage is het een nieuwe vorm van staking, de politieke staking, die uit de voorwaarden van de klassenstrijd ontstaat en die wet en openbare mening wederom als misdadig trachten te brandmerken. Maar ook thans zullen de arbeiders er in slagen de heersende klassen en hun staat tot erkenning te dwingen van deze vorm van staking, die uit de ontwikkeling van de klassenstrijd opgroeit.

Het is duidelijk dat zolang het coalitierecht ontbreekt iedere economische staking naar het politieke gebied moet overspringen. Zij zelf wordt een deel van de politieke strijd; behalve de door haar bedoelde economische gevolgen heeft zij nog dit gevolg dat zij een drijfkracht tot wijziging van de politieke verhoudingen uitmaakt. In Engeland was gedurende de eerste veertig jaren van de 19e eeuw eerst de rechteloosheid van de arbeiders, vervolgens de partijdigheid waarmee de wet door de justitie gehandhaafd werd, een van de drijfkrachten van de politieke beweging die haar toppunt vond in het chartisme, de eerste onafhankelijke arbeiderspartij.

Men kan de politieke betekenis van de werkstaking het best in een land waar het coalitierecht ontbreekt, in Rusland, bestuderen. De eerste grote stakingen in 1895 en 1896, door de Russische regering bloedig onderdrukt, brachten haar er toch toe een begin te maken met de arbeidswetgeving en een algemene elf en eenhalf urige arbeidsdag toe te staan — intussen slechts op papier. Nadat de tactiek van de schijnbare concessies mislukt was, trachtte de autocratie op andere wijze de arbeidersbeweging in haar macht te krijgen. Aan de spion Soebatoff werd de opdracht gegeven de arbeiders in ‘onafhankelijke’ verenigingen te organiseren en zo werden hier en daar werkstakingen met politievergunning op touw gezet. Deze poging eindigde zoals bekend is, met de merkwaardige, tweehonderdvijftigduizend arbeiders omvattende stakingen in Zuid-Rusland, die aan dit spelletje een einde maakten. Zo zijn de stakingen in Rusland reeds jarenlang het meest doeltreffende wapen tot politieke manifestatie en tot het uitoefenen van druk op de regering gebleken, voordat zij voor het proletariaat tot het voortreffelijkst wapen van aanval tegen de alleenheerschappij werden. Waar de organisatie van de massa onmogelijk is, dragen zij wel het meeste er toe bij om deze wakker te schudden, haar tot gemeenschappelijke actie en tot de klassenstrijd op te voeden.

In al deze gevallen, d.w.z. overal waar de arbeiders het verenigingsrecht ontbreekt, is de taak van de sociaaldemocratie en haar houding ten opzichte van de economische actie van het proletariaat even duidelijk als onder deze omstandigheden de samenhang van economische en politieke strijd is. De morele en geldelijke ondersteuning van de strijders en slachtoffers, het voeren van een energieke propaganda voor verenigings- en stakingsrecht, zowel als voor vrijheid van spreken en drukpers zijn daar vanzelf aan gewezen. De middelen en vormen van deze propaganda zullen natuurlijk niet-parlementaire moeten zijn; het ontbreken van het coalitierecht onderstelt hetzij de afwezigheid van parlementaire instellingen of, zo deze er zijn, het ontbreken van een vertegenwoordiging van de arbeiders in het parlement.

Wij gaan thans over tot de maatschappelijke en politieke betekenis van de werkstaking in landen waar coalitie- en stakingsvrijheid bestaan. Deze betekenis kan gelegen zijn in verschillende omstandigheden.

Als bij een staking ernstige, tot dusver onopgemerkte misstanden ter algemene kennis komen en tegelijkertijd de stakenden zwak — bv. vrouwen of ongeschoolde, ongeorganiseerde arbeiders — zijn, dus de burgerlijke maatschappij geen vrees, doch medelijden inboezemen, dan is het mogelijk, dat de in opschudding gebrachte publieke opinie de bemiddeling hetzij van invloedrijke personen, hetzij van de staat ten gunste van de stakenden eist. Het eerste was bv. het geval bij de stakingen van de Londense lucifersmaaksters in 1888 en van de Londense dok- en havenarbeiders in 1889. De publieke opinie stelde zich beslist aan de kant van de arbeiders, het publiek steunde hen met aanmerkelijke bedragen en de geconcentreerde druk van invloedrijke maatschappelijke groepen, meer dan de eigen kracht van de strijders, dwong de patroons de gestelde eisen in te willigen.

Evenals op de patroons zal de publieke opinie in zekere gevallen een druk kunnen uitoefenen op de staat en zijn tussenkomst kunnen eisen in de vorm van een scheidsgerecht, van een parlementaire enquête of van wettelijke bescherming. Het laatste, als het misstanden betreft, die slechts door de wetgeving gelenigd kunnen worden, zoals de arbeids- en woningsverhoudingen in de huisindustrie. In dit geval zal reeds de bezorgdheid van het publiek voor zijn eigen gezondheid, bv. als het arbeiders uit de kledingindustrie betreft, zoals bij de staking in 1896 in het Duitse confectiebedrijf, om wettelijk ingrijpen doen roepen.

In al dergelijke gevallen hangen de kansen op succes van de maatschappelijke druk natuurlijk niet alleen van zijn eigen kracht af, doch ook van de politieke invloed van de patroons en van de algemene politieke toestand. Waar een regering gedeeltelijk op de democratie steunt, waar zij dus gedwongen is nu en dan aan het proletariaat enige werkelijke of schijnbare concessies te doen, om haar vriendelijke gezindheid jegens de arbeiders te tonen, zijn de kansen op haar ingrijpen ten gunste van de arbeiders tamelijk groot. Komt hierbij de omstandigheid dat de werkstaking het gevolg is van een meer of minder openlijk fabrikanten verzet tegen een wettelijke maatregel — zoals bv. de textielarbeidersstaking te Armentières een verweer van de arbeiders was tegen de poging van de patroons om het reeds zeer lage loon nog te verminderen wegens de doorvoering van de wettelijke tienurendag — dan wordt het ingrijpen voor een regering haast een politieke noodzakelijkheid. Zo was het voor de Franse regering en de kamermeerderheid in het hier aangeduide geval onmogelijk zich te verzetten tegen Jaurès voorstel tot het behouden van een parlementaire enquête.

De houding van de sociaaldemocratie bij dergelijke stakingen, als dus een deel van de burgerlijke klassen de zijde van de stakers kiezen kan, terwijl deze de levensbelangen van de burgerlijke maatschappij volstrekt niet in gevaar brengen, levert wederom generlei moeilijkheid op. Zij zal, als altijd, de eisen van de onderdrukten en uitgebuiten steunen, zij zal deze in de pers, in vergaderingen enz. verdedigen en van de gunstige stemming van de publieke opinie gebruik maken om in het parlement op beschermende wetten aan te dringen: het is duidelijk dat dit haar taak zal zijn, al zal zij zich geen grote illusies maken over het resultaat. De wetgevende machine werkt langzaam, vooral waar het de belangen van de arbeiders geldt, en gelukt het eindelijk haar in beweging te brengen, dan zal de staking meestal reeds zijn geëindigd en de opschudding, die zij in brede kringen teweegbracht, verdwenen. De burgerlijke partijen zullen, zoals zo vaak, de sociaaldemocratie in de steek laten en de voorstellen van de regering zullen onder die omstandigheden onbeduidend en onvoldoende zijn.

Wij komen thans tot die werkstaking, wier economische gevolgen hetzij door haar uitgebreidheid, hetzij door de onontbeerlijkheid van de productietak waarin zij plaats vindt, haar tot een in maatschappelijk en politiek opzicht belangrijke gebeurtenis maken.

Het ligt in de aard van de kapitalistische voortbrengingswijze, dat de werkstakingen zich meer en meer tot zulke gebeurtenissen van algemeen maatschappelijke, dat is: politieke betekenis, uitbreiden. Wij zagen vroeger reeds welke machtige neigingen in de kapitalistische ontwikkeling ingaan tegen de vakverenigingstactiek die beperking en isolering van de werkstaking op het oog heeft.

“En hoe meer de kapitalistische voortbrengingswijze zich ontwikkelt en het kapitaal zich samentrekt, des te reusachtiger afmetingen zullen de werkstakingen aannemen. En hoe meer de kapitalistische voortbrengingswijze de kleinburgerlijke verdringt, des te meer wordt de gehele maatschappij afhankelijk van het ongestoord functioneren van de kapitalistische voortbrenging, des te meer wordt iedere ernstige stoornis daarin, zoals een grote werkstaking die meebrengt, tot een nationale ramp, tot een politieke gebeurtenis.” (Kautsky, Die soziale Revolution, bl. 49; Holl. uitgave bl. 55.)

In welke bedrijven wordt nu de massastaking het eerst tot een dergelijke ramp, een dergelijke gebeurtenis? Uitgesloten zijn bedrijven die enkel of voornamelijk voor de plaatselijke markt werken, zoals bv. de bakkerij. Uitgesloten zijn ook de weeldebedrijven, zoals bv. de bewerking van edelstenen enz. Of de productie kleinburgerlijk op de grondslag van het handwerk, dan wel kapitalistisch op de grondslag van de grootindustrie gedreven wordt, maakt in dit geval niet veel uit. Een plaatselijke staking in het bakkersbedrijf bv. heeft geen algemene betekenis, hoe groot de opgewondenheid ook zijn moge die de verbruikers bevangt, — zij blijft een plaatselijke aangelegenheid en geeft in het ergste geval slechts de plaatselijke autoriteiten aanleiding om in te grijpen.

Anders wordt de zaak zodra de productie van levensmiddelen voor de nationale en internationale markt werkt. Dan krijgt de staking politieke betekenis, dan grijpt de landsregering menigmaal in — zij het ook vaak slechts om, zoals bij de stakingen van de landarbeiders in de rijstvelden van Noord-Italië, de grondbezitters soldaten als onderkruipers ter beschikking te stellen, of, zoals bij de haast honderdduizend man omvattende massastaking van de Galicische landarbeiders, de strijd voor betere levensvoorwaarden zo mogelijk met geweld te onderdrukken. Zo had ook de staking van de arbeiders in de vleesfabrieken van Chicago maatschappelijke betekenis; tot ver over de grenzen van de staat Illinois, door geheel Noord-Amerika, waren haar gevolgen te bespeuren.

En daar de maatschappelijke ontwikkeling gaat in de richting van vervanging van de productie voor de lokale, door die voor de nationale en internationale markt, zullen stakingen van maatschappelijke betekenis ook in de productie van levensmiddelen wel steeds veelvuldiger worden.

Maar in het algemeen is de productie van levensmiddelen niet de sfeer waarin zich de stakingen tot conflicten van maatschappelijke en politieke betekenis uitbreiden. Het belang van deze sfeer, zoals dat van de gehele productie van consumptiemiddelen, d.w.z. het in haar vastgelegde kapitaal en de in haar te werk gestelde mensen, krimpt meer en meer ineen, vergeleken bij de sfeer van de productie van productiemiddelen. Deze laatste geven steeds meer de doorslag voor de kapitalistische economie, en de stakingen in deze sfeer verkrijgen steeds groter betekenis.

Er zijn echter nog andere delen in het samengestelde organisme van de hedendaagse maatschappij, waarin bij elke ernstige stoornis van de arbeid het leven uit zijn voegen raakt. Ten eerste in het vervoer- en verkeerswezen, dat de circulatie van de personen en goederen voltrekt. Dan in de voor het leven van de grote steden, van de bevolkingscentra, onontbeerlijke bedrijven, als waterverzorging, verlichting, reinigingsdienst enz.

Wij zullen de maatschappelijke en politieke gevolgen van massastakingen op elk van deze terreinen kort beschouwen.

A. Werkstakingen bij de productie van de arbeidsmiddelen

De belangrijkste arbeidsmiddelen voor de hedendaagse grootindustrie zijn ijzer en steenkool, het eerste als grondstof, het tweede als hulpmateriaal. Tussen deze beide bestaat echter het volgend aanmerkelijk onderscheid. Wel is het ijzer even onontbeerlijk als de steenkool, maar de productie en bewerking ervan kunnen in geval van nood enige tijd onderbroken worden zonder dat het economisch en maatschappelijk leven ernstig gestoord wordt. En dit, wijl de producten van de ijzer- en staalindustrie, d.w.z. haast alle belangrijke arbeids- en verkeersmiddelen, niet ineens, doch slechts geleidelijk door de arbeid, door de productieve consumptie verbruikt worden. De steenkool echter is een onontbeerlijk hulpmateriaal bij de productie, dat telkens geheel in haar opgaat. Bovendien is het ook een belangrijk verbruiksartikel. Wordt haar productie gestaakt, dan treft dit de gezamenlijke voortbrenging, alle bedrijven van een land, het vervoer inbegrepen, en betekent voor de gezamenlijke consumenten gebrek en ontbering. Het wordt tot een ware ramp voor de openbare instellingen als scholen, ziekenhuizen enz.

De massastaking van de arbeiders in de kolenmijnen behoort daarom tot de meest betekenisvolle botsingen tussen kapitaal en arbeid. Dit spruit ook nog voort uit de omstandigheid dat de concentratie van het kapitaal zowel als van de bedrijven in deze productietak haar hoogtepunt bereikt heeft. De mijnbouw brengt tien-, ja honderdduizenden arbeiders op weinige vierkante kilometers tezamen, en hun staking, die het gehele economisch leven van een land beroert, mobiliseert tevens met één slag een dreigend leger van proletariërs.

Het is dus niet verwonderlijk dat in de laatste jaren haast geen enkele werkstaking van arbeiders in de kolenmijnen plaats vond, die niet tot een maatschappelijke gebeurtenis van betekenis aangroeide. Enige voorbeelden mogen dat bewijzen.

De staking van de Belgische mijnwerkers van 1886, waarbij zich de arbeiders van de metaal- en glasindustrie voegden. Van deze staking dagtekent het politiek ontwaken van de arbeiders van het Wallonië, de opkomst van een sterke beweging voor het algemeen kiesrecht en het eerste begin van arbeidswetgeving in het ‘luilekkerland van het kapitalisme’.

Dan de staking van de kolenmijnwerkers van Pennsylvania, die haast honderdvijftigduizend man omvatte en enige maanden duurde. Volgens de overtuiging van onze Amerikaanse partijgenoten heeft zij meer voor de verspreiding van de socialistische gedachte gedaan dan tien jaren propaganda. Tegenover de uit arbeiders van vele rassen en volken bestaande, strijdende proletarische massa stond ongeveer een dozijn kapitaalmagnaten, die zich onderscheidden door hun hardnekkig weigeren van elk ingaan op de meest bescheiden eisen van de arbeiders, zowel als door onbeschaamde onverschilligheid voor het ongemak en het lijden dat zij over miljoenen van hun landgenoten brachten. Toen bleek, schriller dan ooit tevoren, de tegenstelling van maatschappelijke voortbrenging en kapitalistische toe-eigening; toen werden de ‘vrije’ Amerikaanse burgers op hardhandige wijze de gevaren en smarten aan het verstand gebracht, die voor de maatschappij uit deze tegenstelling ontstaan. De socialistische gedachte, onteigening van de kapitalisten, vermaatschappelijking van de kapitalistische bedrijven, werd door de sociale noodzakelijkheid in het licht gesteld.

De overweging dat de verkiezingen naderden, de vrees voor de maatschappelijke opwinding, voor de toenemende agitatie tot nationalisatie van de mijnen — dit alles gaf enige invloedrijke politici, onder wie president Roosevelt, aanleiding om in te grijpen. Een scheidgerecht kwam tot stand, maar hoewel de verslagen daarvan de bezwaren van de arbeiders — bv. de loondiefstal, waaraan de mijneigenaars zich geregeld schuldig maakten — ten volle bevestigden, sprak het zich toch niet voor volledige inwilliging van hun eisen uit.

De staking versterkte ongetwijfeld het klassenbewustzijn van de arbeiders en kwam aan de zaak van het socialisme ten goede. Het aantal socialistische stemmen steeg in Pennsylvania van 4800 in 1900 tot 25000 in 1904. Maar bij het ontbreken van een sterke, onafhankelijke arbeiderspartij konden de arbeiders op politiek gebied niet de resultaten bereiken die anders de vrucht van deze staking geweest zouden zijn. Hoe goed had een sterke sociaaldemocratie op het gunstige ogenblik, d.w.z. tijdens de staking, toen de gevolgen van de kolennood het maatschappelijk leven schokten, parlementairen druk kunnen uitoefenen. Hier zou aan een gezamenlijke actie op economisch en politiek gebied wellicht gelukt zijn, wat aan de enkel economische actie tegenover de reuzenmacht van de monopolisten niet gelukken kon. Want de politiek-parlementaire actie zou de ganse arbeidersklasse in de strijd getrokken hebben, ten einde langs indirecte weg voor de mijnwerkers te verkrijgen, wat zij langs directe weg en afzonderlijk strijdend, niet bereiken konden. Nu echter moesten de kolenarbeiders, toen ze uitgeput waren van de maandenlange strijd, vertrouwend op de vijanden van hun klasse, zich aan hun bescherming overgeven en de arbeid hervatten op de oude voorvaarden, totdat het scheidsgerecht zich uitgesproken had!

Uit de Pennsylvanische staking blijkt, hoe onmogelijk het voor het proletariaat is, door een enkel economische actie de patroons te bedwingen, wanneer enige weinige kapitaalmagnaten een gehele bedrijfstak beheersen; ook dan onmogelijk, als de publieke opinie de kant van de stakers gekozen heeft. Juist in zulk een geval levert de vereniging van economische en politieke actie de gunstigste kansen op.

Hoe waar dit is, toont het verloop van de Oostenrijkse kolendelversstaking. De algemene toestand was ongeveer dezelfde als in Amerika. Er stonden 60.000 proletariërs tegenover een half dozijn overmachtige ondernemers. Ook hier dreigde het kolengebrek de industrie stil te leggen, en reeds moesten een aantal bedrijfstakken de productie beperken. Midden in de winter ontstond gebrek aan brandstof, waardoor de arbeidersklasse zwaar bezocht werd — vele steden moesten de verlichting van de straten en tramwagens staken, en de scholen sluiten. Ook hier koos de publieke opinie partij tegen de monopolisten en plaatste zich aan de zijde van de arbeiders. Maar het kapitaal wilde niet toegeven en de vakverenigingsactie alleen was te zwak om het te dwingen. Maar hier ging met deze de politiek-parlementaire actie hand in hand. Reeds bij het begin van de staking hadden de vergaderingen van de mijnwerkers, als demonstratie tegen nationalistische stokerij, hun vertrouwen in de sociaaldemocratie uitgesproken. De afgevaardigden van de sociaaldemocratische partij leidden samen met de vakverenigingsleiders de strijd. Door onvermoeid druk uit te oefenen op regering en meerderheid, gelukte het de sociaaldemocratische fractie ten minste de negenurendag voor de mijnwerkers te veroveren.

“Dit was een opmerkelijk resultaat van de vereniging van politieke en vakverenigingsactie. Elk voor zich zou geen succes gehad hebben. De sociaaldemocratische fractie had zich in de Rijksraad hees kunnen praten ten gunste van de verkorting van de arbeidsdag in de kolenmijnen, zij zou voor dovemansoren gepredikt hebben zonder de werkstaking. Deze wederom zou zonder resultaat beëindigd zijn, indien de sociaaldemocratische afgevaardigden niet ingegrepen hadden, die niet rustten voordat regering en meerderheid de beloften, die zij ten tijde van de grote kolennood afgelegd hadden, ten minste enigermate vervuld hadden.”[14]

Ook de nationale massastaking van de Franse kolenmijnwerkers (oktober tot december 1902) oefende een maatschappelijke en politieke druk uit die de ondernemingen tot enig toegeven dwong. Ook in dit geval werkte de socialistische kamerfractie in overeenstemming met het stakingscomité en riep op verzoek van de arbeiders de bemiddeling van de regering in. Ware de eenheid van de stakers groter geweest, dan zou bij deze gemeenschappelijke actie een nog beter resultaat bereikt zijn. Maar het gehele verloop van de strijd had iets onvasts en dat moest zijn kansen op resultaat wel sterk benadelen. Terwijl er oorspronkelijk mee gedreigd was als een politieke staking tegen de regering wegens het treuzelen met de arbeiderspensioenwet, brak zij eindelijk uit tegen de patroons wegens een loonsverlaging. Wel omvatte zij op haar hoogtepunt vier vijfden van alle arbeiders van het bedrijf, maar enige belangrijke centra, zoals Monceau, deden niet mee. De leiding van het nationale stakingscomité werd slecht gevolgd en nog eer de staking geëindigd was, had reeds een aantal mijnen hun eigen vrede met de ondernemers gesloten. Bovendien was deze leiding zelf in haar tactiek uiterst onvast: nu eens wendde het comité zich tot de socialistische kamerleden en hoopte dat zij er door hun bemoeiingen in slagen zouden eervolle en voordelige vredesvoorwaarden voor de arbeiders te bedingen; dan weer trachtte zij de federatie van de arbeidsbeurzen te bewegen tot de algemene solidariteitsstaking te besluiten. Onder zulke omstandigheden moest natuurlijk de bedoeling van het stakingsbestuur, om vóór alles één scheidsgerecht voor het gehele land te verkrijgen, mislukken, en dit viel ook voor de socialistische actie in de kamer niet te bereiken.

In weerwil van zijn zwakheden heeft de staking van de Franse mijnwerkers een zekere invloed op regering en kamermeerderheid uitgeoefend. De vrees voor een herhaling van de staking heeft bewerkt, dat Kamer en Senaat eindelijk de jaren lang uitgestelde regeling van de arbeidstijd ter hand genomen en de wettelijke achturendag, zij het dan ook niet voor alle categorieën van arbeiders, ingevoerd hebben. Waren de Franse mijnwerkers na de staking sterk georganiseerd gebleven en had, in plaats van de huidige tegenstelling, eensgezindheid tussen de politieke en economische organisaties van het proletariaat bestaan, dan zou natuurlijk ook in dit geval uit de parlementaire smeltkroes iets beters te voorschijn zijn gekomen.

Eindelijk heeft de reusachtige staking in het Ruhrgebied, die in het voorjaar van 1905 plaats vond en wier geschiedenis nog vers in het geheugen ligt, opnieuw bewezen, hoe gering de kansen zijn, om de grote monopolisten door werkstaking klein te krijgen. Bovendien was zij een waarschuwing voor hen die bovenmatige verwachtingen vastknopen aan de invloed van de publieke opinie op de regeringen. Ongetwijfeld sprak deze zich ditmaal met in Duitsland ongewone energie voor de zaak van de stakers uit. Niettemin werd het toch reeds geheel onvoldoende wetsontwerp van de regering tot bescherming van de mijnwerkers door de meerderheid van de Pruisische landdag nog aanmerkelijk verslechterd. Dat de publieke opinie zich aan de zijde van de arbeiders stelde, wierp dus voor deze in werkelijkheid zo goed als geen nut af. Zij maakte noch op de kolenbaronnen, noch op het Pruisische jonkerparlement indruk.

Het is duidelijk dat de kracht van de reactionairen van alle klassen, in de eerste plaats van de grootgrondbezitters in de Pruisische kamer, zowel als de onbetrouwbaarheid van het centrum, de uiterlijke, oppervlakkige oorzaak is van het feit dat de opstand van de Pruisische mijnwerkers er niet in slaagde van de staat de armzaligste hervormingen af te dwingen, zoals dit toch bijvoorbeeld in Oostenrijk het geval was. Dit uitspreken betekent echter tevens de vraag opwerpen wat de eigenlijke oorzaak is van de politieke overmacht der reactie en van de politieke machteloosheid van het proletariaat in Pruisen, zoals die in de samenstelling van het wetgevend lichaam tot uiting komt.

Deze vraag, alsmede die naar de aard en de oorzaak van het gebrek aan invloed van de publieke opinie, zal nader in hoofdstuk V onderzocht werden.

B. De staking in het transportwezen

Het behoort tot het mechanisme van de kapitalistische productiewijze, dat in haar voortdurend grote mensen en goederenmassa’s heen en weer gevoerd worden. Hoe meer deze productiewijze zich uitbreidt, des te groter is de massa waren die voor de nationale markt en de wereldmarkt vervaardigd worden, des te reusachtiger goederenmassa’s nemen aan het verkeer deel, des te groter worden de afstanden die zij te doorlopen hebben. En naast dit toenemend goederenvervoer is er een uit velerlei oorzaken steeds meer aanzwellend personenvervoer.

Goederen zowel als personenvervoer hebben plaats langs land- en waterwegen, die het adernet van de circulatie zijn. Het ontzaglijk veel goedkoper worden van het vervoer, een gevolg van de omwenteling in de verkeersmiddelen, schept eerst de voorwaarden tot de productie van de massa-artikelen voor de wereldmarkt. Het internationaal goederenvervoer omvat de belangrijkste voortbrengings- zowel als verbruiksmiddelen, als ijzer, erts, steenkool, hout, petroleum, katoen, graan, vee, koffie, suiker, tabak enz. Staat het vervoer stil, dan raken zowel productie als consumptie in wanorde; de bloedaandrang op de ene plek brengt bloedsgebrek op andere plekken van het maatschappelijk organisme te weeg.

De knooppunten in het internationale vervoer, waar de zeewegen met de binnenwateren en spoorwegnetten samenkomen, zijn de wereldhavens. Een geweldige hoeveelheid waren, productie- zowel als verbruiksmiddelen, vloeit hier onophoudelijk in stage beweging af en aan. Staat deze beweging stil, dan voelt het ganse ‘achterland’ van de haven, d.w.z. het door rivieren, kanalen en spoorwegen met haar rechtstreeks verbonden gebied, de gevolgen.

De betekenis van het goederenvervoer in enkele van de voornaamste havens wordt duidelijk uit de volgende cijfers.

In 1903 werden ingeklaard in:

Schepen Tonnen
Londen 27.359 17.075.313
Liverpool 19.906 10.991.939
Cardiff 14.465 9.670.945
Hamburg 14.028 9.156.000
Marseille 8.672 7.261.327
Antwerpen[15] 5.775 9.115.372
Rotterdam 7.499 7.626.263

De vermeerdering van het vervoer in drie belangrijke vastelandhavens blijkt uit de volgende cijfers:

Hamburg Antwerpen Rotterdam
schepen tonnen schepen tonnen schepen tonnen
1894: 9.165 6.228.821 4640 5.008.983 5109 4.413.403
1903: 14.528 9.156.000 5775 9.115.372 7499 7.626.263

Hoe ernstig de maatschappelijke gevolgen zouden zijn van een massastaking in een van de wereldhavens, als Londen, Hamburg, Rotterdam, Antwerpen, Marseille, is dus licht te begrijpen. Deze zouden nog toenemen, als de staking zich over alle havens van een land of tenminste van een kustgebied uitstrekte, zoals dit bij de laatste algemene uitsluiting te Marseille voor alle Franse havens aan de Middellandse Zee korte tijd het geval was.

Nog ernstiger gevolgen zou de internationale uitbreiding van een staking van de havenarbeiders hebben. Zulk een staking eerst zou er in kunnen slagen een land feitelijk af te sluiten en het de toevoer van levensmiddelen af te snijden. Want in de verbinding van de zee met het achterland wordt meestal door meerdere, tot verschillende landen behorende havens voorzien. Zo kan bv. het verkeer van Rotterdam met Duitsland desnoods voor Noord-Duitsland door Emden, voor Midden- en Zuid-Duitsland door Antwerpen overgenomen worden. De algemene werkstaking in deze drie havens zou tot veel groter ongemak, verlies en ellende leiden en dus een veel sterker maatschappelijk politieke druk uitoefenen, dan de afzonderlijke staking in een hunner![16]

Er zijn thans reeds enige voorbeelden van havenarbeiders stakingen die een zekere maatschappelijk-politieke uitwerking hadden. Zo de staking van 1900 in Marseille, waarin de door de regering op de rederijen uitgeoefende druk deze dwong, de eisen van de arbeiders in te willigen. Zo de massastaking in Genua, die de regering dwong, het besluit van de prefect tot sluiting van de arbeidsbeurs in te trekken.

Er zijn echter twee omstandigheden die de politieke invloed van elke havenarbeiders staking dwarsbomen.

Hoewel de grote rederij- en scheepvaartmaatschappijen in de laatste tijd evengoed het karakter van monopolie aannemen als de reuzenbedrijven van de industrie, staat de bevolking toch veel minder vijandig tegenover haar. Behalen de rederijen ook al extrawinst ten koste van de bevolking, dan hebben toch aan de andere kant grote kringen van de bevolking van de handelssteden economisch belang bij de bloei van handel en scheepvaart. Deze kringen vrezen echter dat de onrust en onzekerheid, die herhaalde stakingen teweegbrengen, de ontwikkeling van hun haven zullen benadelen ten gunste van hun concurrenten. In dit geval wendt zich de opgewondenheid en verontwaardiging, die de economische stoornis in het leven roept, niet tegen de patroons doch tegen de arbeiders, en de maatschappelijke druk werkt de staking tegen.

Een tweede omstandigheid ligt in het wezen van het havenarbeidersberoep. Het betreft hier over het algemeen ongeschoolden of ten minste voor een krachtig mens snel te leren arbeid. Daardoor zijn de patroons bij iedere havenarbeiders staking gemakkelijk in staat, onderkruipers aan te voeren uit andere vakken, vooral van het platteland. Hoe dreigend een staking er ook aanvankelijk uitziet, bijna altijd gelukt het de patroons na enige tijd een voldoend aantal onderkruipers voor het nodige werk bijeen te vinden: zo bij de massastakingen van de laatste jaren in Marseille, Rotterdam en Antwerpen. Daarmee is dan de kracht van de staking alsmede haar maatschappelijk-politieke uitwerking gebroken.

Wij wenden ons nu tot de betekenis van de staking in het eigenlijke verkeerswezen.

Dit valt te splitsen in watertransport en spoorwegverkeer.

Bij het watertransport oefent niet alleen de strenge tucht, waaronder de matrozen en de overige bemanning van de handelsmarine staan, een buitengewoon belemmerende invloed uit op het uitbreken van eventuele stakingen, maar ook de verbrokkeling van deze arbeiders, hun afzondering telkenmale van elkaar en van de buitenwereld. Waar de bestaande wetten en toestanden de staking mogelijk maken, zodat bv. in Frankrijk, is, als het tot een treffen komt, de maatschappelijke uitwerking groot. Zo werd bij de laatste staking van het personeel van de handelsmarine te Marseille, die tot de uitsluiting van de havenarbeiders leidde, de personen- en berichtenverbinding van het Franse moederland met zijn Algerijnse kolonie aanmerkelijk gestoord.

Maar de veelvuldigste en ook maatschappelijk-politiek belangrijkste stakingen in het verkeerswezen komen voor op het gebied van het spoorwegbedrijf.

Ook hier bemoeilijkt een aantal omstandigheden het uitbreken van een staking. Wij zullen ze opsommen bij het onderzoek van de politieke staking. Thans hebben wij slechts met de maatschappelijke uitwerking van de staking in het spoorwegbedrijf te maken.

De spoorwegen van een land voltrekken niet slechts het personenverkeer, de berichtendienst en een groot deel van het goederenvervoer van het land zelf, maar zij zijn tevens een schakel in de keten van het wereldverkeer. De storing van het verkeer op een enkele internationale lijn, de afsluiting van een enkele wereldhaven of van een enkel bevolkingscentrum plant zich in steeds wijder kringen voort, als de golving van de in beweging geraakten waterspiegel. De ongestoorde voortzetting van de levensfuncties van de kapitalistische maatschappij berust op de snelheid, veiligheid en regelmatigheid van de moderne verkeersverbindingen; worden deze gestoord, dan wordt de samenhang van het maatschappelijk organisme opgeheven, de maatschappij gedesorganiseerd. Het verkeer van de gedachten staat stil zowel als dat van de personen en goederen; de berichtendienst bereikt niet meer of slechts onregelmatig zijn doel. De afzondering, als in vroegere eeuwen, waarin zich de verschillende delen van het land plotseling bevinden, brengt de mensen in angstige opwinding, als de kinderen bij een onverwacht invallende duisternis. Nog voor de stoffelijke gevolgen van de spoorwegstaking zich geheel ontplooien, de eerste dag reeds, heeft zij een geweldige morele uitwerking.

De samenhang van de regeringstoestel wordt verstoord, de omtrek van het centrum afgesneden. De maatregelen, waarmee een regering anders elke de burgerlijke orde ook maar in het minst bedreigende staking bestrijdt, zoals troepenzendingen enz., zijn niet meer mogelijk. Een onbedwingbare macht schijnt zich tegenover haar te plaatsen; zij kan niet meer zoals zij wil.

Maar de spoorwegstaking heeft voor een regering nog andere noodlottige gevolgen. Het postverkeer met het buitenland staat stil, wat tot internationale verwikkelingen aanleiding geven kan. In ieder geval toont zij zich tegenover het buitenland zwak, niet meer meester over de verhoudingen in het eigen land, zij verliest politiek prestige.

Bij dit alles voegt zich de kwestie van de mobilisatie. De burgerlijke staat moet ten allen tijde tot militaire doeleinden over de spoorwegen kunnen beschikken. Tot dit doel immers bouwt hij eigen lijnen, ja, vaak geeft de militaire kwestie bij de bouw van grote stukken van het spoorwegnet de doorslag. Maar wat betekenen rails en rollend materiaal zonder spoorwegpersoneel? Dood staal, dood ijzer — meer niet! De staking van het spoorwegpersoneel stelt de staat de onmogelijkheid van de mobilisatie tegenover de buitenlandse zowel als tegenover de binnenlandse vijand voor ogen. Hij toont zich hulpeloos tegenover eventuele vijandelijke bedoelingen van naburige staten en even hulpeloos tegenover een stormloop van de proletarische massa. Nooit wordt zo helder als bij een spoorwegstaking in het licht gesteld, dat de arbeid van het proletariaat de grondslag van de maatschappij is; door deze staking worden maatschappij en staat zo diep mogelijk getroffen.

Juist omdat zij de regeringsmachinerie desorganiseert, staat elke regering aanvankelijk hulpeloos en radeloos tegenover de spoorwegstaking — natuurlijk wanneer zij erdoor verrast wordt. Zij kan niet terstond tegen de toestand opgewassen zijn, want zij is niet vrij in haar bewegingen, haar machtsmiddelen zijn om zo te zeggen onbewegelijk gemaakt. De spoorwegstaking heeft buitengewone politieke gevolgen, zij brengt plotseling een revolutionaire toestand teweeg: vandaar de angstige stemming die zich van de burgerlijke klassen meester maakt, vandaar ook de blijde hoop bij het proletariaat, de geestdrift die erin oplaait.

Intussen moeten de arbeiders de voorlopige overwinning meestal duur betalen. Met elke dag dat de staking langer duurt nemen haar bezwaren toe en ook de krachten van de tegenstander, die in dit gevaarlijk ogenblik bovenal op zijn militaire organisatie steunt. Deze bewijst hem velerlei diensten: zij levert onderkruipers, haar ontplooiing brengt vrees onder de stakers, zij maakt het de regering mogelijk tot onwettige maatregelen over te gaan, als dit haar nodig schijnt om de staking meester te worden.

Zelfs waar een verstandige leiding de staking te rechter tijd afbreekt, d.w.z. als de regering zich nog in verlegenheid bevindt, helpt dit de arbeiders weinig. De burgerlijke maatschappij heeft zich een ogenblik in de macht van het proletariaat gevoeld, zij heeft ervoor gesidderd; zodra haar vrees verdwenen is, leeft nog slechts één gedachte in haar: de nederlaag uit te wissen, zich voor de toekomst te beveiligen. De staat toont aanstonds zijn bereidwilligheid om de wil van de heersende klassen in de daad om te zetten: de wetgeving wordt in beweging gezet om ketenen te smeden voor die vermetele proletariërs, wier burgerlijke rechten onduldbaar worden voor de burgerlijke maatschappij, zodra zij door hen aangewend worden. Om een herhaling te voorkomen, worden verschillende maatregelen getroffen. De spoorwegstaking wordt wettelijk tot misdaad gestempeld en lange jaren gevangenisstraf worden ertegen bedreigd; of de arbeiders worden ‘gemilitariseerd’, d.w.z. onder militair recht gesteld; of er wordt tot vorming van een spoorwegbrigade besloten, een deel van het leger tot onderkruipersdiensten opgekweekt en van tevoren daartoe bestemd. Dit alles leert de geschiedenis van de spoorwegstakingen en van de stakingspogingen in Italië, Holland, Australië, Hongarije enz. Op aanvankelijk welslagen volgt, zodra de staat al zijn machtsmiddelen bijeenraapt, een snelle ommekeer. Hoe groter aanvankelijk de proletarische overwinning, hoe groter de schrik van de burgerlijke klassen was, des te onverbiddelijker is de onderdrukking. Haast iedere belangrijke spoorwegstaking lijkt in de stemmingen die zij wekt, zowel als in haar gevolgen, een aanvankelijk zegevierende, daarna echter mislukte revolutie.

Men begrijpe wel: er is hier slechts sprake van de economische spoorwegstaking, van de staking die verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de vakgenoten ten doel heeft. Wat dit betreft, is het tamelijk wel hetzelfde of het spoorwegbedrijf in handen van machtige maatschappijen is, dan wel de staat zelf als ondernemer optreedt. Het eerste was in Holland en Italië, het tweede in Hongarije het geval. In de maatschappelijke en politieke gevolgen maakt het weinig onderscheid. Ook waar hij niet als ondernemer optreedt, stelt de staat al zijn krachten ter beschikking van de kapitalisten in het spoorwegbedrijf en treedt met dezelfde middelen tegen de stakers op.

Een goed deel van wat hier over de betekenis van de staking in het spoorwegbedrijf gezegd is, geldt ook voor de berichtendienst, dus voor post en telegraaf. Hier heeft de altijd als ondernemer fungerende staat zich tegen een voor hem hoogst gevaarlijke staking zo goed mogelijk beveiligd door de diensteed en de half militaire tucht waaronder het personeel gesteld is. De arbeidsweigering zou hier reeds half dienstweigering worden. Een staking van dit personeel zou ook economisch een zeer gewaagde onderneming zijn, daar het bedrijf door de staat volkomen gemonopoliseerd is en ontslag broodeloosheid zou betekenen. Stakingen van post en telegraaf beambten zullen dus waarschijnlijk slechts mogelijk zijn, wanneer zij samenvallen met de kans op het verwerven van een door het proletariaat beheerste regering, dus als politieke stakingen.

C. Werkstakingen van de arbeiders in de gemeentebedrijven in de grote steden

Wij verstaan hier onder ‘gemeentebedrijven’ zulke bedrijven die onontbeerlijk zijn voor de levensverrichtingen van een grote stad, om het even of zij door de gemeente zelf of door particuliere kapitalisten beheerd worden. Veel van wat over de maatschappelijke gevolgen van de spoorwegstaking gezegd is, zou hier herhaald kunnen worden. Zoals deze laatste op nationale schaal de maatschappij desorganiseert, zo een staking aan een gemeentebedrijf op locale schaal. Want het organisme van de grote stad is van de zekerheid van de watertoevoer, van de verlichting, van de reinigingsdienst en van de plaatselijke verkeersmiddelen even afhankelijk, als het staatsorganisme van het ongestoorde spoorwegverkeer.

Waar de stedelijke verzorgings- of verkeersbedrijven, zoals de tramwegen, zich nog in handen van particuliere ondernemers bevinden, zijn stakingen niet zeldzaam. Men denke slechts aan de indrukwekkende reeks van stakingen bij elektrische tramwegen en staatsspoorwegen, die in de laatste jaren in grote steden als Berlijn, Parijs, New York enz. plaats vonden. De maatschappelijke stromingen, die zulk een staking opwekt, riepen in menig geval een beweging voor gemeentelijke exploitatie in het leven, of versterkten die waar zij reeds voorhanden was.

Waar de gemeente als ondernemer optreedt, komen werkstakingen in de genoemde bedrijven minder voor. Vaak bestaan daar instellingen tot beslechting van eventuele geschillen, zoals bestendige scheidsgerechten enz. In de Romaanse landen hebben zich echter de solidariteitsstakingen vaak ook over de arbeiders van de gemeentebedrijven uitgestrekt. Ook in Amsterdam werd in februari 1903 een massastaking van de gemeentewerklieden, die tengevolge van de ontevredenheid met de arbeidsvoorwaarden en tengevolge van de door de overwinning van het spoorwegpersoneel ontwaakte strijdlust dreigde uit te breken, slechts met de uiterste moeite verhoed.

De slotsom van deze beschouwingen is de volgende. De massastaking in de economisch meest belangrijke, onontbeerlijke bedrijfstakken heeft altijd politieke gevolgen, al werden deze door de arbeiders aanvankelijk niet bedoeld. Dit is het geval in de eigenlijke productie zowel als in het transport — maar allermeest bij het spoorwegbedrijf. Daar is de werkstaking altijd slechts het eerste bedrijf van het stuk, waarop spoedig een tweede in het parlement volgt. De door de arbeiders langs economische weg een ogenblik overweldigde burgerlijke maatschappij overweldigt harerzijds spoedig de arbeiders weer door de kracht van de wettelijke macht.

Hieruit volgt in de eerste plaats: daar de belangrijkste stakingen door de voortdurende groei van de kapitalistische voortbrengingswijze steeds meer ook tot politieke gebeurtenissen worden, wordt voor het proletariaat politieke organisatie zowel als samenwerking van vakverenigingsactie en politieke actie steeds noodzakelijker.

In de tweede plaats: de door hen aanvankelijk niet bedoelde politieke gevolgen van hun economische strijd wekken bij de arbeiders de gedachte, deze zelfde gevolgen zo nodig bewust te veroorzaken. Van de economische massastaking met maatschappelijke-politieke betekenis tot de politieke massastaking is slechts één schrede. De idee van de laatste groeit uit de eerste op, zoals de idee van de volstrekte sociaaleconomische algemene werkstaking uit de solidariteitsstaking.

_______________
[13] Dit geldt niet voor Rusland, waar de werkstakingen van het laatste jaar even zovele aanvallen op het absolutisme uitmaken en door alle revolutionaire klassen blij begroet en gebillijkt worden.
[14] K. Kautsky, Allerhand Revolutionäres. Neue Zeit, Jg. 22, deel I, bl. 689.
[15] De Belgische tonnenmaat is door een andere wijze van berekening 10 % te hoog in vergelijking met die van de andere havens.
[16] Zoals wij vroeger reeds betoogden is slechts bij zeer voortreffelijke organisatie en sterk klassenbewustzijn aan internationale stakingen, zij het met economische of politieke doeleinden, te denken. De statuten van de in de zomer van 1904 gereorganiseerde Internationale Federatie van Transportarbeiders zeggen over dit punt enkel: “Bij alle belangrijke stakingen, uitsluitingen en boycots zal de Centrale Raad in overeenstemming met de nationale organisatie, tot elke maatregel van financiële en morele steun in het belang van de beweging besluiten.” De mogelijkheid van internationale staking wordt dus opengelaten.