Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

IV. Het productie- en reproductieproces van de arbeidskracht

Een steeds veranderend proces

We stelden in voorgaand hoofdstuk vast dat de ethisch-morele factor niet alleen van essentieel belang is in de kapitalistische productiewijze, maar dat hij tegelijkertijd de waarde van de arbeidskracht stabiliseert, zodat steeds nieuwe behoeften hun intrede doen in het reproductieproces. Volledigheidshalve kunnen we zeggen dat dit zonder twijfel ook geldt voor het productieproces van nieuwe arbeidskrachten, dat in grote mate een kopie is van het reproductieproces – de nieuwe arbeidskrachten worden niet in een andere maatschappij gevormd – en dat net zo goed nieuwe behoeften opneemt.

Dat betekent dus dat beide processen voortdurend in beweging zijn, voortdurend veranderen, en dat het mogelijk is in die verandering grote fasen te onderscheiden.

We stelden ook vast dat het loonniveau functie is van krachtsverhoudingen (zodat het zelfs buiten de objectieve limieten kan treden). Aangezien de burgerlijke klasse de macht – economisch en politiek – controleert, zal in de regel de arbeidersklasse eerder in een ongunstige dan in een gunstige krachtsverhouding staan. Ook die factor zal een rol spelen in de historische fasen van het reproductieproces.

De rol van het klassenbewustzijn en de klassenoplossingen

Zeer nauw verbonden met de krachtsverhoudingen tussen arbeidersklasse en burgerij, is het klassenbewustzijn van de arbeidersklasse. Maar we kunnen deze factor in het reproductieproces ook afzonderlijk beschouwen.

Het ontdekken van nieuwe behoeften, en het voldoen ervan, kan op meerdere wijzen plaatsgrijpen. De rijkdom van de kapitalisten, in vergelijking met de – relatieve – armoede van de arbeidersklasse, maakt dat op het vlak van het ontdekken of scheppen van behoeften, de burgerlijke klasse steeds een of meer passen voor is op de arbeidersklasse.

Logischerwijze zou een arbeidersklasse die haar mogelijkheden ziet toenemen om de kwaliteit van haar reproductieproces op te voeren, zich aan die burgerlijke klasse gaan spiegelen. Zij zou zich dus richten op die behoeften die de burgerlijke klasse wel, en zij nog niet gerealiseerd heeft. Dat is zo tot op zekere hoogte.

Maar daar waar de burgerlijke klasse geatomiseerd is, in feite niets meer is dan een vat vol tegenstellingen, een verzameling van tegenstanders die trachten een modus vivendi te vinden om niet ten onder te gaan, daar heeft de arbeidersklasse een klassenbewustzijn ontwikkeld dat daarvan sterk verschilt. Gewoon om samen te werken op het bedrijf, om samen te hokken in homogene buurten, om samen te strijden voor haar rechtmatige eisen, heeft de arbeidersklasse een solidariteitsgevoel ontwikkeld dat veel fundamenteler is dan de solidariteit onder de kapitalisten.

Wanneer de burgerij de neiging heeft de nieuwe behoeften individueel te bevredigen, zal de arbeidersklasse regelmatig naar collectieve behoeftebevrediging streven: openbaar vervoer, kinderkribben, aan- en verkoopcoöperatieven... Daarmee heeft zij aan de problematiek van de behoeftebevrediging dikwijls een eigen, nieuwe dimensie gegeven, die echter niet altijd gerealiseerd kon worden. De burgerlijke klasse stimuleert geen collectieve oplossingen. Zij slaagt er veelal in hen te ondermijnen. Zij slaagt erin haar eigen individualistische ideologie aan de arbeidersklasse op te dringen, zodat deze laatste voortdurend heen en weer geslingerd wordt tussen haar eigen klassenoplossingen en de opgedrongen burgerlijke oplossingen. Ook dat verklaart het dikwijls halfslachtig karakter van de collectieve voorzieningen.

Uit dat bewustzijn om collectieve oplossingen te zoeken, is onder meer de sociale zekerheid gegroeid.

Maar zij vormt een bijzondere vorm van collectieve oplossing: zij is een combinatie van collectivisme in de financiering en individualisme in de uitvoering, en draagt die dualiteit mee tot in alle consequenties.

Reproductieproces, reproductievoorwaarden en reproductiewijze

Om die dualiteit van de sociale zekerheid ten volle te begrijpen, is het handig het begrip reproductieproces in 2 elementen te laten uiteenvallen.

In de eerste plaats is er het ganse mechanisme dat betrekking heeft op het scheppen van de voorwaarden om de reproductie mogelijk te maken: met andere woorden, hoe verwerft de arbeidskracht de nodige financiële middelen om zich te kunnen reproduceren? Dit mechanisme zullen we omschrijven als het scheppen van de reproductievoorwaarden, en het omvat dus problemen als loon, objectieve basis van het loon, loonverschillen, collectieve factoren zoals de sociale zekerheid, e.d.; kortom: alle elementen die betrekking hebben op wat in de burgerlijke economie de verdeling en herverdeling van het nationaal inkomen heet.

Tweede element van het reproductieproces is de reproductiewijze: de concrete manier waarop de reproductie verloopt, of de aanwending van de middelen om de reproductie werkelijkheid te maken. In burgerlijk economische terminologie: de besteding van het nationaal inkomen.

Reproductie van de arbeidskracht en van de arbeidersklasse

Tot hiertoe spraken we steeds over het productieproces van nieuwe arbeidskrachten en over het reproductieproces van bestaande arbeidskrachten. Ook al werkten we met “maatschappelijke standaards”, gemiddelden waarrond de realiteit zich beweegt, toch was het een vrij individuele benadering. Het reproductieproces werd sterk op de individuele arbeidskracht betrokken.

We hebben dit bewust gedaan. We wezen er vroeger reeds op dat de klassieke marxistische terminologie het begrip “productieproces van nieuwe arbeidskrachten” niet kent, maar daarentegen spreekt van “reproductieproces van de arbeidersklasse”: de generatiegewijze heropbouw van de som van de arbeidskrachten van de arbeidersklasse.

Maar de arbeidersklasse heeft zich in de loop van de geschiedenis niet zomaar gereproduceerd. Generatiegewijze zien we een nieuwe klasse ontstaan, die kwantitatief én kwalitatief verschilt van de voorgaande, en meestal – we mogen dat toegeven want dat komt op het actief van de arbeidersklasse zelf – in gunstige zin van de voorgaande verschilt. Die verschillen zijn niet marginaal.

Naargelang de historische periodes, zijn de opeenvolgende generaties arbeiders hetzij kwantitatief, hetzij kwalitatief, sterk gewijzigd. Daar waar vroeger de kwalitatieve veranderingen vrij beperkt waren – ook de arbeiderszoon trad in het voetspoor van zijn vader, terwijl de dochter dezelfde fabriek instapte als de moeder – waren er enorme kwantitatieve verschillen: de proletarisatie op grote schaal van de plattelandsbevolking en van grote delen van middenstand en ambachtslui. Vandaag is die kwantitatieve groei in sterke mate afgenomen, maar is de kwalitatieve samenstelling van de opeenvolgende generaties des te frappanter ... en niet alleen van de opeenvolgende generaties, vermits nu reeds volop kwaliteitsveranderingen plaatsgrijpen binnen één generatie.

Elke generatie van de arbeidersklasse is wel degelijk een andere generatie geworden, en ook al wordt de klasse als verschijnsel daarbij steeds weer gereproduceerd, voor de arbeidskrachten die haar samenstellen is de opleiding een productieproces geweest.

Die definitie van het productieproces van nieuwe arbeidskrachten gaat echter wel voorbij aan een factor die in het begrip “reproductie van de klasse” wel aanwezig was: de cyclische reproductie van de bestaande arbeidersklasse voor zover de individuele reproductie daarin tekortschiet. Om de individuele reproductie mogelijk te maken, moeten de arbeiders erin slagen hun arbeidskracht te verkopen. En dat is niet steeds het geval: werkloosheid, ziekte, invaliditeit en dergelijke, beletten die individuele arbeiders te werken. En toch moet de reproductie doorgaan.

Aangezien het hier duidelijk om een probleem gaat van klassereproductie, leek het ons aangewezen, het reproductieproces te splitsen in twee onderscheiden deelprocessen: het individueel reproductieproces en het collectief reproductieproces. Met dit laatste bedoelen we dan de wijze waarop de arbeidersklasse als klasse haar reproductie realiseert, op het ogenblik dat de individuele reproductiemogelijkheden geblokkeerd worden. Dat de sociale zekerheid daarin centraal staat, hoeft geen betoog.

Drie historische fasen

Uitgaande van de begripsomschrijving ontwikkeld in het voorgaande, kunnen we drie historische fasen onderscheiden in het reproductieproces.

Een periode, waarin de prijs die de arbeiders ontvangen voor hun arbeidskracht rond het objectief minimum schommelt, waardoor uiteindelijk – hoogstens – het individueel reproductieproces gewaarborgd is, met alle risico’s daaraan verbonden. De productie van nieuwe arbeidskrachten is daarbij voortdurend in het gedrang en kan slechts opgelost worden door middel van de bundeling van krachten in het gezin – de vrouwenarbeid – en door drastische beperking van de “productietijd” door kinderarbeid. We kunnen deze reproductiesituatie voornamelijk in de 18e en 19e eeuw situeren.

In een volgende periode breidt het reproductieproces zich ook tot het collectieve vlak uit. De prijs voor de arbeidskracht valt uiteen in middelen die de individuele reproductie toelaten, die daarnaast het collectief reproductieproces min of meer waarborgen, en uiteindelijk een productieproces van nieuwe arbeidskrachten mogelijk maken, op constante schaal – de klasse reproduceert zich dus kwalitatief en kwantitatief op een vrijwel stabiel peil. Deze situatie doet zich voor in de periode tussen de 2 wereldoorlogen, en in de eerste naoorlogse jaren, en we zouden ze als de fase van “vermaatschappelijkte reproductie” kunnen kenmerken.

Recenter krijgen we dan een derde historische fase, waarin we zouden kunnen spreken van “uitgebreide vermaatschappelijkte reproductie”. Hierin is de prijs van de arbeidskracht op zodanige wijze opgedreven dat niet alleen het individueel en het collectief reproductieproces relatief gewaarborgd is, maar dat het ook mogelijk wordt de arbeidersklasse “uitgebreid” te reproduceren: op kwalitatief (en kwantitatief) hoger niveau.

Het spreekt vanzelf dat dit min of meer arbitraire fasen zijn: afgebakend omwille van hun bruikbaarheid. In de praktijk zullen we uiteraard eerder mengvormen ontmoeten, en kenmerken van volgende fasen zijn ongetwijfeld reeds embryonaal aanwezig in voorgaande fasen. Het onderscheid dat we maakten ligt niet in de aan- of afwezigheid van een kenmerk, maar in het antwoord op de vraag: is dat kenmerk algemeen voor die periode ... of eerder uitzonderlijk?

Om de ware aard van de sociale zekerheid te achterhalen, zullen we elk van de grote periodes even van naderbij bekijken. Daarbij is het belangrijk dat deze zich eerder onderscheiden op het vlak van de reproductievoorwaarden, dan op het vlak van de reproductiewijze.