Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


De boeren

De agrarische kwestie vormde de basis van de revolutie. In de archaïsche rechtsverhoudingen op het platteland, welke direct uit de lijfeigenschap voortgekomen waren, in de traditionele macht van de grootgrondbezitter, in de nauwe banden tussen grootgrondbezitters, plaatselijke administratie en standenbestuur van het land wortelden de meest barbaarse verschijnselen van het Russische leven, bekroond door de Raspoetinse monarchie. De moezjiek, die de steunpilaar van het eeuwenoude Aziatendom was, was tegelijkertijd één van zijn eerste slachtoffers.

In de eerste weken na de Februari-omwenteling roerde het dorp zich vrijwel niet. De meest actieve lichtingen waren aan het front. De oudere generaties, die thuis gebleven waren, herinnerden zich maar al te goed de strafexpedities als slot van een revolutie. Het dorp zweeg en derhalve zweeg ook de stad over het dorp. Het spook van de boerenoorlog zweefde echter reeds vanaf de maartdagen boven de landgoederen. Een kreet om hulp weerklonk uit de overwegend adellijke. d.w.z. meest achterlijke en reactionaire gouvernementen, nog voordat het werkelijk gevaar gebleken was. De liberalen weerspiegelden uitstekend de angst van de grootgrondbezitters. De verzoeningsgezinden de stemming van de liberalen. “Een forceren van het agrarisch vraagstuk in de komende weken,” redeneerde de “linkse” Soechanov na de omwenteling, “is gevaarlijk, en er bestaat ook niet de minste noodzaak daartoe.” Evenzeer meende Soechanov, naar wij reeds weten, dat het gevaarlijk was, de kwestie van de vrede en de achturendag te forceren. Het was eenvoudiger de ogen voor de moeilijkheden te sluiten. Bovendien joegen de grootgrondbezitters ook nog angst aan daarmee, dat een ontwrichting van de rechtsverhoudingen op het land een schadelijke invloed op de uitzaai en op de voedselvoorziening van de steden zou hebben. Het Uitvoerend Comité zond waarschuwende telegrammen naar het platteland, dat men zich “niet tot een optreden op landbouwgebied ten nadele van de voedselvoorziening van de steden mocht laten verleiden.”

De grootgrondbezitters, die door de revolutie verschrikt waren, wachtten op vele plaatsen met de voorjaarsuitzaai. Bij het nijpend voedselgebrek in het land riep de niet bewerkte grond als het ware om een nieuwe meester. De boeren morden. De grootgrondbezitters gingen, daar zij de nieuwe regering niet vertrouwden. ertoe over, ijlings hun bezittingen te liquideren. In de verwachting. dat de gedwongen onteigeningen niet op hen. als boeren, toepassing zouden vinden, kochten de koelaken op grote schaal landerijen op. Vele verkopen van grond waren fictief. Men ging ervan uit, dat de privaateigendom onder bepaalde voorwaarden geeerbiedigd zou blijven; met het oog hierop verdeelden de grootgrondbezitters hun landerijen in kleine stukken, welke zij op gefingeerde bezitters overdroegen. De grond werd niet zelden op naam van buitenlanders, burgers van de geallieerde of van neutrale landen, overgeschreven. De speculaties van de koelaken en de machinaties van de grootgrondbezitters dreigden tot het bijeenroepen van de Constituerende Vergadering niets van het grondbezit over te laten.

Het dorp bemerkte deze manoeuvre. Vandaar de eis: elke grondtransactie bij decreet verbieden. Pleitbezorgers van de boeren stroomden van heinde en ver naar de stad, naar de nieuwe autoriteiten, om land en waarheid te zoeken. De ministers stieten na afloop van gewichtige gesprekken of ovaties niet zelden op de grauwe gestalten van de boerenafgevaardigden. Soechanov vertelt, hoe een pleitbezorger van de boeren met tranen in de ogen de burgerministers smeekte, een wet te maken, welke het grondbezit beschermde tegen verkoop. “Ongeduldig viel de opgewonden bleke Kerenski hem in de rede: “Ik heb gezegd, dat het in orde komt, dus zal het in orde komen... en het is niet nodig, mij met wantrouwende ogen aan te kijken.” Soechanov, die deze scene bijwoonde, voegt er aan toe: “Ik citeer woordelijk, – en Kerenski had gelijk: de moezjieks keken met wantrouwende ogen naar de beroemde volksminister en leider.” In deze korte dialoog tussen de boer, die nog smeekt, maar reeds niet meer vertrouwt, en de radicale minister, die het wantrouwen van de boer afweert, ligt de onvermijdelijkheid van de val van het Februariregime.

De voorschriften over de landcommissies, als organen ter voorbereiding van de agrarische hervorming, waren opgesteld door de eerste minister van landbouw, de kadet Sjingarov. De hoogste landcommissie, met de liberaal-bureaucratische professor Postnikov aan het hoofd, bestond hoofdzakelijk uit narodniki, die vooral bang waren, minder gematigd te lijken dan hun voorzitter. De plaatselijke landcommissies werden in de gouvernementen, gewesten en districten gevormd. Terwijl de Sovjets, die in het dorp slechts moeilijk vaste voet wisten te krijgen, als particuliere instellingen golden, hadden de landcommissies een officieel karakter. Hoe vager hun functies in werkelijkheid waren, des te moeilijker konden zij aan de druk van de boeren weerstand bieden. Hoe lager een commissie op de hiërarchische ladder stond, des te dichter stond zij bij het platteland en des te eerder werd zij een werktuig in handen van de boerenbeweging.

Einde maart bereikten de eerste verontrustende tijdingen over het optreden van boeren de residentie. De commissaris te Nowgorod bericht telegrafisch over onlusten, die een vaandrig Panasjoek verwekte, over “ongemotiveerde arrestaties van grootgrondbezitters”, enz. In het gouvernement Tambov wordt een landgoed geplunderd door een boerenmenigte met enige ontslagen soldaten aan het hoofd. De eerste berichten zijn ongetwijfeld overdreven, de grootgrondbezitters blazen klaarblijkelijk in hun klachten de botsingen op en lopen op de gebeurtenissen vooruit. Iets, waaraan echter geen twijfel kan bestaan, is de leidende rol, welke soldaten, die van het front en uit de garnizoenen in de stad initiatief en ondernemingslust meebrengen, in de boerenbeweging spelen.

Een districtscommissie in het gouvernement Charkow besluit op de 5de april huiszoekingen naar wapens bij de grondbezitters te doen houden. Men voelt hier reeds duidelijk de burgeroorlog naderkomen. Het ontstaan van onlusten in het Skopinskigebied, gouvernement Rjazan, wordt door de commissaris daaruit verklaard, dat het Uitvoerend Comité van het naburig gebied een gedwongen verpachting van het grootgrondbezit aan de boeren gelastte. “De agitatie der studenten tot handhaving van orde en rust tot aan het bijeenroepen van de Constituerende Vergadering had geen succes.” Zo vernemen wij, dat “studenten”, die in de eerste revolutie opgeroepen hadden tot een agrarische terreur - dit was toentertijd de tactiek der sociaal-revolutionairen - in het jaar 1917 daarentegen orde en rust predikten, hoewel zonder succes.

De commissaris van het gouvernement Simbirsk geeft een beeld van de groeiende boerenbeweging: de districts- en dorpscornmissies - over deze zullen wij later nog spreken - arresteren grootgrondbezitters, verbannen hen uit het gouvernement, verwijderen de arbeiders van de velden van de landheren, nemen de grond in beslag en stellen eigenmachtig de pachtsom vast. De door het Uitvoerend Comité gezonden afgevaardigden lopen naar de boeren over. Tegelijkertijd begint de beweging van de leden van de mir tegen de kolonisten, d.w.z. tegen de grote boeren, die zich op grond van de wet van Stolypin van 9 november 1906 met aparte stukken land afgescheiden hadden. “De toestand in het gouvernement brengt de bebouwing van de velden in gevaar.” De gouvernementscommissaris van Symbirsk ziet reeds in april geen andere uitweg dan een onverwijlde proclamatie van de grond tot nationaal eigendom met de bepaling, dat de wijze van landgebruik later vastgelegd zal worden door de Constituerende Vergadering.

Er komen klachten uit het gebied Kasjirski, dicht bij Moskou daarover, dat het Uitvoerend Comité de bevolking ertoe verleidde, zich landerijen van de kerk, van de kloosters en van de grootgrondbezitters toe te eigenen. In het gouvernement Koersk halen de boeren de krijgsgevangenen van het werk op de landgoederen weg en zetten hen zelfs in de plaatselijke gevangenis gevangen. De boeren van het gouvernement Pensa beginnen na de boerencongressen - voornemens de resoluties van de sociaal-revolutionairen over land en vrijheid letterlijk op te vatten - de overeenkomsten, welke kort tevoren met de landeigenaren afgesloten waren, te schenden. Tegelijkertijd beginnen zij een veldtocht tegen de nieuwe regeringsorganen. Bij de samenstelling van de commissies in de districten en gebieden in de maand maart worden merendeels vertegenwoordigers van de intelligentsia gekozen: later gingen er echter, naar de commissaris van Pensa meldt, stemmen tegen hen op en midden april bestonden de commissies overal reeds uitsluitend uit boeren, die openlijk een onwettig standpunt in de agrarische kwestie innamen.

Een groep van het naburig gouvernement Kazan beklaagt zich bij de Voorlopige Regering over de onmogelijkheid, om verder te werken, daar de boeren de landarbeiders wegjagen, het zaad wegnemen, op vele plaatsen hun ganse have van de hoeven wegvoeren, de grondeigenaren beletten hout te kappen in hun bossen, met geweld en dood dreigen. “Er bestaat geen recht meer, iedereen doet wat hij wil, het verstandige deel wordt geterroriseerd.” De landeigenaren van Kazan weten reeds, wie schuld aan de anarchie heeft: “De beschikkingen van de Voorlopige Regering zijn in het dorp niet bekend, maar de vlugschriften van de bolsjewieken zijn daarentegen op grote schaal verbreid.”

Er was intussen geen gebrek aan beschikkingen van de Voorlopige Regering. Vorst Lvov liet per telegram van de 20ste maart aan de commissarissen over, districtscommissies als organen van de plaatselijke autoriteiten op te richten, en raadde hen aan, de plaatselijke grondbezitters en alle intellectuele krachten van het dorp aan het werk te zetten. Het plan was, om het gehele staatsbestuur te organiseren volgens het systeem van de vredeskamers. De commissarissen zagen zich echter spoedig genoodzaakt, te klagen over de verdringing van de “intellectuele krachten”; de moezjiek wantrouwde klaarblijkelijk de rayons- en districts Kerenski’s.

Op de 3de april decreteert de plaatsvervanger van vorst Lvov, vorst Oeroessov - het ministerie van binnenlandse zaken was, naar wij zien, rijk aan hoge heren - geen willekeur te dulden en vooral de vrijheid van iederen landeigenaar, om onbeperkt over zijn land te beschikken, d.w.z. de mooiste van alle vrijheden, te beschermen. Na tien dagen oordeelt vorst Lvov het noodzakelijk, zich er zelf mee te bemoeien en de commissarissen te gelasten, iedere daad van geweld en plundering “met alle wettige middelen te onderdrukken.” Weer twee dagen later beveelt vorst Oeroessov aan een gouvernementscommissaris, maatregelen te treffen ter bescherming van de stoeterijen tegen daden van willekeur, doordat men de boeren inlicht... enz. Op de 18de april maakt vorst Oeroessow zich bezorgd erover, dat de krijgsgevangenen, die op de landgoederen werken, onmatige eisen beginnen te stellen, en hij beveelt de commissarissen de brutale lieden te bestraffen op grond van de volmachten, waarover vroeger de tsaristische gouverneurs beschikten. Het regent onafgebroken circulaires, beschikkingen, telegrafische bevelen. Op de 12de mei somt vorst Lvov in een nieuw telegram de uitspattingen op, die “maar niet willen ophouden in het ganse land”: willekeurige arrestaties, huiszoekingen, ontzetting uit ambten, rentmeesterschappen, fabrieksleidingen, plunderingen, diefstallen, vrijbuiterij, gewelddaden tegen ambtelijke personen, belastingheffing van de bevolking, ophitsing van het ene deel van de bevolking tegen het andere, enz., enz. “Dergelijke daden moeten alle als stellig onwettig, in sommige gevallen zelfs als anarchistisch beschouwd worden...” De qualificatie is niet erg duidelijk, wel echter de conclusie: “de meest energieke maatregelen te treffen.” De gouvernementscommissarissen gaven de circulaires ijverig door aan de rayons, de rayonscommissarissen oefenden pressie op de districtscommissie en allen tezamen toonden zij hun onmacht aan de moezjiek.

Bijna overal grijpen de in de nabijheid liggende troepenafdelingen in. Zeer dikwijls zijn zij het, die beginnen. De beweging neemt zeer verschillende vormen aan, naar gelang van de plaatselijke verhoudingen en de mate, waarin de strijd zich verscherpt. In Siberië, waar geen grootgrondbezitters zijn, eigenen de boeren zich goederen van de kerk en van de kloosters toe. Het is overigens ook in andere delen van het land slecht met de geestelijkheid gesteld. In het vrome gouvernement Smolensk zet men onder invloed van van het front terugkerende soldaten de pop en en monniken gevangen. De plaatselijke instellingen zien zich dikwijls genoodzaakt verder te gaan dan hen lief is, om te beletten, dat de boeren nog radicalere maatregelen nemen. Een rayons-Uitvoerend Comité in het gouvernement Samara stelde begin mei het landgoed van graaf Orlov-Davydov onder overheidsbeheer, om hem op die manier tegen de boeren te beschermen. Daar het door Kerenski beloofde decreet betreffende het verbod van verkoop van land niet uitgevaardigd werd, begonnen de boeren op eigen gezag de verkoop van bezittingen te beletten, doordat zij de landmetingen niet toelieten. Het in beslag nemen van wapens bij de grootgrondbezitters, zelfs van jachtgeweren, neemt een steeds grotere omvang aan. “De boeren van het gouvernement Minsk,” klaagt de commissaris, “beschouwen de resoluties van het boerencongres als wet.” Hoe had men ze ook anders kunnen opvatten? Deze congressen waren immers de enige werkelijke macht op het platteland. Zo komt het grote misverstand tussen het sociaalrevolutionaire intellect, dat zich verslikt in woorden, en de boeren, die daden eisen, aan de dag.

Einde mei kwam de grote Aziatische steppe in beweging. De Kirgiezen, aan wie de tsaren de beste landerijen ontnomen hadden ten gunste van hun lakeien, staan nu op tegen de landeigenaren, terwijl zij hun de eis stellen, hun van diefstal afkomstige landgoederen zo snel mogelijk te liquideren. “Deze opvatting dringt door in de steppe,” meldt de commissaris van Akmolinsk.

Aan de andere kant van het land, in het gouvernement Lijfland, werd door het rayons-Uitvoerend Comité een enquêtecommissie inzake de plundering op het landgoed van baron Stahl von Holstein gezonden. De commissie vond de onlusten onbetekenend, de aanwezigheid van de baron in het rayon gevaarlijk voor de publieke rust en gelastte: hem tezamen met de barones ter beschikking van de Voorlopige Regering naar Petrograd te zenden. Zo ontstond een van die talloze conflicten tussen plaatselijke autoriteiten en centraal gezag, tussen lagere sociaal-revolutionairen en hogere sociaal-revolutionairen.

Het rapport van de 27ste mei uit het rayon Pavlovgrad in het gouvernement Jekaterinoslav schetst bijna idyllische toestanden: de leden van de plattelandscommissie lichten de bevolking in over alle misverstanden, waardoor zij “allerlei excessen voorkomen.” Deze idylle zal echter helaas maar enkele weken duren.

De prior van een der kloosters in Kostroma beklaagt zich eind mei bij de Voorlopige Regering over de requisitie van een derde van de kloosterlijke veestapel door de boeren. De eerwaarde monnik moest wat bescheidener zijn: weldra zal hij ook van de overige tweederden afstand moeten doen.

In het gouvernement Koersk beginnen vervolgingen tegen de kolonisten, die weigerden terug te keren in de dorpsgerneenten. De boeren willen voor de grote agrarische omwenteling, voor de nieuwe verdeling als een geheel optreden. Onderlinge scheidingen zouden een belemmering kunnen worden. De Mir [1] moet als één man optreden. De strijd om het land van de grootgrondbezitters gaat derhalve met gewelddaden tegen de kolonisten, d.w.z. de plattelandsindividualisten, gepaard.

Op de laatste dag van mei wordt in het gouvernement Perm soldaat Samojlow gevangen genomen, die aangespoord had tot belastingweigering. De soldaat Samojlow zal spoedig anderen gevangen nemen. De boer Grisenko hakte bij de processie in een dorp van het gouvernement Charkow met een bijl het gewijde beeld van de heiligen Nicolaus stuk. Zo neemt het protest de meest verschillende vormen aan en zet het zich om in daden.

Een zeeofficier en grondeigenaar geeft in de anonieme “Aantekeningen van een Witgardist” een interessante schildering van de evoluties van het dorp gedurende de eerste maanden na de omwenteling. Op alle posten werden vrijwel overal personen uit burgerlijke kringen gekozen. Allen waren er slechts op uit om de orde te handhaven. De boeren eisten weliswaar land, maar in de eerste twee, drie maanden zonder geweld te gebruiken. Men kon integendeel telkens weer uitlatingen horen als “wij willen niet plunderen, wij wensen tot overeenstemming te komen,” enz. De luitenant meende echter in deze kalmerende verklaringen een “verkapt dreigement” te horen. Inderdaad begonnen de boeren, hoewel zij in de eerste tijd niet hun toevlucht namen tot geweld, toch ineens hun minachting te betonen tegenover de zogenaamde intellectuelen. De afwachtende houding duurde. volgens de woorden van de witgardist, tot mei/juni. waarna een krasse ommekeer zich vertoonde, de tendentie aan de dag trad zich tegen de bepalingen van het gouvernement te verzetten, de zaken naar eigen oordeel op te knappen...” De boeren lieten m.a.w. aan de Februarirevolutie een tijd van ongeveer drie maanden ter voldoening van de sociaalrevolutionaire wissel, om daarna zelfstandig tot inning over te gaan.

De soldaat Tsjinenov, die zich bij de bolsjewieken had aangesloten, reisde na de omwenteling tweemaal van Moskou naar zijn geboorteplaats in het gouvernement Orel. In mei heersten de sociaal-revolutionairen in het district. De moezjieks betaalden op vele plaatsen nog de pacht aan de grootgrondbezitters. Tsjinenov organiseerde een bolsjewistische eel uit soldaten, landarbeiders en armen van het dorp. De eel propageerde stopzetting van belastingbetaling en toedeling van goud aan personen, die geen grond bezaten. Men maakte terstond een lijst van de weiden van de grootgrondbezitters op, verdeelde deze onder de dorpen en maaide ze af. “De sociaal-revolutionairen, die in het districtscomité zaten, schreeuwden moord en brand over de onwettigheid van onze handelingen, maar zagen niet af van hun aandeel in het hooi.” Daar de districtsvertegenwoordigers uit angst voor de verantwoordelijkheid hun volmachten neerlegden, kozen de boeren andere, meer vastberaden afgevaardigden. Dit waren lang niet altijd bolsjewieken. De boeren scheurden door hun directe pressie de sociaal-revolutionaire partij, doordat zij de revolutionair gezinde elementen scheidden van de bureaucraten en baantjesjagers. Nadat de boeren het gras van de landheren afgemaaid hadden, begonnen zij met de braakliggende velden en verdeelden de grond onder elkaar voor de winteruitzaai. De bolsjewistische eel nam het besluit, de voorraadschuren van de grondbezitters te inspecteren en de broodvoorraden naar het hongerlijdende centrum te zenden. De beschikkingen van de cel werden uitgevoerd, daar zij in overeenstemming met de opvattingen van de boeren waren.Tsjinenov bracht bolsjewistische literatuur mee naar huis, waarvan niemand daar tevoren een flauw vermoeden gehad had. “De plaatselijke intellectuelen en de sociaal-revolutionairen verspreidden het gerucht, dat ik veel Duits goud meebracht en de boeren omkocht.” Overal voltrekt zich, hier sneller, daar langzamer, hetzelfde proces. Elk district heeft zijn Miljoekovs, zijn Kerenskis en zijn Lenins.

In het gouvernement Smolensk werd de invloed van de sociaal-revolutionairen na het gouvernementscongres der boerenafgevaardigden, dat zich, zoals gewoonlijk, voor een overgang van de grond in handen van het volk uitgesproken had, sterker. De boeren aanvaardden dit besluit onvoorwaardelijk, maar, anders dan de leiders, in volle ernst.

Het aantal sociaal-revolutionairen stijgt van nu af aan onafgebroken in het dorp. “Wie één of ander congres in de fractie van de sociaal-revolutionairen bijgewoond had,” deelt een politicus uit die streek mee, “hield zichzelf voor een sociaal-revolutionair of iets dergelijks...” In de stad van het rayon lagen twee regimenten, die eveneens onder invloed van de sociaal-revolutionairen stonden. De districtscommissies begonnen het land van de grootgrondbezitters te bebouwen en de weiden af te maaien. De gouvernementscommissaris, de sociaal-revolutionair Jefimov, stuurde dreigende bevelen. Het dorp stond versteld: dezelfde commissaris had toch op het gouvernementscongres gezegd, dat de boeren zelf de macht vormden, en dat slechts hij de vruchten van de grond mocht genieten, die deze zelf bewerkte. Men moest echter rekening houden met de feiten. Op bevel van de sociaal-revolutionaire commissaris Jefimov werden in de komende maanden alleen in het rayon Jelninski reeds zestien van de zeventien districtscommissies aangeklaagd wegens in bezitneming van landerijen der grootgrondbezitters. De roman van het populaire intellect met het volk liep op deze eigenaardige manier ten einde. Er waren in het gehele rayon drie, vier bolsjewieken, stellig niet meer. Hun invloed nam echter snel toe en verdrong of verdeelde de sociaal-revolutionairen.

Begin mei werd een Al-Russisch boerencongres in Petrograd georganiseerd. De samenstelling was representatief en in vele gevallen volkomen willekeurig. Terwijl de arbeiders en soldatencongressen reeds bij de gebeurtenissen en de politieke ontwikkelingsgang van de massa’s plachten achter te blijven, behoeft het nauwelijks vermeld te worden, hoe verre de vertegenwoordiging van de verdeeld zijnde boeren bij de werkelijke stemming in de dorpen ten achter bleef. Aan de ene kant fungeerden als afgevaardigden narodniki-intellectuelen van de meest rechtse soort, lieden, die voornamelijk door handelscoöperatie of jeugdherinneringen met de boeren verbonden waren, terwijl het echte “volk” door de meer welgestelden uit het dorp, koelaken, handelaars, boerencoöperators vertegenwoordigd was. De sociaal-revolutionairen beheersten dit congres volkomen, en wel door een uiterst rechtse vleugel. Somtijds echter matigden ook zij zich, verschrikt door het ontstellend mengelmoes van landhonger en politieke zwartehonderdmentaliteit der overige afgevaardigden. De algemene stellingname van het congres met betrekking tot het feodale grootgrondbezit was zeer radicaal: overgang van alle grond in gemeenschappelijk bezit van het volk ter bewerking en gebruik op voet van gelijkheid zonder enige vergoeding. Natuurlijk verstonden de koelakken onder op voet van gelijkheid slechts hun gelijkstelling met de grondeigenaren, maar geenszins met de landarbeiders. Het was nog voor de toekomst weggelegd, dit kleine misverstand tussen het denkbeeldig narodniki-socialisme van de narodniki en het agrarisch moezjiek-democratisme op te helderen.

De minister van landbouw Tsjernov, die popelde van verlangen, om aan het boerencongres een paasverrassing te bereiden, werkte zonder resultaat aan een ontwerpdecreet betreffende het verbod van landverkoop. De minister van justitie Pereversev, die eveneens voor een soort sociaalrevolutionair doorging, had juist in de dagen van het congres bepaald, dat de plaatselijke autoriteiten geen belemmeringen aan de verkopingen van grond in de weg mochten leggen. De boerenafgevaardigden mopperden daarom een beetje hierover. De zaak schoot echter in het geheel niet op. De Voorlopige Regering van vorst Lvov was niet geneigd, om de landerijen van de grootgrondbezitters in bezit te nemen. De socialisten wilden niet de hand leggen op de Voorlopige Regering. De samenstelling van het congres was intussen van dien aard, dat het allerminst in staat was een uitweg te vinden uit de tegenstellingen, welke er tussen zijn begeerte naar land en zijn reactionaire gezindheid bestonden.

Op de 20ste mei sprak Lenin op het boerencongres. “Het leek,” zegt Soechanov, “alsof Lenin in een troep krokodillen verzeild was. De moezjieks luisterden echter opmerkzaam en stellig niet zonder sympathie. Zij waagden het echter niet deze te tonen.” Ditzelfde herhaalde zich in de soldatensectie, die buitengewoon vijandig tegenover de bolsjewieken stond. Ook Soechanov tracht na de sociaal-revolutionairen en mensjewieken een anarchistische tint aan Lenins tactiek in de agrarische kwestie te geven. Hij staat hierbij niet ver af van vorst Lvov, die de aanslagen op de rechten van de grootgrondbezitters als anarchistische daden wilde beschouwen. Volgens deze redenering is de revolutie volkomen identiek met anarchie. De probleemstelling van Lenin ging in werkelijkheid veel dieper dan zij aan zijn critici toeleek. De Sovjets van boerenafgevaardigden met de onder deze ressorterende landcommissies zouden organen van de agrarische revolutie worden, allereerst om het feodale grootgrondgebied te liquideren. Lenin zag in de Sovjets organen van de toekomstige staatsmacht, en wel van de meest geconcentreerde staatsmacht, namelijk van de revolutionaire dictatuur. Dit verschilt in elk geval hemelsbreed van anarchisme, d.w.z. van de theorie en praktijk der regeringloosheid. “Wij zijn,” zei Lenin op de 23ste april, “voor een onmiddellijke overgave van de grond aan de boeren bij een zo krachtig mogelijke organisatie. Wij zijn absoluut tegen anarchistische inbezitnemingen. Waarom wij niet op de Constituante willen wachten? Het revolutionaire initiatief is belangrijk voor ons, maar de wettigheid moet het resultaat ervan zijn. Indien gij wacht, totdat de wet geschreven is, maar zelf intussen geen revolutionaire energie ontplooit, zult gij noch wet, noch grond verkrijgen.” Is in deze eenvoudige woorden niet de stem van alle revoluties te horen?

Het boerencongres koos na maandenlange beraadslagingen een uitvoerend comité als vaste instelling, bestaande uit tweehonderd robuste kleinburgers uit het dorp en narodniki van het professors- of handelaarstype, en aan het hoofd van dit gezelschap werden de decoratieve figuren Bresjkovskaja, Vsjajkovski, Vera Figner en Kerenski gesteld. Tot voorzitter werd Avksentjev gekozen, die in de wieg gelegd was voor regeringsbanketten, maar niet voor de boerenoorlog.

De belangrijkste kwesties werden van nu af aan behandeld in gemeenschappelijke zittingen van twee executieven: die van de arbeiders en soldaten en die van de boeren. Deze verbinding betekende een buitengewone versterking van de rechtervleugel, die direct op de kadetten steunde. In alle gevallen, waarin men pressie op de arbeiders wilde uitoefenen, de bolsjewieken wilde aanvallen, de “onafhankelijke republiek Kronstadt” met zweepslagen en scorpioenen wilde bedreigen, gingen eendrachtig de tweehonderd handen of liever gezegd vuisten van de boerenexecutieve omhoog. Deze mensen waren het met Miljoekov volkomen erover eens, dat men met de bolsjewieken moest “afrekenen”. Aangaande het adellijk grootgrondbezit huldigden zij echter moezjiekopvattingen en niet liberale theorieën en dit bracht hen in conflict met de bourgeoisie en de Voorlopige Regering.

Het boerencongres was nauwelijks uit elkaar gegaan, of het regende reeds klachten, dat men de resoluties op het platteland voor ernst opnam, hetgeen tot ontneming van grond en have aan de grootgrondbezitters leidde. Het was absoluut onmogelijk, het onderscheid tussen woord en daad in de stompzinnige koppen van de moezjieks te hameren.

De sociaal-revolutionairen gaven verschrikt het signaal tot de terugtocht. Zij veroordeelden op hun congres in begin mei te Moskou plechtig iedere eigenmachtige inbezitneming van land: men moest op de Constituerende Vergadering wachten. De resolutie was echter niet in staat, om de agrarische beweging tegen te houden, of zelfs maar te verzwakken. De zaak werd ook nog hierdoor buitengewoon gecompliceerd, terwijl er in de sociaalrevolutionaire partij niet weinig elementen waren, die inderdaad bereid waren tot het einde toe samen te gaan met de boer tegen de grootgrondbezitter, terwijl deze linkse sociaal-revolutionairen daarbij toch niet ertoe konden besluiten, officieel met de partij te breken, de moezjieks te helpen, de wetten te overtreden, of deze op hun eigen manier uit te leggen.

In het gouvernement Kazan, waar de boerenbeweging een buitengewoon stormachtig verloop had, maakten de linkse sociaal-revolutionairen zich eerder dan elders onafhankelijk. Kalegajev, de latere volkscommissaris van landbouw in de Sovjetregering in de periode van het blok der bolsjewieken met de linkse sociaal-revolutionairen, stond aan hun hoofd. Vanaf midden mei begint in het gouvernement Kazan de systematische overgave van de grond aan de districtscommissie. Deze maatregel werd het meest consequent doorgevoerd in het rayon Spassk, waar een bolsjewiek aan het hoofd van de boerenorganisatie stond. De gouvernementsbeambten beklaagden zich bij het centraal gezag over de agrarische agitatie, welke door de bolsjewieken, die uit Kronstadt overgekomen waren, gevoerd werd, waarbij deze de vrome non Tamara “wegens verzet” gearresteerd hadden.

Uit het gouvernement Voronezj rapporteerde de commissaris op de 2de juni: “De gevallen van rechtschennis en onwettige daden vermeerderen met de dag in het gouvernement, speciaal op agrarisch terrein.” Inbezitnemingen van land namen toe in het gouvernement Pensa. Een dorpscommissie in het gouvernement Kaloega nam de helft van de hooioogst van een klooster af; het rayoncomité besloot op de klacht van de prior, dat de gehele hooioogst afgenomen moest worden. Het is geen uitzondering, dat de hogere instantie radicaler is dan de lagere. De abdes Maria uit het gouvernement Pensa beklaagde zich over onteigening van kloosterlijk bezit. “De plaatselijke autoriteiten zijn onmachtig.”

In het gouvernement Vjatka legden de boeren beslag op het landgoed van de Skoropadskis, de familie van de latere Oekraïnse Hetman, en bepaalden “tot aan de definitieve oplossing van het vraagstuk van de grondeigendom”: de bossen niet aan te tasten en de inkomsten uit het landgoed aan de staatskas af te dragen. Op vele plaatsen verlaagden de landcommissies niet alleen de pachtsom met het vijf- a zesvoudige, maar bepaalden bovendien, dat deze niet aan de grondeigenaren, maar tot aan de oplossing van het vraagstuk door de Constituerende Vergadering aan de commissies zou worden afgedragen. Dit was geen antwoord van advocaten, maar van moezjieks, d.w.z. een ernstig antwoord op het talmen met de landbouwhervorming tot aan de Constituerende Vergadering. In het gouvernement Saratov begonnen de boeren, die gisteren nog de grootgrondbezitters verboden hadden het bos te kappen, dit zelf te doen. Steeds vaker nemen de boeren daar, waar weinig feodaal grootgrondbezit is, landerijen van de kerk en van het klooster in bezit. De Letse landarbeiders in Lijfland gingen samen met de soldaten van het Letse bataljon over tot een planmatige inbezitneming van de landgoederen der baronnen.

In het gouvernement Witebsk jammeren de houthandelaars, dat de maatregelen van de landcommissies de houthandel ruïneren en de verzorging van het front in gevaar brengen. Niet minder altruïstische patriotten, namelijk de landeigenaren van het gouvernement Poltawa, betreuren het, dat de onlusten op het platteland hen beletten, het leger van proviand te voorzien. Tenslotte waarschuwt het congres van paardenfokkers in Moskou, dat de inbezitnemingen van de boeren de nationale paardenfokkerij ernstig bedreigen. Tegelijkertijd beklaagt de opperprocureur van de Synode, dezelfde, die de leden van de heilige instelling voor “idioten en schurken” uitgemaakt had, zich bij de regering daarover, dat de boeren in het gouvernement Kazan niet alleen land en vee van de monniken afnemen, maar ook het voor de hostie benodigde meel. In het gouvernement Petrograd, enkele schreden van de hoofdstad verwijderd, verjoegen de boeren de pachter van een landgoed en gingen dit zelf bebouwen. De waakzame vorst Oeroessow telegrafeert op de 2de juni wederom naar alle uithoeken van het land: “Ondanks mijn eisen...”, enz., enz. “Ik verzoek opnieuw de meest krasse maatregelen te nemen.” De vorst vergat alleen maar aan te geven welke.

Terwijl het reusachtige werk van uitroeiing van de diepste wortels van middeleeuwen en lijfeigenschap zich in het gehele land voltrok, verzamelde de minister van landbouw Tsjernov in zijn bureau’s materiaal voor de Constituerende Vergadering. Hij had zich voorgenomen, de hervorming niet anders dan op grond van de meest nauwkeurige gegevens over de bodemverdeling en allerlei andere statistieken door te voeren en trachtte daarom de boeren zo vriendelijk mogelijk te overreden, het resultaat van zijn studies af te wachten. Dit belette overigens de grootgrondbezitters niet, de boerenminister ten val te brengen, lang voordat hij met zijn gewichtige tabellen gereed was.

Nieuwe onderzoekers hebben op grand van de gegevens uit de archieven van de Voorlopige Regering berekend, dat de agrarische beweging, die in de maand maart met meer of minder heftigheid nog slechts in 34 rayons begon, in april reeds 174, in mei 236, in juni 280, in juli 325 rayons omvatte. Deze getallen geven echter geen volledig beeld van de werkelijke groei van de beweging, daar de strijd in elk rayon van maand tot maand een massaler en hardnekkiger karakter krijgt.

In deze eerste periode, van maart tot juli, onthouden de boeren in over grote meerderheid zich nog van gewelddadigheden tegen de grootgrondbezitters en van openlijke inbezitnemingen van land. Jakovlev, die het genoemde onderzoek leidde, momenteel volkscommissaris van landbouw in de Sovjet-Unie, verklaart de relatief vreedzame tactiek van de boeren uit hun vertrouwen tegenover de bourgeoisie. Deze verklaring is niet afdoende. De regering van vorst Lvov kon geenszins vertrouwen aan de boeren inboezemen, zelfs indien men van de voortdurende argwaan van de moezjiek tegen de stad, de autoriteiten, de geciviliseerde wereld afziet. Het feit, dat de boeren in de eerste tijd nog niet hun toevlucht tot openlijke gewelddadigheden nemen, maar ernaar streven, hun handelingen in de vorm van legale of bijna legale pressie te gieten, is veeleer te verklaren uit een wantrouwen tegen de regering bij een gemis aan vertrouwen op eigen kracht. De boeren beginnen nog pas zich te roeren, zij tasten rond, polsen de tegenstand van de vijand, en, terwijl zij de grootgrondbezitters over de gehele linie in het nauw brengen, zeggen zij: “Wij willen niet plunderen, wij willen alles in gemoede ordenen.” Zij eigenen zich de weiden niet toe, zij maaien ze alleen maar af. Zij nemen de grond onder dwang in pacht, bepalen ze1f de pachtsom, of “kopen”, eveneens met dwang, grond tegen ook weer door hen ze1f vastgestelde prijzen. Alle deze legale dekmantels hebben zowel voor de grootgrondbezitter, als voor de liberale jurist weinig overtuigingskracht en zijn in werkelijkheid door een diepgaand, maar verborgen wantrouwen tegen de regering ingegeven: langs minnelijke weg verkrijg je het niet, denkt de moezjiek bij zichze1f, met geweld is het gevaarlijk, dus moet men het maar met list probeeren. Hij zou er de voorkeur aan gegeven hebben de grootgrondbezitter met diens eigen goedvinden te onteigenen.

“In al deze maanden” concludeert Jakovlev, “overheersten zeer bijzondere, in de geschiedenis nog onbekende middelen van vreedzame strijd tegen de grootgrondbezitters, welke uit het vertrouwen van de boeren in de bourgeoisie en in de regering van de bourgeoisie voortvloeiden.” De middelen. die hier als tot nu toe onbekend in de geschiedenis aangeduid worden, zijn in werkelijkheid typerend, onvermijdelijk en historische algemeen geldend voor het beginstadium van de boerenoorlog over de gehele wereld. Het streven, om de eerste oproerige daden met hetzij kerkelijke, hetzij wereldlijke wettigheid te maskeren, is van oudsher een kenmerk van de strijd van iedere revolutionaire klasse, voordat deze genoeg krachten en vertrouwen verzameld heeft, om de band, welke haar met de oude maatschappij verbindt, te verbreken. Dit gaat in nog meerdere mate dan voor enige andere klasse op voor de boeren, want ze1fs in hun beste perioden gaan deze slechts tastend voorwaarts en beschouwen zij hun vrienden uit de stad met wantrouwende blik. Zij hebben daarvoor gegronde redenen. Bij de eerste schreden van de agrarische beweging zijn agenten van de liberale en radicale bourgeoisie haar vrienden. Deze vrienden zijn, terwijl zij de boereneisen gedeeltelijk ondersteunen, niettemin bezorgd voor het lot van de privaateigendom en streven derhalve uit alle macht ernaar de boerenopstand in burgerlijk legale banen te houden.

Nog andere factoren werkten lang voor de revolutie in dezelfde richting. Verzoeningspredikers staan op uit het midden van de adel zelf. Leo Tolstoj heeft dieper dan wie ook in de ziel van de moezjiek geschouwd. Zijn filosofie van een zich niet verzetten tegen het kwaad was een veralgemening van de eerste fase van de boerenrevolutie. Tolstoj droomde ervan, dat alles “zonder roof, met wederzijds goedvinden” zou kunnen geschieden. Aan deze tactiek gaf hij een religieuze grondslag, in de vorm van een gelouterd christendom. Mahatma Ghandi vervult thans in Indië dezelfde rol. Slechts in een meer praktische vorm. lndien wij terug gaan in het verleden, vinden wij gemakkelijk dergelijke, zogenaamd in de geschiedenis “onbekende” verschijnselen onder de meest verschillende religieuze, nationale, filosofische en politieke dekmantels, te beginnen met de christelijke jaartelling en nog voor deze.

Het bijzonder karakter van de boerenopstand van 1917 bestond hoogstens daarin, dat als agenten van de burgerlijke wettigheid lieden optraden, die zich socialisten, ja zelfs revolutionairen noemden. Maar niet zij waren het, die het karakter van de boerenbeweging en het tempo van deze bepaalden. De boeren gingen slechts in zoverre samen met de sociaal-revolutionairen, als zij aan deze formules voor de definitieve afrekening met de grootgrondbezitters ontleenden. Tegelijkertijd dienden de sociaal-revolutionairen hun tot dekmante1. Zij waren immers de partij van Kerenski, de minister van justitie en daarna van oorlog, en van Tsjernov, de minister van landbouw. Het talmen met het uitvaardigen van de noodzakelijke decreten werd door de sociaal-revolutionairen van de districts- en rayoncommissies verklaard uit de tegenstand van de grootgrondbezitters en liberalen en zij verzekerden aan de boeren, dat de “onzen” in de regering zich alle mogelijke moeite gaven. Natuurlijk had de moezjiek daartegen niets in te brengen. Hij hield het echter, daar hij zeker niet een al te groot vertrouwen had, voor noodzakelijk, de “onzen” van onderop een handje te helpen, en hij deed dit zo grondig, dat de “onzen” in de regering spoedig hun nek braken.

De zwakte van de bolsjewieken met betrekking tot de boeren was van voorbijgaande aard en was ontstaan, doordat zij de illusies van de boeren niet deelden. Het dorp kon slechts door praktische ervaring en door ontgoochelingen tot het bolsjewisme komen: de kracht van de bolsjewieken was daarin gelegen, dat er in de agrarische kwestie geen tegenspraak tussen woord en daad bij hen bestond, evenmin als in welke andere kwestie ook.

Het was niet mogelijk, op grond van algemene sociologische beschouwingen, a priori uit te maken, of de boeren in staat zouden zijn, als een geheel tegen de grootgrondbezitters op te staan. De toename van kapitalistische tendenties in de landbouw in het tijdvak tussen de twee revoluties; de afscheiding van een vaste groep farmers uit de oorspronkelijke gemeenschap; de buitengewone toename van de door welgestelde en rijke boeren geleide dorpscoöperaties, dit alles maakte het niet mogelijk, van tevoren met zekerheid te zeggen, welke van de twee richtingen in de revolutie de overhand zou krijgen: het landelijk standenantagonisme tussen boeren en adel of het klassenantagonisme onder de boeren zelf.

Lenin nam na zijn aankomst een buitengewoon voorzichtige houding in deze kwestie in. “De agrarische beweging,” zei hij op de 14de april, “is nog slechts toekomst, niet reeds een feit... Men moet echter met de mogelijkheid rekening houden, dat de boeren zich met de bourgeoisie verenigen.” Dit is geen toevallig geuite gedachte. Integendeel, Lenin herhaalt ze telkens weer, bij verschillende gelegenheden. Op het partijcongres laat hij zich op de 24ste april in zijn rede tegen de “oude bolsjewieken”, die hem ervan beschuldigden de boeren te onderschatten, aldus uit: “Een proletarische partij mag thans niet zijn verwachtingen op een belangengemeenschap met de boeren baseren. Wij strijden ervoor, dat de boeren aan onze kant komen, maar zij staan, tot op zekere hoogte bewust, aan de kant van de kapitalisten.” Hieruit blijkt overigens, hoever Lenin afstond van de theorie van de eeuwige belangenharmonie tussen proletariaat en boeren, welke de epigonen later aan hem toeschreven.

Terwijl hij met de mogelijkheid rekening hield, dat de boeren “als stand” nog als revolutionaire factor zouden optreden, bereidde Lenin zich niettemin in april op de slechtste van de twee mogelijkheden, nl. het hechte blok van grootgrondbezitters, bourgeoisie en brede boerenmassa’s, voor. “Thans de moezjiek voor zich te willen winnen,” zei hij, “betekent zich aan de genade van Miljoekov overgeven.” En hij maakt daaruit de conclusie: “Het zwaartepunt moet op de Sovjets van landarbeidersafgevaardigden gelegd worden.”

De meest gunstige van de beide mogelijkheden is echter werkelijkheid geworden. De agrarische beweging werd van een onzekere toekomst tot een feit en vertoonde slechts korte tijd, maar dan ook buitengewoon scherp, het overwicht van de feodale boerenverhoudingen over het kapitalistisch antagonisme. De Sovjets van landarbeidersafgevaardigden werden op slechts weinig plaatsen van betekenis, voornamelijk in de Baltische provincies. Daarentegen werden de landcommissies tot organen van de gehele boerenklasse, welke onder hun invloed van vredeskamers tot werktuigen van de agrarische revolutie gemaakt werden.

Het feit, dat de boerenklasse in haar geheel nog eenmaal, voor het laatst in de geschiedenis, in de mogelijkheid verkeert, als revolutionaire factor op te treden, bewijst tegelijkertijd zowel de zwakte van de kapitalistische verhoudingen in het dorp, alsook de kracht van deze. De burgerlijke economie heeft nog op lange na geen tijd gevonden, de middeleeuwse, op slavernij gebaseerde agrarische verhoudingen in zich op te nemen. Tegelijkertijd schreed echter de kapitalistische ontwikkeling zover voort, dat zij de oude vormen van grondbezit voor alle groepen in het dorp even ondragelijk maakte. De samenvoeging van adellijke eigendommen met boereneigendommen, niet zelden opzettelijk aldus geconstrueerd, dat de adellijke rechten een val voor de gehele dorpsgemeenschap werden; de verschrikkelijke verbrokkeling van de akkers; tenslotte het nieuwe antagonisme tussen grondgemeenschap en afzonderlijke kolonisten, – dit alles tezamen schiep de ondragelijke wirwar van agrarische verhoudingen, waaraan door partiële maatregelen langs wettelijke weg geen ontkomen was. De boeren beseften dit beter dan alle landbouwtheoretici. De levenservaring, die zich in de loop der generaties wijzigde, deed hen allen tot dezelfde conclusie komen: men moet de overgeërfde en verworven rechten op het land teniet doen, alle grensstenen omverwerpen en deze van historische overwoekeringen gezuiverde grond aan hen geven, die hem bewerken. Dit was de betekenis van de moezjiek-aforismen: het land behoort aan niemand, het land is van God, en in dezelfde zin interpreteerden de boeren ook het sociaalrevolutionair program van de socialisering van de grond. Er was hier, in tegenstelling tot de theorieën der narodniki, geen spoor van socialisme. De meest stoutmoedige agrarische revolutie overschreed op zich zelf niet de grenzen van de burgerlijke maatschappijorde. De socialisering, welke zogenaamd aan iederen werker “recht op land” zou verzekeren. was bij handhaving van onbeperkte marktverhoudingen klaarblijkelijk een utopie. Het mensjewisme critiseerde deze utopie vanuit burgerlijk-liberale gezichtshoek. Het bolsjewisme daarentegen legde die vooruitstrevend-democratische tendentie bloot, welke in de theorie der sociaal-revolutionairen een utopische formulering kreeg. Het blootleggen van de werkelijke historische betekenis van het Russisch agrarisch probleem is een van de grootste verdiensten van Lenin.

Miljoekov schreef, dat voor hem, als “socioloog en onderzoeker van de Russische historische ontwikkeling,” d.w.z. als mens, die vanaf een grote hoogte op de gebeurtenissen neerziet, “Lenin en Trotski een beweging vertegenwoordigen. welke veel dichter bij Poegatsjev, Rasin en Bolotnikov – de 17de en 18de eeuw van onze geschiedenis – staat dan bij de laatste woorden van het Europees anarchosyndicalisme.” Het korreltje waarheid, dat in deze bewering van de liberale socioloog vervat is – indien men althans het met de haren erbij gesleepte anarchosyndicalisme terzijde laat – richt zich niet tegen de bolsjewieken. maar veeleer tegen de Russische bourgeoisie, haar te laat komen. haar politieke onbeduidendheid. Het is niet de schuld van de bolsjewieken, dat de grootste boerenbewegingen van de afgelopen eeuwen niet tot een democratisering van de sociale verhoudingen in Rusland geleid hadden – zonder de leiding van de steden kan dit niet verwezenlijkt worden! – evenmin als het de schuld van de bolsjewieken is, dat de zogenaamde boerenbevrijding in het jaar 1861 door diefstal van gemene grond, slaafmaking van de boeren aan de staat en volkomen in standhouding van de standenordening voltrokken werd. Een ding is zeker: de bolsjewieken waren genoodzaakt, in de eerste helft van de 20ste eeuw datgene door te voeren, dat in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw niet doorgevoerd of zelfs niet begonnen was. De bolsjewieken moesten, voordat zij met hun eigen grote taak konden beginnen, de bodem zuiveren van het historisch afval van de oude historische klassen van vroeger eeuwen, een taak, waarvan zij zich in elk geval zeer nauwgezet kweten. Dit zal ook Miljoekov wel niet durven ontkennen.


[1] Mir betekent in het Russisch zowel “dorpsgemeente”, als “wereld”.