Werkloosheid

Een werkbekwame persoon in de actieve leeftijd (= na de school en voor de pensioenleeftijd) die geen werk heeft, noemt men een werkloze. De uitwendige oorzaken hiervan zijn verschillend.

SEIZOENWERKLOOSHEID: deze neemt af en toe naargelang van de goede of slechte weersomstandigheden. Enkele seizoengevoelige sectoren zijn het toerisme, de landbouw en de bouwnijverheid.

TOEVALLIGE WERKLOOSHEID: ontstaat door een toevallige onderbreking der werkzaamheden (vb. door een technische storing in de fabriek of in de energievoorziening).

CONJUNCTURELE WERKLOOSHEID: in elke periode van laagconjunctuur ontstaat er een grotere werkloosheid: niet alle productiekrachten worden benut, integendeel, zeer veel menselijke energie wordt verspild (-> economische cyclus).

STRUCTURELE WERKLOOSHEID: werkloosheid tengevolge van de onvoldoende uitbouw van nijverheid, diensten, e.d. Deze werkloosheid is dus eigen aan de economische toestand van bepaalde streken, zelfs ganse landen (vb. Spanje, Griekenland) (-> onderontwikkeling, pendel).

Sluitingen van bedrijven veroorzaken natuurlijk eveneens werkloosheid. Ingeval van hoogconjunctuur of met een aangepaste reconversiepolitiek kunnen deze werklozen vaak opgevangen worden. Eenvoudig is dit nochtans niet, zeker niet in streken met een tamelijk eenzijdig gerichte, verouderde industrie (vb. kolenmijnen in Wallonië; textielindustrie in het Gentse).

Verder doorgedreven mechanisatie en automatisatie schakelen bovendien nog vele werkkrachten uit... Vooral de weinig geschoolde en de oudere werknemers moeten het ontgelden: zij zijn niet meer aangepast aan de moderne technieken; zij kunnen het hogere arbeidsritme niet meer volgen.

Als wij de statistieken bestuderen, stellen wij het volgende vast
- hoe ouder een arbeider wordt, hoe groter zijn kansen zijn om werkloos te worden en te blijven. Het kapitalistisch regime stoot diegenen uit die niet meer kunnen ‘volgen’, die een ‘last’ vormen voor het bedrijf. De sociale gevolgen van deze opvattingen zijn overduidelijk;
- hoe minder geschoold een arbeider is, des te vlugger wordt hij werkloos (vooral ingevolge conjuncturele werkloosheid, bij sluiting van bedrijven of modernisatie);
- ondanks vorige vaststellingen bemerken wij in de laatste tijd een hoge graad van werkloosheid onder de jonge geschoolden in praktisch alle geïndustrialiseerde westerse landen.

De diepere oorzaken van de werkloosheid zijn o.i. onafscheidelijk verbonden aan het kapitalistisch regime, nl. de anarchie (geen planning van de productie en van de productiekrachten) en aan het winstbejag (geen gebruik maken van trager werkende personen e.d.: zij zouden de productiekosten verzwaren!). Het kapitalisme heeft bewezen, niet blijvend te kunnen instaan voor de volledige tewerkstelling. Zelfs in perioden van hoogconjunctuur en ondanks de oorlogseconomie blijven steeds grote groepen arbeidskrachten werkloos, vooral ouderen en werklieden met mindere arbeidsgeschiktheid. Het neokapitalisme zoekt niet naar een sociaal verantwoorde oplossing, nl. een aangepaste tewerkstelling met lager arbeidsritme voor de oudere en zwakkere, blijvend-werklozen. Men stelde lapmiddelen in de plaats, die door de ganse gemeenschap moeten gedragen worden (vergoedingen die geen menswaardig bestaan toelaten).

Enkel een socialistische staat kan dergelijke oplossing bieden, omdat hij niet op winstbejag berust maar op de bevrediging van de menselijke behoeften (het recht op arbeid wordt grondwettelijk en feitelijk erkend).

MWBEL