Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 2


DE VAKBEWEGING ALS BEWUSTWORDING VAN DE ARBEIDERSKLASSE

– Aldus is de massa reeds een klasse tegenover het kapitaal, maar nog niet ‘für sich selbst’. –

Karl Marx[13]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

Refererend aan begrippen die ontstonden binnen de klassieke Duitse filosofie,[14] schrijft Marx dat het ontstaan van vakbonden ertoe bijdraagt dat de arbeidersklasse zich ontwikkelt van klasse ‘an sich’ naar een klasse ‘für sich’.[15] Wat betekent dit?

Deze begrippen slaan op het bewustwordingsproces van de arbeidersklasse. In de overgang van feodalisme naar de moderne tijd ontstaat het productieproces als industrieel proces. Het betreft de periode waarin het industrieel kapitalisme ontstaat. Steeds meer delen van de bevolking, boeren, kleine middenstand, grote delen van de armere burgerij en handwerkers, treden in de 19e eeuw toe tot het proletariaat. Treden toe? Dat klinkt alsof het gaat om een vrijwillige keuze. Maar massa’s mensen moesten werk zoeken in de nieuwe fabrieken. Om te overleven.

Mensen worden arbeiders, individuen worden onder maatschappelijke dwang opgenomen in een collectief proces, de fabrieksarbeid. Net zo goed als tegenwoordig de meeste mensen niet anders kunnen dan een arbeidsplaats te zoeken in industrie of dienstverlening. Vele mensen krijgen een nieuwe positie als arbeider, maar overzien aanvankelijk de consequenties van deze nieuwe positie niet.

Daarom is een ontwikkeling urgent van een klasse ‘an sich’ naar een klasse ‘für sich’. Deze begrippen werken door in Marx’ en Engels’ politieke teksten uit de jaren veertig. In Het communistisch manifest schrijven zij dat het proletariaat verschillende fasen van ontwikkeling kent. Zijn strijd tegen de bourgeoisie begint met zijn bestaan (klasse ‘an sich’), en pas in een verdere fase beginnen de arbeiders coalities tegen de bourgeoisie te sluiten. Dit gebeurt in de vorm van zelfbewuste organisaties, met name de vakbonden, ‘Trade Unions’.[16] Dan begint het proletariaat zich om te vormen tot een klasse ‘für sich’.

Werken in een collectief levert gevoelens van collectiviteit op, zoals collectieve afkeer van de voorman met de knoet en de baas die profiteert, én positieve gevoelens van solidariteit. Dit betekent een begin van inzicht, maar nog geen ontwikkeld inzicht. Laat staan een inzicht dat omgezet kan worden in doelgericht handelen, zoals acties, stakingen of het voeren van juridische processen. De overgang naar een collectief inzicht dat omgezet wordt in macht van de arbeidersklasse in arbeiderspartijen en vakbeweging, is een moeizaam en langdurig proces. Vallen en opstaan. Verzet en wisselend winst en verlies. Winst betekent hoger loon of korter werken, verlies betekent ontslag zonder uitkering, dus armoede of zelfs de dood, wanneer kinderen sterven door een onbehandelde ziekte of door ondervoeding.

Dit moeizame proces van bewustwording en de daaraan gekoppelde groei van invloed en macht wordt bedoeld, wanneer Marx het heeft over de ontwikkeling van de arbeidersklasse van klasse ‘an sich’ naar een klasse ‘für sich’. De arbeidersklasse ontstaat en bestaat ‘an sich’. Een buitenstaander kan deze sociale klasse ontdekken, bestuderen, analyseren. Wanneer de arbeiders collectief hun eigen positie ontdekken, verder doorgronden en hun eigen potentiële machtspositie gaan benutten, vooral door hun eigen organisaties te ontwikkelen, dan ontstaat een zichzelf bewuste klasse, een klasse ‘für sich’.

En dat is precies waar het Marx om te doen is. Zijn analyse is niet in de eerste plaats bedoeld om medelijden op te wekken met de ellendige situatie van het proletariaat. Niet dat medelijden iets negatiefs is, maar er ontstaat geen bevrijding door. De werkelijke emancipatie van de arbeiders kan alleen worden voltrokken door een zichzelf bewuste arbeidersklasse. Analyses van intellectuelen als Marx zijn hierbij van belang, maar kunnen nooit de plaats innemen van de eigen strijd en strijdorganisatie van de arbeiders. In die zin grijpt de arbeidersbeweging in, als ‘subject’, in de omstandigheden van de arbeiders en daarmee in heel het productieproces en de maatschappelijke verhoudingen. Subjectiviteit is van belang, de bewustwording van de arbeiders moet om worden gezet in organisatie, in een politieke arbeidersbeweging.

Als politicus, als belangrijkste leider van de in 1864 opgerichte Internationale Arbeiterassoziation (IAA), bekend onder de naam Eerste Internationale, wordt Marx geconfronteerd met de noodzaak van een krachtig pleidooi voor een zich van zijn klassenpositie bewuste zelfstandige vakbond van de moderne arbeiders. Het moet hierbij gaan om zelfstandig opererende bonden die het trade-unionisme, zeg maar de belangenbehartiging en het opkomen voor de elementaire rechten van de arbeiders, overstijgen en die revolutionaire politieke doelen voor de langere termijn durven na te streven.[17]

Dit pleidooi acht Marx hoognodig. Want in de arbeidersbeweging zijn er voorlieden die pleiten voor arbeidersvakbonden en andere organisaties van arbeiders zoals productieve coöperaties, maar die daarbij gebruik willen maken van steun van welwillende fabrikanten of van de staat. Voor dit laatste pleit onder meer Ferdinand Lassalle. Deze prominente leider, die een grote rol speelt bij de vorming van de Duitse arbeiderspartij ADAV, welke later op het congres van Gotha met de SDAP fuseert,[18] houdt herhaaldelijk een pleidooi voor het idee van ‘Produktivgenossenschaften mit Staatskredit’ of met ‘Staatshilfe’. Staatshulp acht hij nodig omdat de arbeiders zelf geen kapitaal hebben om productieve associaties op te zetten. Hierbij speelt Lassalles tactische inschatting mee dat hij op deze manier burgerlijk-liberale invloeden in de arbeidersbeweging tegen kan gaan. Marx ondersteunt Lassalles opvatting dat het nodig is zelfstandige organisaties van de arbeidersklasse te scheppen, maar oordeelt over Lassalles ‘voorstel’ en tactiek kritisch. Marx neemt de zelfstandigheid veel serieuzer en wijst steun van de regering af,[19] net als elke steun van het kapitaal aan arbeidersorganisaties. Hij vindt het idee van de ‘Produktivgenossenschaft mit Staatshilfe’ en de propaganda daarvoor berusten op illusies.[20]

Marx is op dergelijke ideeën gespitst. Als woordvoerder van de IAA, secretaris ervan voor Duitsland, en schrijver van diverse instructies aan de secties van de Internationale, stelt hij dat de vakbonden naast hun oorspronkelijke taken een rol moeten vervullen als georganiseerde centra van de arbeidersklasse in de strijd voor volledige emancipatie. Hierbij moet heel het systeem van loonarbeid en heerschappij van het kapitaal aan de kant worden gezet.[21] Het gaat om de totale ‘Emanzipation der unterdrückten Millionen’.[22]

Marx bepleit de zelfstandigheid van de organisatie van de arbeidersklasse. Alleen door deze zelfstandigheid kunnen hogere lonen worden afgedwongen.[23] Want hoe zou dit kunnen met een bond die door werkgevers wordt gesubsidieerd? Alleen met een zelfstandige organisatie kan de arbeidersbeweging in en door haar strijd de macht opbouwen die nodig is om de maatschappelijke verhoudingen te revolutioneren. Of hoe zou dit kunnen door een beweging die van steun afhankelijk is van een regering die zelf haar macht wil consolideren, of sterker nog van een regering die een kapitalistisch klassenbelang dient?

Niet alleen met betrekking tot de directe politiek van de IAA, maar ook in ideologisch opzicht benadrukt Marx het enorme belang van een zelfstandige arbeidersvakbeweging. Al in de jaren veertig polemiseert hij met P.-J. Proudhon die het anarchistisch idee huldigt dat een organisatie op zich een keurslijf zou zijn, een middel dat vrijheid zou belemmeren. Marx gaat uit van de historische, misschien paradoxale, realiteit dat zelfstandige organisatie van de arbeidersklasse nodig is om tot emancipatie en tot een socialistische omvorming van de maatschappij te komen.

‘Misschien paradoxaal’, omdat de weg naar meer vrijheid óók beperkingen en een zekere disciplinering oplegt, een inzicht dat sommige utopisten en anarchisten onvoldoende hebben. Marx acht organisatie onontbeerlijk. Het kapitaal heeft de tegenstrijdige werking arbeiders te verenigen én ze te verdelen. Tegen de verdeeldheid is een hechte organisatie nodig.[24]

Van even groot gewicht is, dat Marx voor de vakbond een reële rol ziet weggelegd om een hoger loon en een kortere werktijd voor de arbeiders af te dwingen en daarmee de ongebreidelde winsthonger van de kapitalist te beperken.[25] Op een nog hoger niveau komt de organisatie wanneer, zoals Marx schrijft, de vakbonden erin slagen ‘een planmatige samenwerking van werkenden en werklozen te organiseren’.[26]

De meerwaarde van de kapitalist kan door de eigen welbewuste organisatie van de arbeiders onder druk worden gezet. In die zin is de vakbond ook ‘subject’, grijpt deze actief in de verhoudingen in en verdiept hij mede de tegenstellingen van het kapitalisme. Door middel van hun bond zijn de arbeiders dus actief-ingrijpend.

Dit staat haaks op een soms gepropageerd idee dat een ‘Verelendung’ ‘goed’ zou zijn, omdat de tegenspraak in het kapitalisme dan groter wordt en daarmee ‘de revolutie’ dichter bij zou komen. Er zijn meer dan genoeg tegenstrijdigheden in het kapitalisme, en de ‘Verelendung’ is een reële tendens,[27] maar een sterke bond is nodig om binnen de maatschappelijke tegenspraak het arbeidersbelang te verdedigen. Verpaupering moet actief worden bestreden, en nooit gepropageerd of geaccepteerd als politieke tactiek. Marx verdedigt nooit een revolutie die ontstaat vanuit een louter passief afwachten op het vastlopen van het maatschappelijk systeem. Hij wijst een zuiver determinisme dat men lijdzaam dient te ondergaan, krachtig van de hand.

Aldus staat in Marx’ visie de vakbond midden in een belangrijk spanningsveld van de kapitalistische maatschappij. Passiviteit om te wachten op ‘de’ revolutie past niet bij zijn denken. In de IAA stelt hij nadrukkelijk dat overal ter wereld de vakbonden en de arbeiderspartijen voor het materieel belang van de werkenden en werklozen moeten opkomen, en vooral dat zij op den duur een verdergaande revolutionaire taak hebben. Aan de andere kant verwerpt Marx het idee dat het maatschappelijk determinisme ‘zomaar’ doorbroken kan worden en verwerpt hij het anarchisme van de volledige vrijheid als irreel. Organisatie is inderdaad een band, maar wel één die welbewust gekozen moet worden door de arbeider.

Hierbij dient de vakbond zelf democratisch te werken. Marx verwerpt het idee, dat in deze periode leeft bij Lassalle en zijn aanhangers – waaronder Johann Baptist von Schweitzer –, dat de bonden alleen maar kunnen werken onder een sterke leider of een vérgaand (overmatig) centralisme. Een democratisch congres? Heeft Marx zo’n vertrouwen in de arbeidersklasse? Ja, want een andere weg is er niet. Alleen de arbeidersklasse kan zichzelf bevrijden. Om die reden dient de vakbeweging volledig zelfstandig te zijn. Zelfstandig van fabrikant, kerk en staat. Zelfstandig betekent niet: a-politiek. ‘Hier’ in Duitsland, meent Marx, ‘waar de arbeider van kindsbeen af bloot gesteld wordt aan bureaucratische maatregelen (...), is het voor alles van belang hem te leren zelfstandig zijn weg te bepalen.’[28]

Het bewustwordingsproces van een klasse die zich ontwikkelt tot klasse ‘für-sich’, ook wanneer de structuur van die klasse zelf verandert, is één proces waarin de arbeidersvakbond en de arbeiderspartij zich verenigen in hun gemeenschappelijk doel, de socialistische maatschappij en de volledige emancipatie van de arbeidersklasse en van de mensheid. Wat dit betreft bepleit Engels ook letterlijk één proces waarin ‘de vakbondsorganisatie met de politieke organisatie hand in hand werkt.’[29] Dat het bijdragen aan dit doel voor de vakbeweging geen gemakkelijke opgave is, maar wel een belangrijke inzet moet betekenen, geeft Marx in zijn inleiding voor de Centrale Raad van de IAA, die later de titel Loon, prijs en winst krijgt, als volgt weer: ‘Vakverenigingen doen goed werk als verzamelpunten van het verzet tegen de gewelddaden van het kapitaal. Zij slagen ten dele niet in hun opzet, doordat zij van hun macht een onoordeelkundig gebruik maken. Zij slagen in het algemeen niet in hun opzet, doordat zij zich beperken tot een guerillastrijd tegen de uitwerkingen van het bestaande systeem, in plaats van tegelijkertijd te proberen dit systeem te veranderen, in plaats van hun georganiseerde krachten te gebruiken als een hefboom voor de definitieve bevrijding van de arbeidersklasse, dat wil zeggen voor het definitief afschaffen van het loonsysteem.’[30]

Literatuur
– F. Engels, Die Lage der arbeitenden Klasse in England (1845), in MEW, deel 2, pp. 225-506.
– F. Engels, Bericht über die Knappschaftsvereine der Bergarbeiter in de Kohlenwerken Sachsens (1869), in MEW, deel 16, pp. 342-349.
– F. Engels, Vorbemerkung zu ‘Der deutsche Bauernkrieg’ (uitgave van 1870 en 1875), in MEW, deel 7, pp. 531-542.
– F. Engels, Die europäischen Arbeiter im Jahre 1877 (1878), in MEW, deel 19, pp. 117-137.
– H.J. Friederici, Ferdinand Lassalle, Eine politische Biographie, Berlin DDR 1985.
– K. Marx, Das Elend der Philosophie (1946-1847), in MEW, deel 4, pp. 63-182.
– K. Marx, F. Engels, Het communistisch manifest (1848), Amsterdam 1979. Zie ook MEW, deel 4, pp. 459-493.
– K. Marx, Loon, prijs en winst (1865/1898), Amsterdam 1975. Zie ook Lohn, Preis und Profit in MEW, deel 16, pp. 101-152.
– K. Marx, Instruktionen für die Delegierten des Provisorischen Zentralrats zu den einzelnen Fragen (1867), in MEW, deel 16, pp. 190-199.
– K. Marx, Das Kapital, Kritik der politischen ökonomie, Buch I, Der Produktionsprozeß des Kapitals (1867), MEW, deel 23.
– K. Marx, Brief an Johann Baptist von Schweitzer (13 oktober 1868), in MEW, deel 32, pp. 568-571.
– K. Marx, Brief aan Engels (26 september 1868), in MEW, deel 32, pp. 167-168.
– K. Marx, Bericht des Generalrats der Internationalen Arbeiter-Assoziation an den IV. allgemeinen Kongreß in Basel (1869), in MEW, deel 16, pp. 370-382.
– J. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, Kampen 1993, hoofdstuk 10.2, J. Dietzgen en de ideeën van Ferdinand Lassalle onder de Duitse arbeiders.

_______________
[13] K. Marx, Das Elend der Philosophie (1847), in MEW, deel 4, p. 181. ‘So ist die Masse bereits eine Klasse gegenüber dem Kapital, aber noch nicht für sich selbst.’
[14] Hiertoe behoren o.m. de bekende filosofen I. Kant en G.W.F. Hegel.
[15] Hierover schrijft Marx in Das Elend der Philosophie, in MEW, deel 4, pp. 180-181. Marx: ‘Die ökonomischen Verhältnisse haben zuerst die Masse der Bevölkerung in Arbeiter verwandelt. Die Herrschaft des Kapitals hat für diese Masse eine gemeinsame Situation, gemeinsame Interessen geschaffen. So ist diese Masse bereits eine Klasse gegenüber dem Kapital, aber noch nicht für sich selbst. In dem Kampf, den wir nur in einigen Phasen gekennzeichnet haben, findet sich diese Masse zusammen, konstituiert sie sich als Klasse für sich selbst. Die Interessen, welche sie verteidigt, werden Klasseninteressen. Aber der Kampf von Klasse gegen Klasse ist ein politischer Kampf.’
[16] Zie K. Marx, F. Engels, Het communistisch manifest (1848), pp. 50-51. Zie ook MEW, deel 4, pp. 470-471.
[17] Marx gaat hier nadrukkelijk verder dan een vakbondsbewustzijn dat zich alleen richt op belangenbehartiging. Hij gaat uit van een eenheid van vakbondsbewustzijn en politiek bewustzijn, die in het algemeen, c.q. voor de langere termijn, revolutionaire doelen impliceert. Zie ook het einde van dit hoofdstuk en de bijbehorende, ontleend aan MEW, deel 19, p. 120. Een scheiding tussen vakbondsbewustzijn en politiek bewustzijn zoals die vooral in de 20e eeuw zich vormde aan de hand van de ontwikkeling van het burgerlijk parlement, kan Marx niet accepteren. Immers, de geschiedenis van klassenmaatschappijen impliceert een samenhangende vorming van klassen, belangenbehartingsorganisaties van klassen en politieke organisatie. Er bestaan ten principale geen waterdichte schotten tussen bijbehorende vormen van organisatie, hoezeer ook de burgerlijke maatschappij tijdelijke formele scheidslijnen organiseert. Het leven buiten het parlement is ook politiek. Daar vindt de politieke strijd evenzeer plaats, als in het parlement.
[18] ADAV staat voor: Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein, opgericht op 23 mei 1863. Ferdinand Lassalles Offenes Antwortschreiben an das Central-Comité zur Berufung eines Allgemeinen Deutschen Arbeitercongresses zu Leipzig, Zürich 1863, geldt als eerste grondslag van deze arbeiderspartij die in 1875 met de Sozialdemokratische Arbeiterpartei, de SDAP of de ‘Eisenachers’, fuseert te Gotha. Deze laatste partij is in 1869 in Eisenach opgericht door o.m. Wilhelm Bracke, August Bebel en Wilhelm Liebknecht, en oriënteert zich meer op de IAA en de standpunten van Marx en Engels dan de ADAV.
[19] Marx stelt in het licht van de Lassalleaanse tactiek ten aanzien van de partij, vakbeweging en de productieve associaties: ‘Für die deutsche Arbeiterklasse ist das allernötigste, daß sie aufhören, unter hoher obrigkeitlicher Erlaubnis zu agitieren.’ Zie K. Marx, Brief aan Engels (26 september 1868), in MEW, deel 32, p. 168.
[20] H.J. Friederici schrijft hierover: ‘In tagelangen Diskussionen versuchte er (Marx) ihm (Lassalle) klarzumachen, daß er mit seiner Idee von den Produktivgenossenschaften mit Staatskredit unweigerlich auf eine staatssozialistische Bahn gelangen müsse und daß der Gedanke an ein ‘unmittelbar sozialistisches Eingreifen eines ‘Staats Preußen Unsinn sei.’’ Zie H.J. Friederici, Ferdinand Lassalle, Eine politische Biographie, p. 120. Zie ook MEW, deel 31, pp. 451-455.
[21] Zie bv. K. Marx, Instruktionen für die Delegierten des Provisorischen Zentralrats zu den einzelnen Fragen (1867), in MEW, deel 16, p. 197.
[22] Zie MEW, deel 16, p. 198.
[23] Engels onderkent in zijn vroege zeer nauwkeurige analyse van het Engelse kapitalisme, Die Lage der arbeitenden Klasse in England (1845), dat een sterke associatie van arbeiders in bepaalde bedrijfstakken resulteert in hogere lonen en dat de arbeiders daarmee een middel gevonden hebben de loondruk tegen te gaan, die ontstaat bij het inzetten van nieuwe machines door de fabrikanten: ‘Die sogenannten Feinspinner (die feines Mule-Garn spinnen) beziehen allerdings hohen Lohn, 30 bis 40 sh. wöchentlich, weil sie eine starke Assoziation zur Aufrechterhaltung des Spinngeldes haben und ihr Arbeit mühsam erlernt werden muß; die Grobspinner aber, welche gegen die für feines Garn nicht anwendbaren selbsttätigen Maschinen (self-actors) zu konkurrieren haben und deren Assoziation durch die Einführung dieser Maschinen entkräftet wurde, haben dagegen sehr niedrigen Lohn.’ Zie MEW, deel 2, p. 363. Aan het uitgangspunt dat een sterke vakorganisatie van groot belang is voor het dagelijks leven en de positie van de arbeiders, houden Marx en Engels hun hele leven vast. Als thema én inzet keert dit vaak terug in hun geschriften.
Op het aspect van zelfstandigheid van de arbeidersorganisatie wijzen Marx en Engels bij herhaling. Engels schrijft bijvoorbeeld: ‘Es gereicht den deutschen Arbeitern zur höchsten Ehre, das sie allein es durchgesetzt haben, Arbeiter und Vertreter der Arbeiter ins Parlament zu schicken, während weder Franzosen noch Engländer dies bis jetzt fertigbrachten.’ Zie Vorbemerkung zu ‘Der deutsche Bauernkrieg’, uitgave van 1870 en 1875, in MEW, deel 7, p. 535. Zie bv. ook F. Engels, Bericht über die Knappschaftsvereine der Bergarbeiter in de Kohlenwerken Sachsens, in MEW, deel 16, p. 347. Engels bestrijdt hier het ‘Grundübel (...) daß die Kapitalisten überhaupt beitragen’ aan (vak)organisaties van arbeiders.
[24] Zie K. Marx, Das Elend der Philosophie, in MEW, deel 4, pp. 175-182. De titel is oorspronkelijk: Misère de la philosophie. Response a la Philosophie de la Misère de m. Proudhon. Het betreft de slotpassages van dit vroege hoofdwerk van Marx versus Pierre-Joseph Proudhon. Deze passages geven als antwoord aan Proudhon het perspectief aan van de arbeidersklasse, geheel anders dan Proudhon dat zag: het revolutionaire perspectief van de groeiende kracht van het zelfbewuste proletariaat.
[25] Zie bv. K. Marx, Bericht des Generalrats der Internationalen Arbeiter-Assoziation an den IV. allgemeinen Kongreß in Basel (1869), in MEW, deel 16, pp. 374-375. Over de noodzaak vakbonden op te richten zie bv. ook K. Marx, Das Kapital, Kritik der politischen ökonomie, Buch I, Der Produktionsprozeß des Kapitals (1867), MEW, deel 23, p. 267, noot 86.
[26] Marx stelt: ‘Sobald daher die Arbeiter hinter das Geheimnis kommen, wie es angeht, daß im selben Maß, wie sie mehr arbeiten, mehr fremden Reichtum produzieren und die Produktivkraft ihrer Arbeit wächst, sogar ihre Funktion als Verwertungsmittel des Kapitals immer prekärer für sie wird; sobald sie entdecken, daß der Intensitätsgrad der Konkurrenz unter ihnen selbst ganz und gar von dem Druck der relativen übervölkerung abhängt; sobald sie daher durch Trade’s Unions usw. eine planmäßige Zusammenwirkung zwischen den Beschäftigten und Unbeschäftigten zu organisieren suchen, um die ruinierenden Folgen jenes Naturgesetzes der kapitalistischen Produktion auf ihre Klasse zu brechen oder zu schwächen, zetert das Kapital und sein Sykophant, der politische ökonom, über Verletzung des ‘ewigen’ und sozusagen ‘heiligen’ Gesetzes der Nachfrage und Zufuhr. Jeder Zusammenhalt zwischen den Beschäftigten und Unbeschäftigten stört nämlich das ‘reine’ Spiel jenes Gesetzes.’ In K. Marx, Das Kapital, MEW, deel 23, p. 669-670.
[27] Het past niet in Marx’ denken deze tendens te zien als eenduidige en eenparige beweging. Er zijn tegengestelde tendenzen, zoals de in macht groeiende arbeidersbeweging die haar eisen kan stellen, bijvoorbeeld juist gericht tegen tendenzen van relatieve en absolute ‘Verelendung’. Tendenzen die betrekking hebben op ‘Verelendung’ worden op diverse plaatsen in Marx’ werk beschreven. Zie o.m. Das Kapital, MEW, deel 23, pp. 461-470, 489-504, 630-631, 657-740 en 790-791.
[28] Zie K. Marx, Brief an Johann Baptist von Schweitzer (13 oktober 1868), in MEW, deel 32, p. 568-571. Marx: ‘Ohne hier weiter auf Details einzugehn, bemerke ich nur, daß die zentralistische Organisation, sosehr sie für geheime Gesellschaften und Sektenbewegungen taugt, dem Wesen der Trade-Unions widerspricht. Wäre sie möglich – ich erkläre sie tout bonnement für unmöglich –, so wäre sie nicht wünschenswert, am wenigstens in Deutschland. Hier, wo der Arbeiter von Kindesbeinen an bürokratisch gemaßregelt wird und an die Autorität, an die vorgesetzte Behörde glaubt, gilt es vor allem, ihn selbständig gehn zu lehren.’ (p. 570).
[29] Zie F. Engels, Die europäischen Arbeiter im Jahre 1877, in MEW, deel 19, p. 120. De hele passage is in dit verband van belang: ‘Ein großer Vorteil für die deutsche Bewegung ist, daß die Gewerkschaftsorganisation mit der politischen Organisation Hand in Hand arbeitet. Die unmittelbaren Vorteile, die die Gewerkschaften gewähren, ziehen viele sonst Gleichgültige in die politische Bewegung hinein, während die Gemeinsamkeit der politischen Aktion die sonst isolierten Gewerkschaften zusammenhält und ihnen gegenseitige Unterstützung gewährleistet.’
[30] K. Marx, Loon, prijs en winst, p. 80; in MEW, band 16, p. 152. De inleiding is gehouden door Marx op 20 en 27 juni 1865. De eerste uitgave van Loon, prijs en winst werd in 1898 verzorgd door Marx’ dochter Eleanor Marx-Aveling en kwam uit onder de titel Value, price and profit, Adressed to working men.