Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Beschouwingen over de moraal

(College van 20 december 1963)

In mijn laatste college heb ik me met de versluiering van de maatschappelijke werkelijkheid door de ideologie beziggehouden. Hoe de ideologie van een maatschappij door haar zelf voortgebracht wordt, hoe zij een inherent bestanddeel van deze maatschappij is dat ertoe dient de bestaande maatschappelijke toestanden te handhaven en tegen revolutionaire aanvallen te beschermen. Ideologie is al datgene wat zich in de hoofden van de mensen als begoocheling omtrent de ware verhoudingen in de maatschappij ontwikkelt, waarbij iedere maatschappijvorm een bepaald soort ideologie als voorwaarde van haar bestaan nodig heeft. Het is niet te vermijden dat dit onderwerp ons op de problemen van de moraal moet brengen; want de moraal is de meest volmaakte vorm van versluiering van de ware maatschappelijke verhoudingen. Zij werkt het diepst door in het leven van de menselijke ziel.

De morele eisen komen voort uit de noodzakelijkheden die de samenleving als eis moet stellen, wil zij blijven bestaan. Laten we de tien geboden van Mozes nemen. Hun inhoud is in hoge mate door de historie bepaald. Sommige hebben een lange, andere een kortere levensduur. Het gebod “gij zult niet doden” is een algemene voorwaarde voor iedere samenleving. Als het in een samenleving toelaatbaar zou zijn dat men naar believen anderen mag doden, dan zou iedereen gevaar lopen gedood te worden. Dus geldt de oeroude wet van Confucius: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het gebod “gij zult niet stelen” betekent natuurlijk: ik wil niet bestolen worden. Een maatschappij waarin particulier eigendom bestaat moet de strikte navolging van dit gebod eisen. Want particulier eigendom zou niet kunnen bestaan wanneer iedereen maar zou kunnen wegnemen wat de ander heeft. Maar hoe komt het dat deze schijnbaar zo gemakkelijk te begrijpen redelijke eisen het karakter van morele wetten hebben aangenomen? Is de mens, ondanks beter inzicht “van nature” slecht, zodat hij tegen deze geboden wil handelen uit een merkwaardige drang tot een immoreel leven? De vraag is dus, zijn deze noodzakelijkheden werkelijk “morele” eisen en niet slechts redelijke? Wanneer deze maatschappelijke noodzakelijkheden inderdaad gemakkelijk te begrijpen eisen van de redelijkheid waren, dan behoefden ze niet in de verheven vorm van morele eisen gebracht te worden. Ze moeten in de vorm van morele wetten gekleed worden, zolang ze niet voor alle leden van de maatschappij gelijkelijk gelden. Het gebod “gij zult niet doden” wordt slechts in die maatschappij als morele eis gesteld waar bepaalde personen wel het recht hebben om te doden. Slechts van degenen die gedood worden, wordt geëist dat ze niet doden. “Gij zult niet stelen” wordt als morele eis gesteld aan hen die bestolen worden, namelijk aan de uitgebuitenen. Slechts in een samenleving die op uitbuiting berust, waar de mensen afgenomen wordt wat ze met hun handen gewrocht hebben – slechts een uitbuitersmaatschappij moet het gebod “gij zult niet stelen” als morele eis stellen. In een woord: morele eisen zijn eisen die wel maatschappelijk noodzakelijk zijn, maar die door hen die ze moeten opvolgen niet ingezien kunnen worden. Ze moeten geloofd worden. Ze moeten tot hogere krachten herleid worden, tot goddelijke of ook tot biologische. Typisch voor het racisme van de nazi’s was het dat de onrechtvaardigheid van de maatschappelijke hiërarchie, de verdeling van de maatschappij in uitbuiters en uitgebuitenen, Führer en volgelingen gemotiveerd werd met de verschillende biologische waarde van de mensen. Dat beantwoordt aan de denkwijze van de mensen in onze eeuw die zich van religieuze, diepere morele aspecten willen bevrijden en de noodzakelijkheden van hun leven pseudowetenschappelijk, in dit geval biologisch, willen begrijpen.

De samenleving moet zo lang morele eisen stellen als zij noodzakelijkheden voortbrengt die door de meerderheid van de leden van die samenleving niet ingezien kunnen worden, d.w.z. zolang er onvrijheid in die samenleving heerst. In de slavenhoudersmaatschappij was het een maatschappelijke noodzakelijkheid om een slaaf te zijn. De samenleving berustte er op dat er slavenhouders en slaven waren. De noodzaak om slavenhouder te zijn, was gemakkelijk in te zien. Die noodzaak leek op zichzelf niet “moreel” – integendeel. Maar het slavenbestaan, dat ontzettende lot, was voor de slaven niet als noodzakelijk in te zien. Hun lot moest met morele redenen omkleed en aldus voorgeschreven worden als een morele eis. Daarom vinden we in de slavenhoudersmaatschappijen de voorstelling dat slavenarbeid een dienst aan de godheid is. De ontzettende kwellingen waaraan de slaven blootgesteld waren die de piramides bouwden, de ellende en de nood van hun leven, werden getransformeerd in een dienst aan de godheid, aan het hogere en het goede. Er werd hun beloofd, zoals later ook in het christendom, dat zij voor hun jammerlijke aardse bestaan compensatie zouden vinden in een hemels bestaan na de dood, waar zij beloond zouden worden voor hun nood en hun moeite. De morele wetten van alle tot dusver bestaan hebbende maatschappijvormen zijn wetten waardoor maatschappelijke noodzakelijkheden geëist worden die wij als individuen niet kunnen inzien, omdat zij strijdig zijn met ons gevoel voor rechtvaardigheid, vrijheid en menselijke waardigheid. Zij zijn in de grond van de zaak de voorwaarden waardoor het immorele van de maatschappij eigenlijk in stand gehouden wordt.

De morele wetten zijn alles behalve algemene grondregels die, onafhankelijk van het maatschappelijke leven, algemeen en absoluut gelden als uitdrukking van het absoluut goede in de zin van een goddelijke ethiek. Integendeel, zij zijn een bespotting van het goede. Zij zijn het middel tot instandhouding van de slechtheid van ons leven. Alleen omdat de samenleving “immoreel” is, heeft ze moraal nodig. Kant heeft dit verband ingezien toen hij zich met de grondslagen van de moraal en de ethiek bezighield. Hij trachtte te doorgronden volgens welk algemeen principe de stem van ons geweten haar beslissingen neemt, deze merkwaardige instantie in de diepte van onze ziel, die zo zelden de stem van een goed, maar veel vaker de beklemmende zorg van een slecht geweten is. Zoals bekend heeft Kant de grondslag van de morele wet in ons de categorische imperatief genoemd. De categorische imperatief is, zoals Kant zegt, de meest algemene vorm van de morele eis die aan ons gesteld wordt. Het is een “gij zult”. Ook de geboden van Mozes beginnen immers met de woorden “gij zult”, hetgeen slechts betekent dat morele eisen slechts eisen zijn van “gij zult”, waarvan men weet dat zij voortdurend overtreden worden. Kant zei dus: wat wij als ethisch voelen, wat de stem van het geweten, de morele wet in ons zegt, beantwoordt aan het algemene postulaat: “gij zult zo handelen dat de grondregel van uw handelen de grondslag van een algemene wetgeving zou kunnen zijn.” Deze formulering maakt het volledig duidelijk dat de morele eisen in dienst staan van de handhaving van de maatschappelijke orde, d.w.z. van de daarvoor noodzakelijke wetgeving. Het is nu maar de vraag: zijn dus morele eisen voor alle toekomst noodzakelijk? Zal er steeds een maatschappij zijn waarin noodzakelijkheden bestaan die we niet kunnen doorzien? Of zal het mogelijk zijn een samenleving te scheppen waarvan iedereen de noodzakelijkheden kan inzien, zodat hij zich vrijwillig naar zulke noodzakelijkheden zal richten, omdat hij inziet dat deze werkelijk in zijn eigen belang liggen? Is het mogelijk een “morele” samenleving te grondvesten?

De ideeën van de communisten over de communistische toekomst tekenen het beeld van deze morele samenleving. Zij betekenen dat het doel van ons streven een samenleving moet zijn die voor haar bestand geen morele voorschriften nodig heeft, omdat al haar leden kunnen inzien wat noodzakelijk is, omdat het inzicht in de noodzakelijkheid niet door de onwaarachtigheid en de leugenachtigheid van de maatschappelijke betrekkingen onmogelijk gemaakt wordt. Het communisme is de oude droom van de mensheid van een gemeenschap waarin niet een deel rechten bezit die aan een ander deel onthouden worden. Het is de droom van een menselijke wereld waar allen dezelfde rechten en kansen hebben, waar de mens goed kan zijn zonder zichzelf te moeten opofferen. Ik wil hier enige zinnen van de oude Chinese wijze Laozi citeren, waarin het visioen van zo’n gemeenschap oplicht. Daar staat in de Dao de jing:

“Schaf af uw heiligheid en verwerp uw sluwheid: het volk zal er honderdvoudig door gebaat worden.
Schaf af de moraal en verwerp het recht: het volk zal terugkeren tot kinderplicht en ouderliefde.
Schaf af de rijkdom en verwerp winstbejag: dieven en rovers zullen verdwijnen.”

De communistische maatschappij zal geen dieven en rovers kennen, omdat men rijkdom en winstbejag, d.w.z. rijkdom en winstbejag van enkelingen afgeschaft heeft, zoals Laozi verlangt. Het zal een samenleving zijn waarin alle mensen alle kansen van het leven hebben, naar hun behoeften kunnen leven en waar niemand iets stelen kan, omdat een ieder alles kan hebben.

Wanneer ik dit visionaire beeld van de communistische maatschappij ontwerp, dan weet ik dat dit wel een doel is, maar ook in zijn gelukzalige afwezigheid van tegenstellingen een utopie. Hoe is dat bedoeld? Welnu, er zal wel nooit een volledig morele maatschappij zijn waarin generlei tegenstellingen tussen de individuele belangen en de belangen van de gemeenschap meer bestaan. Nooit zal er zulk een absolute, morele maatschappij zonder tegenstellingen mogelijk zijn. Steeds zullen we er slechts op weg naar toe zijn. Maar het communistische tijdperk dat nu begonnen is, waarvan wij allen het begin in deze eeuw beleven, dit communistische tijdperk zal een eind maken aan alle noodzakelijkheden en tegenstellingen die de grondslag en de fundamentele tegenstelling van het vorige maatschappelijke tijdperk van de uitbuitersmaatschappijen vormden. De tegenstellingen van dit uitbuiterstijdperk worden in het communisme overwonnen. Er zal een samenleving ontstaan waarin niemand zich meer ten koste van de ander zal kunnen verrijken. Daarmee worden de sociale verhoudingen tussen de mensen fundamenteel veranderd.

De betrekkingen tussen de afzonderlijke mensen zijn immoreel alleen door de materiële afhankelijkheid van de mensen van elkaar. Dat geldt niet slechts voor de grote groepen van uitbuiters en uitgebuitenen. Dit schema mag men niet als de enige vorm van een juiste voorstelling van de feiten beschouwen. Het is bovendien slechts een grof schema. Omdat het een grof schema is, dat bovendien nog door velen abusievelijk voor de essentie van de communistische maatschappijkritiek gehouden wordt, hebben zo veel critici van het marxisme een goede reden voor hun bezwaren. In feite zijn de betrekkingen tussen de mensen door hun veelvuldige materiële afhankelijkheden veel genuanceerder, veel diverser dan dit grove schema het voorstelt. Wij zitten allen gevangen in zulke materiële betrekkingen. Niemand van ons – ook hier niet – is daarvan uitgesloten. Onze betrekkingen tot elkaar zijn nu eenmaal naarmate ze door materiële afhankelijkheden bepaald zijn, immorele, leugenachtige, onwaarachtige betrekkingen. En juist dat soort betrekkingen rechtvaardigen we zo graag met morele principes.

Een van de ernstigste problemen dat in dit verband naar voren komt, is de betrekking tussen man en vrouw. Al duizenden jaren bevindt de vrouw zich in een toestand van sociale afhankelijkheid van de man. Maar dat was niet steeds zo. In de samenleving van de oermens waren allen – mannen en vrouwen – gelijkgestelde leden van die samenleving. In die maatschappij bestond er ook geen huwelijk. Daar bestond wat men het groepshuwelijk noemt. Binnen de groep bestaan oorspronkelijk geen voorschriften omtrent de beperking van de geslachtelijke betrekkingen. Het enige principe, waar alles ondergeschikt aan was, was het in stand houden van de groep. Wat instandhouding en beveiliging van het leven en het bestaan van de samenlevende mensengroep bevorderde, was de enige moraal. De leden van de groep kenden geen onderlinge materiële afhankelijkheden. Pas naarmate de mens zich door vindingrijkheid en ervaring voordelen kon verschaffen en hij leerde aan de natuur voordelen te ontworstelen en toen ook voordelen ten opzichte van zijn medemensen, pas toen zich de splitsing van de maatschappij, de arbeidsverdeling ontwikkelde, pas toen ontstond er een differentiatie en voortschrijdende verandering in de verhouding niet alleen van de maatschappijleden naar hun sociale positie, maar ook een verandering in de betrekkingen tussen man en vrouw. Toen ontstond ook wat we de moraal van deze betrekkingen noemen. In de oorspronkelijke samenleving heerste het matriarchaat. Ook nu bestaat nog in grote delen van de wereld onder primitieve volkeren het matriarchaat. In Afrika leeft de bevolking in grote gebieden in matriarchale verhoudingen, weliswaar niet meer in het oorspronkelijke matriarchaat, zoals het waarschijnlijk in de oermaatschappij bestond. Deels is het matriarchaat al ontaard, deels vormt het nog slechts de uiterlijke vorm van het leven dat zich reeds in de overgang naar het patriarchaat bevindt. Maar nog steeds is de lijn van de moeder de eigenlijke lijn van de stam. Niet de vaders bepalen de naam, maar de moeders. “Pater semper incertus est” (het vaderschap is steeds onzeker) zegt een Latijnse spreuk. Daarop berust het matriarchaat. Het matriarchaat laat in Afrika ook de veelwijverij toe. Het matriarchaat is immers niet maar eenvoudig de omkering van het patriarchaat, niet een “vergissing” van de maatschappij die de zwakkere op de leidende plaats stelt – een vergissing die later gecorrigeerd werd. Het matriarchaat is van een heel andere structuur dan het patriarchaat. In het matriarchaat kan zeer wel ook rijkdom bij mannen ontstaan. Die bestaat dan hierin dat die mannen veel vrouwen hebben, echter als arbeidskrachten. Hiermee begint dan de materiële afhankelijkheid; de onderwerping van de vrouw begint al in het matriarchaat. Stamhoofden met 30 vrouwen, rijke lieden, hebben geenszins geslachtelijke betrekkingen tot hun vele vrouwen. Echtelijke betrekkingen onderhouden zij steeds slechts met weinig vrouwen. De vrouwen van hun kant hebben allen hun verschillende echtelijke betrekkingen tot andere mannen – en zij hebben hun eigen kinderen. In het matriarchaat bestaan de beperkende bepalingen van de bij ons gebruikelijke vorm van huwelijk niet; die ontstaan pas veel later in het patriarchaat. In het patriarchaat heeft de man definitief de sociale superioriteit ten opzichte van de vrouw verworven en bevestigd. De vrouw wordt dienstmaagd, slavin, waarvan gezegd wordt: “gij zult niet begeren uws naaste vrouw, noch zijn dienstknecht, nog zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is”. Er staat niet: “Gij zult niet begeren uws naasten man” – maar “uws naasten vrouw”. In dit gebod komt duidelijk tot uitdrukking dat de grondslag van de patriarchale huwelijksvorm de sociale onderwerping van de vrouw is – haar materiële afhankelijkheid van de man. De vrouw wordt de slavin van de man. Naarmate nu de patriarchale gezins- en familieorde ingevoerd wordt, moet ook de regel “pater semper incertus est” buiten werking gesteld worden. De man wil werkelijk de vader van zijn kinderen zijn. Dat is nieuw, want tevoren was slechts de vrouw de moeder van haar kinderen, waarover nooit twijfel kan bestaan. Er ontstaan nieuwe morele voorstellingen.

In het patriarchale huwelijk, deze zo kunstmatig geschapen instelling, berustend op de uitbuiting van de mens door de mens in het algemeen en berustend op de uitbuiting van de vrouw door de man in het bijzonder is het onzinnig te menen dat aan de morele principes natuurlijke, biologische of algemene ethische principes ten grondslag zouden liggen. Aan deze morele stelregels voor de betrekkingen tussen de geslachten liggen uitsluitend de interne maatschappelijke verhoudingen van het verleden ten grondslag. De morele eisen die in ons bewustzijn met deze betrekkingen verbonden zijn, zijn slechts de versluiering van de werkelijke motieven voor de vorm van deze betrekkingen.

Onlangs nam ik deel aan een discussie waaraan ook enige filosofen deelnamen. We spraken er over hoe het leven van de mensheid over een paar eeuwen zal zijn. Ik sprak er van dat in de toekomstige samenleving juist ook op het gebied van de persoonlijke betrekkingen van de mensen onderling, namelijk het huwelijk, een grote verandering zou plaats grijpen. Toen ik er aan toevoegde dat dan waarschijnlijk het huwelijk in de huidige zin niet meer zou bestaan, zei een van de filosofen dat dat de propagering van de polygamie betekende. Dit misverstand is karakteristiek. Ik antwoordde dat ik er niet aan twijfelde dat wij nog steeds in een maatschappij leven die de monogamie wel tot haar principe verklaard heeft, maar waarvan de praktijk in werkelijkheid de polygamie is, en wel daarom omdat de materiële afhankelijkheid tussen man en vrouw niet slechts de morele eisen bepaalt, maar ook deze betrekkingen zelf immoreel maakt. Echte, natuurlijke, menselijke betrekkingen zijn natuurlijk ook in onze maatschappij niet zeldzaam. Maar deze betrekkingen zijn alleen maar zolang echt, als er nog geen materiële afhankelijkheid tussen de beide partners bestaat. Naarmate echter materiële afhankelijkheid de verhouding binnensluipt en er aan meewerkt en er een functie in heeft, zal de betrekking geschaad en ten slotte vernietigd en ontbonden worden. Dat betekent niet dat daarom de uiterlijke vormen van de echtelijke betrekking opgeheven worden. Het huwelijk wordt vaak als een hoogst immorele betrekking een leven lang voortgezet, al is het innerlijk nog zo uitgehold. De materiële afhankelijkheid is de vijand van de morele betrekkingen tussen de mensen. De materiële afhankelijkheid verandert zuivere en menselijke betrekkingen in immorele betrekkingen. Ik zou willen zeggen, het huwelijk als instelling waarin zulke betrekkingen zich manifesteren, is gewoonweg de doodsvijand van werkelijke liefde tussen de mensen.

Natuurlijk zijn er in iedere samenleving uitzonderingen, maar ook regels. Er is een beroemd klein toneelstuk van Brecht Die Ausnahme und die Regel (De uitzondering en de regel). Daarin wordt beschreven hoe een rijk man met een arme gids door de woestijn trekt. Zij verdwalen en lopen gevaar te verdorsten. De arme gids – betaald door de rijke, onderweg mishandeld en gekweld –, brengt de rijke de laatste fles water om hem te laten drinken. Maar de rijke houdt de fles voor een steen en meent dat de arme hem wil doodslaan. Dan slaat de rijke de arme dood. Er volgt een rechtszaak. In de rechtszitting verklaart de rechter dat men niet van de rijke kon vergen om te veronderstellen dat de arme hem de fles met water zou aanreiken. Het is regel dat de uitgebuite in zulk een situatie de uitbuiter doodt. Om deze reden moest de rijke vrijgesproken worden. Brecht voegt aan deze geschiedenis de zin toe: wat hier gebeurde, was een uitzondering. De rijke en zijn rechter hielden rekening met de regel. Maar wij willen een samenleving opbouwen waarin regel is wat nu uitzondering is.

In de betrekkingen van de mensen onderling is thans en was steeds veel goeds wat uit het diep menselijke opkomt. Helaas is dat nog niet de regel, maar uitzondering. Dat ligt echter niet aan het falen van de mensen, maar aan de immorele structuur van de maatschappij waarin zij leven. Wij moeten onze maatschappij transformeren. Wij moeten onze menselijke betrekkingen vrij maken van materiële afhankelijkheid.

Wanneer tussen man en vrouw iedere vorm en iedere mogelijkheid van materiële afhankelijkheid opgeheven zal zijn, pas dan zal werkelijke liefde, duurzame liefde en niet een voortdurende wisseling van betrekkingen, zoals dat tegenwoordig veel voorkomt, regel zijn. De man is niet, zoals steeds beweerd wordt, van nature polygaam, waartoe – tussen haakjes – ook de vrouwen behoren met wie hij dat kan beleven. Deze onbestendigheid, dit voortdurende uiteengaan van kortgeleden ontstane persoonlijke betrekkingen tussen mannen en vrouwen komt voort uit de immoraliteit van onze verhoudingen. Bij mannen ontstaan ze in hoge mate uit het feit dat zij ieder seksueel succes als winst op een rekening boeken. In onze maatschappij leven we steeds nog te veel onder het motto van het hebben. We streven er niet naar in een diepe, zuivere betrekking tot de andere mens te komen. We willen hem hebben. Uit dit willen hebben, deze begeerte hem alleen te bezitten, over hem alleen te beschikken, ontstaan de immorele hartstochten van onze tijd. Zij komen er uit voort dat wij in een maatschappij leven waarin men bezit, waarin de een meer en de ander minder macht, geld en positie, invloed en relaties bezit. Pas wanneer er een maatschappij ontstaan zal zijn waarin men geen voordelen kan hebben door geld, macht, relaties en dergelijke, eerst dan zullen de betrekkingen tussen de mensen werkelijk moreel genoemd kunnen worden.

Uit het hebben ontstaat ook een van de sterkste en gevaarlijkste hartstochten die verband houden met de liefde, namelijk de jaloezie. Ik zal daarvan een verhaaltje vertellen: toen ik het Frans nog niet goed beheerste, las ik eens in een Franse krant tot mijn grote verbazing dat een man zijn vrouw met de “jaloezie” doodgeslagen had. Ik had het woord jaloezie verkeerd begrepen en als zonnescherm opgevat. Toch was er een zin in mijn verkeerd begrip. In het Koreaans schrijft men het woord jaloezie als een vierkant met een streep erin. Dat betekent niets anders dan de in het huis opgesloten vrouw. Jaloezie is de in het huis opgesloten vrouw. De man belet zijn vrouw met andere mannen in contact te treden, hij sluit haar op, hij laat de “jaloezie” neer. De vrouw moet gesluierd zijn, zij moet in de harem leven, afgesneden van de buitenwereld. Jaloezie is dus een mannelijke ondeugd, afkomstig uit de wereld waar wij thans uitstappen.

Dat wij tegenwoordig inderdaad uit deze wereld stappen, dat zal wel langzamerhand velen duidelijk geworden zijn, en wel overal, niet alleen in de socialistische landen en zelfs daar niet in de eerste plaats. In de gehele wereld van thans kunnen we waarnemen dat de oude morele fundamenten zijn gaan wankelen. En dit verval van de morele fundamenten bij onze jeugd komt niet daaruit voort dat wij in een decadente, rotte en in ontbinding verkerende maatschappij leven, zoals preutse oude juffrouwen ons vaak willen wijsmaken, maar dit oproer van de jeugd in de hele wereld komt voort uit de veranderingen in de materiële betrekkingen van de mensen onderling. Omdat de jonge mensen – ook in de kapitalistische landen – al vroeg over aanzienlijke materiële middelen beschikken, mannen zowel als vrouwen, omdat zij veel meer mogelijkheden hebben dan twintig, dertig jaar geleden, omdat ze veel onafhankelijker geworden zijn – daarom worden ook hun onderlinge betrekkingen vrijer en onafhankelijker en raken ze steeds meer in conflict met de oude morele principes. Daarbij komt het tot conflicten met de oudere generatie, die de jeugd tegemoet treedt en haar leven immoreel vindt. Maar hoe leven deze ouderen? Zij vertonen een buitenkant van een leven volgens morele principes. Maar daarachter verbergt zich meestal een minder moreel leven. De ouderen hebben geleerd dit leven zorgvuldig te verbergen en te verhullen. Zij hebben een indrukwekkende techniek ontwikkeld in de handhaving van de schone schijn, terwijl de jonge mensen zich afvragen: wat moet ik daarmee, waarom moet ik zo leven als de ouderen? Wij jongeren zijn vrijere mensen. Wij willen het leven leven zoals wij het kunnen. Daaruit ontstaat het probleem van de generaties. De ernstige twijfel aan de waarachtigheid van de ouderen, die in de jeugd rijst, blijft natuurlijk niet hierbij staan, hij doordringt het hele leven. Overal vindt hij voedsel, tot in het politieke leven, in welk opzicht de oudere generatie van onze tijd zo ernstig gefaald heeft. Wij ouderen zullen het vertrouwen van de jeugd nooit winnen, als wij trachten voor de jeugd de waarheid omtrent de werkelijkheid van ons leven te verheimelijken. Wij moeten open, meer dan de jeugd het uit zichzelf reeds kan, de samenhangen van onze wereld duidelijk maken. Wij moeten onszelf helderheid verschaffen over de rol die wij in deze wereld gespeeld hebben, en wij moeten de moed hebben om de consequenties te trekken en onszelf daarbij niet te ontzien. Wij moeten helpen een nieuwe moraal te grondvesten, de moraal van de socialistische ontwikkeling.

De functie van de oude moraal was de handhaving van de oude verhoudingen in de maatschappij. Zij had deze ene taak, namelijk de immorele grondslagen van de uitbuitersmaatschappij ideologisch-moraliserend te versluieren en te rechtvaardigen en ze tegen vernietiging en ontbinding te beveiligen. De socialistische moraal heeft een tegengestelde taak. Zij heeft de taak deze oude maatschappij te ontbinden, te veranderen, te transformeren en te revolutioneren. De grondslag van de oude moraal was de ootmoed, de berusting in het lot. De grondslag van de socialistische moraal is de solidariteit van de mensen, is het ongeduld, de ontevredenheid met het bestaande. De socialistische moraal is de moraal van de verandering, van de transformatie, van de revolutionering van alle maatschappelijke betrekkingen, en wel op de grondslag van een steeds bredere solidariteit van de mensen. Natuurlijk ontstaan er in onze wereld, in onze staat, in onze maatschappij veel gecompliceerde tegenstellingen, zodat ook bij ons tijdelijk morele normen ontstaan die niet socialistisch zijn, die wel nieuw zijn, maar niet socialistisch, omdat zij ontstaan uit de strijd der tegenstellingen die thans in onze maatschappij plaats vindt. Uit het onvoldoende inzicht in de maatschappelijke noodzakelijkheden ook van onze socialistische ontwikkeling komen ze voort. Ook hier verschijnt menige tijdelijke noodzakelijkheid die men moeilijk kan inzien in het kleed van de moraal. Want het socialisme is geen zaak die men eenvoudig volgens program kan maken. Het is een beweging in de mensheid die steeds meer voortschrijdt naarmate steeds meer mensen inzicht in de maatschappelijke structuur krijgen en daardoor tot het besluit komen actief aan de transformatie van de maatschappij mee te werken. Het is niet mogelijk het socialisme zuiver technisch-economisch op te bouwen. De opbouw van het socialisme is meer dan een industrieel en een economisch proces, hij is ook in hoge mate een proces dat zich in onze hoofden afspeelt, een proces van groeiende bewustheid.

Dat wij nog ver van een volledige bewustheid verwijderd zijn, moet ons daarbij steeds duidelijk voor ogen staan; omdat bewustheid steeds onvolkomen is, hebben wij ook steeds behoefte aan de spontaneïteit van ons handelen. Het begrip spontaneïteit wordt vaak op dogmatische wijze gedevalueerd, alsof spontaneïteit doelloos, baatzuchtig, chaotisch handelen zou betekenen. Maar spontaneïteit betekent ondanks onvoldoende bewustheid toch de moed hebben om verder te gaan. Zonder spontaneïteit zouden we geen stap verder komen. Er zullen wel lieden zijn die menen volkomen bewustheid omtrent de samenhangen bereikt te hebben. Juist zij zijn ten prooi gevallen aan een ernstige begoocheling die hen tot een onbewuste spontaneïteit verleidt. Dan is het beter zich steeds van de onvermijdelijke spontaneïteit van het eigen handelen bewust te zijn en te bedenken dat al het grote steeds een waagstuk is. De wereld veranderen is geen onderneming met veiligheidsgarantie, maar met een onzekere afloop. Ook onze geschiedenis wordt door de mensen zelf gemaakt, ofschoon we weten dat we niet alles weten wat daarvoor eigenlijk nodig is. Wij schrijden steeds voort in de verandering van de maatschappij en streven er naar stap voor stap de interne betrekkingen van dit proces te onthullen. Wij veranderen de immorele wereld waarin we leven stap voor stap in een wereld die moreler is, die de oude morele wetten niet meer nodig heeft.

Deze nieuwe maatschappij is slechts de eerste etappe van het communistische tijdperk dat voor ons ligt. Zij zal nog voorlopig en nog vol tegenstellingen zijn, ook doordat in de hoofden van de mensen nog honderden jaren zal blijven leven wat in duizenden jaren ontstaan is.

Ook de morele maatschappij zal nog lang met de immorele herinneringen en voorstellingen in ons te worstelen hebben. Tot het werkelijk in onze hoofden helemaal helder wordt, zullen wij hier op aarde onder elkaar veel duidelijk gemaakt moeten hebben. We moeten eerst eens de materiële voorwaarden voor het morele handelen scheppen. De worsteling met de oude in ons vastgeroeste principes en voorstellingen, met de vele overtuigingen en vooroordelen, zal in de toekomstige maatschappij niet meer de vorm van een boosaardige strijd hebben. Die strijd wordt niet beslecht door de mensen in de gevangenis te stoppen, omdat ze anders denken. We zullen rustig met elkaar praten en zakelijk discussiëren in de wetenschap dat in een ieder van ons ook zo’n stuk onbruikbare traditie zit, in duizenden jaren ontstaan, diepe wijsheid, maar verouderde wijsheid, en oude en nieuwe dwalingen, kortom het zo wonderbaarlijk volmaakte en onvolmaakte van het menselijke.