Leon Trotski
Resultaten en vooruitzichten


VI. Het arbeidersbewind

De arbeidersklasse kan alleen de macht verwerven door te steunen op een nationale opstand en een nationaal enthousiasme. De arbeidersklasse zal aan de regering deelnemen als de revolutionaire vertegenwoordiger van de natie, als de erkende nationale leider in de strijd tegen het absolutisme en het feodale barbarisme. Maar door de macht te nemen opent zij een nieuw tijdperk, een tijdperk van revolutionaire wetgeving, van positieve politiek, en in dit verband kan zij er helemaal niet zeker van zijn dat zij de rol behoudt van de erkende vertolker van de wil van de natie. De eerste maatregelen van de arbeidersklasse van het schoonmaken van de Augiasstallen van het oude bewind en het uitdrijven van de medeplichtigen ervan, zullen de actieve steun krijgen van de hele natie, wat de liberale eunuchen ook mogen zeggen over de hardnekkigheid van sommige vooroordelen onder de massa van het volk.

Deze politieke schoonmaak zal worden aangevuld met een democratische reorganisatie van alle maatschappelijke en staatsverhoudingen. De arbeidersregering zal, onder invloed van directe druk en eisen, gedwongen zijn om beslissend tussenbeide te komen in alle verhoudingen en gebeurtenissen...

Haar eerste taak zal zijn het uit het leger en het overheidsapparaat ontslaan van al degenen die bezoedeld zijn met het bloed van het volk en het afzetten of uiteenjagen van de regimenten die zich hebben bezoedeld met misdaden tegen het volk. Dit zal gedaan moeten worden in de allereerste dagen van de revolutie, dat wil zeggen lang voordat het mogelijk is om het stelsel van gekozen en verantwoordelijke functionarissen in te voeren en een nationale militie te organiseren. Maar daar zal de zaak niet bij blijven. De arbeidersdemocratie zal onmiddellijk geconfronteerd worden met vraagstukken als de duur van de werkdag, de agrarische kwestie, en het probleem van de werkloosheid. Eén ding is duidelijk. Elke voorbijgaande dag zal het beleid van de arbeidersklasse die aan de macht is, verdiepen en meer en meer het klassenkarakter ervan bepalen. Tegelijkertijd zullen de revolutionaire banden tussen de arbeidersklasse en de natie worden verbroken, zal het uiteenvallen langs klassenlijnen van de boerenstand politieke vorm aannemen, en zullen de tegenstellingen tussen zijn samenstellende delen toenemen naarmate het beleid van de arbeidersregering zich definieert, en ophoudt algemeen-democratisch te zijn en een klassenpolitiek wordt.

Hoewel de afwezigheid van opgehoopte burgerlijk-individualistische tradities en anti-arbeidersvooroordelen onder de boerenstand en de intellectuelen, de arbeidersklasse zal helpen bij het aan de macht komen, is het anderzijds nodig om in gedachten te houden dat deze afwezigheid van vooroordelen niet te danken is aan politiek bewustzijn, maar aan politiek barbarisme, sociale vormeloosheid, primitiefheid en het ontbreken van karakter. Geen van deze trekken kan een enigszins betrouwbare basis scheppen voor een consequente actieve arbeiderspolitiek.

De afschaffing van het feodalisme zal de steun krijgen van de hele boerenstand als de lastendragende stand. Een progressieve inkomstenbelasting zal ook door de grote meerderheid van de boerenstand worden gesteund. Maar welke wetgeving ook wordt doorgevoerd voor het beschermen van het landbouwproletariaat, deze zal niet alleen de actieve sympathie van de meerderheid krijgen, maar zelfs het actieve verzet van een minderheid van de boerenstand. De arbeidersklasse zal zich gedwongen zien om de klassenstrijd binnen de dorpen te brengen en op die manier de harmonie van belangen te vernietigen, die ongetwijfeld onder de boeren te vinden is, hoewel binnen betrekkelijk nauwe grenzen. Vanaf het eerste moment na de machtsovername zal de arbeidersklasse steun moeten zoeken in de tegenstelling tussen de dorpsarmen en de dorpsrijken, tussen de agrarische arbeidersklasse en de agrarische burgerij. Terwijl de heterogeniteit van de boerenstand moeilijkheden schept en de basis voor een arbeiderspolitiek vernauwt, zal de onvoldoende mate van klassendifferentiatie obstakels scheppen bij het onder de boerenstand voeren van de ontwikkelde klassenstrijd waarop de stedelijke arbeidersklasse zou kunnen vertrouwen. De primitiefheid van de boerenstand keert diens vijandige gezicht naar de arbeidersklasse. Het afkoelen van de boerenstand, zijn politieke passiviteit, en nog meer het actieve verzet van zijn bovenste lagen kan niet anders dan invloed hebben op een laag van de intellectuelen en de kleinburgerij van de steden. Zo wordt hoe beslister en duidelijker het beleid van de arbeidersklasse aan de macht wordt, de grond onder haar voeten des te beperkter en te onbetrouwbaarder. Dat alles is uiterst waarschijnlijk en zelfs onvermijdelijk. De twee voornaamste trekken van de arbeiderspolitiek, die verzet zullen ondervinden van de bondgenoten van de arbeidersklasse, zijn collectivisme en internationalisme. De primitiefheid en het kleinburgerlijke karakter van de boerenstand, zijn beperkte plattelandskijk, zijn isolement van wereldpolitieke banden en bondgenootschappen, zullen enorme moeilijkheden veroorzaken voor de consolidatie van de revolutionaire politiek van de arbeidersklasse aan de macht.

Doen alsof het het werk van de sociaaldemocraten is om deel te nemen aan een voorlopige regering en er gedurende de periode van revolutionair-democratische hervormingen leiding aan te geven, ervoor vechtend dat deze zo radicaal mogelijk van karakter zijn, en voor dat doel steunend op de georganiseerde arbeidersklasse — en dan, nadat het democratische programma is uitgevoerd, het gebouw dat ze geschapen hebben te verlaten om ruimte te maken voor kapitalistische partijen en zelf in de oppositie te gaan om zo een tijdperk van parlementaire politiek te beginnen, dat is de zaak zo voor te stellen dat het idee van een arbeidersregering zelf in diskrediet zou brengen. Dat is niet omdat het ‘principieel’ niet toelaatbaar is — de zaak in deze abstracte vorm stellen heeft geen zin — maar omdat het volkomen irreëel is, het is utopisme van de ergste soort — een soort revolutionair-krentenwegerig utopisme.

Om die reden heeft de verdeling van ons programma in een maximum- en een minimumprogramma een diepe en buitengewoon principiële betekenis in de periode wanneer de macht in handen van de. burgerij ligt. Het feit dat de burgerij aan de macht is, verdrijft uit ons minimumprogramma alle eisen die onverenigbaar zijn met het particuliere bezit van de productiemiddelen. Dergelijke eisen zijn de inhoud van een socialistische revolutie en vooronderstellen een arbeidersdictatuur.

Maar meteen nadat de macht is overgegaan in handen van een revolutionaire regering met een socialistische meerderheid, verliest de verdeling van ons programma in een maximum en een minimum elke betekenis, zowel in principe als in de onmiddellijke praktijk. Een arbeidersregering kan zich onder geen enkele omstandigheid tot dergelijke grenzen beperken. Neem de kwestie van de 8-urendag. Zoals bekend vormt dit een onderdeel van het minimumprogramma van de sociaaldemocratie. Maar laten we ons het doorvoeren voorstellen van deze maatregel in een revolutionaire periode, in een periode van versterkte klassenhartstochten. Er bestaat geen twijfel over dat deze maatregel dan met georganiseerde en vastberaden verzet van de kapitalisten beantwoord zou worden in de vorm van, laten we zeggen, uitsluitingen en het sluiten van fabrieken.

Honderdduizenden arbeiders zouden op straat gezet zijn. Wat moet de regering doen? Een burgerlijke regering, hoe radicaal die ook mag zijn, zou de zaak niet zover laten komen, omdat ze geconfronteerd met het sluiten van fabrieken machteloos zou zijn. Zij zou gedwongen zijn stappen terug te doen, de 8-urendag zou niet worden ingevoerd en de verontwaardigde arbeiders zouden worden onderdrukt.

Onder de politieke overheersing van de arbeidersklasse zou de invoering van een 8-urendag tot geheel andere gevolgen moeten leiden. Voor een regering die wil steunen op de arbeidersklasse en niet op het kapitaal, zoals het liberalisme doet, en die niet de rol wil spelen van een ‘onpartijdige’ tussenpersoon van de burgerlijke democratie, zou het sluiten van fabrieken natuurlijk geen excuus zijn voor het verlengen van de arbeidsdag. Voor een arbeidersregering er maar één weg voorwaarts zijn: de onteigening van de gesloten fabrieken en de organisatie van de productie erin op een gesocialiseerde basis. Natuurlijk kan men als volgt redeneren: we zullen veronderstellen dat de arbeidersregering, vasthoudend aan haar programma, een decreet uitvaardigt voor een 8-urendag. Wanneer het kapitaal zich verzet en dat niet kan worden beëindigd door de middelen van een democratisch programma gebaseerd op het handhaven van het particuliere bezit, dan zullen de sociaaldemocraten aftreden en een oproep doen aan de arbeidersklasse. Zo’n oplossing is enkel een oplossing vanuit het standpunt van de groep die de leden van de regering vormt, maar het is geen oplossing voor de arbeidersklasse of voor de ontwikkeling van de revolutie. Na het aftreden van de sociaaldemocraten zou de toestand precies zo zijn op het moment dat ze gedwongen waren de macht te nemen. Vluchten voor verzet van het kapitaal zou een groter verraad zijn aan de revolutie, dan weigeren om in de eerste plaats te macht te nemen. Het zou veel beter voor de arbeiderspartij zijn om niet aan de regering deel te nemen, dan erin te gaan om haar eigen zwakte te onthullen en dan eruit te stappen. Laten we een ander voorbeeld nemen. De arbeidersklasse aan de macht kan niet anders dan de meest krachtige maatregelen nemen om de kwestie van de werkloosheid op te lossen, omdat het heel duidelijk is dat de vertegenwoordigers van de arbeiders in de regering de eisen van de werkloze arbeiders niet kunnen beantwoorden met argumenten over het burgerlijke karakter van de revolutie.

Maar wanneer de regering het op zich neemt om de werklozen te steunen — het is voor ons op dit moment niet belangrijk in welke vorm dat gebeurt — dan zou dit een onmiddellijke en omvangrijke verschuiving van de economische macht betekenen naar de kant van de arbeidersklasse. De kapitalisten die in hun onderdrukking van de arbeiders altijd steunden op het bestaan van een reservearbeidsleger, zouden zich economisch machteloos voelen, terwijl de revolutionaire regering hen tegelijkertijd veroordeelt tot politieke machteloosheid. Door het steunen van de werklozen op zich te nemen, neemt de regering daarmee het steunen van stakers op zich. Wanneer zij dat niet doet, dan ondermijnt zij meteen en onherroepelijk haar eigen bestaansgrond.

Er blijft de kapitalisten dan niets anders over dan terug te vallen op de uitsluiting, dat is het sluiten van de fabrieken. Het is heel duidelijk dat de werkgevers het staken van de productie veel langer kunnen volhouden dan de arbeiders en daarom is er maar één antwoord dat een arbeidersregering kan geven op algemene uitsluiting: de onteigening van de fabrieken en de invoering, in op zijn minst de grootste daarvan, van staats- of gemeenschapsproductie.

Dergelijke problemen ontstaan er ook in de landbouw alleen al door het feit van de onteigening van de grond. Het kan geenszins worden verondersteld dat een arbeidersregering, nadat ze de particuliere landerijen onteigend heeft die grootschalig produceren, deze verdeelt en voor exploitatie aan kleine producenten verkoopt. De enige weg die voor haar open ligt op dit gebied is de organisatie van de coöperatieve productie onder gemeenschapscontrole of direct door de staat georganiseerd. Maar dat is de weg naar het socialisme.

Dit alles toont heel duidelijk dat sociaaldemocraten niet aan een regering kunnen deelnemen, terwijl ze van tevoren de arbeiders de belofte doen niet toe te geven op het minimumprogramma en tegelijkertijd de burgerij beloven niet verder te gaan. Zo’n dubbele belofte kan volstrekt niet gerealiseerd worden. Het feit dat de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse deelnemen aan de regering, niet als machteloze gegijzelden, maar als een leidende kracht, vernietigt het onderscheid tussen maximum- en minimumprogramma. Dat wil zeggen: het plaatst collectivisme op de agenda. Het punt waarop de arbeidersklasse bij haar opmars daar naartoe wordt tegengehouden, hangt af van de krachtsverhoudingen, maar geenszins van de oorspronkelijke bedoelingen van de arbeiderspartij.

Om deze reden kan er geen sprake zijn van enige speciale vorm van arbeidersbewind in de burgerlijke revolutie, van een democratische arbeidersdictatuur (of dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand). De arbeidersklasse kan het democratische karakter van haar heerschappij niet bewaren zonder af te zien van het doorbreken van de grenzen van haar democratische programma. Elke illusie op dit punt zou fataal zijn. Dat zou de sociaaldemocratie al van het begin in diskrediet brengen.

De arbeidersklasse zal, wanneer zij eenmaal de macht genomen heeft, er tot het einde voor strijden. Terwijl een van de wapens in deze strijd voor het handhaven en consolideren van de macht agitatie en organisatie zal zijn, vooral op het platteland, zal een ander w apen een beleid van collectivisme zijn. Collectivisme zal niet alleen de onvermijdelijke weg vooruit zijn vanuit de positie waarin de aan de macht zijnde partij zich zal bevinden, maar zal ook een middel zijn om deze positie te behouden met de steun van de arbeidersklasse. Toen het ideaal van een ononderbroken revolutie in de socialistische pers werd geformuleerd — een idee dat de liquidatie van het absolutisme en het feodalisme verbond met een socialistische revolutie, samen met toenemende maatschappelijke conflicten, opstanden van nieuwe lagen van de massa’s, niet aflatende aanvallen van de arbeidersklasse op de economische en politieke voorrechten van de heersende klasse — toen slaakte onze ‘progressieve’ pers een unanieme kreet van verontwaardiging. “Och,” schreeuwde ze, “we hebben veel verdragen, maar dit kunnen we niet toelaten.” “Revolutie”, werd er geschreeuwd, “is niet een weg die ‘gelegaliseerd’ kan worden.” “Het toepassen van buitengewone maatregelen is alleen toelaatbaar onder buitengewone omstandigheden. Het doel van de regering voor de bevrijding is niet om de revolutie permanent te maken, maar om deze zo snel mogelijk in het kanaal van de wet te leiden”, enzovoort enzovoort.

De meer radicale vertegenwoordigers van dezelfde democratie wagen het niet stelling te nemen tegen revolutie, zelfs niet vanuit het standpunt van al gerealiseerde constitutionele ‘verworvenheden’. Voor hen vormt dit parlementair bijgeloof, dat voorafgaat aan de opkomst van het parlementarisme zelf, niet een bruikbaar wapen in de strijd tegen de arbeidersrevolutie. Zij kiezen een andere weg. Ze nemen hun positie niet in op basis van de wet, maar op wat hen de basis van de feiten lijkt te zijn — op basis van de historische ‘mogelijkheid’, op basis van politiek ‘realisme’ en ten slotte... zelfs op basis van ‘het marxisme’. En waarom niet? De vrome Venetiaanse kapitalist Antonio zei al heel toepasselijk: “De duivel kan de bijbel citeren, zoals hem dat past”.

Deze radicale democraten zien niet alleen het idee van een arbeidersregering in Rusland als fantasie, maar ze ontkennen zelfs de mogelijkheid van een socialistische revolutie in Europa in de direct voor ons liggende historische periode. “De voorwaarden voor revolutie”, zeggen ze, “zijn nog niet zichtbaar.” Is dat waar? Zeker, er is geen sprake van dat we een datum kunnen vaststellen voor de socialistische revolutie, maar het is nodig om de echte historische vooruitzichten ervan uiteen te zetten.