De verdieping van de algemene crisis van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog


De Tweede Wereldoorlog en de tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme. Lenin had wetenschappelijk voorspeld dat na de Eerste Wereldoorlog andere oorlogen zouden volgen, die werden veroorzaakt door de tegenstellingen van het imperialisme. “Het is voor iedereen duidelijk”, zei hij na de beëindiging van de oorlog van 1914 – 1918, “dat een nieuwe soortgelijke oorlog onvermijdelijk is, als de imperialisten en de bourgeoisie aan de macht blijven.”[84]

De verdeling van de invloedssferen tussen de imperialistische landen, voortkomend uit de Eerste Wereldoorlog, was nog minder duurzaam dan de verdeling zoals die was vóór de oorlog. Het aandeel van Engeland en Frankrijk aan de industrieproductie van de wereld verminderde aanzienlijk, hun posities op de kapitalistische wereldmarkt werden slechter. De Amerikaanse monopolies, die zich tijdens de oorlog enorm hadden verrijkt, breidden hun productiecapaciteit uit en namen in de kapitalistische wereld de eerste plaats in wat betreft de kapitaalexport. Duitsland, dat in de Eerste Wereldoorlog een nederlaag had geleden, bouwde zijn zware industrie met behulp van Amerikaanse en Engelse leningen weer snel op en eiste spoedig een herverdeling van de invloedssferen. Japan begon de agressie tegen China. Italië maakte aanspraak op verschillende koloniale bezittingen van andere landen.

Daardoor leidde de werking van de wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van de kapitalistische landen in de periode na de Eerste Wereldoorlog tot een hevige verstoring van het evenwicht binnen het kapitalistische wereldstelsel. Opnieuw splitste de kapitalistische wereld zich in twee vijandelijke kampen, hetgeen leidde tot de Tweede Wereldoorlog.

De Tweede Wereldoorlog, die werd voorbereid door de krachten van de internationale imperialistische reactie, werd ontketend door het blok van de fascistische staten, Duitsland, Japan en Italië. De heersende kringen van de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk, die de agressie van het Duitse fascisme en het Japanse imperialisme op de Sovjet-Unie probeerden te richten, verleenden de agressors alle mogelijke steun en moedigden hen met alle middelen aan tot het ontketenen van de oorlog. Deze oorlog was van de kant van Duitsland en zijn bondgenoten een veroverings- en roofoorlog. Van de kant van de Sovjet-Unie en de andere volkeren die het slachtoffer waren geworden van de fascistische overval, was het een rechtvaardige oorlog, een bevrijdingsoorlog.

Wat de omvang van de oorlogshandelingen betreft, de getalsterkte van de strijdkrachten en de omvang van de toegepaste krijgstechniek, het aantal offers aan mensenlevens en de omvang van de vernietigende materiële waarden, heeft de Tweede Wereldoorlog de Eerste ver overtroffen. Vele landen van Europa en Azië leden kolossale verliezen aan mensenlevens en reusachtige materiële schade. De directe oorlogskosten van de staten die deelnamen aan de oorlog bedroegen rond de 1.000 miljard dollar, de verwoestingen die door de oorlog werden veroorzaakt niet eens meegerekend. De economie en de cultuur van vele volkeren van Europa en Azië leden geweldige verliezen door de roofzuchtige manier waarop de Duitse fascisten en de Japanse bezetters huishielden.
De oorlog leidde tot de verdere ontwikkeling van het staatsmonopoliekapitalisme. De door de oorlog bepaalde maatregelen van de burgerlijke staten die volledig onderworpen waren aan de monopolies, hadden tot doel om de financiersmagnaten te verzekeren van maximale monopoliewinsten. In hun voordeel waren maatregelen als de verdeling onder de grote monopolies van miljardenorders voor bewapening tegen bijzonder gunstige voorwaarden, de overdracht van staatsbedrijven aan de monopolies tegen spotprijzen, de verdeling van schaarse grondstoffen en arbeidskrachten in het belang van de grootste bedrijven, de gedwongen sluiting van honderden en duizenden kleine en middelgrote bedrijven of hun onderwerping aan enkele grote bedrijven van de bewapeningsindustrie.
De uitgaven voor de bewapening van de oorlogvoerende kapitalistische landen werden gefinancierd door belastingen, leningen en uitgiften van papiergeld. In de jaren 1943 en 1944 verslonden de belastingen in de belangrijkste kapitalistische landen (de Verenigde Staten, Engeland, Duitsland) ongeveer 35 % van het nationale inkomen. De inflatie veroorzaakte een enorme prijsstijging. De verlenging van de werkdag, de militarisering van de arbeid, de belastingverhoging en de verhoging van de kosten van het levensonderhoud, de sterke daling van het consumptieniveau, dat alles bij elkaar betekende een nog grotere uitbuiting van de arbeidersklasse en de brede massa’s van de boeren.
De monopolies vergaarden tijdens de oorlog fabelachtige winsten. Zelfs volgens de te lage officiële opgaven stegen de winsten van de Amerikaanse monopolies van 3,3 miljard dollar in 1938 tot 17,2 miljard dollar in 1941, 21,1 miljard dollar in 1942, 25,1 miljard dollar in 1943 en 24,3 miljard dollar in 1944. Ook de monopolies van Engeland, Frankrijk, het fascistische Duitsland, Italië en Japan maakten reusachtige winsten. Gedurende de oorlog en de naoorlogse jaren nam de economische en politieke almacht van de monopolies en hun onderdrukkingsmacht in de kapitalistische landen nog verder toe. Vooral de omvang van activiteiten van de Amerikaanse monopolies breidde zich uit, zoals de staaltrust, het chemieconcern van Du Pont, de autofabrieken General Electric enzovoort. Het concern General Motors bijvoorbeeld bezit thans 102 fabrieken in de Verenigde Staten en 33 fabrieken in twintig andere landen; in deze bedrijven werken rond een half miljoen arbeiders.


De Tweede Wereldoorlog eindigde met de volledige vernietiging van de fascistische staten door de strijdkrachten van de landen van de anti-Hitlercoalitie. De beslissende rol daarbij speelde de Sovjet-Unie, die de cultuur, de vrijheid, de onafhankelijkheid en in het algemeen het bestaan van de volkeren van Europa redde van de fascistische onderdrukkers. De Grote Vaderlandse Oorlog van de Sovjet-Unie toonde de kracht en de macht van de eerste socialistische staat ter wereld, toonde de geweldige superioriteit van het socialistische maatschappelijke stelsel en haar staatsbestel.

De oorlog veroorzaakte een verdere verzwakking van het kapitalistische wereldstelsel. Elk van de beide kapitalistische coalities, die elkaar tijdens de oorlog bestreden, hoopte de tegenstander te vernietigen en de wereldheerschappij te verkrijgen. Daarin zochten ze de uitweg uit de algemene crisis. Beide kapitalistische groeperingen rekenden op de ondergang of op een aanzienlijke verzwakking van de Sovjet-Unie in de loop van de oorlog en op de uitschakeling van de arbeidersbeweging in de imperialistische moederlanden en de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën. De Verenigde Staten streefden ernaar om Duitsland en Japan als de gevaarlijkste concurrenten uit het zadel te werpen, zich meester te maken van de afzetmarkten en de grondstoffenbronnen in de wereld en de wereldheerschappij te veroveren.

De heldhaftige strijd van het Sovjetvolk, de economische en militaire kracht van de Sovjet-Unie evenals de opleving van de anti-imperialistische nationale bevrijdingsbeweging in Europa en Azië vernietigden de plannen van de imperialisten. In plaats van tot de vernietiging of de verzwakking van de Sovjet-Unie, leidde de oorlog tot haar versterking en tot de groei van haar internationale autoriteit. In plaats van tot de verzwakking of vernietiging van de revolutionaire beweging, leidde de oorlog ertoe dat nog meer landen zich losmaakten van het kapitalistische stelsel. De nederlaag van de fascistische agressors was een aansporing voor de krachten van de bevrijdingsbewegingen in Europa en Azië. “Onder de nieuwe voorwaarden, vooral tengevolge van de beslissende rol van de Sovjet-Unie in deze oorlog, werd het mogelijk dat een hele reeks van landen die zich in de naoorlogse periode van de kapitalistische weg hadden afgekeerd een nieuwe weg insloegen, de weg van de vestiging en ontwikkeling van volksdemocratische staten. Daarmee werd een nieuwe etappe ingeluid in de ontwikkeling van het internationale socialisme.”[85]

De volkeren van een reeks landen in Midden- en Zuidoost-Europa, Polen, Tsjecho-Slowakije, Roemenië, Hongarije, Bulgarije en Albanië, wierpen het juk af van de reactionaire bourgeoisie, richtten volksdemocratische republieken op, voerden fundamentele sociaaleconomische veranderingen door en gingen over tot de opbouw van het socialisme. Een belangrijke nederlaag van het wereldimperialisme en een grandioos succes voor het kamp van de vrede en de democratie was de stichting van de Duitse Democratische Republiek die het bolwerk vormt van de democratische krachten van het Duitse volk in de strijd voor de oprichting van een verenigd, democratisch en vredelievend Duitsland.

In plaats van een verdere onderdrukking van de koloniale volkeren en de afhankelijke landen, ontstond er een nieuwe machtige opleving van de nationale bevrijdingsstrijd in deze landen. De historische overwinning van het grote Chinese volk ontrukte een reusachtig land met een bevolking van 600 miljoen mensen aan de macht van het imperialisme. Nadat een reeks van landen in Europa en Azië zich hadden losgemaakt van het kapitalisme, is nu al meer dan een derde van de mensheid bevrijd van het kapitalistische juk.

Dit alles veroorzaakte een verdere verandering in de krachtsverhoudingen tussen het socialisme en het kapitalisme ten gunste van het socialisme en ten nadele van het kapitalisme. Thans verdedigen de Europese volksdemocratische landen, de Chinese Volksrepubliek en de Duitse Democratische Republiek, samen met de Sovjet-Unie de zaak van de sociale vooruitgang, de vrede en de democratie. Bovendien voeren vele miljoenen mensen in de kapitalistische landen en in de koloniale landen die nog door het kapitaal worden beheerst een actieve strijd tegen het imperialisme, voor sociale en nationale bevrijding.

In de periode van de Tweede Wereldoorlog, vooral nadat de volksdemocratische landen in Europa en Azië zich hadden losgemaakt van het kapitalistische stelsel, ontplooide zich de tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme, die wordt gekenmerkt door een verdere verdieping en verscherping van deze crisis.


De vorming van twee kampen in de wereld en het verval van de verenigde wereldmarkt. De landen in Europa die zich na de Tweede Wereldoorlog van het kapitalistische stelsel hadden losgemaakt, vestigden met de Sovjet-Unie een verenigd en machtig socialistisch kamp, dat tegenover het kapitalistische kamp staat. Deze twee kampen, het socialistische met de Sovjet-Unie aan het hoofd en het kapitalistische geleid door de Verenigde Staten, belichamen twee richtingen in de economische ontwikkeling. De ene richting is die van groeiende economische kracht, van de onafgebroken opwaarts ontwikkelende vredeseconomie en van de voortdurende verhoging van de welstand van de werkende massa’s in de Sovjet-Unie en in de volksdemocratische landen. De andere richting is die van de kapitalistische economie, waar de productiekrachten stagneren, van de militarisering van de economie, van de daling van de levensstandaard van de werkende mensen onder de voorwaarden van de steeds scherper wordende algemene crisis van het kapitalistische wereldstelsel.

De twee kampen, het socialistische en het kapitalistische, belichamen twee tegengestelde richtingen in de internationale politiek. De heersende kringen van de Verenigde Staten en van de andere imperialistische staten bewandelen de weg van de voorbereiding van een nieuwe wereldoorlog en van de fascisering van het leven in hun landen. Het socialistische kamp strijdt tegen het gevaar van nieuwe oorlogen en tegen de imperialistische expansie, strijdt voor de uitroeiing van het fascisme, voor de versterking van de vrede en de democratie.

Het belangrijkste economische gevolg van de Tweede Wereldoorlog en de vorming van twee kampen in de wereld was het uiteenvallen van de verenigde alles beheersende wereldmarkt. “Het economische gevolg van het bestaan van twee tegengestelde kampen is het uiteenvallen van de verenigde alles beheersende wereldmarkt en het ontstaan van twee naast elkaar bestaande wereldmarkten die eveneens aan elkaar tegengesteld zijn.”[86] Dit bepaalde de verdere verdieping van de algemene crisis van het kapitalisme.

In de naoorlogse periode hebben de landen van het socialistische kamp zich economisch aaneengesloten en een nauwe economische samenwerking en wederzijdse hulp georganiseerd. De economische samenwerking van de landen van het socialistische kamp berust op de oprechte wens elkaar te helpen en tot een algemene economische opbloei te komen. De belangrijkste kapitalistische landen, de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk, probeerden een economische blokkade af te kondigen tegen de Sovjet-Unie, China en de Europese Volksdemocratische landen, teneinde deze landen te wurgen. Daardoor echter bevorderden zij zonder het te willen de vorming en de vestiging van de nieuwe, parallelle wereldmarkt. Dankzij een economische ontwikkeling zonder crises van de landen van het socialistische kamp kent de nieuwe wereldmarkt geen afzetmoeilijkheden; zijn opnamecapaciteit neemt voortdurend toe.

Met het uiteenvallen van de verenigde relatieve wereldmarkt kwam er een einde aan de relatieve stabiliteit van de markten die bestond tijdens de eerste etappe van de algemene crisis van het kapitalisme. Kenmerkend voor de tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme is het afnemen van de opnamecapaciteit van de kapitalistische wereldmarkt. Dat betekent dat het gebied waarin de belangrijkste kapitalistische landen (de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk) door middel van hun macht invloed uitoefenen op de hulpbronnen van de wereld, onvermijdelijk kleiner wordt en voor deze landen de afzetvoorwaarden op de wereldmarkt ongunstiger worden. De chronische onderbelasting van de productiecapaciteit van de bedrijven van de kapitalistische landen is in de naoorlogse periode toegenomen. Dat is vooral in de Verenigde Staten het geval, hoewel na afloop van de Tweede Wereldoorlog in verschillende industrietakken van de Verenigde Staten geweldige productiecapaciteiten gedeeltelijk werden stilgelegd en gedeeltelijk vernietigd werden.

De inperking van het gebied waar de belangrijkste kapitalistische landen invloed hebben op de hulpbronnen van de wereld, veroorzaakt een toenemende strijd om afzetmarkten, grondstofbronnen en gebieden voor kapitaalinvesteringen tussen de landen van het imperialistische kamp. De imperialisten, vooral de Amerikaanse imperialisten, proberen de moeilijkheden die ontstaan zijn tengevolge van het verlies van reusachtige markten, te overbruggen door een toenemende expansie ten koste van hun concurrenten, door agressieve daden en geforceerde bewapening en militarisering van de economie. Al deze maatregelen leiden echter alleen maar tot een verdere verscherping van de tegenstellingen van het kapitalisme.


De verscherping van de crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme. De tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme wordt gekenmerkt door een enorme verscherping van de crisis van het koloniale stelsel. De imperialistische machten proberen de lasten en de gevolgen van de oorlog af te wentelen op de volkeren van de afhankelijke landen. De levensstandaard van de werkende bevolking in de koloniën daalt catastrofaal. Dit alles verscherpt de tegenstellingen tussen de koloniën en de imperialistische moederlanden. De Amerikaanse monopolies dringen onder het voorwendsel van ‘hulp’ aan de ontwikkelingslanden systematisch de koloniën en de invloedssferen van de West-Europese landen binnen, waardoor de plundering van de onderworpen landen nog toeneemt en de tegenstellingen tussen de imperialistische machten groeien. Door de ontwikkeling van de industrie tengevolge van de oorlog groeide in een reeks van koloniale en halfkoloniale landen het proletariaat, dat steeds actiever de strijd tegen het imperialisme voert.

Onder invloed van deze omstandigheden werd de nationale bevrijdingsstrijd van de koloniale volkeren sterker. De vernietiging van de strijdkrachten van het Duitse en het Japanse imperialisme schiep een nieuwe, gunstige situatie voor een succesvolle afloop van deze strijd.

Als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en het hernieuwde opleven van de nationale bevrijdingsstrijd in de koloniën en de afhankelijke landen valt het koloniale stelsel van het imperialisme feitelijk uiteen. Dit uiteenvallen wordt vooral gekenmerkt door het feit dat het front van het imperialisme in verschillende koloniale landen werd doorbroken en dat deze landen zich hebben losgemaakt van het wereldstelsel van het imperialisme. Het gebied van de koloniale uitbuiting wordt steeds kleiner.

Geweldige historische veranderingen kwamen tot stand in Azië en in het gebied van de Stille Oceaan, dat wil zeggen in een deel van de wereld dat bewoond wordt door meer dan een miljard mensen. Onder deze veranderingen neemt de overwinning van het grote Chinese volk, aangevoerd door de Chinese Communistische Partij, op de vereende krachten van het Amerikaanse en het Japanse imperialisme en de binnenlandse feodale reactie, een vooraanstaande plaats in. De overwinning van de volksrevolutie in China maakte een einde aan de heerschappij van de feodale uitbuiters en de buitenlandse imperialisten in het grootste halfkoloniale land van de wereld. De oprichting van de Chinese Volksrepubliek was de hardste slag tegen het hele imperialistische stelsel na de Grote Socialistische Oktoberrevolutie in Rusland en de overwinning van de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog. Er ontstonden ook volksrepublieken in Korea en Indochina.

De strijd van de imperialistische machten om de heerschappij in China leidde tot een bijzondere toespitsing van de internationale betrekkingen in Azië en in het gebied van de Stille Oceaan. Thans is China een zelfstandige grootmacht, die volledige nationale soevereiniteit bezit en een onafhankelijke buitenlandse politiek voert. De Chinese Volksrepubliek, die door talloze banden van vriendschap en samenwerking met de Sovjet-Unie en alle andere landen van het socialistische kamp nauw verbonden is, vormt een machtige factor voor de vrede en de democratie in het verre Oosten en in de gehele wereld.

Er kwamen ook wezenlijke veranderingen tot stand in andere landen van Azië en in het gebied van de Stille Oceaan. Onder druk van de nationale bevrijdingsbeweging in India, met een bevolking van meer dan 440 miljoen mensen, moest het Engelse imperialisme zijn koloniale bestuur uit dit land terugtrekken. India werd verdeeld in twee dominions, India en Pakistan; de macht ging over in de handen van de binnenlandse heersende klassen. Ook de Britse kolonie Ceylon (Sri Lanka) werd een dominion. Onder soortgelijke voorwaarden moest Holland de zelfstandigheid van zijn vroegere kolonie Indonesië en Engeland de zelfstandigheid van Birma (Myanmar) erkennen.

Daardoor betraden India, Indonesië en enkele andere landen de weg van de zelfstandige, soevereine ontwikkeling. Het Engelse imperialisme tracht zijn economische heerschappij over India, Pakistan, Ceylon (Sri Lanka) en Birma (Myanmar) te handhaven. Tegelijkertijd proberen de Amerikaanse monopolies in deze landen binnen te dringen. Deze politiek van de imperialistische machten stoot echter op de groeiende tegenstand van de volkeren van deze landen, die strijden voor de nationale vrijheid en onafhankelijkheid. In een reeks van onderdrukte landen leidde de ontwikkeling van de nationale bevrijdingsbeweging tot een langdurige gewapende strijd van de volksmassa’s tegen de koloniale heersers (Maleisië, Filippijnen).

Tot de nationale bevrijdingsstrijd verhieven zich ook de volkeren van Afrika, die het meest door het imperialisme werden onderdrukt (Madagaskar, Goudkust, Kenia, Zuid-Afrika). Het verzet tegen de imperialisten groeit in de landen van het Midden-Oosten (Iran, Egypte) en van Noord-Afrika (Tunesië, Marokko). Het verzet in de Latijns-Amerikanen landen tegen de heerschappij van de Amerikaanse financiersoligarchie in de economie en tegen de politieke onderdrukking groeit gestaag.

In hun streven om de groei van de nationale bevrijdingsbeweging in te dammen vullen de imperialistische machten hun methoden van geweld aan met methoden van bedrog; zij kondigen de ‘onafhankelijkheid’ af van bepaalde koloniën doch zij behouden in feite de volledige heerschappij over deze landen. Bij de uitvoering van deze manoeuvres worden de imperialisten gesteund door de krachten van de feodale reactie (de grootgrondbezitters en andere feodale heersers) en door de lagen van de grote bourgeoisie van de koloniale landen die nauw verbonden zijn met het buitenlandse kapitaal.

Het Amerikaanse imperialisme, het bolwerk van de reactie en de agressie in de gehele wereld, is de leider van de imperialistische machten in hun pogingen om de nationale bevrijdingsbewegingen van de onderdrukte volkeren te vernietigen zowel met methoden van bedrog als gewapenderhand.

De reactionaire pogingen van de imperialisten om het machtige proces van de nationale en sociale wedergeboorte van de volkeren van Azië op anti-imperialistische en antifeodale grondslag te verijdelen, lijden onvermijdelijk schipbreuk. De mislukking van de Amerikaanse gewapende interventie in Korea, de mislukking van de plannen van het Franse en Amerikaanse imperialisme in Indochina hebben duidelijk aangetoond dat de tijden waarin de imperialisten met wapengeweld hun wil aan de volkeren van Azië konden opleggen en hun streven naar vrijheid en onafhankelijkheid konden onderdrukken, onherroepelijk voorbij zijn.

De nationale bevrijdingsbeweging van de onderdrukte volkeren heeft een reeks van nieuwe kenmerken gekregen. In de meeste koloniale landen is de leidende rol van het proletariaat en van de communistische partijen in betekenis toegenomen en verstevigd. Dit is de beslissende voorwaarde voor het succes van de strijd van de onderdrukte volkeren, gericht op de verdrijving van het imperialisme en de verwezenlijking van democratische hervormingen. Onder de leiding van de arbeidersklasse wordt een nationaal, democratisch eenheidsfront opgericht, wordt het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de boerenstand versterkt in de strijd tegen het imperialisme en het feodalisme. Het begonnen verval van het koloniale stelsel van het imperialisme maakt de economische en politieke moeilijkheden van de kapitalistische landen nog groter en doet het kapitalisme op haar grondvesten wankelen.


De toenemende ongelijkmatigheid van de ontwikkeling van het kapitalisme. De expansie van het Amerikaanse imperialisme. Voortgekomen uit de ongelijkmatigheid van de ontwikkeling van de kapitalistische landen, veroorzaakte de Tweede Wereldoorlog een verdere verscherping van deze ongelijkmatigheid. Drie imperialistische machten, Duitsland, Japan en Italië, werden militair vernietigd. Frankrijk leed grote verliezen, Engeland werd ernstig verzwakt. Tegelijkertijd echter konden de monopolies van de Verenigde Staten, die in de oorlog nog rijker waren geworden, hun posities in de kapitalistische wereld verstevigen. Na de vernietiging van de fascistische agressors in de Tweede Wereldoorlog verplaatste zich het centrum van de wereldreactie en de agressie naar de Verenigde Staten van Amerika.

Profiterend van de verzwakking van hun concurrenten maakten de Amerikaanse monopolies zich in de jacht op maximale winsten in de naoorlogse periode meester van een aanzienlijk deel van de kapitalistische wereldmarkt.

Reeds aan het einde van de 1949 stegen de Amerikaanse kapitaalinvesteringen in het buitenland uit boven de som van de buitenlandse kapitaalinvesteringen van alle overige kapitalistische staten. Het totale bedrag van de in het buitenland geïnvesteerde Amerikaanse kapitalen steeg van 11,4 miljard dollar aan het einde van 1939 tot miljard dollar aan het einde van 1953. Het totale bedrag van de in het buitenland geïnvesteerde Engelse kapitalen daalde van 3,5 miljard pond sterling in 1938 tot 2 miljard pond sterling in 1951. In de Verenigde Staten is het overgrote deel van de goudvoorraden van de kapitalistische landen geconcentreerd; de Verenigde Staten zijn de belangrijkste schuldeisers van deze landen geworden. In het begin vond de Amerikaanse expansie plaats onder het voorwendsel van ‘hulp voor de wederopbouw van Europa na de oorlog’. Het ‘Marshallplan’ uit de jaren 1948 – 1952 diende om de West-Europese landen te knevelen, hun industrie uit te schakelen, hen tot afzetmarkten voor onverkoopbare Amerikaanse goederen om te vormen en hun nationale onafhankelijkheid af te schaffen; het moest deze landen meesleuren op de weg van de Amerikaanse agressiepolitiek en de militarisering van hun economie op gang brengen. Het ‘Marshallplan’ vormde de grondslag van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, een agressief bondgenootschap dat in 1949 door het Amerikaanse imperialisme voor de vestiging van zijn wereldheerschappij met actieve steun van de heersende kringen van Engeland werd opgericht. Na afloop van de geldigheidsduur van het ‘Marshallplan’ werd dat vervangen door het programma van de ‘Garantie van de onderlinge veiligheid’, wat inhield dat Amerikaanse ‘hulp’ alleen werd geboden voor geforceerde bewapening en voor de voorbereiding van een nieuwe oorlog. Daarmee wierp het Amerikaanse imperialisme definitief het masker af van ‘restaurateur’ van de economie van de kapitalistische landen.


De plannen van de Amerikaanse financiersoligarchie voor de vestiging van hun heerschappij over de kapitalistische wereldmarkt mislukten. De Verenigde Staten kwamen op de kleiner geworden kapitalistische wereldmarkt in botsing met de toenemende concurrentie van de West-Europese landen, in de eerste plaats met Engeland. De strijd om de afzetmarkten werd nog scherper doordat de monopolies van West-Duitsland en Japan vijf tot zes jaar na de beëindiging van de oorlog weer aan deze strijd gingen deelnemen. De imperialisten van de Verenigde Staten trachten de verliezen die ontstaan zijn door de beperking van de kapitalistische wereldmarkt te compenseren door teugelloze economische en politieke expansie, door volledige of gedeeltelijke onderwerping van andere kapitalistische landen en door feitelijke afschaffing van de nationale onafhankelijkheid van deze landen.

Tijdens de oorlog steeg de Amerikaanse export enorm ten koste van de export van de Europese lande, vooral van Engeland. In 1945 bedroeg het aandeel van de Verenigde Staten in de totale export van de kapitalistische landen 40,1 % tegenover 12,6 % in 1937, terwijl het aandeel van Engeland daalde van 9,9 % in 1937, tot 7,4 % in 1945. Na de beëindiging van de oorlog werd het aandeel van de Verenigde Staten aan de export van de kapitalistische landen kleiner tengevolge van de verscherping van de strijd op de wereldmarkt en de groeiende export van de Europese landen. In 1953 bedroeg het aandeel van de Verenigde Staten aan de export 21,1 %, terwijl het aandeel van Engeland in hetzelfde jaar 10,1 % bedroeg.


De Amerikaanse monopolies streven er op alle mogelijke manieren naar de warenexport naar de andere landen van het kapitalistische kamp op te voeren, en voor dit doel bedienen zij zich zowel van leningen onder knechtende voorwaarden, die aan deze landen worden verstrekt, als van onverhulde dumping. Tegelijkertijd sluiten de Verenigde Staten hun binnenlandse markt af voor de invoer van buitenlandse waren door het heffen van buitengewoon hoge invoerrechten. Deze eenzijdigheid van de Amerikaanse buitenlandse handel leidt in de andere kapitalistische landen tot een chronisch tekort aan dollars, dat wil zeggen dat deze landen te weinig dollars hebben om de uit de Verenigde Staten geïmporteerde waren te kunnen betalen.

De economische expansie van de Verenigde Staten ondermijnt de veelvoudige, historisch gegroeide economische betrekkingen tussen de landen. Het Amerikaanse imperialisme ontneemt West-Europa de mogelijkheid om grondstoffen te betrekken uit de Oost-Europese landen die vroeger deze waren leverden in ruil voor West-Europese industrieproducten. Een factor die de naoorlogse moeilijkheden van de kapitalistische economie vergroot, is de omstandigheid dat de imperialisten zelf het democratische kamp de toegang tot de wereldmarkt versperden, door de handel met de Sovjet-Unie, de Chinese Volksrepubliek en de Europese Volksdemocratische landen bijna volledig stop te zetten.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog (1946 – 1953) bedroeg de export van de Verenigde Staten gemiddeld 13,3 miljard dollar per jaar, de import daarentegen 8,2 miljard dollar. De Verenigde Staten importeerden uit de landen van West-Europa gemiddeld per jaar voor ongeveer 4 miljard dollar aan waren. In deze acht jaar bedroeg het verschil tussen de export van de Verenigde Staten naar de landen van West-Europa en de import van de Verenigde Staten uit die landen 21,6 miljard dollar.
De warenomzet van de Verenigde Staten met de landen die nu behoren tot het democratische kamp, bedroeg in 1951 slechts een tiende vergeleken met 1937, de warenomzet van Engeland met deze landen een zesde en die van Frankrijk minder dan een vierde.


Het Amerikaanse imperialisme oefent de functie uit van internationale uitbuiter en onderdrukker van de volkeren, de functie van kracht die de economie van de overige kapitalistische landen desorganiseert. De expansie van de Amerikaanse monopolies is van groot nadeel voor de belangen van de Engelse en Franse monopolies. Onder het voorwendsel van ‘hulp’ dringen de Amerikaanse monopolies door de verstrekking van kredieten binnen in de economie van die landen, trachten deze landen tot een economisch aanhangsel van de Verenigde Staten om te vormen en maken zich meester van belangrijke posities in de Engelse en Franse koloniën. Engeland en Frankrijk kunnen als imperialistische landen voor wie goedkope grondstoffen en veilige afzetmarkten van het grootste belang zijn, op den duur niet in deze toestand berusten. Ook de overwonnen landen, West-Duitsland, Japan, Italië, die gebukt gaan onder het Amerikaanse juk, kunnen het vernederende lot dat hen wordt toebedacht door de Amerikaanse aanspraken op de wereldheerschappij niet aanvaarden.

Reeds in 1920 zei Lenin, toen hij de grondslagen blootlegde van de tegenstellingen tussen de Verenigde Staten en de andere kapitalistische machten: “Amerika is sterk, allen hebben zij schulden bij Amerika, daarvan hangt alles af, Amerika wordt het meest gehaat, het plundert allen uit. (...) Amerika kan zich niet verzoenen met de andere landen, omdat er tussen hen de scherpste economische strijd wordt gevoerd, omdat Amerika rijker is dan alle anderen.”[87]

Na de Tweede Wereldoorlog nam de ongelijkmatigheid van de ontwikkeling binnen het ineengeschrompelde imperialistische kamp nog toe; dit leidt echter onvermijdelijk tot een verdere toename van de tegenstellingen tussen de kapitalistische landen. De belangrijkste van deze tegenstellingen zijn de tegenstellingen tussen de Verenigde Staten en Engeland. Deze tegenstellingen komen tot uitdrukking in de openlijke strijd tussen de Amerikaanse en de Engelse monopolies om afzetmarkten, om grondstoffenbronnen (vooral aardolie, rubber, non-ferro metalen en zeldzame metalen) en om invloedssferen in het algemeen (in West-Europa, in het Midden- en het Verre Oosten en in Latijns-Amerika). Het door de Verenigde Staten opgerichte agressieve blok van imperialistische staten, dat gericht is tegen de landen van het socialistische kamp, kunnen de tegenstellingen en de conflicten tussen de blokpartners die strijden om hoge monopolieprijzen in een kleiner geworden gebied, dat door het kapitaal beheerst wordt, niet uit de weg ruimen. Hieruit blijkt dus dat Lenins stelling van de onvermijdelijkheid van oorlogen tussen de kapitalistische landen, bepaald door de wet van de ongelijkmatigheid van de ontwikkeling van het imperialisme, ook geldt voor de huidige periode.

De agressieve heersende kringen van de imperialistische machten, vooral van de Verenigde Staten, begonnen direct na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog de politiek te bedrijven van voorbereiding van een derde wereldoorlog. De handlangers van de monopolies proberen de volkeren te bedriegen door te beweren dat vandaag de dag een oorlog onvermijdelijk is doordat er twee elkaar tegengestelde stelsels, kapitalisme en socialisme, bestaan. De historische feiten weerleggen dit hersenspinsel. De Eerste Wereldoorlog ontstond door de verscherping van de imperialistische tegenstellingen in een wereld waarin het kapitalistische stelsel nog onbeperkt heerste. De Tweede Wereldoorlog begon met een oorlog tussen twee coalities van kapitalistische landen. In de periode na de Tweede Wereldoorlog strijden de landen van het socialistische kamp met aan het hoofd de Sovjet-Unie standvastig en consequent voor de zaak van het behoud en de versterking van de vrede tussen de volkeren, waarbij ze van het standpunt uitgaan dat het kapitalistische en het socialistische stelsel vreedzaam naast elkaar kunnen bestaan en in een verhouding van economische concurrentie tot elkaar kunnen staan. De politiek van de Sovjet-Unie en de volksdemocratische landen, die gericht is op de vreedzame samenwerking tussen de staten, ongeacht het maatschappelijk stelsel, wordt ondersteund door de werkende massa’s en alle aanhangers van de vrede in de gehele wereld.

De wereldvredesbeweging verenigt honderden miljoenen mensen van alle landen, waaronder ook vele miljoenen mensen uit de landen van het kapitaal. De vertegenwoordigers van de meest uiteenlopende sociale groepen, van verschillende politieke en religieuze levensbeschouwingen sluiten zich aaneen voor de verdediging van de vrede en de veiligheid van de volkeren. De nieuwe wereldoorlog die thans door de imperialisten wordt voorbereid, kan verhinderd worden, als de volkeren de zaak van het behoud van de vrede ter hand nemen en die tot het uiterste verdedigen. “De democratische krachten in de wereld zijn sterk genoeg om de oorlog te verhinderen, als zij maar gemeenschappelijk handelen en diegenen de handen boeien die proberen door de oorlog rijk te worden en aanspraak maken op de wereldheerschappij.”[88]


De militarisering van de economie van de kapitalistische landen. De verdieping van de algemene crisis van het kapitalistische wereldstelsel na de Tweede Wereldoorlog komt tot uitdrukking in een verdere verandering van de kapitalistische cyclus, die veroorzaakt wordt door het uiteenvallen van de wereldmarkt.

Onder de omstandigheden van het uiteenvallen van de wereldmarkt en van de beperking van het gebied waar de belangrijkste kapitalistische landen invloed kunnen uitoefenen op de hulpbronnen van de wereld, gaan de heersende monopolies steeds meer over tot militarisering van de economie om een zekere groei van de productie en maximale winsten te verzekeren. De militarisering van de economie leidt echter onvermijdelijk tot een nóg grotere verscherping van de onoplosbare tegenstellingen in de kapitalistische economie.

Het economische wezen van de militarisering van de economie bestaat in de eerste plaats uit het gebruik van een steeds groter gedeelte van eindproducten en grondstoffen voor onproductieve bewapeningsdoeleinden, of het oppotten ervan tot reusachtige strategische reserves. In de tweede plaats worden de middelen tot uitbreiding van de bewapeningsproductie verkregen door verdere loonsverlagingen, het ruïneren van de boerenstand, de verhoging van de belastingdruk en de plundering van de volkeren uit de koloniale en afhankelijke landen. Dit alles vermindert in aanzienlijke mate de koopkracht van de bevolking en de vraag naar industrie- en landbouwproducten en leidt tot een aanzienlijke beperking van de productie voor de behoeften van de burgerbevolking. Daardoor maakt de militarisering van de economie van de kapitalistische landen de wanverhouding tussen de productiemogelijkheden en de dalende koopkracht van de bevolking nog groter en veroorzaakt onvermijdelijk een nieuwe economische crisis.

Na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog raakte de industrie van de Verenigde Staten, zonder de fase van een algemene opbloei te hebben doorlopen, na een zwakke opleving van korte duur reeds tegen het einde van 1948, in een economische crisis die gedurende heel 1949 nog scherper werd. Kentekenen van een crisis waren er in 1949 ook waar te nemen in de kapitalistische landen van West-Europa.

De uitbreiding van de productie in de Verenigde Staten en in andere landen van het Atlantische bondgenootschap, die vooral rond het midden van 1950, na het begin van de agressieoorlog van het Amerikaanse imperialisme tegen het Koreaanse volk, sterk werd ontwikkeld, maakte het voor de kapitalistische landen mogelijk om voor een bepaalde tijd het peil van de industriële productie te verhogen. Dit werd echter bereikt ten koste van een eenzijdige ontwikkeling van de nationale economie van de kapitalistische landen, als gevolg van de militarisering. Sinds de tweede helft van 1953 begint er in de Verenigde Staten een nieuwe economische crisis; de gevolgen zijn: een beperking van de industriële productie, een aanzienlijke toename van de voorraden, een daling van de orders en een toename van het aantal volledig werklozen en van het aantal arbeiders met werktijdverkorting.

De militarisering van de economie van de kapitalistische landen, de teugelloze bewapening in de periode na de Tweede Wereldoorlog, toont duidelijk de voortgaande verrotting en het parasitisme van het kapitalisme aan. Door de militarisering van de economie nemen de winsten van de monopolies geweldig toe. In de staatsbegroting neemt het aandeel van de directe en indirecte uitgaven voor de bewapening voortdurend toe. De groei van het staatsbudget, dat een steeds groter deel uitmaakt van het nationale inkomen, gaat gepaard met een steeds groter tekort, een toenemende staatsschuld, een ontwrichting van het hele financierings- en geldstelsel van de kapitalistische landen en van een verstopping van de geldcirculatiekanalen door papiergeld, waarvan de waarde voortdurend daalt.

Volgens officiële, duidelijk te lage cijfers stegen de winsten van de Amerikaanse monopolies van 3,3 miljard dollar in 1938 tot 41,9 miljard dollar in 1953, dat betekent het dertienvoudige. In de acht naoorlogse jaren bereikten de winsten van de Amerikaanse monopolies de som van meer dan 280 miljard dollar. In Engeland bedroegen de winsten van de naamloze vennootschappen in 1951 2.953 miljoen pond sterling tegen 828 miljoen in het jaar 1938.
In de jaren na de oorlog (1946 – 1953) bedroeg de totale som van de bewapeningsuitgaven van de Verenigde Staten, inclusief de uitgaven voor de bewapening van de lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en voor de productie van atoombommen, bijna 250 miljard dollar. De directe bewapeningsuitgaven in de Verenigde Staten bedroegen de laatste drie jaar (1952 – 1954) gemiddeld meer dan 50 miljard dollar per jaar of 72 % van het totale budget vergeleken bij 953 miljoen dollar of 12 % van het totale budget tijdens de laatste drie jaar voor de Tweede Wereldoorlog. In dezelfde periode stegen in Engeland de bewapeningsuitgaven van 173 miljoen pond sterling tot 1.503 miljoen pond sterling en bedroegen 36 % van het totale budget vergeleken bij 18 % voor de oorlog. In Frankrijk verslonden de bewapeningsuitgaven tijdens de laatste vijf jaar gemiddeld meer dan een derde van het totale budget.

De waarde van de Amerikaanse dollar bedroeg in het jaar 1953 slechts 34,7 % vergeleken bij 1939, de waarde van het Engelse pond sterling 31,3 %, de Franse franc 2,8 % en de Italiaanse lire 1,8 %.


Reeds gedurende de Eerste Wereldoorlog wees Lenin er met nadruk op, toen hij de snelle ontwikkeling van de Verenigde Staten kenschetste: “... juist dankzij deze omstandigheid kwamen de parasitaire kenmerken van het jongste Amerikaanse kapitalisme bijzonder scherp naar voren.”[89] In de periode na de Tweede Wereldoorlog hangt dit parasitaire karakter van het Amerikaanse kapitalisme ondeelbaar samen met de omstandigheid dat in de economie van de Verenigde Staten steeds duidelijker de tendensen van de woekerstaat naar voren komen. Het toenemende parasitisme komt vooral tot uitdrukking in de groeiende staatsuitgaven voor onproductieve doeleinden tengevolge van de ongebreidelde bewapening en de totale militarisering van de economie. De versterking van het parasitisme komt verder tot uitdrukking in het steeds verder achterblijven van de landbouw bij de industrie, de enorme groei van de arbeidsloze inkomsten, de verspilling door de bourgeoisie die zelfs de Amerikaanse maatstaven overtreft en de corrupte vakbondsbureaucratie, die omgekocht is als betrouwbare steunpilaar voor de Amerikaanse monopolies in de binnen- en buitenlandse politiek van de bourgeoisie.


De toenemende verarming van de arbeidersklasse van de kapitalistische landen. De verdieping van de algemene crisis van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog bracht een verdere verarming van het proletariaat met zich mee. De monopolies, die ondanks de inkrimping van de kapitalistische wereldmarkt blijven proberen maximale winsten te behalen, voeren de uitbuiting van de werkende mensen tot het uiterste op. Het monopoliekapitaal wentelt de verwoestende gevolgen van de oorlog en de militarisering van de economie volledig af op de schouders van de werkende bevolking. De periode na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door een verdere verdieping van de kloof tussen de sociale polen van de kapitalistische maatschappij. De versterking van de uitbuiting van het proletariaat komt vooral tot uitdrukking in de verlaging van het reële loon van de arbeiders. Een zeer belangrijke factor voor de daling van het reële loon van de arbeidersklasse is het bestaan van een voortdurende massale werkloosheid. Daarnaast worden de arbeidsvoorwaarden van de actieve arbeiders systematisch verslechterd door omvangrijk gebruik in het loonsysteem van allerlei vormen van tempoverhoging, die een niets ontziende stijging van de arbeidsintensiteit mogelijk maakten.

Met steun van de rechtse socialisten en de reactionaire vakbondsambtenaren bereiken de monopolies een daling van het reële loon door ‘bevriezing’ van het nominale loon (‘loonstop’), dat wil zeggen dat ondanks inflatie en toename van de belastingdruk, loonsverhogingen worden geweigerd. De inflatie leidt tot een verhoging van de kosten van het levensonderhoud, tot een snelle verhoging van de prijzen van consumptiegoederen en daardoor tot een breder wordende kloof tussen het nominale en het reële loon. De middelen voor de buitenlandse expansie en de militarisering van de economie van de kapitalistische landen worden uit de werkende mensen geperst door het opschroeven van de belastingen. Ook de snelle verhoging van de huren en het verslechteren van de woonomstandigheden dragen ertoe bij dat de levensstandaard van de arbeidersklasse lager wordt. De daling van het reële loon leidt tot een systematische verslechtering van de voeding van de arbeidersbevolking.

Ook de situatie van de werkende intellectuelen in de kapitalistische landen verslechtert zeer: de chronische massale werkloosheid in hun rijen neemt toe; hun inkomsten dalen tengevolge van het hoger worden van de kosten van het levensonderhoud, de belastingverhogingen en de inflatie.

In Frankrijk en Italië bedroeg het reële loon van de arbeiders in 1952 minder dan de helft van het loon van voor de oorlog; in Engeland was het 20 % lager dan voor de oorlog. Het totaal aantal volledig werklozen en arbeiders met werktijdverkorting bedroeg in de kapitalistische landen in 1950 45 miljoen, dat betekent dat er samen met de gezinsleden meer dan 150 miljoen mensen door getroffen waren. In 1952 waren er in de Verenigde Staten ondanks de opgevoerde bewapeningsproductie niet minder dan 3 miljoen volledig werklozen en 10 miljoen arbeiders met werktijdverkorting; in Engeland meer dan een half miljoen volledig werklozen, in West-Duitsland bijna 3 miljoen volledig werklozen en arbeiders met werktijdverkorting. In Italië telde men meer dan 2 miljoen volledig werklozen en nog meer arbeiders met werktijdverkorting. In Japan waren er ongeveer 10 miljoen volledig werklozen en arbeiders met werktijdverkorting. Sindsdien is de werkloosheid in de kapitalistische landen nog verder toegenomen. In de Verenigde Staten kwam het aantal volledig werklozen in het begin van 1954 op 3,7 miljoen en het aantal arbeiders met werktijdverkorting op 13,4 miljoen. In de Verenigde Staten stegen de directe belastingen van de bevolking in het begrotingsjaar 1952 – 53 meer dan het twaalfvoudige vergeleken met de begroting van 1937 – 38, en dan is zelfs de geldontwaarding in aanmerking genomen. In de West-Europese landen, waar de belastingen voor de Tweede Wereldoorlog al zeer hoog waren, stegen de belastingen in dezelfde periode: in Engeland tweemaal zo snel, in Frankrijk 2,6 maal zo snel en in Italië anderhalf maal zo snel.
In alle landen van het kapitalistische kamp is het verbruik van voedingsmiddelen bij de brede volksmassa’s sterk verminderd. Nog veel lager ligt het consumptieniveau van de bevolking van de koloniale en afhankelijke landen, waar voortdurende ondervoeding en honger het lot is van tientallen en honderden miljoenen mensen.
De hoogte van de huur die een arbeidersgezin moest opbrengen bedroeg in de Verenigde Staten in 1952 meer dan 190 % vergeleken met 1939. Volgens het bureau voor de statistiek hadden in 1949 in de Verenigde Staten 72,2 % van alle Amerikaanse gezinnen een inkomen dat beneden het zeer karige officiële bestaansminimum lag: 34,3 % van alle gezinnen verdienden minder dan de helft van dit bestaansminimum, 18,5 % minder dan een kwart en 9,4 % minder dan een achtste. Meer dan 5,5 miljoen Amerikanen voorzien in hun onderhoud door los werk.


De verslechtering van de materiële positie van grote delen van de bevolking in de kapitalistische landen veroorzaakt een groeiende verontwaardiging bij de volksmassa’s en versterkt de strijd tegen het monopoliekapitaal. Dit uit zich in de opleving van de stakingsbeweging in de kapitalistische landen, in de versterking van vooruitstrevende vakbonden die zich aangesloten hebben bij de in 1945 opgerichte wereldvakbeweging, in de groei van de communistische partijen en de uitbreiding van hun invloed onder de massa’s en in de verdere ontplooiing van de politieke strijd van de arbeidersklasse. De communistische partijen en de vooruitstrevende vakbonden, die vastberaden strijd voeren tegen de rechtse socialisten en de reactionaire vakbondsleiders, voeden de arbeidersklasse op in de geest van de proletarische solidariteit en in de geest van de strijd voor de bevrijding van het imperialistische juk.


Het verval van de landbouw in de kapitalistische landen en de ruïnering van de boerenstand. De verdieping van de algemene crisis van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door de versterking van de heerschappij van de monopolies en het financierskapitaal in de landbouw, het verdere verval van de landbouwproductie en de toenemende differentiatie en ruïnering van de brede massa’s van de boerenstand.

Het financierskapitaal maakt zich steeds meer en steeds verdergaand meester van de landbouw. De hypotheekbanken, die krediet verlenen in ruil voor aanspraken op de grond, worden in feite eigenaren van de grond, de inventaris en alle overige bezittingen van de geruïneerde boeren. De banken en verzekeringsmaatschappijen, die krediet verlenen op korte termijn, brengen de boeren steeds dieper in de schulden.

De monopolies verrijken zich steeds en overal aan de landbouwwaren, onverschillig op welk gedeelte van de weg van de producent naar de consument ze zich bevinden. De monopolies stellen lage prijzen vast bij de aankoop van producten van de kleine boer en jagen de detailhandelsprijzen omhoog; daardoor eigenen zij zich een aanzienlijk deel van de inkomsten van de boerenstand toe. De monopolies strijken reusachtige winsten op ten koste van de brede massa’s van de boerenstand, doordat zij de verwerking van de landbouwproducten beheersen (graanbedrijven, vlees-, conserven- en suikerindustrie). De maatregelen van de staatsmacht, belastingpolitiek, aankooptransacties en verschillende vormen van zogenaamde ‘hulp’ aan de landbouw, leiden ertoe dat de monopolies nóg rijker en de brede massa’s van de boerenstand nóg armer worden. De uitbuiting van de boeren door de monopolies hangt nauw samen met de talrijke overblijfselen van de uitbuiting die berust op de lijfeigenschap, vooral met de deelpacht, waarbij de pachter een groot deel van de oogst als pacht voor de grond en de inventaris moet afdragen aan de grondbezitter.

In de Verenigde Staten steeg het aandeel van de grote en grootste landbouwbedrijven tot meer dan 200 ha, in 1950 minder dan 6 % van alle bedrijven, in de totale bebouwbare oppervlakte van 44,9 % in 1940 tot 53,5 % in 1950, waarbij het aandeel van de grootste bedrijven met meer dan 400 ha steeg van 34,3 % tot 42,6 %. Volgens de berekening van 1950 produceerden 44 % van alle bedrijven slechts 5 % van de geproduceerde waren, dat wil zeggen dat zij een primitief en weinig productief bedrijf voerden dat gericht was op het eigen verbruik, terwijl 103.000 grote boerenbedrijven, die slechts 2 % van alle bedrijven vormden, 26 % van de totale hoeveelheid waren leverden. In Frankrijk bezaten in 1946 de kleine bedrijven met een oppervlakte van 10 ha, die 58,2 % vormden van alle landbouwbedrijven, slechts 16,4 % van de totale voor de landbouw geschikte grond, terwijl de 4,3 % grote landbouwbedrijven 30 % van de grond bezaten. In West-Duitsland hadden de kleine bedrijven met een oppervlakte van 5 ha, in 1949 55,8 % van alle bedrijven, slechts 11 % van de totale grond ter beschikking, terwijl de grote landbouwbedrijven, 0,7 % van alle bedrijven, 27,7 % van de grond bezaten. In Italië zijn er 2,5 miljoen boeren zonder land en 1,7 miljoen boeren met slechts weinig land. In de periode van 1940 – 1950 werden er in de Verenigde Staten meer dan 700.000 boerenbedrijven ten gronde gericht.
Het totaalbedrag aan grondrente in de Verenigde Staten steeg van 760 miljoen dollar in 1937 tot 2,1 miljard dollar in 1952. In Italië ontvangen een paar honderd grootgrondbezitters jaarlijks 450 miljard lire aan grondrente, terwijl voor de lonen van de 2,5 miljoen landarbeiders jaarlijks rond 250 miljard lire worden uitgetrokken. Het totaalbedrag aan schulden van de Amerikaanse boeren bij de banken en andere kredietinstellingen werd in de periode van 1946 – 1952 bijna het dubbele en bedroeg op 1 januari 1953 14,6 miljard dollar. De vermogensbelasting die de boerenbevolking in 1952 moest betalen, was 2,3 maal zo hoog als in 1942.


Aangezien na de Tweede Wereldoorlog de verarming van de arbeidersklasse en de boerenstand in de kapitalistische landen buitengewoon was toegenomen en er reusachtige bedragen uitgegeven werden voor de bewapening, is de koopkracht verminderd en de markt voor landbouwproducten kleiner geworden. In verband daarmee ontwikkelt zich in de kapitalistische landen een nieuwe landbouwcrisis. De voorraden en de ‘overschotten’ van onverkoopbare landbouwwaren groeien snel, de bebouwde oppervlakte wordt beperkt, de inkomsten van de brede massa’s van de boerenstand uit de verkoop van hun producten worden aanzienlijk minder, massa’s van kleine producenten worden geruïneerd en reusachtige hoeveelheden levensmiddelen vernietigd, terwijl gelijktijdig het verbruik aan levensmiddelen van de werkende massa’s daalt en deze daardoor gebrek moeten lijden.

De tijdelijke tarwevoorraden van de Verenigde Staten overtroffen in 1953 de hoogste stand gedurende de crisis van 1929 – 1933 en bedroegen het 4,4-voudige van de gemiddelde jaarvoorraden in de periode van 1946 – 1948. Om de abnormaal hoge prijzen van levensmiddelen te kunnen handhaven, kopen de staatsinstellingen in de Verenigde Staten reusachtige hoeveelheden aardappelen, groente, fruit, vee en gevogelte op en vernietigen die.
In 1953 daalde het netto inkomen van de boeren in de Verenigde Staten met 4,5 miljard dollar respectievelijk 35 % vergeleken met het gemiddelde inkomen in de periode van 1946 – 1948. In dezelfde periode echter zijn de productie- en andere kosten van de boeren aanzienlijk gestegen tengevolge van de algemene prijsstijgingen en de ontwaarding van de dollar.


De verdere verdieping van de algemene crisis van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door de voortdurende verscherping van alle tegenstellingen in de kapitalistische maatschappij. De tegenstelling tussen de productiekrachten in de maatschappij en de kapitalistische productieverhoudingen spitst zich tot het uiterste toe en laat duidelijk zien dat het overleefde burgerlijke stelsel door de geschiedenis tot de ondergang veroordeeld is.

De tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme bracht een verscherping van de crisis van de burgerlijk democratie met zich mee. De bourgeoisie heeft het vaandel van de burgerlijk democratische vrijheden, het vaandel van de nationale onafhankelijkheid en de nationale soevereiniteit overboord geworpen. Onder de dekmantel van de leus van het wereldburgerschap heeft de bourgeoisie het principe van de gelijkberechtiging van de mensen en de naties vertrapt. Dit principe is heden ten dage in de kapitalistische landen vervangen door het principe van het volledige recht van de uitbuitende minderheid en de rechteloosheid van de uitgebuite meerderheid van de leden van de maatschappij. Daardoor komt het volksvijandige en antinationale karakter van de burgerlijke heerschappij steeds duidelijker naar voren. De bourgeoisie zoekt een uitweg uit de algemene crisis van het kapitalisme door een oorlog en door fascisering van het politieke leven. De volksmassa’s van de kapitalistische landen, die voorwaarts schrijden onder het vaandel van het proletarisch internationalisme, zoeken een uitweg door een actieve en vastberaden strijd tegen het gehele systeem van imperialistische slavernij, voor nationale en sociale bevrijding.

“Het proletarische, socialistische internationalisme is de basis voor de solidariteit van de werkende bevolking en voor de samenwerking tussen de volkeren bij het verdedigen van hun onafhankelijkheid tegen de listen en de streken van het imperialisme, voor de verdediging van de vrede. Het leert de arbeiders zich in elk land te verenigen in de strijd tegen de macht van het kapitaal, als garantie voor de overgang naar de socialistische economie. Het leert de arbeidersklasse en de volkeren de banden van internationale solidariteit verder te ontwikkelen, de strijd voor de vrede beter te voeren, de provocateurs van een nieuwe oorlog te isoleren en onschadelijk te maken.”[90]

Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog maakte Rusland zich los van het kapitalistische stelsel en door de Tweede Wereldoorlog tevens een reeks van landen in Europa en Azië. Een derde wereldoorlog zou echter, als het de imperialisten zou gelukken die te ontketenen, onvermijdelijk leiden tot de ineenstorting van het totale kapitalistische wereldstelsel. In die oorlog zouden de imperialistische agressors niet alleen geconfronteerd worden met de onoverwinnelijke kracht van de staten van het socialistische kamp, maar zij zouden ook voor het feit komen te staan dat alle uiterst scherpe tegenstellingen die in het moderne kapitalisme aanwezig zijn tot uitbarsting zouden komen: de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, de tegenstelling tussen de imperialistische machten, de tegenstelling tussen de imperialistische moederlanden en de koloniën. Op grond van de onomstotelijke wetten van de historische ontwikkeling, de wetten van de klassenstrijd, zou het achterland van het imperialistische front in het geval van een nieuwe wereldoorlog onvermijdelijk veranderd worden in een strijdperk van verbitterde gevechten van de arbeidersklasse en alle werkende mensen tegen hun onderdrukkers, in een strijdperk van onverzoenlijke strijd van de onderdrukte volkeren van de koloniën en de afhankelijke landen, voor hun vrijheid en onafhankelijkheid. Dat zou leiden tot de ondergang van het imperialistische stelsel als geheel.

De vooruitstrevende, democratische krachten van de volkeren, die geleid worden door de arbeidersklasse en haar voorhoede, de communistische partijen, sluiten zich aaneen tot een actief verzet tegen de imperialistische reactie, tegen het fascistische gevaar, tegen de plannen voor nieuwe oorlogen. Het kamp van de vrede, de democratie en het socialisme, met aan het hoofd de Sovjet-Unie, verenigt thans 900 miljoen mensen van de bevolking van de landen die zich van het kapitalistische stelsel hebben losgemaakt, met vele honderden miljoenen mensen in de landen die nog aan het kapitaal onderworpen zijn. Dit kamp betekent een machtige kracht, die op het gehele verloop van de huidige ontwikkeling beslissende invloed uitoefent.

Korte samenvatting
1. In de periode van de Tweede Wereldoorlog, vooral nadat de volksdemocratische staten in Europa en Azië zich hadden losgemaakt van het kapitalistische stelsel, ontwikkelde zich de tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme. Door het ontstaan van twee elkaar tegengestelde kampen in de wereld viel de verenigde, allesomvattende wereldmarkt uiteen en vormden zich twee naast elkaar bestaande markten, de markt van de landen van het socialistische kamp en de markt van de landen van het kapitalistische kamp. Het gebied waar de belangrijke kapitalistische landen de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, invloed hebben op de hulpbronnen van de wereld, werd aanzienlijk kleiner. In de kapitalistische landen worden de afzetmoeilijkheden en de chronische onderbelasting van de productiecapaciteit van de bedrijven groter.

2. Een van de belangrijkste gevolgen van de Tweede Wereldoorlog is de enorme verscherping van de crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme. De hernieuwde opleving van de nationale bevrijdingsstrijd in de koloniën en de afhankelijke landen leidde tot het uiteenvallen van het koloniale stelsel en tot het feit dat China en enkele andere landen zich losmaakten van het wereldstelsel van het imperialisme.

3. De verdere verdieping van de ongelijkmatigheid in de ontwikkeling van de kapitalistische landen veroorzaakt absoluut een verscherping van de innerlijke tegenstellingen in het kamp van het imperialisme. Het Amerikaanse imperialisme, dat de weg is ingeslagen van de teugelloze expansie, tracht de economie van de andere landen aan zich te onderwerpen. De militarisering van de economie veroorzaakt een verbreding van de kloof tussen de productiemogelijkheden van de industrie in de kapitalistische landen en de afzetmogelijkheden van de producten en schept daarmee de voorwaarden voor nieuwe economische crises en catastrofen.

4. De tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme staat in het teken van een enorme verslechtering van de materiële positie van de brede massa’s van de werkende mensen. Dat komt tot uiting in de daling van het reële loon van de arbeidersklasse, in een groeiend leger van langdurig werklozen, in een omvattende toepassing van opjaagsystemen in de organisatie van het werk, in de inflatie en de toenemende duurte, in de belastingverhogingen, de verarming en de ruïnering van de brede massa’s van de boerenstand van de kapitalistische landen en de versterking van de koloniale uitbuiting. De versterking van het kamp van de vrede, de democratie en het socialisme, de verzwakking van het imperialistische kamp van de reactie en de oorlog, de opleving van de bevrijdingsstrijd van de arbeidersklasse, de boerenstand en de koloniale volkeren tonen aan dat het huidige tijdperk, het tijdperk van de ondergang van het kapitalisme, het tijdperk van de overwinning van het communisme is.

_______________
[84] V.I. Lenin, Rede in der feierliche Sitzung des Moskatier Sowjets zum Jahrestag der III Internationale, Werke, bd. 30, p. 416. V.I. Lenin, Rede tijdens de feestelijke bijeenkomst van de Moskouer Sovjet ter gelegenheid van de verjaardag van de Derde Internationale, zie V.I. Lenin, Werken, 4e uitg., deel 30, p. 398, Russ.
[85] V.M. Molotov, Eröffnungsrede auf dem XXI Parteitag der Kommunistischen Partei der Sowjetunion, Pravda, 6 oktober 1952. V.M. Molotov, Openingsrede op het 21e Partijcongres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, Pravda, 6 oktober 1952.
[86] J.V. Stalin, öconomische Probleme der USSR, Dietz 1953, p. 31. J.V. Stalin, Economische problemen van het socialisme in de USSR, p. 31.
[87] V.I. Lenin, Reder auf der Versammlung des Aktivs der Moskauer Organisation der KPR(B), Werke, bd. 31, p. 419-420.
[88] William Z. Foster, Schets van de politieke geschiedenis van Amerika, p. 590, Engelse uitg.
[89] V.I. Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme; zie werken van V.I. Lenin, 4e uitg. deel 22, p. 287, Russ. uitgave. (Duits in Ausgewählte Werke in twee delen, deel 1, p. 872.)
[90] Palmiro Togliatti, De eenheid van de arbeidersklasse en de taken van de communistische en arbeiderspartijen; zie Voor duurzame vrede, voor volksdemocratie, 2 december 1949.