Economische cyclus
(lett.: periodische beweging)

De kapitalistische economie is gebaseerd op het winstbejag. De schommelingen van de gemiddelde winstvoet in de productie en de distributie bepalen de concrete toestand van de kapitalistische economie. Hierbij stellen wij periodisch weerkerende stijgingen en dalingen van de bedrijvigheid vast. Deze zijn onderling afhankelijk van elkaar (-> conjunctuur).

De voornaamste fasen van de cyclische beweging zijn:

HERSTEL (“expansie”, “hausse”): de vraag naar goederen is hoger dan het aanbod. Hierdoor beginnen de prijzen en de winsten te stijgen. De fabrieken die de vorige crisis overleefd hebben, beginnen opnieuw te produceren.

HOOGCONJUNCTUUR (“boom”, “piek”): alle beschikbare kapitalen worden door de stijgende winstvoet naar handel en industrie getrokken. De nieuwe investeringen gebeuren in een hoog tempo, oude bedrijven en machines worden snel vervangen. De productie en de afzet stijgen verder, zodat de winstvoet nog verhoogt. Nog meer kapitaal wordt aangetrokken.

CRISIS (“contractie”): door de steeds grotere investeringen begint het aanbod de vraag te overtreffen, m.a.w. de productie is groter dan de afzet. Een aantal goederen kan niet meer verkocht worden, zelfs met prijsdalingen. De voorraden groeien aan (= overproductie). De productie moet drastisch beperkt worden; dit gebeurt door faillissementen, bedrijfssluitingen (“sanering” of “rationalisatie”) en massale afdankingen van personeel.

LAAGCONJUNCTUUR (“depressie”, “economische inzinking”): slechts de bedrijven met de gunstigste productiviteitsvoorwaarden werken verder, met een lagere winstvoet. De werkloosheid handhaaft zich op een hoog niveau. De uitgaven voor consumptiegoederen zijn daardoor zeer laag. De investeringen zijn beperkt door de ongunstige vooruitzichten en de lage winstvoet. De consumptiegoederen, vooral niet-duurzame – zoals voeding en kleding – blijven echter afzet vinden; de mensen moeten blijven eten en zich kleden. Daardoor worden de voorraden in deze sectoren langzaam van de hand gedaan. (Vaak gaat men over tot vernietiging van voorraden of tot aanwending voor andere doeleinden).

Hierdoor ontstaat een grotere vraag naar goederen, m.a.w. de afzet wordt groter dan de productie. De prijzen en winsten stijgen opnieuw. Het economisch herstel begint (zie eerste fase).

NB. Deze economische cycli kunnen wij ook in een enkele sector terugvinden (vb. textiel; automobiel; ijzer en staal).

MWBEL