Aristocratie
(lett. : het bestuur van de besten)

= in de enge betekenis thans synoniem voor adelstand. Deze was de stand der grootgrondbezitters, die in de Middeleeuwen en tot aan de industriële en burgerlijke revoluties (18e en 19e eeuw) de economische en politieke macht bezat. Geleidelijk brokkelde deze af, door de opkomst van een handelsbourgeoisie (in de steden), door de centralisatie van de macht bij één adellijke familie (de koningen) en door de burgerlijke revoluties die de derde stand (= stedelijke burgerij) naar voren schoven. Als individuen wisten de edellieden zich vaak te handhaven als grootgrondbezitters (speculatie) of door zich in te schakelen in de bourgeoisie (grootaandeelhouders in naamloze vennootschappen).

= in een bredere betekenis synoniem voor de bovenste lagen van de maatschappij, d.w.z. de bevolkingslagen die de economische en politieke macht bezitten en die het maatschappelijk leven bepalen (de mode, sociale gedragingen e.d.). Vele leden van de bourgeoisie en zelfs uit de arbeidersklasse (vnl. uit de kaders) zetten er alles op om tot deze “elite” door te dringen (typisch voorbeeld: toekennen van adeltitels!).

(zie ook: aliënatie – klassenstrijd)

MWBEL