Marcel Liebman

De stichting
[van de Kommmunistische Partij in België]


Bron: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945; VMT cahier 2, Masereelfonds mei 1980 (boek via Valeer Vantyghem)
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 21 januari 2010


Verwant:
War Van Overstraeten
Vijftig jaar geleden, 1914, het Grote Schisma
Sociaaldemocratie en parlementarisme

Beste kameraden, ik moet me onmiddellijk distantiëren van wat de voorzitster, Claire Billen, gezegd heeft, omdat ik haar te bescheiden vind. Dit is misschien een sympathiek gebrek, maar het is een gebrek. Wanneer ze zegt dat de Kommunistische Partij nooit grondig bestudeerd werd, heeft ze gelijk. Maar in feite werd geen enkele Belgische arbeiderspartij degelijk onderzocht en geen enkele heeft zich ingezet opdat een dergelijke studie tot stand zou komen. Laat me toe het volgende in herinnering te brengen. Lang geleden werd ik gecontacteerd door de Socialistische Partij die het inzicht had de zogenaamde grootste gebeurtenissen uit de partijgeschiedenis te laten schrijven, wat dan ook gebeurd is. Dat werk moest een zogenaamde wetenschappelijke waarde hebben. Een gesprek van een kwartuur met de toenmalige verantwoordelijke van de partij, Jules Bary, volstond om mij ervan te overtuigen dat het onmogelijk was samen te werken. Inderdaad, men wou een hagiografie schrijven, terwijl het werk waaraan ik dacht van een heel andere aard was.

Indien ik geaarzeld heb deel te nemen aan dit debat, was het niet omdat ik twijfelde aan het initiatief, maar wel omdat ik me afvroeg of ik bekwaam was een interessante en nuttige bijdrage te leveren. Mijn werk is sedert lang afgeweken van de wegen die ik betrad in het begin van mijn wetenschappelijke loopbaan: de studie van de Belgische arbeidersbeweging, van de Belgische communistische beweging. Indien ik recent met mijn opzoekingen opnieuw deze weg heb betreden, is het op een aarzelende en embryonale manier. Daarom heb ik de uitnodiging aanvaard; maar ik twijfel eraan of mijn bijdrage van enig nut kan zijn voor de door CHEMA gestelde problematiek. Diegenen onder u die mijn geschreven bijdrage hebben gelezen zullen er trouwens vanaf nu van overtuigd zijn.

Het is in het kader van deze geschreven bijdrage dat ik twee thema’s wil bespreken. Enerzijds zal ik trachten de politieke componenten van de geünificeerde Kommunistische Partij van België te bepalen op het ogenblik van haar stichting. Men kan zich afvragen of in deze politieke componenten reeds de oorzaak besloten lag van aanslepende conflicten in de partij (en erbuiten) die zouden uitmonden in uiteenlopende strekkingen in de Belgische arbeidersbeweging. De tweede vraag waarop ik elementen van antwoord zal zoeken, betreft de numerieke en politieke zwakheid van de Kommunistische Partij. Deze numerieke zwakheid bij de stichting van de KPB – men kan het goed of spijtig vinden, ik vind het eerder spijtig – is een duurzaam verschijnsel gebleken, een bestendig kenmerk van haar geschiedenis. Wanneer we de redenen van deze zwakheid ontleden, zijn we verplicht verder te zien dan het geval van de Kommunistische Partij en ons af te vragen waarom, in een land zoals België, een bestendige zwakheid niet alleen de Kommunistische Partij treft, maar ook elke revolutionaire beweging, elke marxistische beweging, elke volslagen radicale tendens in een politieke en syndicale organisatie.

Mijn uiteenzetting draait dus rond twee spillen: de eerste tracht, in grote trekken, de politieke componenten van de Belgische communistische beweging bloot te leggen op het ogenblik van haar stichting, de tweede tracht enkele redenen te ontdekken waarom deze beweging zwak is op het ogenblik van haar stichting en verder zwak blijft. Wat de politieke componenten betreft, zij zijn gekenmerkt door een grote verscheidenheid en door een grote spanning, ja zelfs door een hevige vijandschap tussen de militanten die zich verenigen wanneer de eengemaakte Kommunistische Partij tot stand komt, na een opgedrongen overeenkomst. De Kommunistische Internationale had het inderdaad nodig geacht twee partners te verenigen die bijna met getrokken messen tegenover elkaar stonden. Deze partners waren, zoals u weet, de Kommunistische Partij van België, die men eenvoudiger, maar ook meer sprekend zou kunnen betitelen als de partij van Van Overstraeten, en de Kommunistische Partij die enkele maanden later gesticht werd door Joseph Jacquemotte. Dit verschil van enkele maanden, dat uit chronologisch oogpunt onbelangrijk lijkt, is in feite zeer belangrijk omdat het twee uiteenlopende richtingen weergeeft.

De eerste partij – chronologisch gezien de groep Van Overstraeten – was een zeer kleine, bijna onbeduidende groep waarvan het numeriek en politiek gewicht maar gestalte kreeg door het ontgoochelen van de andere partij, eerder dan door de eigen vooruitgang. Deze groep Van Overstraeten kan men als gauchistisch bestempelen – daaromtrent zal ik verder uitweiden – volgens de zienswijze van de communistische beweging op dat ogenblik. Zonder aarzelen kiest deze beweging van nagenoeg 200 leden partij voor de Internationale die in 1919 wordt gesticht. De communistische beweging is op dat ogenblik echter geen monolithisch blok maar vertoont integendeel een nogal grote verscheidenheid. De groep van Overstraeten is een gauchistische beweging op een ogenblik dat de Internationale nogal gemakkelijk – niet met sereniteit, want deze beweging was verre van sereen – betrekkelijk gematigde groepen en ook extremistische of gauchistische groepen (die door Lenin broederlijk, maar zonder veel complimenten werden behandeld) in haar schoot opnam.

In welk opzicht is de groep Van Overstraeten gauchistisch? Hoofdzakelijk om twee redenen: zijn systematisch antiparlementarisme en zijn zeer groot wantrouwen t.a.v. de syndicale beweging, – wat men, schematisch en enigszins overdreven, antisyndicalisme zou kunnen noemen. Inderdaad de stelling van de groep Van Overstraeten, die trouwens weer te vinden is bij andere gauchistische groepen binnen de Internationale, is de volgende: deze groep neigt naar een weigering om zich in te laten met syndicaal werk, in alle geval met syndicaal werk zoals het begrepen wordt door de grote syndicaten van dat ogenblik, die als reformistisch en als definitief verloren worden beschouwd. Deze groepen zijn eerder geneigd nieuwe, duidelijk revolutionaire syndicaten op te richten, om op te komen tegen het reformistisch syndicalisme gekenmerkt door zijn acties om den brode. Ook het antiparlementair karakter van de groep Van Overstraeten en van gelijkaardige groepen is overduidelijk. Men meent dat het parlementarisme tot het verleden behoort, dat de Russische omwenteling en de oprichting van de sovjetdemocratie de verouderde aard van het parlementarisme bewezen heeft, dat dit niet alleen geldt voor Oost-Europa, voor Rusland en voor Duitsland, waar het communisme wortel schiet, maar voor gans de wereld en dat het parlementarisme niet meer de klassenstrijd, en in alle geval niet de revolutionaire strijd kan dienen.

Een laatste woord. De groep Van Overstraeten schijnt jonger dan de groep Jacquemotte, niet enkel in zijn ledenbestand, maar eveneens in zijn ideologische inhoud die gestalte kreeg door een recente gebeurtenis, met name de Russische omwenteling. Er waren echter twee manieren om te reageren op de Russische Revolutie: een bijna sentimentele manier, en een meer politieke. Het sentimentele antwoord was een gebaar van loutere solidariteit, van sympathie waar gevoel en politiek een even grote rol speelden. Deze beweging dacht nochtans niet dat de bolsjewistische ervaring zo maar klakkeloos kon overgenomen worden in de westerse landen. Spijts het revolutionair elan van de periode na W.O. I, was het onderscheid tussen de twee maatschappijen zo groot dat het bolsjewisme als dusdanig niet kon ingevoerd worden. Paradoksaal genoeg stak deze voorzichtige beoordeling af tegen de sentimentele aard van deze zienswijze. De Russische omwenteling bijvallen impliceerde niet dat men in Europa voorstander was van een revolutie naar Russisch model, of van een revolutie zonder meer.

Daarnaast bestond er een stroming die eveneens zijn oorsprong vond in de Russische Revolutie, maar er andere politieke besluiten uit trok: haar aanhangers waren ervan overtuigd dat de Oktoberrevolutie een meer algemene beweging zou veroorzaken, een grotere brand zou doen opflakkeren. Wat meer is, de Russische omwenteling en het bolsjewisme waren patronen die als voorbeeld moesten dienen, die men bijna moest nabootsen; de Russische schema’s die – ten minste ogenschijnlijk – hun grote doeltreffendheid hadden bewezen, moesten in het westen nagevolgd worden. Het parlementair stelsel moest afgewezen en sovjets dienden opgericht te worden: dit was ook het ideologisch en politiek kenmerk van de beweging Van Overstraeten. Kortom, het gaat hier om een beweging die, volgens een criterium dat niets te zien heeft met polemiek (op dat ogenblik was er geen sprake van polemiek), moet beschouwd worden als gauchistisch.

De beweging Jacquemotte was van een gans andere aard. Volgens een m.i. objectieve zienswijze, die nochtans toen en ook nu nog een polemische bijgedachte uitdrukt, ging het hier om een centrumbeweging. In de toenmalige communistische terminologie, werd telkens op een bijtende manier het etiket centristisch geplakt op een beweging als deze van Jacquemotte. Het was een centrumbeweging omdat ze tijdens haar oprichtings- en ontwikkelingsfase er niet was toe gekomen te breken met de sociaaldemocratie waarvan ze trouwens, organisch gesproken, deel uitmaakte. Zelfs tot een breuk met de rechtervleugel van de sociaaldemocratische beweging kwam het niet.

In België werkte de groep waaruit de Kommunistische Partij van Jacquemotte voortsproot (die later met de Kommunistische Partij van Van Overstraeten samensmolt) rond het weekblad l’Exploité en vormde de vriendenkring Les Amis de l’Exploité. In de schoot van de Belgische Werklieden Partij werd een actie gevoerd die in zeer algemene termen er naar streefde de ultrareformistische strekking van de partij bij te schaven. Hun concrete doelstelling bestond erin het verzet te organiseren tegen de regeringsdeelname van de BWP, waaraan deze partij zich tijdens en na W.O. I had gewaagd. De vriendenkring rond l’Exploité wou de BWP terug brengen op klassenstrijdposities; daarom ook moesten de socialisten zich uit de regering terugtrekken en moest terug worden aangeknoopt met de vóóroorlogse stellingen inzake klassenstrijd. Met andere woorden: in tegenstelling met wat de tendens Van Overstraeten verklaarde, was er in de geest van de zogenaamde jacquemottisten geen sprake van een breuk tussen de vóóroorlogse en de naoorlogse periode. Veel morele sympathie was er wel voor de Oktoberrevolutie, maar de klassenstrijd zoals hij in het westen werd gevoerd moest een continuïteit vertonen en de BWP bleef – spijts de gebreken die zij vertoonde – hét instrument van deze continuïteit. Men oordeelde niet dat deze partij niet meer te redden was, dat ze in haar wortels reformistisch en in bepaalde omstandigheden zelfs contrarevolutionair was. In deze zin kunnen wij de tendens Jacquemotte als centristisch bestempelen. Zo lagen dus, zeer schematisch, op het ogenblik van de geboorte van de Kommunistische Partij, de fundamentele opties van de twee groepen.

Ik zou nu enigszins willen extrapoleren. Dit lijkt me onontbeerlijk, omdat we weinig weten nopens een reeks omstandigheden en feitelijke gegevens betreffende deze eerste Belgische communisten. Anderzijds staan we voor de numerieke zwakheid: de partij telde een 500-tal leden. We mogen dus extrapoleren en veronderstellen dat wat wij vaststellen voor Frankrijk, grosso modo ook op ons land toepasselijk is. In Frankrijk, waar de communisten veel talrijker waren, heeft men een preciezere kennis van de politieke samenstelling van de eerste groepen die toetraden tot de Eerste Internationale. We weten namelijk dat er bij de eerste communisten, zowel in Frankrijk, in Duitsland, als in Engeland, een grote verscheidenheid bestond op ideologisch en politiek gebied. Deze verscheidenheid had voor gevolg – en dit is belangrijk – dat er binnen de communistische partijen een overvloed aan ideeën leefde, maar tevens grote verwarring, en bijgevolg zwakheid. Rijkdom en verwarring, verscheidenheid en zwakheid. Het Franse voorbeeld is typerend. In het begin van het bestaan van de Kommunistische Partij, van de Franse afdeling van de communistische Internationale, was men communist om uiteenlopende redenen. In de eerste plaats wou men de continuïteit verzekeren: men kon communist zijn in 1919, 1920 en 1921 en zelfs wat daarna omdat men vóór de oorlog marxistisch revolutionair was en in de mening verkeerde dat, in de nieuwe omstandigheden, de revolutionaire actie – dikwijls kritisch tegenover de socialistische leiders van vóór de oorlog – weer moest aangewakkerd worden. Men kon communist zijn om een andere reden: omdat men gevoelsmatig én politiek getroffen werd door het oorlogsverschijnsel. Men kon communist zijn niet zozeer omdat de Oktoberrevolutie de sociale structuren aan het wankelen bracht en een nieuwe richting gaf aan de arbeidersbeweging, maar omdat men eerst en vooral in de Russische omwenteling een pacifistische beweging zag. In dit geval was men meer getroffen door Brest-Litovsk dan door Petrograd, maakte de verovering van de politieke macht door de voorhoede van de arbeidersklasse minder indruk dan het einde van deze verwoestende oorlog dank zij het vredesverdrag tussen Duitsland en de bolsjewieken te Brest-Litovsk. Deze pacifistische reactie, ingegeven door een afkeer voor de oorlog en een weigering van elk chauvinisme, was een mengsel van pacifisme en internationalisme. Het gevoel speelde er een grote rol in en heeft een diepe sympathie doen ontstaan voor de Sovjetrevolutie en voor de communistische beweging, die, ten onrechte, als pacifistisch werd gezien.

We hebben dus te doen in 1918-1920 met revolutionaire marxisten die in grote mate de vooroorlogse actie willen verder zetten, met pacifisten, en ten slotte met een derde ideologische strekking: de anarchisten. De communistische en bolsjewistische beweging is namelijk voor zekere anarchisten een striemende veroordeling van het officieel marxisme, van het vóóroorlogs marxisme zonder meer. De anarchisten hebben vlug bij de marxisten een te verzoenende houding jegens de bourgeoisie gezien, of ten minste het impliciet gevaar door de bourgeoisie te worden ingekapseld. De anarchisten hebben dikwijls gedacht dat hun ideologie gerehabiliteerd werd dankzij de radendemocratie van de sovjets en de spontaneïteit van de Russische Revolutie. Daarenboven erkenden zekere marxisten deze veroordeling van het officieel marxisme. In het bijzonder in de figuur van Lenin zag men de man die was overgelopen. Zekere anarchistische milieus verheugden zich hierom, min of meer wantrouwend. Kwam daarbij dat bepaalde marxisten, zoals Kautsky, verklaarden dat Lenin en de leninisten geen marxisten meer waren, maar anarchisten of blanquisten. Zijn deze uitspraken in grote mate polemisch, dan blijven de feiten op zich overeind. De traditionele ideologische afbakening tussen marxisten en anarchisten was zo soepel geworden dat ze aanleiding gaf tot rijkere, tegenstrijdige, maar ook meer verwarde bewegingen, waar geen gekende etiketten meer op te plakken vielen.

Komen wij tot een besluit voor dit eerste gedeelte. De samenstelling van de communistische beweging vertoonde in Europa, en waarschijnlijk ook in België (indien men de hoger gesuggereerde gegevens mag extrapoleren) een zeer grote verscheidenheid. Bij de communisten van die tijd vinden we uiteenlopende motivaties. Deze verscheidenheid verklaart, in België in elk geval, de moeilijke en opgedrongen samensmelting van wat men de centristische en de gauchistische strekking mag noemen.


In het tweede gedeelte van deze korte inleiding zou men zich de vraag moeten stellen naar de zwakte, politiek en numeriek, van het eerste bataljon communisten in België. Waarom 514 of 523? Waarom zijn er zo weinig Belgen die zich communist noemen op het ogenblik dat de communistische beweging een zo grote penetratiekracht heeft, een groot dynamisme bezit en een zo grote invloed op het internationaal plan. Ik meen dat dit te wijten is aan twee oorzaken.

De eerste oorzaak vinden we in tijds- en plaatsgebonden omstandigheden; de tweede staat in verband met dieperliggende verschijnselen. Ze gaan allebei terug op de socialistische beweging en de arbeidersklasse van die tijd, maar ook van later. Vatten wij deze tijdsomstandigheden even samen wat België betreft. Wat in België gebeurde in 1919-1920, was insgelijks in 1848 gebeurd. De burgerlijke ideologen hebben er zich over verheugd dat België in 1848 van een omwenteling gespaard bleef. In 1918-1919 doet zich hetzelfde verschijnsel voor: de omwenteling die losbreekt in Rusland en die Europa beïnvloedt, gaat aan België voorbij. Waarom? Om een reeks duurzame en dieperliggende redenen waarover we verder zullen uitweiden, maar tevens wegens de terugslag van de oorlog 1914-1918. België komt uit het conflict als overwinnaar en martelaar. Bij de arbeidersklasse had de oorlog zeer diepe sporen nagelaten: enerzijds is er een gevoel van zegepraal – de zege van recht en gerechtigheid –, anderzijds voelt zij zich martelaar, niet van de klassenstrijd, noch van de uitbuiting door de burgerij, maar van het Duits imperialisme en in het bijzonder van de door de Duitse bezetter georganiseerde deportaties. Bij de bevrijding in 1918 is de arbeidersklasse vervuld met een gevoel van vaderlandslievend welbehagen, en de Borinage is hiervan een wel erg typisch voorbeeld. Het geval is typisch omdat, gedurende de jaren die aan de oorlog voorafgingen, de arbeiders uit de Borinage – en de mijnwerkers in het bijzonder – tot de meest radicale arbeiders behoorden, die deel uitmaakten van de voorhoede wanneer het erop aankwam stakingsbewegingen in te zetten, die soms politiek en spontaan waren, en niet zelden zeer vinnig, langdurig en moeilijk. In de Belgische socialistische beweging vormden ze een ongeduldige, onstuimige federatie. Ze maakten deel uit van de oppositionele minderheid, niet zozeer omdat ze theoretische kritiek uitoefenden op het reformisme, maar omdat ze wegens hun vurigheid en directe strijd tot de voorhoede behoorden. Deze federatie van de Borinage, die voor de reformistische leiding van de BWP een federatie van lastige mensen vormde, bevond zich na de oorlog niet meer aan de uiterst linkerzijde, maar aan de uiterst rechterzijde van de partij. Haar chauvinisme overschaduwde op dat ogenblik alle andere stellingnamen. Wat hierin de voornaamste rol heeft gespeeld, was de wrok veroorzaakt door de wegvoering van Henegouwse arbeiders. Men zou eigenlijk kunnen zeggen dat de federatie van de Borinage links noch rechts was: ze was anti-Duits. Met andere woorden, in feite was ze rechts.

De oorlog en zijn gevolgen hebben op de Belgische arbeidersbeweging grondig en voor een zekere tijd de stempel gedrukt van patriottisme. In deze zienswijze waren de bolsjewisten verraders die de Russische divisies van het geallieerd front hadden teruggetrokken, ten nadele van de landen die, zoals België, streden voor recht en gerechtigheid. Dat is de betekenis die men gaf aan de vrede, aan het verraad van Brest-Litovsk. In dit vaderlandslievend klimaat verwierp België het communisme, terwijl het elders gevoed werd door pacifistische tendensen.

Een andere omstandigheid moet in aanmerking genomen worden. Het volstaat niet sympathie of antipathie t.a.v. de Oktoberrevolutie vast te stellen. Een der redenen waarom de Belgische arbeidersklasse een zo gemakkelijke prooi vormde voor het ultrachauvinisme van de BWP, gedurende de jaren 1914-1918 en daarna, ligt in het feit dat voor de oorlog het a-politisme in de arbeidersbewegingen hoogtij vierde. Waarom? Omdat de Belgische arbeidersbeweging enkel gestalte kreeg door de BWP, die met haar instellingen zeer doeltreffend de arbeidersklasse materieel hielp en beschermde, terwijl haar politieke inbreng beperkt, soms onbenullig was. Het volstaat vast te stellen dat de eigenlijk politieke component van de BWP zeer klein was. Voor W.O. I mag hij geschat worden op ongeveer 10.000 leden, daar waar de coöperatieven, de mutualiteiten en de syndicaten duizenden en duizenden personen verenigden. En dan moet men nog voorbehoud maken wat betreft de politisering van deze 10.000 leden. Deze verhouding toont duidelijk aan hoe de kaarten verdeeld lagen in de schoot van de Belgische arbeidersbeweging.

Georges Sorel zei dat het socialisme van de BWP een socialisme van kruideniers was. Beter was geweest: een partij van kruideniers, maar ook van strijdlustige socialisten. Het was een socialisme van kruideniers omdat de partij zich vooral om den brode bekommerde, vandaar de talrijke mutualiteiten en coöperatieven. Het was insgelijks een strijdlustige partij; de impulsieve aard van de arbeiders, zoals die van de Borinage, bracht er haar toe – een bijna chronisch en terugkerend verschijnsel – steeds opnieuw massale en politieke stakingen door te voeren. De algemene staking werd vóór 1914 dan ook als een Belgisch verschijnsel beschouwd: men sprak van de Belgische staking. Het waren dus kruideniers, die eigenlijk slecht over de baan konden met de strijdlustige arbeiders en die in hun pragmatisme en impulsiviteit weinig heil zagen in theoretische vorming en doctrinaire beslommeringen.

Na de oorlog 1914-1918 zien wij de gevolgen van deze toestand in de Belgische arbeidersbeweging: meer dan welke arbeidersbeweging ook, was zij het slachtoffer van haar impulsiviteit, die op dat ogenblik een vaderlandslievende vorm aannam, dus een vorm van klassecollaboratie. En wanneer de sociale werkelijkheid, d.w.z. de klassenverschijnselen zich weer opdrongen (en de feitelijke werkelijkheid is sterker dan gelijk welke ideologie, ook het patriottisme), wanneer het vaderlandslievend welbehagen van de bevrijding en van de zege, van de weerwraak tegen de barbaren, tegen de moffen vervlogen was, waren de twee, drie, vier beslissende jaren voorbij gedurende dewelke de revolutionaire beweging in Europa een opgaande fase had gekend. Bij het ontwaken, bevond de Europese revolutionaire beweging zich reeds in een neergaande fase. Dit zijn omstandigheden die eigen waren aan België en die betrekking hadden op het patriottisme, op de oorlog en ook op de samenstelling en de aard van de Belgische arbeidersbeweging.

Maar een ander element dat er moet toe bijdragen deze zwakheid van de communistische beweging te verklaren, op het ogenblik van haar stichting én later, gaat niet alleen België aan, maar ook gans het industrieel Europa. Daaromtrent wil ik twee of drie hypothesen formuleren. We staan voor wat men noemt de objectieve omstandigheden en de subjectieve omstandigheden. Deze formulering is betwistbaar, maar laten we ze gemakkelijkheidshalve aannemen. Enerzijds moeten de objectieve omstandigheden ons iets wijzer maken nopens de duurzaamheid, de stevigheid én van het kapitalisme én van de sociaaldemocratie. Men staat voor het feit dat de sociaaldemocratische beweging er in geslaagd is, in zeer moeilijke omstandigheden en ten koste van zeer merkwaardige inspanningen, een reeks instellingen voor de bescherming van de werkende klasse in het leven te roepen: syndicaten, coöperatieven, mutualiteiten, en ook instellingen voor de culturele bescherming. Zij gaven aan de arbeider een veiligheid, een identiteit en een waardigheid. Zulks verschafte de sociaaldemocratische beweging een zeer grote sentimentele, politieke en concrete bijval bij het West-Europees proletariaat.

De tweede omstandigheid staat in verband met de werkende klasse zelf. De arbeidersklasse vertoonde in West-Europa zeer tegenstrijdige, zeer dialectische opstellingen, waaruit nu eens een grote bereidheid tot integratie in de kapitalistische maatschappij tot uiting kwam, dan weer onverwachte, bruuske, spontane uitingen van revolutionaire energie. Dit wekt de indruk dat het gaat om twee historische fazen die helemaal van elkaar gescheiden zijn, en, om zo te zeggen, om twee werkende klassen die helemaal verschillend zijn. Alsof we in de fase a te doen hebben met een reformistische, en in de fase b met een revolutionaire klasse. Integendeel het gaat om dezelfde werkende klasse en er bestaat een geleding tussen de twee fasen. Dezelfde klasse heeft reacties, houdingen, die zich uitdrukken nu eens door een schijnbare gelatenheid, dan weer door het verwerpen van het kapitalisme. Men zou natuurlijk deze strijdige dialectiek moeten kunnen doorgronden, maar dat is niet het onderwerp van vandaag: de westerse werkende klasse is én reformistisch én revolutionair; de twee hoedanigheden bestaan werkelijk, zijn tegenstrijdig, en geven dikwijls aanleiding tot spanningen.

Ten slotte hebben we als subjectief gegeven – en dit is mijn laatste opmerking – het probleem van de partij zelf. Ik meen dat de arbeiderspartijen – en dit geldt zowel voor de sociaaldemocraten als voor de communisten – moeilijk ontsnappen aan wat ik zal noemen de alles of niets valstrik: men is de partij van de werkende klasse of de partij van een andere klasse, men is de partij van een reformistische klasse of de partij van een revolutionaire klasse. In werkelijkheid is die klasse het één, noch het ander ofwel meteen het een en het ander. De twee opties bestaan, maar geen enkele arbeiderspartij is er in geslaagd de twee te synthetiseren. Dit is niet te wijten aan hun verraad of aan hun stommiteit, maar aan het feit dat deze taak enorme moeilijkheden oplevert. Het gaat om een taak die insgelijks zeer precair is, omdat ze steeds opnieuw dient afgewogen en er terzake geen definitief verworven kennis bestaat, omdat er een bestendig gevaar voor sclerose aanwezig is.

In het begin heeft de bolsjewistische partij dit gevaar bezworen, er het volgende antwoord aan gegeven: zij is er in geslaagd een juiste verhouding tot stand te brengen tussen de werkende klasse en haar politieke organisatie. De verhouding was juist omdat ze, politiek gezien, doeltreffend was. De bolsjewistische partij is erin geslaagd, dankzij een zeer verstandige – jammer genoeg zeer kortstondige – dialectiek, een structuur in het leven te roepen die, om beurten, de deur opende en sloot voor de werkende klasse, naargelang de polsslag en de impulsen van de werkende klasse zelf. Ik bedoel het volgende: in de periodes gedurende dewelke men te doen had met een zogenaamde reformistische werkende klasse, die het kapitalisme scheen te aanvaarden, had de bolsjewistische partij de neiging haar deuren te sluiten voor deze klasse en te trachten zich te beschermen tegen de reformistische of integrerende invloed die de werkende klasse zou kunnen uitstralen op haar politieke organen. Wanneer de werkende klasse integendeel, als gevolg van een complex aantal verschijnselen, in een revolutionaire periode trad, en haar revolutionaire geest onthulde, onthaalde deze zelfde bolsjewistische partij dit dynamisme, verstrekte zich en deed haar eigen zelfbeschermende en sektaire neigingen barsten door haar deuren wijd te openen voor dit offensief en spontaan scheppingsvermogen van de werkende klasse. Een studie over het bolsjewisme tussen 1903 en 1918 zou de gegrondheid van deze dialectiek bewijzen. De bolsjewistische partij sloot zich als een sekte in eigen huis op gedurende de periode 1907-1912, gekenmerkt door een revolutionaire neergaande fase, terwijl diezelfde partij in 1917-1918 wijd de deur opende voor het radicalisme van de massa.

Ik zou nu willen besluiten. Ik heb, in mijn uiteenzetting, een dubbele fout begaan. Ten eerste te weinig nauwkeurigheid aan de dag gelegd wat de gestelde vragen betreft, ook te weinig nauwkeurigheid wat betreft de communistische arbeiders (want er waren veel meer arbeiders dan intellectuelen). Ook te weinig elementen aangebracht, naast de algemeenheden, die de zwakheid van de communisten verklaren. Dat zijn de voornaamste gebreken van dit referaat, dat men aan de andere uiteenzettingen heeft doen voorafgaan, om misschien, ten titel van vergelijking, de hoedanigheden van deze laatste te doen uitkomen.


Zoek knop