Idealisme
(van ideaal = voorstelling van het volmaakte, een voorbeeld voor het menselijk streven)

a. Volkse betekenis = ijver, overtuiging voor een ideaal (tegengestelde = egoïsme, pragmatisme);

b. Filosofie = niet de stof, maar de idee, de geest is de oorsprong van al het bestaande. De stoffelijke wereld is een product van het bewustzijn, de belichaming van de geest (tegengestelde = realisme of het benadrukken van de werkelijkheid van de dingen zelf; voor de marxisten = materialisme).

c. Het objectief idealisme (vb. Plato, Hegel) maakt het bewustzijn zelfstandig tot een objectief wezen (zoals een god, een wereldgeest, een absolute idee), dat de stoffelijke wereld geschapen heeft. Het objectief idealisme geeft toe dat de materie, de natuur, enz. buiten en onafhankelijk van het bewustzijn bestaat.

d. Het subjectief idealisme (vb. Berkeley, Hume) maakt het bewustzijn van de mens volledig los uit zijn verband met de stoffelijke wereld en beweert dat alleen het subjectief bewustzijn bestaat (- de werkelijkheid wordt teruggebracht tot de idee die de mens er zich van vormt -). Dit subjectief idealisme wordt door de marxisten bestreden omdat het enerzijds in strijd is met de studie van de dierlijke evolutie (- de zintuigen zijn door de wisselwerking tussen de organen en de omgeving gevormd en geperfectioneerd -) en omdat het anderzijds in strijd is met de vooruitgang van de wetenschappen (- de mens kent zijn wereld, hij leert alle geheimen kennen).

MWBJD 1969