Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Doodstrijd van de monarchie

De dynastie viel bij de eerste schok als een rotte vrucht, voordat nog de revolutie tijd gehad had zich aan de verwezenlijking van haar meest nabijliggende doeleinden te zetten. Het beeld der oude regerende klasse zou niet volledig zijn, indien wij niet poogden te schetsen, hoe de monarchie het uur van haar val doorleefde.

De tsaar vertoefde in het hoofdkwartier, in Mohilew, waarheen hij zich placht te begeven, niet omdat men hem daar nodig had, maar om zich aan de Petrogradse beslommeringen te onttrekken. De historicus van het hof, generaal Doebenski, die zich bij de tsaar in het hoofdkwartier bevond, schreef in zijn dagboek: “Een stilleven is hier begonnen. Alles zal bij het oude blijven. Er is van hem (de tsaar) niets te verwachten. Slechts toevallige oorzaken van buiten af kunnen een verandering teweegbrengen.” Op de 24ste schreef de tsarina, zoals altijd in het Engels, naar het hoofdkwartier: “Ik hoop, dat men Doema-Kedrinski. (het gaat hier om Kerenski) zal ophangen voor zijn verschrikkelijke redevoeringen - dit is absoluut noodzakelijk (oorlogswet). En dat zal tot voorbeeld strekken. Allen snakken er naar en bidden je je standvastigheid te tonen.” Op 25 februari kwam er een telegram van de minister van oorlog binnen, dat er in de residentie stakingen en arbeidersonlusten uitgebroken waren, maar dat de vereiste maatregelen genomen waren; men behoefde niet bang te zijn voor iets ernstigs. In een woord: weer hetzelfde liedje!

De tsarina, die de tsaar steeds leerde niet toe te geven, beijvert zich ook nu standvastig te blijven. Op de 26ste telegrafeert zij met het klaarblijkelijk doel Nicolaas moed in de spreken: “In de stad heerst rust.” Maar in het telegram van de avond ziet zij zich reeds gedwongen te erkennen: “Het ziet er nid mooi uit in de stad.” In een brief schrijft zij: “Men moet ronduit aan de arbeiders zeggen, dat zij niet moeten staken en indien zij het toch doen, moet men hen voor straf naar het front zenden. Schietpartijen zijn in het geheel niet nodig, men heeft slechts orde nodig en men moet de arbeiders niet over de bruggen laten.” Waarlijk, men heeft niet veel nodig: alleen maar orde! En vóór alles, de arbeiders niet in het centrum laten; laat hen in woede en onmacht in hun arbeiderswijken stikken!

In de morgen van de 27ste februari rukte generaal Ivanov met een bataljon Georgiërs van het front naar de hoofdstad op; hij had dictatoriale volmachten, welke hij eerst na de bezetting van Tsarskoje Selo mocht bekend maken. “Men kan zich nauwelijks een minder geschikte persoon voorstellen,” schrijft generaal Denikin, die zich later zelf met militaire dictatuur bezig hield, in zijn memoires, “een oud en zwak man, die nauwelijks in een politieke situatie de weg wist en noch fysieke krachten, noch energie, noch wilskracht, noch strengheid bezat.” De keus was op Ivanov gevallen, gedachtig aan de eerste revolutie: elf jaren geleden had hij Kronstadt getemd. Deze jaren waren echter niet spoorloos voorbij gegaan: de temmers waren gebrekkig geworden, de getemden gegroeid. Aan het Noord- en Westfront werd bevel gegeven troepen gereed te houden voor de opmars naar Petrograd. Het is duidelijk, dat men meende vooreerst nog tijd genoeg te hebben. Ivanov zelf geloofde, dat alles goed en snel ten einde gebracht zou worden; hij had zelfs niet vergeten aan zijn adjudant bevel te geven in Mohilev levensmiddelen voor zijn kennissen in Petrograd in te kopen.

Op 27 februari, ’s morgens, zond Rodsjanko een nieuw telegram aan de tsaar, dat eindigde met de woorden: “Het uur is aangebroken, waarin over het lot van het vaderland en de dynastie beslist wordt.” De tsaar zei tot zijn kamerheer Frederiks: “Daar schrijft me die dikke Rodsjrvko weer allerlei onzin, waarop ik hem niet zal antwoorden.” Maar neen, het is ditmaal geen onzin! En men zal moeten antwoorden.

Tegen de middag van de 27ste komt in het hoofdkwartier een tijding van Chabalov over muiterijen in de Pavlovski-, Wolynski-, Litovski- en Preobrasjenski-regimenten binnen. Men verzoekt betrouwbare troepen van het front te zenden. Een uur later kornt een geruststellend telegram van de minister van oorlog: “De onlusten, die ’s morgens in sommige regimenten uitgebroken zijn, worden door de trouw gebleven compagnieen en bataljons op flinke en energieke wijze onderdrukt “...Ben vast overtuigd van een spoedig weerkeren van de rust...” Na zevenen ’s avonds bericht echter dezelfde Belapev reeds: “Het gelukt niet met de weinige trouwgebleven afdelingen de muiterij der troepen te onderdrukken.” Hij smeekt om een haastig sturen van werkelijk betrouwbare troepenafdelingen en wel in een sterkte die voldoende is “voor een gelijktijdig optreden in verschillende stadswijken.”

De ministerraad achtte die dag de tijd gekomen op eigen gezag de vermeende oorzaak van alle kwaad uit zijn midden te verwijderen: de half waanzinnigen minister van binnenlandse zaken Protopopow. Tegelijkertijd stelde generaal Chabalov het in het geheim door de regering opgestelde decreet in werking, krachtens hetwelk op allerhoogst bevel de staat van beleg over Petrograd werd afgekondigd. Op deze manier werd ook hier gepoogd water en vuur te verenigen, een niet doordachte, in ieder geval hopeloze poging. Het gelukte niet eens de plakkaten met de afkondiging van de staat van beleg in de stad aan te plakken: de burgemeester van de stad, Balk, bezat noch stijfsel, noch kwast. Deze autoriteiten konden in het algemeen niets meer plakken, want zij behoorden reeds tot het rijk der doden.

De voornaamste schim van het laatste tsaristische ministerie was de zeventigjarige vorst Golizyn, die vroeger zekere weldadige instellingen van de tsarina bestuurd had en door haar in de tijd van de oorlog en de revolutie tot regeringschef verheven was. Wanneer zijn vrienden deze man, die volgens de qualificatie van de liberalen baron Nolde “een goedmoedige Russische heer en oude zwakkeling” was, vroegen, waarom hij een zo moeitevol ambt aanvaard had, antwoordde Golizyn: “Om een aangename herinnering meer te hebben.” Dit doel heeft hij in ieder geval niet bereikt. Rodsjanko deelt over de bevindingen van de laatste Russische regering in die uren mee: Bij de eerste tijding van de opmars der massa’s naar het Mariinski paleis, waar de zittingen van het ministerie plaats hadden, werden onverwijld alle lichten in het gebouw gedoofd. De bestuurders van de staat wilden maar een ding: dat de revolutie hen niet zou opmerken. Het bleek echter slechts een gerucht, het kwam niet tot een overval, en toen men het licht weer aanstak, hurkte menig lid van de tsaristische regering “tot zijn eigen verwondering” onder de tafel. Welke herinneringen zij daar hebben opgedaan, wordt niet vermeld.

Maar ook de houding van Rodsjanko was klaarblijkelijk niet erg verheven. Na een moeilijk en vergeefs telefonisch gezoek naar de regering, belde de voorzitter van de Doema wederom vorst Golizyn op. Deze antwoordt: “Ik verzoek U U voor geen enkele aangelegenheid meer tot mij te wenden. Ik heb mijn ontslag genomen.” Bij dit antwoord liet Rodsjanko zich, naar zijn hem toegewijde secretaris vertelt, in zijn stoel vallen en bedekte zijn gezicht met beide handen... “Mijn God, hoe verschrikkelijk!... Geen regering... anarchie... bloed...,” en hij weende zacht. Bij het wegzinken van het seniele spook van de tsaristische macht voelde Rodsjanko zich ongelukkig, verlaten, eenzaam. Hoever was hij in dit uur verwijderd van de gedachte, dat hij morgen de revolutie zou “vertegenwoordigen"!

Het telefonisch antwoord van Golizyn is hieruit te verklaren, dat de ministerraad op de avond van de 27ste definitief zijn onmacht om de ontstane toestand meester te worden toegegeven en de tsaar aangeraden had, aan het hoofd van de regering iemand te stellen, die het algemene vertrouwen genoot. De tsaar antwoordde Golizyn: “Wat personenwisseling betreft, zo acht ik deze in de tegenwoordige omstandigheden niet toelaatbaar, Nicolaas.” Op welke omstandigheden wachtte hij dan nog? Tegelijkertijd eiste de tsaar, dat “de meest energieke maatregelen” tot onderdrukking van de muiterij getroffen zouden worden. Dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan.

De volgende dag, de 28ste, zinkt ook de razende tsarina de moed in de schoenen. “Concessies zijn nodig,” telegrafeert zij aan Nicolaas, “de stakingen duren voort. Vele troepen zijn naar de revolutie overgelopen. Alice.” De opstand van de gehele garde, van het gehele garnizoen, was nodig, om de Hessische beschermvrouwe van de alleenheerschappij te doen inzien, dat concessies nodig zijn. Nu begint het ook de tsaar duidelijk te worden, dat de “dikke Rodsjanko” hem geen onzin verteld heeft. Nicolaas besluit naar zijn familie te reizen. Het is mogelijk, dat de generaals van het hoofdkwartier, die zich een weinig onbehagelijk begonnen te voelen, hem in die richting dreven.

De trein van de tsaar reed aanvankelijk zonder incidenten. Zoals altijd, werd hij door politiedienaren en gouverneurs ontvangen. Verre van de wervelstorm van de revolutie, in zijn gewone waggon, omgeven door het gewone gevolg, raakte de tsaar klaarblijkelijk weder het gevoel van de naderende beslissing kwijt. Op de 28ste, ’s namiddags 3 uur, wanneer over zijn lot reeds door de loop der gebeurtenissen beslist is, zendt hij uit Wjasma een telegram aan de tsarina: “Heerlijk weer. Ik hoop, dat gij U goed en rustig voelt. Er zijn veel troepen van het front gezonden. Uw liefhebbende Niki.” In plaats van concessies, waarop de tsarina nu aandringt, zendt de liefhebbende tsaar troepen van het front. Maar ondanks het “heerlijke weer” zal de tsaar enige uren later in hoogst eigen persoon in de revolutionaire orkaan terechtkomen. De trein kwam tot het station Wisjera, verder lieten de spoorwegbeambten hem niet gaan: “De brug is verwoest.” Waarschijnlijk heeft het gevolg zelf deze uitvlucht verzonnen, om de toestand te verbloemen. Nicolaas probeert - of men probeert hem - met de Nikolajeskasche spoorweg over Bologoje te rijden. Ook hier liet men echter de trein niet passeren. Dit was duidelijker dan alle telegrammen uit Petrograd. De tsaar was afgesneden van het hoofdkwartier en kon zijn residentie niet bereiken. De revolutie zette met de eenvoudige spoorweg-“figuren” de koning schaak!

Generaal Doebenski, die de tsaar ook in de trein begeleidde, tekent in zijn dagboek op: “Iedereen is er zich van bewust, dat deze nachtelijke wending in Wisjera een historische nacht betekent... Het is mij volkomen duidelijk, dat de vraag van een constitutie beslist is; zij zal zeker ingevoerd worden... Allen spreken over niets anders dan dat men het met hen, met de leden van de Voorlopige Regering, eens moet worden.” Voor het op onveilig gezette sein, waarachter het doodsgevaar loert, zijn nu graaf Frederiks, vorst Bolgoroeki, hertog von Leuchtenberg, kortom alle hoge heren, voor een constitutie. Zij denken niet meer aan strijd. Men moet slechts onderhandelen, d.w.z. trachten opnieuw te bedriegen, evenals in het jaar 1905.

Terwijl de trein aldus rondzwierf zonder een weg te vinden, zond de tsarina het ene telegram na het andere aan de tsaar, in welke zij aandrong op zijn spoedige terugkeer. Zij kreeg echter de telegrammen van het telegraafkantoor terug met de aantekening met blauw potlood: “Verblijfplaats van de geadresseerde onbekend.” De beambten van de telegrafie konden de Russische tsaar niet vinden.

Regimenten met muziek en vaandels marcheerden naar het Taurisch paleis. De gardebezetting verscheen onder commando van grootvorst Kyril Vladimirovitsj, die, naar gravin Kleinmichel meedeelt, opeens een revolutionaire houding aannam. De wachtposten trokken zich terug. De hofhouding verliet het slot. “Wie zich redden kon, deed het,” schrijft Vyroebova in haar memoires. Groepen revolutionaire soldaten wandel de in het slot rond en bezichtigden alles met een onverzadelijke nieuwsgierigheid. Voordat de heren de vraag “Wat nu?” beantwoord hadden, had het volk het tsarenpaleis reeds in een museum veranderd.

De tsaar, wiens verblijfplaats onbekend is, keert terug naar Pskov, naar de staf van het Noordelijk front, welke onder commando van de oude generaal Roesski staat. Het ene voorstel na het andere wordt in het gevolg van de tsaar gedaan. De tsaar weifelt. Nog altijd rekent hij met dagen en weken, terwijl de revolutie reeds bij minuten telt.

De dichter Block karakteriseert de tsaar in de laatste maanden der monarchie als volgt: “Eigenzinnig, maar willoos, zenuwachtig, maar afgestompt tegenover alles, zijn geloof aan de mensheid verloren hebbend, geschokt, maar bedachtzaam in zijn woorden, was hij zichzelf niet meer meester. Hij begreep de toestand niet meer, nam verkeerde maatregelen en gaf zich volledig over aan hen, wie hij zelf macht gegeven had.” Hoe zullen de kenmerken van willoosheid en geschoktheid, van angst en wantrouwen in de laatste dagen van februari en de eerste dagen van maart nog sterker geworden zijn!

Nicolaas vermande zich nu eindelijk tot het zenden van een telegram aan de door hem gehate Rodsjanko - klaarblijkelijk is dit echter toch niet verzonden - waarin hij hem tot heil van het vaderland met de vorming van een nieuw ministerie belast, onder het voorbehoud de ministers van buitenlandse zaken, oorlog en marine zelf te benoemen. De tsaar kon nog met “hen” onderhandelen: er marcheerden immers “talrijke troepen” op tegen Petrograd!

Generaal Ivanov bereikte inderdaad ongehinderd Tsarskoje Selo: het spoorwegpersoneel had waarschijnlijk toch niet ertoe kunnen besluiten, het op een botsing met het bataljon Georgiërs te laten aankomen. In ieder geval erkende de generaal later, dat hij onderweg drie a viermaal gedwongen geweest was “vaderlijke dwang” op de in verzet komende soldaten uit te oefenen. Hij liet hen knielen. De plaatselijke autoriteiten verklaarden de “dictator” terstond na zijn aankomst in Tsarskoje Selo, dat een botsing tussen de Georgiërs en de troepen de tsarenfamilie in gevaar zou brengen. Men was eenvoudig bang voor zichzelf en ried de “executeur” aan, de terugreis te aanvaarden, zonder zelfs de troepen uit te laden.

Generaal Ivanov stelde aan de andere dictator, Chabalov, tien vragen, welke hem nauwkeurig beantwoord werden. Zij verdienen letterlijk geciteerd te worden:

Vragen van Ivanov. Antwoorden van Cizabalov.
1. Welke troepenafdelingen handhaven de orde en welke maken zich aan uitspatting schuldig? 1. Onder mijn bevel staan in het gebouw van de admiraliteit vier compagnieën van de garde, vijf eskadrons en honderdschappen, twee batterijen; alle overige troepen zijn naar de revolutionairen overgelopen of blijven volgens overeenkomst met deze neutraal. Afzonderlijke soldaten en groepjes trekken in de stad rond en ontwapenen officieren.
2. Welke stations worden bewaakt? 2. Alle stations zijn in handen der revolutionairen en worden door deze streng bewaakt.
3. In welke stadsdelen wordt de orde gehandhaafd? 3. De gehele stad is in de macht der revolutionairen, de telefoon werkt niet, de verbinding met de stadsdelen is verbroken.
4. Welke autoriteiten oefenen in deze stadsdelen de macht uit? 4. Kan ik niet beantwoorden.
5. Arbeiden de ministeries? 5. De ministers zijn door de revolutionairen gearresteerd.
6. Welke politiemacht staat momenteel tot uw beschikking? 6. Geen.
7. Welke technische en economische instellingen van defensie staan onder uw bevel? 7. Geen.
8. Welke voorraden proviand staan ter uwer beschikking? 8. Ik heb geen proviand tot mijn beschikking. Op 25 februari was er in de stad een voorraad van 5.600.000 poed meel.
9. Zijn er veel wapens. artillerieen oorlogsvoorraden in de handen van de rebellen gevallen? 9. Alle artilleriemateriaal is in handen van de revolutionairen.
10. Welke militaire autoriteiten en staven staan tot uw beschikking? 10. Tot mijn beschikking staat de chef van de districtsstaf persoonlijk; met de overige districtsleidingen ontbreekt iedere verbinding.

Na een zo ondubbelzinnige schildering van de toestand ging generaal Ivanov “er mee akkoord,” met zijn niet uitgeladen troepen naar het station “Dno” terug te keren. “Op deze manier,” concludeert een van de leidende personen van het hoofdkwartier, generaal Loekomski, “werd het commando van generaal Ivanov met zijn dictatoriale volmachten slechts tot een schandaal.”

Het schandaal had overigens een verborgen karakter, het ging onopgemerkt in de gebeurtenissen onder. De dictator zond, naar men mag aannemen, de levensmiddelen aan zijn kennissen in Petrograd en had een langdurig onderhoud met de tsarina: zij verwees naar haar zelfopofferend werk in de hospitalen en beklaagde zich over de ondankbaarheid van het leger en het volk.

Intussen komen er via Mohilev tijdingen naar Pskov, waarvan de een nog somberder dan de ander was. De in Petrograd achtergebleven persoonlijke lijfwacht van Zijne Majesteit, waarvan iedere soldaat afzonderlijk aan de tsarenfamilie met name bekend was en door haar vertroeteld werd, verschijnt in de Rijksdoema en vraagt verlof, om die officieren gevangen te nemen, die geweigerd hadden aan de opstand deel te nemen. De vice-admiraal Koerosj bericht, dat hij geen mogelijkheid ziet maatregelen te treffen, om de opstand in Kronstadt te onderdrukken, want hij kan voor geen enkele troepenafdeling instaan. Admiraal Nepenin telegrafeert, dat de Baltische vloot het Voorlopig Comité van de Rijksdoema erkent. De opperbevelhebber te Moskou, Mrosovski, bericht: “Het merendeel van de troepen is samen met de artillerie naar de revolutionairen overgelopen, in wier macht de stad zich nu bevindt. De burgemeester van de stad en diens personeel hebben zich uit het stadhuis verwijderd.” “Verwijderd” betekende: zij waren er vandoor gegaan.

Dit alles werd de 1ste maart ’s avonds aan de tsaar gemeld. Tot diep in de nacht werd over het voor en tegen van een verantwoordelijk ministerie gepraat. Eindelijk, om twee uur ’s nachts gaf de tsaar zijn toestemming. Zijn omgeving herademde opgelucht. Daar men het als vanzelfsprekend beschouwde, dat hiermee het probleem van de revolutie opgelost was, gaf men tegelijkertijd bevel de troepenafdelingen, welke tegen Petrograd opmarcheerden, om daar de opstand neer te slaan, naar het front terug te brengen. Roesski haastte zich, bij het schemeren van de morgen de heugelijke tijding aan Rodsjanko over te brengen. Maar het uurwerk van de tsaar liep erg achter. Rodsjanko, die in het Taurisch paleis reeds door democraten, socialisten, soldaten en arbeidersafgevaardigden in het nauw gebracht werd, gaf Roesski ten antwoord: “Wat gij voorstelt, is niet voldoende, de dynastie zelf staat op het spel... De troepen kiezen overal de zijde van de Doema en van het volk en eisen de troonafstand ten behoeve van de zoon onder regentschap van Michael Alexandrovitsj.” De troepen dachten er echter niet aan hetzij de zoon, hetzij Michael Alexandrovitsj te eisen. Rodsjanko schreef hier eenvoudig aan de troepen en aan het volk een leuze toe, waarmee de Doema nog altijd hoopte aan de revolutie een halt te kunnen toeroepen. Hoe het ook zij, de toestemming van de tsaar kwam te laat: “De anarchie nam zo’n omvang aan, dat ik (Rodsjanko) gedwongen was vannacht een Voorlopige Regering te benoemen. Het manifest kwam helaas te laat...” Deze vorstelijke woorden bewijzen, dat de voorzitter van de Doema intussen tijd gevonden had, de over Golizyn vergoten tranen te drogen. De tsaar las het onderhoud van Rodsjanko met Roesski en weifelde, las het nog eens over en wachtte af. Nu sloegen de legeraanvoerders echter alarm: de kwestie ging ook hen een beetje aan!

Generaal Alexejev hield gedurende de nacht een soort plebisciet onder de opperbevelhebbers van de verschillende fronten. Het is goed, dat moderne revoluties zich met behulp van de telegrafie voltrekken en dat zo de eerste bewegingen en reacties van de machthebbers op stroken papier voor de geschiedenis bewaard blijven. De onderhandelingen van de tsaristische veldmaarschalken in de nacht van 1 op 2 maart vormen een menselijk document zonder weerga. Moet de tsaar afstand doen of niet? De opperbevelebber van het Westfront, generaal Evert, wilde eerst belissen, nadat de generaals Roesski en Broessilov zich uitesproken zouden hebben. De opperbevelhebber van het Roemeense front, generaal Sacharov, verlangde, dat men hem eerst de besluiten van alle overige opperbevelhebbers zou mededelen. Na lang aarzelen verklaarde deze roemruchte strijder, dat zijn vurige liefde voor de vorst niet toeliet op zulk een “laag voorstel” in te gaan; niettemin beval hij de tsaar “wenend” aan, van de troon afstand te doen, “om nog gemenere insinuaties te vermijden.” Luitenantgeneraal Evert zette met klem de noodzakelijkheid van een capitulatie uiteen: “Ik neem alle maatregelen, opdat de berichten over de tegenwoordige toestand in de hoofdsteden niet in het leger doordringen, om de anders onvermijdelijke onlusten tegen te gaan. Middelen om de revolutie in de hoofdsteden tot staan te brengen zijn er niet.” De grootvorst Nicolai Nicolajevitsj smeekte van af het Kaukasisch front op zijn knieen de tsaar, de “eer” aan zich te houden en afstand van de troon te doen. Zo’n smeekbede kwam ook van de generaals Alexejev, Broessilov en van admiraal Nepenino Roesski bepleitte van zijn kant mondeling hetzelfde. Eerbiedig richtten de generaals zeven revolverlopen tegen de slapen van de verafgoden vorst. Uit angst het juiste ogenblik van een overeenstemming met de nieuwe macht voorbij te laten gaan en niet minder uit angst voor hun eigen troepen, gaven de legeraanvoerders, die er aan gewend waren hun stellingen te ontruimen, eensgezind aan de tsaar en opperste veldheer de raad: zonder strijd van het toneel te verdwijnen. Dit was nu niet meer het verre Petrograd. waartegen men, naar het scheen, troepen kon zenden, maar het was het front, waarvan men de troepen moest nemen.

Nadat de tsaar van dit bedenkelijk rapport kennis genomen had, besloot hij afstand te doen van de troon, die hij reeds niet meer bezat. Men stelde een telegram aan Rodsjanko op, dat in overeenstemming was met de situatie: “Geen enkel offer is er, dat ik niet tot heil en redding van het dierbare Moedertje Rusland zou brengen. lk ben derhalve bereid afstand te doen van de troon ten behoeve van mijn zoon, die tot zijn meerderjarigheid bij mij verblijf houdt, onder regentschap van mijn broeder, grootvorst Michael Alexandrovitsj Nicolaas.” Ook dit telegram werd echter niet afgezonden. daar de tijding kwam, dat de afgevaardigden Goetsjkov en Sjoelgin van de hoofdstad naar Pskov onderweg waren. Dit was een nieuwe aanleiding om de beslissing uit te stellen. De tsaar beval hem het telegram terug te geven. Klaarblijkelijk was hij bang te veel te bieden en wachtte hij nog steeds op geruststellende berichten, of liever gezegd, hij hoopte op een wonder. De tsaar ontving de beide afgevaardigden om twaalf uur in de nacht van 2 op 3 maart. Er geschiedde geen wonder en het was niet langer mogelijk, een beslissing te ontwijken. De tsaar verklaarde plotseling, dat hij niet meer kon scheiden van zijn zoon – welke troebele verwachtingen speelden hem daarbij door het hoofd? – en ondertekende de troonafstand ten behoeve van zijn broeder. Tegelijkertijd werden decreten aan de senaat betreffende de benoeming van vorst Lvov tot voorzitter van de ministerraad en van Nicolai Nicolajevitsj tot opperbevelhebber ondertekend. De familieangsten van de tsarina werden hiermee tevens bevestigd: de gehate Nicolasja kwam met de samenzweerders weer aan de macht. Goetsjkov meende in ernst, dat de revolutie het met de keizerlijke opperbevelhebber eens zou worden. Deze nam de benoeming eveneens voor goede munt op. Hij probeerde zelfs gedurende enige dagen bevelen te geven en op te wekken tot vervulling van de plichten tegenover het vaderland. De revolutie heeft hem echter pijnloos verwijderd.

Om de schijn op te houden, dat het besluit in vrijheid genomen was, werd het manifest van de troonafstand op ’s middags drie uur getekend, onder voorwendsel, dat het besluit van de tsaar, om van de troon afstand te doen, oorspronkelijk op dit uur genomen was. Maar het besluit van die dag, waarbij de troon aan de zoon en niet aan de broer overgegeven werd, was immers in de hoop op een gunstige wending feitelijk herroepen. Niemand herinnerde echter hieraan. De tsaar deed nog een laatste poging een houding aan te nemen tegenover de gehate afgevaardigden, die van hun kant de vervalsing van de historische daad, d.w.z. het volksbedrog, toelieten. De monarchie verdween van het toneel met behoud van haar stijl. Maar ook haar opvolgers bleven zich zelf trouw. Hun toegeeflijkheid beschouwden zij waarschijnlijk als grootmoedigheid van de overwinnaar tegenover de overwonnene.

Enigszins afwijkend van de overigens onpersoonlijke stijl van zijn dagboek schrijft Nicolaas op de 2de maart daarin: “ ’s Morgens kwam Roesski en las mij een zeer lang telefoongesprek met Rodsjanko voor. Volgens diens woorden was de toestand te Petrograd zodanig, dat een ministerie, bestaande uit leden van de Rijksdoema, onmachtig zou zijn iets te doen, want het zou door de sociaaldemocratische partij in de vorm van het arbeiderscomité bestreden worden. Mijn troonafstand was noodzakelijk. Roesski bracht dit gesprek in het hoofdkwartier over aan Alexejev en aan alle opperbevelhebbers. Om half één kwamen de antwoorden binnen. Ik heb tot deze stap besloten, om Rusland te redden en de troepen aan het front te houden. Ik stemde toe en uit het hoofdkwartier werd een ontwerp voor een manifest gezonden. ’s Avonds kwamen Goetsjkov en Sjoelgin uit Petrograd aan, met wie ik een onderhoud had en aan wie ik het ondertekende gewijzigde manifest overhandigde. Om een uur reisde ik somber gestemd uit Pskov weg; overal verraad, lafheid, bedrog.”

De verbittering van Nicolaas was, naar men zal moeten toegeven, niet geheel en al ongegrond. Op de 28ste februari had generaal Alexejev nog aan alle opperbevelhebbers getelegrafeerd: “Wij hebben allen de heilige plicht tegenover keizer en vaderland de troepen van het actief dienende leger trouw aan hun plicht en eed te doen blijven.” En twee dagen later riep Alexejev deze zelfde opperbevelhebbers van het leger op om de trouw aan hun “plicht en eed” te schenden. Er was niet een man in het opperbevel te vinden, die het voor zijn tsaar opnam. Allen haastten zich op het schip van de revolutie over te gaan, met het vaste vertrouwen daar behagelijke kajuiten aan te treffen. Generaals en admiraals namen de tsaristische onderscheidingstekenen af en staken rode strikken op. Later vertelde men slechts van een enkelen rechtschapen man, een corpscommandant, die bij het afleggen van de nieuwe eed aan hartverlamming stierf. Het staat echter niet vast, dat zijn hart van gekwetste vorstenliefde of uit een andere oorzaak brak. De burgerlijke waardigheidsbekleders behoefden reeds uit hoofde van hun positie niet meer moed te betoonen dan de militaire. Ieder redde zich, zo goed hij kon.

Het uurwerk van de monarchie liep echter niet gelijk met dat van de revolutie. Op de 3de maart bij zonsopgang wordt Roesski wederom aan de telefoon geroepen. Rodsjanko en vorst Lvov eisen het tsarenmanifest achter te houden, daar het wederom te laat gebleken is. De troonsbestijging van Alexej – zo melden de nieuwe heren ontwijkend zou men waarschijnlijk wel accepteren – wie? – de troonsbestijging van Michael daarentegen was volkomen onaannemelijk. Niet zonder ergernis betuigde Roesski zijn leedwezen erover, dat de afgevaardigden van de Doema, die gisteren hier vertoefden, niet voldoende op de hoogte geweest waren van het doel en de bestemming van hun reis. Maar ook de afgevaardigden vonden een uitvlucht. “Een soldatenmuiterij, als ik nog nooit gezien heb, laaide onverwacht voor allen op,” verklaarde de kamerheer aan generaal Roesski, alsof hij nooit in zijn leven iets anders gedaan had dan muiterijen aanschouwen. “Uitroeping van Michael tot keizer zou olie in het vuur zijn en zou een meedogenloze vernietiging ten gevolge hebben van alles, wat maar te vernietigen was.” Wat heeft het hen allen toch te pakken, hoe worden zij geschud, geschokt, rondgewenteld in de draaikolk!

De generale staf slikt zwijgend ook deze nieuwe gemene aanmatiging van de revolutie. Alleen Alexejev stort zijn hart uit in een telegrafisch bericht aan de opperbevelhebber: “De linkse partijen en de arbeidersafgevaardigden oefenen een sterke pressie op de voorzitter van de Doema uit; in de berichten van Rodsjanko mist men de nodige openhartigheid en oprechtheid.” De generaals misten in die uren alleen maar oprechtheid!

Maar ziet, daar heeft de tsaar er nog eens over gedacht. Bij zijn aankomst uit Pskov te Mohilev overhandigt hij aan zijn vroegere chef van de generale staf, Alexejev, met de bedoeling dit naar Petrograd te zenden, een vel papier met de bewilliging de troon aan zijn zoon af te staan. Deze oplossing leek hem toch we! de meest aannemelijke. Volgens het verhaal van Denikin ging Alexejev met het telegram weg... doch zond het niet af. Klaarblijkelijk achtte hij de twee manifesten, die reeds aan leger en vloot meegedeeld waren, voldoende. De ongelijke slingerbeweging ontstond, doordat niet alleen de tsaar en zijn raadgevers, maar ook de liberale Doemaleden langzamer dachten dan de revolutie.

Op de 8ste maart, vóór zijn definitieve afreis uit Mohilev, schreef de formeel reeds gevangen genomen tsaar een oproep aan de troepen, die met deze woorden eindigde: “Wie nu aan vrede denkt, wie vrede wenst, verraadt zijn vaderland, is een hoogverrader!” Dit was een hem door de een of ander ingegeven poging, om de beschuldiging van Duitsgezindheid aan de liberalen uit handen te slaan. De poging bleef zonder gevolgen: men durfde de oproep niet meer openbaar maken.

Zo eindigde een regering, die een onafgebroken aaneenschakeling van tegenslagen, ongeluk, onheil en misdaad was beginnend met de ramp op Chodynka tijdens de kroningsfeesten, via fusillade van stakers en opstandige boeren, via de Russisch-Japanse oorlog, via het verschrikkelijke neerslaan van de revolutie van 1905, via talloze terechtstellingen, strafexpedities en nationale pogroms, eindigend met de waanzinnige en infame deelname van Rusland aan de waanzinnige en infame wereldoorlog.

Na zijn aankomst in Tsarskoje Selo, waar hij samen met zijn familie in het kasteel gevangen gehouden werd, zei volgens de woorden van Vyroebova de tsaar zachtjes voor zich heen: “Er is geen gerechtigheid onder de mensen.” Intussen zijn deze woorden juist een onweerlegbaar bewijs van het feit dat er een historische gerechtigheid bestaat, al komt deze ook dikwijls te laat.

Een vergelijking van het laatste tsarenpaar der Romanovs met het Franse koningspaar uit de tijd der Grote Revolutie dringt zich als het ware vanzelf op. In de literatuur werd hierop reeds gewezen, doch slechts vluchtig en zonder uit deze vergelijking nadere gevolgtrekkingen te maken. De gelijkenis is intussen niet zo toevallig, als het op het eerste gezicht lijkt, en zij biedt waardevol materiaal voor gevolgtrekkingen. Terwijl zij door één en een kwart eeuw van elkaar gescheiden zijn, vormen tsaar en koning op bepaalde ogenblikken twee toneelspelers, die dezelfde rol spelen. Een passieve, sluwe, maar wraakzuchtige trouweloosheid vormen de meest in het oog springende eigenschappen van beiden, met dit onderscheid, dat deze bij Lodewijk achter een twijfelachtige goedhartigheid schuilging, terwijl zij bij Nicolaas omgangsvorm was. Beiden maakten de indruk van mensen, die onder hun werk gebukt gaan, maar die tevens niet geneigd zijn af te zien ook maar van het geringste van hun rechten, van welke zij geen gebruik kunnen maken. De dagboeken van beiden, welke zowel wat stijl, alsook wat het ontbreken van stijl betreft, op elkaar gelijken, laten een zelfde beklemmende leegheid van ziel zien.

De Oostenrijkse en de Duitse uit Hessen komen op hun beurt ook weer overeen. De koninginnen verheffen zich boven de koningen niet alleen wat hun fysieke, maar ook wat hun morele postuur betreft. Maria Antoinette is minder vroom dan Alexandra Feodorovna en, anders dan deze, verzot op plezier. Beiden haten evenzeer het volk, kunnen de gedachte aan concessies niet verdragen, staan op dezelfde manier wantrouwend tegenover de moed van haar echtgenoten en zien op deze neer, Antoinette met een vleug van verachting, Alexandra met medelijden.

Wanneer auteurs, die in aanraking gekomen waren met het Petersburgs hof, ons in hun memoires verzekeren, dat Nicolaas in goede herinnering zou zijn blijven voortleven, indien hij een particulier persoon geweest was, dan herhalen zij eenvoudig het oude cliché van het welwillend oordeel over Lodewijk XVI, waarmee zij ons echter noch uit historisch, noch uit psychologisch oogpunt veel wijzer maken.

Wij hebben reeds gehoord, hoe vorst Lvov zich boos maakte, toen hij tijdens de tragische gebeurtenissen van de eerste revolutie in plaats van een terneergeslagen tsaar een “lustig, monter kereltje in een frambozenrode kiel” aantrof. Zonder het te weten, had de vorst de mening van gouverneur Morris herhaald, die in het jaar 1790 in Washington over Lodewijk schreef: “Wat kan men verwachten van iemand, die in zijn toestand steeds goedsmoeds eet, drinkt, slaapt en lacht; van deze nette kerel, die lustiger is dan iemand ooit?”

Wanneer Alexandra Feodorovna drie maanden voor de val van de monarchie voorspelt: “Alles keert zich ten goede, de dromen van onze vriend beloven zoveel!”, herhaalt zij slechts Maria Antoinette, die een maand voor de val van het koningschap schrijft: “Ik voel nieuwe moed, en er is iets, dat mij zegt dat wij spoedig gelukkig zullen zijn en gered. In hun ondergang hebben beiden gulden dromen.

Enkele punt en van gelijkenis zijn vanzelfsprekend louter toevallig en hebben slechts belang als historische anecdoten. Veel belangrijker zijn die kenmerken welke door de reëele verhoudingen opgelegd of zelfs opgedrongen worden en welke een scherp licht op de verhouding tussen persoonlijkheid en objectieve historische factoren werpen.

“Hij kon niet willen - dit is de kenmerkende trek van zijn karakter,” zei een reactionair Frans historicus van Lodewijk. Deze woorden lijken als geschreven over Nicolaas. Beiden konden niet willen. Daarvoor konden beiden echter niet-willen. Wat hadden trouwens deze laatste vertegenwoordigers van een hopeloos verloren zaak eigenlijk nog kunnen “willen"?

“Hij hoorde gewoonlijk toe, glimlachte, maar slechts zelden besloot hij tot iets. Zijn eerste woord was in de regel neen,” Over wie gaat het hier? Wederom over Capet. Maar dan was toch eigenlijk het gehele optreden van Nicolaas een voortdurend plagiaat! Beiden gaan de afgrond tegemoet “met een over de ogen geschoven kroon.” Is het dan gemakkelijker, een afgrond, waaraan men toch niet ontkomen kan, met open ogen tegemoet te gaan? Wat zou er inderdaad veranderd zijn, indien zij de kroon achterover in de nek geschoven hadden?

Men zou de beroepspsychologen kunnen aanraden een boek van de parallelle uitlatingen van Nicolaas en van Lodewijk, van Alexandra en van Antoinette en van hun naaste omgeving over hen samen te stellen. Er zou geen gebrek aan materiaal zijn en het resultaat zou een buitengewoon leerzaam historisch bewijs van de materialistische psychologie zijn: gelijksoortige (natuurlijk niet gelijke) prikkels brengen onder gelijksoortige voorwaarden gelijksoortige reflexen teweeg. Hoe sterker de prikkel is, des te sneller overwint deze de individuele eigenaardigheden. De mensen reageren op kietelen verschillend, op gloeiend ijzer gelijk. Evenals de stoomhamer een kogel en een blokje gelijkelijk in een schijf verandert, zo worden onder invloed van al te grote en onafwendbare gebeurtenissen zelfs tegenstribbelende individualiteiten vervormd en verliezen zij hun oorspronkelijke kenmerken.

Lodewijk en Nicolaas waren laatstgeborenen van dynastieen, welke een stormachtig leven gehad hadden. Een zekere evenwichtigheid van de een en van de ander, de rust en “opgewektheid” in moeilijke ogenblikken, waren door opvoeding bijgebrachte uitingen van een gemis aan innerlijke krachten, van een zwakte der zenuwontladingen, van een armzaligheid der geestelijke bronnen. Beiden waren als morele castraten ontbloot van iedere fantasie en scheppingskracht, bezaten nog juist zoveel geest, om hun eigen trivialiteit te beseffen en koesterden een vijandige afgunst tegenover alles wat begaafd en veelbetekenend was. Beider lot was het een land te regeren tijdens ernstige binnenlandse crisissen en bij een revolutionair ontwaken van het volk. Beiden verzetten zich tegen het doordringen van nieuwe ideeen en de stormloop van vijandelijke machten. Besluiteloosheid, huichelarij en leugenachtigheid waren bij beiden minder de uitdrukking van persoonlijke zwakte dan veeleer van een volkomen onmogelijkheid om zich op de overgeërfde posities te handhaven.

En hoe stond het met de vrouwen? In meerdere mate nog dan Antoinette kwam Alexandra door haar huwelijk met de onbeperkte heerser van een machtig rijk tot een zo hoge positie, welke de stoutste dromen van een prinses, en dan nog wel van een zo provinciaalse als de Hessische, overtrof. Beiden waren geheel vervuld van hun hoge zending. Antoinette meer op frivole manier, Alexandra met protestantse huichelachtigheid, omgezet in de kerkelijk slavische taal. Tegenslagen van de regering en toenemende ontevredenheid van het volk brachten onverbiddelijk de fantastische wereld, welke deze fanatieke, maar eigenlijk toch slechts kleine kippenbreinen zich opgebouwd hadden, aan het wankelen. Vandaar de toenemende verbittering, de knagende vijandigheid tegenover een vreemd volk, dat zich niet voor hen had willen buigen; haat tegen ministers, die ook maar enigszins rekening wilden houden met deze vijandige wereld, d.w.z. met het land zelf; vervreemding zelfs van het eigen hof en eeuwig gekrenkt zijn door de echtgenoot, die de in de bruidstijd gewekte verwachtingen niet in vervulling had doen gaan.

Historici en biografen van de psychologische school zoeken en ontdekken niet zelden zuiver persoonlijke en toevallige dingen daar, waar slechts een breking van grote historische krachten in een persoon plaats heeft. Dit is dezelfde zienswijze als die van de hovelingen, die in de laatste Russische tsaar een geboren pechvogel zagen. Hij zelf geloofde eveneens, dat hij onder een ongunstig gesternte geboren was. In werkelijkheid kwamen zijn tegenslagen voort uit de tegenstellingen tussen de oude doeleinden, die zijn voorvaderen hem nagelaten hadden, en de nieuwe historische omstandigheden, waarin hij geplaatst was. Wanneer de ouden zeiden, dat Jupiter hem van het verstand beroofde, die hij vernietigen wilde, spraken zij in hun bijgeloof uit, wat het resultaat van diepgaande historische waarnemingen is. De woorden van Goethe “Vernunft wird Unsinn” houden dezelfde gedachte in van de onpersoonlijke Jupiter der historische dialectiek, die overleefde historische instellingen van hun zin berooft en de verdediging van deze tot een mislukking doemt. De tekst van de rollen der Romanovs en der Capets was door de loop van het historisch drama gedicteerd. Aan de acteurs werd hoogstens de schakering in de vertolking overgelaten. De tegenspoed zowel van Nicolaas, als van Lodewijk lag niet in hun persoonlijke horoscoop, maar in de historische horoscoop van de standenmonarchie. Vóór alles waren zij laatstgeborenen van het absolutisme. Hun morele nietigheid, die voortkwam uit hun epigonendom, gaf hieraan een buitengewoon funest karakter.

zou kunnen tegenwerpen: indien Alexander III minder gedronken had, zou hij veel langer geleefd hebben, de revolutie zou dan met een volkomen andersgeaarde tsaar in confict gekomen zijn en een vergelijking met Lodewijk XVI zou men niet kunnen maken. Deze tegenwerping raakt echter en wij hierboven schreven in het geheel niet. Het was immers niet onze bedoeling de betekenis van de persoonlijkheid in de loop van het historisch proces of de betekenis van het toevallige in het persoonlijke weg te cijferen. Men moet alleen de historische persoonlijkheden met al hun eigenaardigheden niet als een enkele samenstelling van psychologische trekken nemen, maar als een uit bepaalde maatschappelijke voorwaarden gesproten en op deze reagerende levende werkelijkheid. Evenals een roos niet ophoudt te geuren, omdat een bioloog aantoont met welke bestanddelen uit de grond en de atmosfeer zij zich voedt, berooft ook het blootleggen van de maatschappelijke wortels van een persoonlijkheid deze niet van haar aroma of van haar stank.

De hierboven geopperde veronderstelling van een langere levensduur van Alexander III kan er juist toe bijdragen hetzelfde probleem van de andere kant te belichten. Wij willen eens veronderstdlen, dat Alexander III in het jaar 1904 niet tot een oorlog met Japan overgegaan was. Hierdoor zou de eerste revolutie uitgesteld zijn. Tot op welk tijdstip? Het is mogelijk, dat de revolutie van 1905, d.w.z. de eerste krachtproef, de eerste deuk in het absolutistisch stelsel, eenvoudig een inleiding tot de tweede, de republikeinse, en tot de derde, de proletarische revolutie zou zijn geweest. Hieromtrent zijn echter slechts min of meer interessante veronderstellingen mogelijk. Het is in elk geval niet voor bestrijding vatbaar, dat de revolutie niet uit het karakter van Nicolaas II voortgekomen is en dat niet Alexander III haar doeleinden verwezenlijkt heeft. Het is voldoende eraan te herinneren, dat nergens en nooit de overgang van feodaal tot burgerlijk regime zich zonder gewelddadige schokken voltrokken heeft. Gisteren zagen wij dit nog in China, heden nemen wij het in Indië waar. Het enige, dat men zeggen kan, is, dat de ene of de andere politiek van een monarchie, de ene of de andere persoonlijkheid van een monarch de revolutie kan verhaasten of vertragen en een stempel druktten op haar uiterlijk verloop.

Met welk een woedende en onmachtige hardnekkigheid probeerde het tsarisme in de allerlaatste maanden, weken en dagen van zijn bestaan nog zich te handhaven, terwijl de zaak reeds hopeloos verloren was. Wanneer het Nicolaas zelf aan wil ontbrak, verhielp de tsarina dit gebrek. Raspoetin was het werktuig tot beëvloeding voor een clique, die vol vertwijfeling streed uit zelfbehoud. Zelfs naar deze beperkte maatstaf gemeten gaat de persoon van de tsaar op in een groep, die een brok van het verleden en van de laatste stuiptrekkingen daarvan vormde. De politiek van de regering in Tsarskoje Selo tegenover de revolutie bestond uit de acties van een ten dode opgejaagd en afgemat roofdier. Indien men in de steppe met een snelrijdende automobiel een wolf lange tijd vervolgt, bezwijkt het dier eindelijk en blijft het uitgeput liggen. Indien men echter probeert het een halsband om te doen, zal het trachten u te verscheuren of althans te kwetsen. Blijft het dier ook iets anders over in zijn toestand?

Ja, meenden de liberalen. In plaats van terechtertijd een overeenkomst aan te gaan met de bevoorrechte bourgeoisie en op die manier de revolutie af te wenden – zo luidt de aanklacht van het liberalisme tegen de laatste tsaar – weigerde Nicolaas hardnekkig iedere concessie, weifelde zelfs in de allerlaatste dagen, reeds onder de valbijl, waar iedere minuut telde, marchandeerde met het noodlot en liet zo de laatste mogelijkheid ongebruikt voorbijgaan. Dit klinkt alles zeer overtuigend. Het is alleen maar jammer, dat het liberalisme, dat zulke feilloze middelen wist om de monarchie te redden, zulke middelen niet voor zichzelf vond.

Het zou onzinnig zijn te beweren, dat het tsarisme nooit en onder geen enkele omstandigheid concessies gedaan had. Het heeft ze gedaan, voor zover zijn zelfbehoud het eiste. Na de nederlagen in de Krim voerde Alexander II een gedeeltelijke bevrijding van de boeren door en een reeks liberale hervormingen op het gebied van de Zemstvo, de justitie, de pers, het onderwijs enzovoort. De tsaar zelf verklaarde toentertijd, dat het richtsnoer van zijn hervormingen was: de boeren van boven af te bevrijden, opdat zij zich niet van onderop zouden bevrijden. Onder de druk van de eerste revolutie gaf Nicolaas II een partiële constitutie. Stolypin maakte een einde aan de gemene eigendom der boeren, om het gebied der kapitalistische krachten te verruimen. Al deze hervormingen hadden voor het tsarisme echter slechts betekenis in zoverre de gedeeltelijke concessies het geheel, d.w.z. de grondslagen van de standenmaatschappij en van de monarchie zelf, onaangetast lieten. Zodra de gevolgen van de hervormingen deze grenzen dreigden te overschrijden, week de monarchie onverwijld terug. Alexander II pleegde in de tweede helft van zijn regering diefstal aan de hervormingen van de eerste helft. Alexander III ging nog verder op de weg der contrahervormingen. Nicolaas II aanvaardde in oktober 1905 een terugtocht tegenover de revolutie, ontbond daarna herhaaldelijk de door hem zelf in het leven geroepen Doema en deed, zodra de revolutie verlamd was, een staatsgreep. In het verloop van driekwart eeuw – als men rekent vanaf de hervormingen van Alexander II – voltrekt zich een nu eens verborgen, dan weer openlijke strijd der historische machten, die ver uitgaat boven de persoonlijke eigenschappen van afzonderlijke tsaren en die eindigt met de val der monarchie. Slechts in het historisch karakter van dit proces is de plaats van afzonderlijke tsaren, hun karakters en “biografieën” te bepalen.

Ook de meest absolute van alle despoten lijkt bitter weinig op een “vrije” persoonlijkheid, die willekeurig zijn stempel op de gebeurtenissen drukt. Steeds is hij slechts de gekroonde agent van de bevoorrechte klassen, welke de maatschappij naar haar beeld vormen. Zolang deze klassen hun zending nog niet geheel vervuld hebben, staat ook de monarchie vast en is zij zeker van zich zeif. Zij beschikt dan over een betrouwbaar machtsapparaat en over een onbeperkte keus van medewerkers, omdat de meest bekwame mensen nog niet naar het kamp van de vijand overgelopen zijn. De vorst kan dan persoonlijk of door middel van zijn gunstelingen de drager van grote en vooruitstrevende historische doeleinden worden. Anders echter, wanneer de zon van de oude maatschappij definitief onder begint te gaan: van organisatoren van het nationale leven worden de bevoorrechte klassen dan tot een parasitaire woekering; met het verlies van haar leidende functie verliezen zij het bewustzijn van haar zending en het geloof aan haar krachten; de ontevredenheid met zich zelf zetten zij om in een ontevredenheid met de monarchie; de dynastie wordt geïsoleerd; de kring van mensen, die haar tot het einde toe toegedaan zijn, wordt kleiner; haar niveau daalt; de gevaren nemen echter intussen toe; de nieuwe krachten dringen op; de monarchie boet aan bekwaamheid tot enig scheppend initiatief in, zij verdedigt zich, strijdt, aanvaardt de terugtocht - haar handelingen krijgen het automatisch karakter van primitieve reflex en. Ook de half-aziatische despotie der Romanovs ontkwam niet aan dit lot.

Indien men het in doodstrijd liggend tsarisme om zo te zeggen in verticale doorsnede beschouwt, verschijnt Nicolaas als de spil van een clique, welker wortels teruggaan tot in het verleden, dat hopeloos verdoemd is. In horizontale doorsnede van de historische monarchie gezien is Nicolaas de laatste schakel van een dynastieke keten. Zijn naaste voorvaderen, die in hun tijd eveneens behoorden tot de, hoewel grotere collectiviteiten van de sippe, de standen en de bureaucratie, hebben verschillende middelen en methoden van bestuur beproefd, om het oude sociale regime te behoeden voor het dreigend lot en hebben niettemin aan Nicolaas een chaotisch rijk nagelaten, in welks innerlijk de revolutie rijpte. Indien hem nog een keus gelaten was, dan was dit slechts tussen de verschillende wegen van ondergang.

Het liberalisme droomde van een monarchie naar Engels model. Heeft het parlementarisme aan de Theems zich dan langs vreedzame evolutionaire weg ontwikkeld? Of is het misschien de vrucht van het “vrije besluit” van een zelfstandigen vorst? Neen, het is ontstaan als besluit van een strijd, die eeuwen duurde en waarin een van de koningen zijn hoofd op het keerpunt van de geschiedenis moest laten.

De hier gemaakte historisch-psychologische vergelijking tussen de Romanovs en de Capets kan men met succes uitbreiden tot het Engelse koningspaar uit de tijd van de eerste Engelse revolutie. Karel I vertoonde in wezen dezelfde trekken, als die, welke de memoireschrijvers en historici min of meer terecht aan Lodewijk XVI en Nicolaas II toeschrijven. “Karel blijft passief,” schrijft Montague, “gaf toe, waar hij toch geen tegenstand had kunnen bieden. Hij nam, hoezeer tegen zijn zin, zijn toevlucht tot misleiding en wist noch populariteit, noch vertrouwen te winnen.” “Hij was niet dom,” zegt een ander historicus van Karel Stuart, “maar het ontbrak hem aan karaktersterkte... Een noodlottige rol in zijn leven speelde zijn vrouw Henriette van Frankrijk, de zuster van Lodewijk XIII, die van de idee en van het absolutisme nog dieper doordrongen was dan Karel...”

Wij willen bij de schildering van dit derde – in chronologische volgorde eerste – koningspaar, dat door de nationale revolutie verpletterd werd, niet verder in details afdalen. Hier zij slechts opgemerkt, dat ook in Engeland de haat zich voornamelijk richtte tegen de koningin als Franse en paapse, die beschuldigd werd van gekonkel met Rome, van een samenzwering met de opstandige Ieren en van intriges aan het Franse hof.

Intussen had Engeland echter eeuwen tot zijn beschikking. Het was de pionier van de burgerlijke beschaving. Het ging niet onder het juk van andere naties, integendeel, het hield veeleer deze onder zijn juk. Het buitte de gehele wereld uit. Dit verzachtte de inwendige tegenstellingen, hoopte conservatisme op, verschafte overvloed en bestendige reserves in de vorm van een parasitaire klasse van lords, van de monarchie, van het Hogerhuis en van de staatskerk. Tengevolge van de historisch buitengewoon bevoorrechte ontwikkeling van het burgerlijke Engeland is het tegelijk elastisch conservatisme uit de instellingen overgegaan in de zeden.

Verscheidene continentale filisters van het slag van de Russische professor Miljoekov of van de austromarxist Otto Bauer hebben tot op de huidige dag niet opgehouden daarover in vervoering te geraken. Maar thans juist, nu Engeland, overal op de wereld in het nauw gebracht, de laatste hulpbronnen uit zijn vroegere bevoorrechte positie opmaakt, verliest zijn conservatisme de vroegere elasticiteit en komt, zelfs in de gedaante van de Labourpartij, tot de meest onmatige reacties. Tegenover de Indische revolutie weet de “socialist” Macdonald geen andere method en te vinden dan die, welke Nicolaas II tegenover de Russische revolutie toepaste. Men moet blind zijn am niet te zien, dat Engeland sterke revolutionaire schokken tegemoet gaat, waarbij de overblijfselen van zijn conservatisme, zijn wereldheerschappij en zijn huidige staatsmachinerie spoorloos zullen ondergaan. Even slecht en evenzeer met blindheid geslagen als in zijn tijd Nicolaas bereidt Macdonald deze schokken voor. Zoals wij zien, is ook dit geen slechte illustratie van het vraagstuk van de rol van de “vrije” persoonlijkheid in de geschiedenis!

Hoe zou echter Rusland met zijn vertraagde ontwikkeling, als achterhoede van alle Europese volken, met zijn schraal economisch fundament, een “elastisch conservatisme” der maatschappijvormen – klaarblijkelijk in overeenstemming met de behoeften van het professoraalliberalisme en diens linkse schakering, het reformistisch socialisme – geschapen hebben? Rusland was te lang achtergebleven, – en toen het wereldimperialisme het in zijn greep vatte, was het gedwongen, zijn politieke geschiedenis in een zeer samengedrongen bestek te doorlopen. Indien Nicolaas aan het liberalisme tegemoet gekomen was en Stürmer door Miljoekov vervangen had, zou het verloop der gebeurtenissen naar de vorm, maar niet naar zijn wezen enigszins anders geworden zijn. Indertijd immers had Lodewijk deze weg juist bewandeld in het tweede tijdvak van de revolutie, doordat hij de gironde tot de regering riep. Dit heeft echter noch Lodewijk, noch later de gironde voor de guillotine behoed. De opgehoopte sociale tegenstellingen moesten tot uitbarsting komen en met hun uitbarsting het opruimingswerk voltooien. Tegen de stormloop van de volksmassa’s, welke haar beledigingen en plagerijen, haar vernederingen, hartstochten, verwachtingen, illusies en doelstellingen eindelijk tot uiting gebracht hadden, konden de combinaties van de monarchie en van het liberalisme slechts een tijdelijke betekenis hebben en hoogstens de volgorde der gebeurtenissen, misschien ook hun aantal, maar niet de totale ontwikkeling van het drama en nog minder de onverbiddelijke ontknoping hiervan beïnvloeden.