Jasper Schaaf
De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen


Voorwoord

Joseph Dietzgen (1828-1888), filosoof en leerlooier. Marx noemt hem ‘onze filosoof’, de filosoof van de arbeiderspartij, en schrijft dat Dietzgen een van de geniaalste arbeiders is die hij kent.[1] Onder vroegere socialisten is zijn werk vrij bekend. Deze ‘arbeidersfilosoof’ en vriend van Marx staat hier in de belangstelling.[2]

Wat kan men in deze studie verwachten? Het gaat niet in de eerste plaats om Dietzgens leven, noch om de tijd waarin hij leeft; wel om zijn filosofie. Deze wordt onderzocht met het oog gericht op latere interpretaties. De bedoeling is om aan het eind van deze tekst tot een oordeel over deze interpretaties te komen, gebaseerd op de bespreking van de inhoud van Dietzgens filosofie. Bij de bedoelde interpretaties is de relatie van Dietzgens denken tot de ideeën van Marx en Engels in het geding. De vraag hiernaar komt relatief laat aan de orde. De studie verkrijgt zo een opbouw waarin eerst de aandacht wordt gevestigd op Dietzgens denken, daarna op de relatie tot het gedachtegoed van Marx en Engels.

Dietzgen leeft in de periode waarin in Duitsland de kapitalistische maatschappijvorm in een beginfase verkeert. Deze begint zich snel, zij het niet zonder crises, te ontwikkelen. In deze periode van de geschiedenis, waarin met het zichtbaar worden van nieuwe maatschappelijke verhoudingen nieuwe inzichten mogelijk en noodzakelijk worden, is Dietzgen een opvallende figuur. Hij is werkman en arbeider, die zich onderscheidt door niet alleen te spreken over de veranderingen die hij meemaakt, maar zich de taak te stellen deze verklaarbaar te maken. Het is daarom begrijpelijk dat Marx hem de filosoof van de partij van de arbeidersklasse noemt, ‘unser Philosoph’.[3] Lenin meent dat Dietzgens marxistische filosofie voor arbeiders toegankelijk is en raadt hen aan deze te bestuderen, zij het dat deze studie met de nodige voorzichtigheid zou moeten plaatsvinden, omdat Dietzgens werk niet altijd met de leer van Marx en Engels in overeenstemming zou zijn.[4]

In Dietzgens tijd is niet alleen de arbeidersklasse ontstaan en ontwikkelt deze zich verder als klasse,[5] maar neemt ook de behoefte aan theoretisch begrip van deze verandering toe. Bij de arbeidersklasse, vooral in Duitsland, is de vraag naar ‘Bildung’ enorm. Talloze ‘Arbeiterbildungsvereine’ ontstaan en deze leiden bepaald geen kortstondig leven. De organisatorische ontwikkeling van de Duitse arbeidersbeweging in de sociaaldemocratische partij en in de vakbonden is nauw verbonden met het zich toe-eigenen van het klassiek nationaal cultureel erfgoed, vooral van de Duitse geschiedenis en literatuur. Men denken bijvoorbeeld aan de betekenis van F. Mehring bij het ontwikkelen van de wereldbeschouwing van de arbeidersklasse. Deze toe-eigening gaat samen met een interesse in de nieuwste ontwikkeling van de natuurwetenschappen, zeker daar waar directe wereldbeschouwelijke consequenties zichtbaar worden, zoals in de theorie van C. Darwin. Dit betekent dat de Duitse arbeidersbeweging in deze periode een duidelijke tendens kent tot theoretisch-wereldbeschouwelijke fundering van haar politiek program.

De goeddeels autodidacte filosoof Dietzgen drukt in zijn geschriften de vormings- en scholingsbehoefte uit van de Duitse arbeiders. Hij gaat evenwel een aanzienlijke stap verder dan de meeste bewuste arbeiders van zijn tijd door te komen tot eigen theorievorming, waardoor de algemeen bestaande drang naar ‘Bildung’ bij hem een geheel eigen gestalte krijgt. In het leerproces van de arbeidersklasse bewijst Dietzgen dat arbeiders zichzelf kunnen scholen en dit proces theoretisch onder woorden kunnen brengen. Als klasse kunnen de arbeiders zelf de wereld, de politiek en het productieproces leren begrijpen. Bij Dietzgen vallen maatschappelijk bewustzijn en groeiend zelfbewustzijn van de arbeidersklasse samen. Door dit laatste niet slechts te begrijpen, maar ook schriftelijk uit te drukken, wil Dietzgen ingrijpen in het bewustzijn van de arbeiders. Zijn werk poogt aldus een fundament voor het zelfbewustzijn van de nieuwe klasse te bieden, als verwoording van de mogelijkheid tot welbewuste eigen reflectie op het proces van groeiend zelfbewustzijn.

In zijn geschriften gaat Dietzgen van een proletarisch klassestandpunt uit. Hij begrijpt het historisch belang van de burgerlijke klasse, alsmede van het feit dat daartegenover en in samenhang ermee de arbeidersklasse zich constitueert. Van beide klassen wil hij betekenis en ideologie begrijpen. Hij vindt hier een aanzet tot de ontwikkeling van een dialectische denkwijze, die gaandeweg meer tot ontplooiing komt. In het revolutiejaar 1848 signaleert de jonge Dietzgen de diepgewortelde ideologische klassentegenstelling. In 1887 herinnert hij zich die bewustwording als doorslaggevende drijfveer van zijn eigen ontwikkeling.[6] Zijn filosofie brengt op deze wijze het zelfbewustzijn van de klasse tot uitdrukking die weet van knecht heer te moeten worden en die daarom moet leren van de burgerlijke klasse. De arbeidersklasse moet de betekenis van de eigen klassepositie leren begrijpen. In de politiek-ideologische constituering van de arbeidersklasse[7] vervult Dietzgen aldus een bijzondere rol. Hij wil, mét anderen, het ontstaan van een klasse-ideologie van de arbeidersklasse verdedigen, en tegelijk, en daarin onderscheidt Dietzgen zich van de meeste tijdgenoten, onderzoeken op welke wijze dit proces van bewustwording zich moet voltrekken. Dat maakt hem tot filosoof. Het gaat derhalve om een bewustwording op twee niveaus waarvan de ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ zijden, het ontstaan van een ideologie van de arbeidersklasse en het bewust en systematisch bijdragen hieraan, in samenhang moeten worden ontwikkeld. Dit verklaart Dietzgens uitspraken over de waarde van ‘Das Kapital’ voor het ‘Bildungs’- en bewustwordingsproces van de arbeidersklasse. Aan Marx schrijft hij: ‘Sie sprechen es zum erstenmal in klarer, unwiderstehlicher Form aus, was von jetzt ab die bewußte Tendenz der geschichtlichen Entwicklung sein wird, nämlich die bisher blinde Naturmacht des gesellschaftlichen Produktionsprozesses dem menschlichen Bewußtsein zu unterordnen.’[8]

De ontwikkeling van het klassebewustzijn van de arbeidersklasse is een leerproces dat een kennisname van feiten overstijgt. De filosofische component is hier: het proces van bewustwording van de verzelfstandiging van de arbeidersklasse als klasse op metaniveau als een zelfbewust bewustwordingsproces reconstrueren. Dietzgen deelt met de arbeiders de drang naar ‘Bildung’, en beschouwt dit met velen van hen als een algemeen bewustwordingsproces van de arbeiders en van de mensheid. Hij vraagt zich bovendien af wat de dieperliggende aard van dit algemene proces is. Pas als men deze kent kan die bewustwording tot volle klaarte komen. Dit vraagstuk ter hand nemend, komt bij Dietzgen het inzicht in de dialectische aard van de maatschappelijke ontwikkeling en bewustwording meer en meer in een samenhangende filosofie tot uitdrukking. Dietzgens denken vormt zich met betrekking tot het inzicht in de dialectiek in een omgekeerde richting als dat van Marx, die met behulp van een al ontwikkeld dialectisch begrippenapparaat de eenheid van maatschappelijke ontwikkeling, klassebewustzijn en klassenstrijd begrijpt.

Dietzgen schrijft zijn werk later dan de Duitse agitator van het communisme W. Weitling en spreekt een taal van een verder liggende periode. Terwijl Weitling het erom te doen is de arbeiders bewust te maken van hun klassepositie, hun ogen wil openen en daarop een perspectief wil baseren, gaat Dietzgen verder door zijn theorie aan het wetenschappelijk socialisme te verbinden. Gaat het Weitling om vrijheid en gerechtigheid, Dietzgens inzet is bevrijding en waarheid.[9]

In Dietzgens denken en wijze van uitdrukken spelen directe ervaringen en contacten met het ‘dorpsproletariaat’, het proletariaat van de in opkomst zijnde grote industrie, en met het Amerikaanse ‘emigrantenproletariaat’ een rol. Hij kent de uitdrukkingswijzen en bewustzijnsvormen van de zich vormende klasse. Het bijzondere, misschien unieke van Dietzgens activiteit is de manier waarop hij hiermee omgaat. Hij extrapoleert het bewustwordingsproces vanuit de stand van zaken in de ‘Arbeiterbildungsvereine’ naar een wetenschappelijk socialisme in de tijd waar het utopisch socialisme weliswaar over zijn hoogtepunt is, maar nog dominant aanwezig blijkt te zijn.

Dietzgens bewustzijn deelt in de overgangsverhoudingen waarin het kapitalisme en het industrieel proletariaat in Duitsland ontstaan, die nieuwe theoretische invalshoeken mogelijk maken. Bijzonder is dat hij beseft dat de klassieke filosofie gekend moet worden om de filosofie überhaupt te kennen. Hij verwerpt niet slechts het oude, om vervolgens iets nieuws te ontwerpen, maar maakt de verandering zelf tot thema in een tijd waarin Hegel nauwelijks meer wordt gelezen. Dietzgen probeert de in veel opzichten beslissende maatschappelijke veranderingsprocessen en daarmee samenhangende ideologische veranderingen in een theoretische samenhang te brengen, consequent Marx’ voorwoord bij ‘Zur Kritik der politischen ökonomie’ volgend.[10] Hij wil doordringen tot een nieuw wetenschappelijk inzicht waarin de praktische ervaringen van de arbeiders als klasse tijdens de opkomst van de kapitalistische maatschappij in de periode 1800-1870 worden meegewogen.

In de geschiedenis van het socialistisch denken neemt Dietzgen een eigen positie in. Hij is geen representant van ‘het socialisme voor Marx’, maar ook niet van dat van ‘na Marx’. Hij is als tijdgenoot van Marx een der zeer weinigen die zich, op Marx en de arbeidersbeweging zich oriënterend, uitvoerig met filosofie bezighouden. Inhoudelijk leidt Dietzgens inspanning tot de presentatie van een materialistische dialectiek en een dialectisch-materialistische kennistheorie.

Deze studie is als volgt onderverdeeld. Deel I en II, hoofdstuk 1 tot en met 6, bevatten na een nadere inleiding in de problematiek en een precisering van de probleemstellingen, een analyse van de inhoud van Dietzgens filosofie.

Het IIIe deel, hoofdstuk 7, beschouwt de onderlinge verhoudingen tussen de ideeën van Feuerbach, Marx en Engels, en Dietzgen. Deze theoretische problematiek is mede van belang om tot een beoordeling te komen van de ‘dietzgenisme’-discussies die in het begin van deze eeuw plaatsvinden binnen de arbeidersbeweging. Dietzgen laat zich zowel door Feuerbachs werk als door dat van Marx inspireren. Als introductie van zijn filosofie was dus de behandeling van de verhouding van beider invloed op Dietzgens werk goed verdedigbaar geweest. Toch is ervoor gekozen eerst Dietzgens denken filosofisch-systematisch tot zijn recht te laten komen en pas dan op genoemde problematiek in te gaan.

Deel IV biedt een uitwerking naar de ethische, religie-kritische en economisch-filosofische kant van Dietzgens werk en de betekenis van zijn filosofie voor de geschiedenis van de revolutionaire arbeidersbeweging. Dit deel geeft bovendien meer zicht op belangrijke aspecten van de verhouding tussen het denken van Dietzgen, Feuerbach en Marx. Het sluit af met een beschouwing over interpretaties omtrent Dietzgen na diens dood.

Citaten van Dietzgen worden in het Duits weergegeven. Dietzgen heeft een eigen stijl van uitdrukken. Het leek wenselijk deze in de tekst te behouden. Tijdens het schrijven van de uiteindelijke tekst heb ik geaarzeld bij de vraag: weinig of veel citeren? Weinig Dietzgen zelf aan het woord laten heeft tot nadeel dat men vrijwel geen indruk krijgt van zijn tegenwoordig immers vrijwel onbekende geschriften en men zijn authentieke stijl voor een belangrijk deel mist. Veel citeren werkt onleesbaarheid in de hand. Uiteindelijk heb ik toch gekozen voor een presentatie van vrij veel tekstfragmenten van Dietzgen, ondanks mogelijke nadelen.

Dietzgen doet pakkende uitspraken. Daarnaast herhaalt hij zich vaak in net iets andere termen, ook bij verschillende onderwerpen. Dit maakt bij een bespreking van zijn filosofie herhaling soms onvermijdelijk, al is geprobeerd dit zoveel mogelijk te voorkomen. Enige herhaling heeft ook een voordeel: bij sommige citaten kan zichtbaar worden gemaakt dat achter Dietzgens vaak bondige uitspraken een wereld van ideeën schuil gaat.

Bij de lezer wordt enige kennis van de marxistische filosofie verondersteld. Rest mij hen te bedanken die het schrijven van deze tekst kritisch ondersteunden.[11]

_______________
[1] MEW, Bd. 32, Berlin 1973, p. 575. Bij de beoordeling van Dietzgens werk plaatst Marx ook kritische kanttekeningen.
[2] Voor kennisname van Dietzgens filosofie kan men raadplegen: J. Dietzgen, Schriften in drei Bänden (DS), Bd. I, II, III, Berlin 1961, 1962, 1965. Deze uitgave van werken van Dietzgen bevat niet alle geschriften. Er ontbreken diverse korte tijdschrift- en krantenartikelen. Vrij recente titels over Dietzgens leven en werk zijn:
- O. Finger, Joseph Dietzgen, Beitrag zu den philosophischen Leistungen des deutschen Arbeiterphilosophen, Berlin 1977.
- H.-D. Strüning (Hrsg.), “Unser Philosoph” Josef Dietzgen, Frankfurt am Main 1980.
- G. Huck, Joseph Dietzgen (1828-1888), Ein Beitrag zur Ideengeschichte des Sozialismus im 19. Jahrhundert, Stuttgart 1979.
Genoemde Schriften in drei Bänden zullen hier als standaard bij citaten en verwijzingen worden aangehouden. Titel en deelnummer van deze uitgave worden in de noten sterk verkort weergegeven. Er is geprobeerd de notatie in de noten zo te ordenen dat elk hoofdstuk zo goed mogelijk ‘los’ leesbaar en controleerbaar is. In de noten van elk hoofdstuk wordt de titel van elke bron eenmaal (vrijwel) volledig gegeven, daarna in een verkorte notatie vermeld. Alleen de bronnen (boeken, periodieken) worden cursief weergegeven, ook in de verkorte notatie; titels van hoofdstukken en artikelen (e.d.) zijn doorgaans niet gecursiveerd. Zie tevens de lijst van geraadpleegde literatuur. Verder gemaakte keuzes m.b.t. de notatie laat ik kortheidshalve achterwege.
[3] Zie hierover bv.: H.-D. Strüning (Hrsg.), “Unser Philosoph” Josef Dietzgen, Frankfurt am Main 1980, p. 5. Marx noemde Dietzgen zo toen hij hem in 1872 voorstelde aan de deelnemers van het congres te Den Haag van de ‘Internationale Arbeiterassoziation’ (IAA), waar Dietzgen gedelegeerde was namens de Duitse SDAP. Deze partij werd vaak ‘Eisenacher’ partij genoemd, naar de plaats waar zij was opgericht.
[4] Zie W.I. Lenin, Werke, Bd. 19, Berlin 1977, p. 63.
[5] Over de diverse aspecten die bij het ontstaan en de ontwikkeling van de arbeidersklasse als klasse een rol speelden, zie bv. H. Zwahr, Proletariat und Bourgeoisie in Deutschland, Studien zur Klassendialektik, Köln 1980.
[6] Eigen uitspraken van Dietzgen hierover vindt men in J. Dietzgen, Sämtliche Schriften, hrsg. v. E. Dietzgen, 4. Aufl., Berlin 1930, 2. Buch, pp. 257-260. In ‘Vorrede’ bij ‘Das Akquisit der Philosophie’, 1887.
[7] Over de politiek-ideologische constituering van de arbeidersklasse, zie ook H. Zwahr, ‘Konstituierung der Arbeiterklasse als Forschungsproblem’, in M. Hahn, H.J. Sandkühler (Hrsg.), Subjekt der Geschichte, Theorien gesellschaftlicher Veränderung, Köln 1980, p. 19.
[8] DS III p. 400, brief aan Marx van 24 okt./7 nov. 1867. De dubbele notering van de datum heeft te maken met de verzending van de brief vanuit Sint-Petersburg. In het tsaristische Rusland gold nog de Juliaanse kalender. In DS wordt soms een dubbele notering gebruikt voor brieven van Dietzgen uit zijn Russische periode. Deze wordt echter niet consequent aangehouden. Ik houd me aan de data zoals in DS vermeld.
[9] In dit verband zijn ook de verschillen tussen Weitling en Marx relevant. Zie hierover A. Meyer, ‘Nachwort’, in W. Weitling, Garantien der Harmonie und Freiheit, mit einem Nachwort hrsg. v. A. Meyer, Stuttgart 1974, p. 355. Van dit boek van Weitling verschijnt de eerste druk in 1842. Engels schrijft over de (‘utopische’) Engelse en Franse, en de eerste Duitse socialisten, Weitling inbegrepen, dat zij het socialisme zien als de uitdrukking van de absolute waarheid, rede en gerechtigheid. Het socialisme behoeft volgens deze socialisten slechts ontdekt te worden om op eigen kracht de wereld te veroveren. Daar, vervolgt Engels, de absolute waarheid onafhankelijk is van tijd, ruimte en historische ontwikkeling is het zuiver toeval wanneer en waar zij wordt ontdekt. Zie MEW, Bd. 20, Berlin 1975, pp. 18-19. Deze karakterschets even verder volgend, kan men de vraag stellen of Dietzgen werkelijk boven een dergelijk vroeg-socialistisch denken uitstijgt. In voorliggende studie zal blijken dat hij dit ongetwijfeld wel doet, maar hierin niet altijd consequent is. Enerzijds ziet Dietzgen zijn theorie als theorie van de arbeidersklasse, gaat hij principieel uit van een streng wetenschappelijk-socialistische stellingname, en gaat zijn dialectiek uit van de historiciteit van de wereld en het denken over de wereld. Inconsequent is dat Dietzgens filosofie niet in een duidelijk verband met deze historiciteit wordt ontwikkeld. Bovendien is ook de idee dat de waarheid, eenmaal gekend, haar eigen weg gaat, die als het ware automatisch doorzet en dus in hoge mate onafhankelijk van de historische en materiële voorwaarden daartoe is, een rationalistisch verlichtingsidee dat bij Dietzgen doorwerkt. Anders gezegd, Dietzgen verwacht, als leerling van Feuerbach, wel erg veel van bewustwording op zich. Hiertegenover staan echter uitspraken waar Dietzgen realistisch het moeizaam verlopend bewustwordingsproces onder ogen ziet, bv. als hij stelt dat Marx’ theoretische therapie nog te sterk is voor deze wereld en de bevolking de waarheid in ‘homeopathische’ hoeveelheden toegediend moet krijgen. Kortom, Dietzgens positie is een andere dan die van Weitling van een aantal jaren eerder, al worden nog enkele utopisch-rationalistische trekken zichtbaar, of in ieder geval niet nadrukkelijk buiten het betoog gesloten.
[10] Zie MEW, Bd. 13, Berlin 1975, pp. 8-11.
[11] In verschillende stadia van mijn onderzoek heb ik gebruik mogen maken van kritische opmerkingen van mijn promotor Prof. Dr. Hans Heinz Holz, referent Jeroen Bartels, en van Jos Lensink, Herman Meijer, Betsy van Oortmarssen, Detlev Pätzold, Henk Schaaf en Piet Steenbakkers. Op het IISG te Amsterdam hielp de heer Götz Langkau me bij de inzage in authentieke brieven van Dietzgen; ook daarvoor dank. Aan het vertalen van de samenvatting hebben Karin Gellinek, Gerard Kingma en Arjo Vanderjagt bijgedragen.
Samenstelling promotiecommissie: Prof. Dr. V.M. Bader, Prof. Dr. L.W. Nauta, Prof. Dr. G.H. ter Schegget