Max Stirner
De enige en zijn eigendom


§ 2. De Bezetenen

Heb je al eens een geest gezien? “Nee, ik niet, maar mijn grootmoeder wel.” Zie je, zo gaat het bij mij ook: ik heb er zelf geen gezien, maar mijn grootmoeder liepen ze overal tussen de benen en uit vertrouwen in de eerlijkheid van onze grootmoeders geloven we in het bestaan van geesten.

Maar hadden we dan geen grootvaders en trokken die niet even vaak de schouders op als de grootmoeders over hun spoken vertelden? Ja, het waren ongelovige mannen, deze verlichte geesten en die onze goede godsdienst veel schade toegebracht hebben! We zullen dat merken! Welke basis zou dat warme geloof in spoken kunnen hebben als het niet het geloof in het “bestaan van geestelijke wezens over het algemeen” was en wordt dit laatste niet op een onzalige manier aan het wankelen gebracht wanneer men het toelaat dat brutale verstandsmensen hieraan durven te morrelen? Wat voor slag het geloof in God zelf door het verwerpen van het geloof in geesten en spoken onderging dat voelden de Romantici heel goed. Zij probeerden de onzalige gevolgen hiervan niet alleen door hun wederopwekking van de fabelwereld te verhelpen, maar met name uiteindelijk door het “oprichten van een hogere wereld”, door hun hypnotiseurs, helderzienden van Prevorst, enz. De goede gelovigen en kerkvaders vermoedden niet dat met het geloof in spoken de bodem onder de godsdienst gehaald werd en dat ze sindsdien in de lucht zweeft. Wie niet meer in spoken gelooft, hoeft alleen maar in zijn ongeloof consequent verder te gaan om in te zien dat achter de dingen helemaal geen afzonderlijk wezen zit, geen spook of, wat naïeverwijze ook volgens het woord hetzelfde betekent, geen “geest”.

“Geesten bestaan!” Kijk in de wereld om u heen en zeg zelf of niet uit alles u een geest aanschouwt. Uit de bloemen, die kleine, lieflijke bloemetjes spreekt de geest van de schepper tot jou die hen zo wonderbaar gevormd heeft; de sterren verkondigen de geest die hen geordend heeft, van de bergtoppen waait de geest van de grootsheid naar beneden, uit de wateren ruist een geest van hunkering naar boven en uit de mensen spreken miljoenen geesten tot jou. Al zouden de bergen verzinken, de bloemen verwelken, de sterrenwereld instorten, de mensen sterven — wat maakt die ondergang van deze zichtbare lichamen uit? De geest, de “onzichtbare” blijft eeuwig!

Ja, het spookt in de hele wereld! Alleen in haar? Neen, zij spookt zelf, ze is door en door griezelig, ze is het wandelende schijnlichaam van een geest, ze is een spook. Wat zou een spook dan anders dan een schijnlichaam, maar werkelijk geest moeten zijn? Welnu, de wereld is “ijdel”, “nietig”, is alleen maar verblindende “schijn”; haar waarheid is alleen de geest; ze is het schijnlichaam van een geest.

Kijk in de nabijheid of in de verte overal omringt je een spookachtige wereld: je hebt altijd “verschijningen” of visioenen. Alles wat aan jouw oog verschijnt, is alleen maar de schijn van een inwonende geest, is een spookachtige “verschijning”, de wereld is voor jou niets meer dan een “wereld van verschijningen”, waarachter de geest zijn wezen drijft. Je “ziet geesten”.

Denk jij je soms te kunnen vergelijken met de ouden, die overal goden zagen? Goden, mijn lieve nieuweling, zijn geen geesten; Goden brachten de wereld niet tot schijn terug, spiritualiseerden haar niet.

Voor jou echter is de hele wereld vergeest en een raadselachtig spook geworden; verwonder jij je daarom niet als jij in jezelf ook niets anders dan een spook vindt. Spookt uw geest niet in uw lichaam en is het een niet alleen ware en werkelijke en het ander alleen maar het “vergankelijke”, “nietige” of een “schijn”? Zijn we niet allemaal spoken, griezelige wezens die op “verlossing” wachten, namelijk “geesten”?

Sinds de geest in de wereld is verschenen, sinds het “woord vlees geworden” is, is de wereld vergeest, betoverd, is ze een spook.

Jij hebt geest want je hebt gedachten. Wat zijn jouw gedachten? Geestelijke wezens. Dus geen dingen? Nee, maar de geest van de dingen, het belangrijkste aan alle dingen, hun binnenste, hun idee. Wat jij denkt, is dat dus niet alleen maar jouw gedachte? Integendeel, het is het meest werkelijke, het eigenlijk ware aan de wereld, het is de waarheid zelf: wanneer ik maar waarachtig denk, dan denk ik de waarheid. Ik kan mijzelf wel wat betreft de waarheid bedriegen en haar miskennen, maar wanneer ik eenmaal waarachtig beken, dan is het onderwerp van mijn bekentenis de waarheid. Probeer jij dan altijd de waarheid te erkennen? De waarheid is mij heilig. Het kan wel gebeuren dat ik een waarheid onvolmaakt vind en door een betere vervang, maar de waarheid kan ik niet afschaffen. In de waarheid geloof ik, daarom onderzoek ik haar; boven haar bestaat niets, ze is eeuwig.

Heilig, eeuwig is de waarheid, ze is het heilige, het eeuwige. Jij echter, die je door deze heilige laat vullen en leiden, wordt zelf geheiligd. Ook is het heilige niet voor jouw zinnen en nooit ontdek je als zinnelijke zijn spoor, maar voor jouw geloof of meer bepaald nog, voor jouw geest want het is zelf een geest en een geest is alleen maar geest voor de geest.

Het heilige laat zich in geen geval zo gemakkelijk uit de weg ruimen zoals tegenwoordig menigeen beweert die dit “ongehoorde” woord niet meer in de mond neemt. Al word ik ook maar in één enkel opzicht voor “egoïst” uitgescholden, dan blijft nog de gedachte aan iets anders over dat ik meer moet dienen dan mezelf en dat voor mij belangrijker moet zijn dan alles, kortom iets waarin ik mijn waarachtig heil te zoeken heb, iets “heiligs”.

Dit heilige mag er ook nog zo menselijk uitzien, ja het mag het menselijke zelf zijn, dat neemt de heiligheid daarvan niet weg, maar verandert deze hoogstens van een bovenaardse in een aardse heiligheid, van een goddelijke in een menselijke.

Het heilige bestaat alleen maar voor de egoïst die zichzelf niet erkent, de onvrijwillige egoïst, voor hem, die altijd op het zijne uit is en toch zichzelf niet voor het hoogste wezen houdt, die alleen maar zichzelf dient en tegelijkertijd steeds een hoger wezen denkt te dienen, die niets hogers kent dan zichzelf en toch met iets hogers dweept, kortom voor de egoïst, die geen egoïst kan zijn en zichzelf vernedert d.w.z. zijn egoïsme bestrijdt, maar tegelijkertijd zich alleen maar vernedert “om verhoogd te worden” dus om zo zijn egoïsme tevreden te stellen. Omdat hij zou moeten ophouden egoïst te zijn, zoekt hij in hemel en aarde rond naar hogere wezens die hij kan dienen en waaraan hij zich kan opofferen: maar hoe hij ook huivert en zich afbeult, uiteindelijk doet hij het toch allemaal voor zichzelf en het verbannen egoïsme wijkt niet van hem. Ik noem hem daarom de onvrijwillige egoïst.

Zijn moeite en zorgen om van zichzelf los te komen, is niets anders dan de verkeerd opgevatte neiging tot zelf-oplossing. Ben jij aan je verleden gebonden, moet je vandaag babbelen omdat je gisteren gebabbeld hebt[8] kun je niet elk ogenblik veranderen: dan voel jij je als in slavenketenen geklonken en verstijfd. Daarom wenkt over elke minuut van je bestaan heen jou een nieuwe minuut van de toekomst toe en jezelf ontwikkelend, kom jij “van jezelf” d.w.z. het telkens huidige ik, los. Als jij in het nu bent, ben jij je eigen schepsel en juist aan dit “schepsel” mag jij, de schepper, je niet verliezen. Jij bent zelf een hoger wezen dan jij bent en overtreft jezelf. Alleen dat jij degene bent, die hoger is dan jou d.w.z. dat jij niet alleen maar schepsel, maar tegelijkertijd jouw schepper bent dat ontken je juist als onvrijwillige egoïst en daarom is het “hoger wezen” je vreemd. Elk hoger wezen zoals waarheid, menselijkheid, enz. is een wezen boven ons.

Vreemdheid is het kenmerk van het “heilige”. In al het heilige ligt iets “griezeligs” d.w.z. vreemds, waar we ons niet helemaal in thuis voelen. Wat voor mij heilig is dat is mij niet eigen en zou voor mij bv. het eigendom van anderen niet heilig zijn, dan zou ik het als het mijne beschouwen dat ik me bij een goede gelegenheid zou aanschaffen of is voor mij omgekeerd het gezicht van de Chinese keizer heilig dan blijft dit vreemd voor mijn ogen en ik sluit ze bij zijn verschijnen.

Waarom is een onomstotelijke mathematische waarheid die naar de gewone letterlijke betekenis zelfs een eeuwige genoemd zou kunnen worden, geen heilige? Omdat het geen geopenbaarde of niet de openbaring van een hoger wezen is. Wanneer men onder geopenbaarde waarheden alleen maar de zogenaamde godsdienstige waarheden verstaat, dan vergist men zich schromelijk en miskent men de draagwijdte van het begrip “hoger wezen”. Met het hogere wezen dat ook onder de naam van “hoogste” of être suprème vereerd wordt, drijven de atheïsten de spot en stampen het ene “bewijs van zijn bestaan” na het ander in het stof zonder te merken dat zijzelf uit behoefte aan een hoger wezen het oude vernietigen om voor een nieuw hoger wezen plaats te kunnen maken. Is “de mens” soms niet als afzonderlijk mens een hoger wezen en zullen de waarheden, rechten en ideeën die uit dat begrip voortvloeien niet juist als openbaringen van dit begrip vereerd en heilig gehouden moeten worden? Want al zou men ook menige waarheid die door dit begrip gemanifesteerd leek te zijn weer afschaffen, dan zou dit toch alleen maar van een misverstand van onze kant getuigen zonder in de geringste mate aan het begrip zelf, dit heilige, afbreuk te doen of zulke waarheden, die “terecht” als openbaringen ervan beschouwd worden, hun heiligheid te moeten ontnemen. De mens gaat boven iedere afzonderlijke mens uit en is ofschoon “zijn wezen” inderdaad toch niet zijn wezen dat eerder zo enig als hijzelf, de enige zelf, maar een algemeen en “hoger”, ja voor de atheïsten het “hogere wezen” zou zijn. En net als de goddelijke openbaringen niet door God eigenhandig neergeschreven zijn, maar door de “werktuigen van de Heer” bekend gemaakt werden, schrijft ook dat nieuwe hoogste wezen zijn openbaringen niet zelf neer, maar laat ze door “ware mensen” aan ons verkondigen. Alleen verraadt het nieuwe wezen inderdaad een meer geestelijke opvatting dan de oude god omdat deze nog in een soort lichaam of gestalte werd voorgesteld; de nieuwe echter krijgt de zuivere geestelijkheid en hem wordt een bijzonder stoffelijk bestaan niet aangewreven. Echter ook hieraan ontbreekt de lijfelijkheid niet, die zich zelfs nog verleidelijker voordoet, omdat hij er natuurlijker en wereldlijker uitziet en in niets minder bestaat dan in elke lijfelijke mens of kortweg: in de “mensheid” of “alle mensen”. Daardoor is de spookachtigheid van de geest in een schijnlichaam weer opnieuw compact en populair geworden.

Het hoogste wezen is dus heilig en alles waarin dit wezen zich openbaart of openbaren zal; geheiligd zijn echter diegenen die dit hoogste wezen naast het hunne d.w.z. naast de openbaringen daarvan erkennen.

Het heilige heiligt op zijn beurt zijn vereerder, die door de eredienst zelf een heilige wordt, zoals eveneens alles wat hij doet ook heilig is: een heilige leefwijze, een heilig denken en doen, streven en trachten, enz.

Wat als het hoogste wezen vereerd wordt, daarover kan begrijpelijkerwijze de strijd maar zolang iets betekenen als zelfs de meest verbitterde tegenstanders elkaar in het hoofdthema toegeven dat er toch een hoogste wezen moet zijn waaraan men eredienst verschuldigd is. Lacht iemand meewarig om het hele gevecht voor een hoogste wezen zoals soms een christen bij de woordentwist van een Sjiiet met een Soenniet of een Brahmaan met een Boeddhist, dan geldt dat voor hem dat de hypothese van een hoogste wezen ongeldig is en hij de strijd op deze grondslag voor een ijdel spel aanziet. Of dan de ene of de drievuldige god of de Lutherse god of het être suprème of helemaal geen god, maar “de mens” als hoogste wezen wordt voorgesteld dat maakt voor hem, die het hoogste wezen zelf negeert, helemaal niets uit want in zijn ogen zijn de dienaren van een hoogste wezen allemaal samen vrome lui: de woedendste atheïst niet minder dan de meest gelovige christen.

Boven alles staat in het heilige het hoogste wezen en het geloof in dit wezen, ons “heilige geloof”.


_______________
[8] Hoe ze het uitkramen, de geestelijken, hoe gewichtig ze het maken. Opdat men er toe zou komen alleen maar te babbelen, zoals gisteren, ook vandaag. Beschimp niet de geestelijken! Zij kennen de behoeften van de mensen. Want is hij gelukkig, babbelt hij morgen zoals vandaag (Dit is een citaat van Goethe, noot van de vertaler.)