Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Uit het voorwoord bij de eerste druk (1970)

Om het verschijnsel revolutie te begrijpen zullen we het eerst moeten onderscheiden van een zogenaamde normale toestand van een maatschappij, die dan gekarakteriseerd zou worden door afwezigheid van revolutie. Daar immers revolutie per definitie neerkomt op een verandering, plotseling als een aardbeving, zou afwezigheid van revolutie gedefinieerd kunnen worden óf als een toestand van geleidelijke verandering, óf als een toestand van stabiliteit en evenwicht. Zowel sociologen als cultureel antropologen hebben meestal gewerkt met een maatschappelijk model waarin stabiliteit en evenwicht overheersen. Als echter een maatschappij in wezen wordt beschouwd als een structurele eenheid waarin de verschillende verschijnselen van sociaal leven worden geïnterpreteerd als functies van een systeem in evenwicht, is het wel moeilijk om je voor te stellen hoe daarin ooit een revolutionaire verandering zou kunnen optreden. Als alle sociale processen, ook wanneer zij de vorm aannemen van een conflict of disharmonie, per definitie worden gezien als functies van een bestaand sociaal systeem, dan wordt de mogelijkheid van sociale verandering gereduceerd tot kleine wijzigingen binnen die bestaande maatschappelijke structuur. Grotere sociale veranderingen, die een fundamentele wijziging van de hele maatschappelijke structuur inhouden, worden dan gebeurtenissen buiten de maatschappelijke orde en kunnen bijgevolg niet in sociologische termen worden verstaan, die uitsluitend zijn aangepast aan een structureel type van analyse.

Daarom loopt iedere poging om het verschijnsel revolutie te benaderen in termen van structurele en functionele sociologie uit op het zoeken naar de kwadratuur van de cirkel.

Het wordt makkelijker het fenomeen van de revolutie (cataclysmische verandering) in te passen, als men evolutie (geleidelijke verandering) als de normale toestand van menselijke maatschappijen beschouwt. Als de maatschappij wordt opgevat als een entiteit in voortdurende beweging, is het veel makkelijker te begrijpen dat bepaalde processen in bepaalde omstandigheden versneld kunnen worden, op zo’n manier dat er plotseling een stroomversnellend element wordt toegevoegd aan het doorlopend proces van voortdurende vernieuwing. Als de kiemen van revolutionaire verandering door de socioloog kunnen worden ontdekt in het weefsel van elke maatschappij, dan zal hij niet langer het spoor bijster zijn als hij revolutie tegenkomt als een periodiek en soms zelfs als een beslissend fenomeen in de geschiedenis der mensheid. Omdat sociologen in het verleden in het algemeen nu eenmaal weinig belangstelling hadden voor evolutie, moet er een type sociologie ontwikkeld worden dat beter geschikt is voor een analyse van menselijke maatschappijen in termen van evolutie en algehele dynamische verandering.

We leven inderdaad in een periode van de geschiedenis, waarin revolutie eenvoudig niet langer kan worden genegeerd, zelfs niet door sociologen! In de laatste paar jaren is revolutie hét onderwerp van de dag geworden. Hoewel de meeste ontwikkelde landen van vandaag in historisch perspectief gezien zèlf producten van revolutie zijn, zijn ze gemeenlijk op weg om hun revolutionaire erfenis te verloochenen. De gevestigde orde wordt niet graag herinnerd aan haar revolutionair verleden, behalve als een soort legitimatie van de bestaande structuur.

Maar revolutie klopt nu in grote delen van de wereld op de deur en herinnert de ‘Old Established Forces’ (om een term te gebruiken die ex-president Sukarno van Indonesië heeft uitgevonden) aan de groeiende ontevredenheid en afvalligheid in de wereld. Op zijn minst twee continenten Azië en Afrika – zijn de schouwtonelen van voortdurende onrust. De 750 miljoen mensen van China, nog niet tevreden met twee grote revoluties in de eerste helft van deze eeuw, zijn bezig hun proletarische ‘Culturele Revolutie’ op te voeren, die de unieke verschijning van een ‘revolutie binnen een revolutie’ heeft gebracht – in een betekenis die verschilt van de wijze waarop Régis Debray deze term gebruikt – in plaats van een Thermidor-achtige consolidatie die gewoonlijk het naspel van revoluties pleegt te zijn. In Azië ten zuiden van China gist het van onrust. De heldhaftige revolutionaire worsteling van Vietnam zal misschien eens worden geëvenaard door een nog grotere revolutie in India – de boerenopstand in Naxalbari (Bengalen) in 1967 was mogelijk pas het begin.

In zogenaamd ‘Latijns’ Amerika waart het spook van Che Guevara rond en verspreidt de lessen van de Cubaanse revolutie, maar ook die van de Guatemalteekse contrarevolutie, overal waar maar de bodem er rijp voor is. Onder de jonge negers in de stedelijke sloppen van de Verenigde Staten wordt ‘Black Power’ (wat betekent een revolutie in optima forma) een slogan die een duidelijke aantrekkingskracht uitoefent. Zelfs onder de jonge blanke Amerikanen, die ernstig ontevreden zijn over de tegenwoordige stand van zaken, is een beweging ontstaan, de SDS (Students for Democratic Society) die communisme als ouderwets en openlijke revolutie als de oplossing van alle tegenwoordige kwalen schijnt te beschouwen.

Mijn eigen levenservaring heeft me diep doordrongen van de uitzonderlijke betekenis van revolutie als menselijk verschijnsel – en tegelijkertijd ook van de onwil van ontwikkelde, intelligente mensen om toe te geven dat waar zij getuige van zijn, een gebeurtenis is van ingrijpende en blijvende betekenis voor de maatschappij waarin zij leven.

Als kind leefde ik met mijn ouders in St. Petersburg (Leningrad), en werd geconfronteerd met de Russische Revolutie van 1917. Iedereen, die behoorde tot de kring waarin mijn ouders leefden, was ervan overtuigd dat de bolsjewistische Oktoberrevolutie maar een tijdelijke ontsporing was, een soort nonsens die heus niet lang kon duren. ‘De beschaafde wereld’ zou niet dulden dat een groot land als Rusland geknecht werd door een ‘troep bandieten’. Een periode van zes maanden was wel het uiterste dat de leden van de haute bourgeoisie aan de nieuwe machthebbers bereid waren te geven. Dan zou buitenlandse interventie wel een eind maken aan die anarchie...

Zo groot was de blindheid van hen die profiteerden van de bestaande stand van zaken – en van de buitenlandse diplomatieke missies, wier contacten ook grotendeels beperkt waren tot leden van de tsaristische heersende elite – dat zij zich de mogelijkheid van een opkomst van een totaal andere maatschappelijke structuur, waarin de maatschappelijke hiërarchie zou worden onderste boven gekeerd, niet konden voorstellen.

Toen ik voor een tweede keer in mijn leven getuige was van een revolutie – de Indonesische nationalistische van 1945 – had ik mijn lesje geleerd. De overweldigende meerderheid van de Hollanders, pas losgelaten uit de Japanse kampen waar zij gedurende de Tweede Wereldoorlog geïnterneerd waren geweest, was overtuigd toen de Indonesische Republiek werd uitgeroepen kort na de Japanse nederlaag, dat ‘deze nonsens niet lang kon duren’. De geallieerde troepen zouden wel gauw een eind maken aan dit ‘Japanse maaksel’ en de koloniale geschiedenis zou weer in staat zijn nadat ‘de orde zou zijn hersteld’ haar loop te hernemen ongeveer waar zij was afgebroken na de invasie der Japanners in Nederlands Indië in 1942. Het denkbeeld dat het Nederlandse koloniale rijk ten ondergang gedoemd was en dat geen ‘politionele acties’ de loop van de revolutie zouden kunnen tegenhouden, kwam zelfs bij veel van de bestgeschoolde en meest verlichte Nederlanders niet op. Ik herinner me een gesprek in Jakarta met Lt. gouverneur-generaal Van Mook vlak na zijn terugkeer uit Australië, waar hij de in Londen gevestigde Nederlandse regering in ballingschap had vertegenwoordigd. Van Mook besprak met mij en nog een paar anderen de situatie op Java. Nadat ik eind augustus 1945 mijn interneringskamp had verlaten, woonde ik meer dan een maand in Jakarta en mijn ervaringen te midden van de naoorlogse chaos als een Rode Kruis-vertegenwoordiger maakten, dat ik deze Indonesische Revolutie als een hoogst ernstige zaak zag. Maar Van Mook wees dat idee luchtig af. ‘Tien scheepsladingen voedsel en textiel uit Australië en de hele Javaanse bevolking zal naar de havens stromen om de schepen te lossen. Dat zal ’t eind zijn van de opstand.’

Een maand later was hij althans overtuigd dat de revolutie inderdaad een ernstige zaak was – en dat hij Sukarno, de President van die ‘eigengemaakte’ Republiek, die door de Hollandse publieke opinie nog steeds als een Japanse marionet werd beschouwd, moest ontmoeten.

Op dezelfde manier als de mensen om mij heen de betekenis van revoluties, zelfs als zij er midden in leefden, steeds miskenden, zo zijn ook sociologen totnogtoe in overgrote meerderheid in gebreke gebleven, zich met dat sociale kernverschijnsel bezig te houden. Hun vooroordeel ten gunste van stabiliteit en harmonie verblindt hen zozeer, dat – precies als degenen, die de macht bezitten, in een revolutionaire toestand een volslagen blindheid vertonen voor wat om hen heen gebeurt – ook zij erin falen de volle betekenis van revoluties te peilen.

Wat ik nu in mijn hoofd heb met het schrijven van dit boek, is te trachten een sociologische theorie te ontwikkelen waarin twee soorten verschijnselen – revolutie en evolutie – volledige erkenning krijgen.
Het is niet mijn bedoeling eenvoudigweg nog weer een titel te voegen bij de omvangrijke bibliografie over revolutie. Het gezichtspunt van waaruit ik dit verschijnsel wil benaderen is dat van de sociologie.

Er is een school die in zekere zin ‘sociologisch’ genoemd zou kunnen worden, waarin revolutie als een essentieel element in de historie is ingebouwd: de marxistische. Al ben ik zeker door de marxistische denkbeelden beïnvloed en al ben ik er veel aan verschuldigd zoals zonder twijfel iedere sociale wetenschapsman van de tweede helft van de twintigste eeuw dat is, vaak zonder het te weten of toe te geven – beschouw ik mij toch niet als marxist in de geijkte zin. Mijn aanpak is niet uitsluitend gebaseerd op een analyse in termen van elkaar bestrijdende politieke klassen. Ik tracht zekere aspecten van de structurele benadering, die zo karakteristiek is voor de ‘Westerse’ sociologie, te combineren met een meer dynamische analyse waarin sociale conflicten als wezenlijke elementen van iedere sociale structuur zijn ingebouwd.

Door de sociologische theorie te dynamiseren, zonder nochtans haar positieve bijdrage tot begrip van de menselijke samenleving te verwerpen, hoop ik in staat te zijn, de sociologie meer te doen aansluiten op de meest dringende vraagstukken van deze tijd. De sociologie die ontstaan is en verder uitgewerkt in de eerste helft van deze eeuw, in een deel van de wereld dat toen een zekere stabiliteit had bereikt, was hoofdzakelijk erop berekend om een maatschappij in evenwicht te analyseren. Door nu haar grootste aandacht te richten op samenlevingen buiten het geïndustrialiseerde Westen, zou zij er een nieuwe dimensie bij kunnen winnen door zich te ontwikkelen tot een sociologie van een Wereld in Beweging.

De tekst van dit boek is oorspronkelijk in het Engels geschreven, en de eindredactie dateert van eind 1969. Terwijl nog besprekingen met uitgevers over een Engelstalige editie aan de gang waren bleek in de loop van 1970 de uitgeverij Van Gennep bereid een Nederlandse uitgave te verzorgen.

Een groot deel van de vertaling is van de hand van mijn vrouw; zonder haar steun zou dit boek nooit hebben kunnen verschijnen. Zonder die steun zou ik misschien zelfs nooit tot enig creatief wetenschappelijk werk zijn gekomen.