Karl Marx en Friedrich Engels

Over het anarchisme



Geschreven: 1850-94
Bron: Pegasus, Amsterdam 1975
Vertaling: Dietz Verlag, Berlijn
Deze versie: Spelling en enkele voetnoten grijs gedrukt in de tekst zelf
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, november 2006


Inhoud

Over de leuze van het afschaffen van de staat en de Duitse ‘vrienden van de anarchie’
Uit de brief van Marx aan Engels te Manchester, 8 augustus 1851
Uit de brief van Engels aan Marx in Londen, 21 augustus 1851
Uit de brief van Marx aan Engels in Manchester, 20 juni 1866
Uit de brief van Marx aan L. Kugelmann in Hannover, 9 oktober 1866
Uit de brief van Marx aan Paul en Laura Lafargue in Parijs, 19 april 1870
Uit de brief van Engels aan Carlo Cafiero in Barletta, 1 (-3) juli 1871
Over het politieke optreden van de arbeidersklasse
Uit: Besluiten van de conferentie van gedelegeerden van de Internationale Arbeiders Associatie, gehouden te Londen van 17 tot 23 september 1871
Uit de brief van Marx aan Friedrich Bolte in New York, 23 november 1871
Uit de brief van Engels aan Paul Lafargue in Madrid, 30 december 1871
Het congres van Sonvillier en de Internationale
Uit de brief van Engels aan Carlo Terzaghi in Turijn, 14 (-15) januari 1872
Uit de brief van Engels aan Theodore Cuno in Milaan, 24 januari 1872
Uit: De zogenaamde scheuringen in de Internationale
Uit de brief van Engels aan Louis Albert François Pio in Kopenhagen, 7 maart 1872
Uit de brief van Marx aan Paul Lafargue in Madrid, 21 maart 1872
Engels aan Carlo Cafiero in Napels, 14 juni 1872
Uit: De Algemene Raad aan alle leden van de Internationale Arbeiders Associatie
Uit: De besluiten van het algemene congres, gehouden te Den Haag van 2 tot 7 september 1872 - Besluit over de statuten
Uit: De bindende mandaten op het Haagse congres
Politieke onverschilligheid
Over de autoriteit
Uit: Een complot tegen de Internationale Arbeiders Associatie
De bakoeninisten aan het werk (Uit het voorwoord tot de brochure Internationale zaken uit de ‘Volksstaat’ 1871-1875
Gedenkschrift over de opstand in Spanje in de zomer van 1873 (Ten geleide van 1894)
Uit: Overzicht van Bakoenins boek Staat en Anarchie
Uit Italië
Engels aan P. Iglesias in Madrid, 26 maart 1894


Over de leuze van het afschaffen van de staat en de Duitse ‘vrienden van de anarchie’ [1]

‘Het afschaffen van de staat heeft slechts enige betekenis bij de communisten als het noodzakelijke resultaat van het afschaffen van de klassen, waarmee vanzelf de behoefte van de georganiseerde macht van een klasse voor het onder de duim houden van de andere klassen komt te vervallen. In burgerlijke landen betekent het afschaffen van de staat, dat de staatsmacht wordt herleid tot de maatstaf van Noord-Amerika. Hier zijn de klassentegenstellingen slechts onvolledig ontwikkeld; de klassenbotsingen worden verdoezeld door het wegtrekken van de proletarische overbevolking naar het westen; het interveniëren door de staatsmacht, wat in het oosten tot een minimum is gereduceerd, bestaat in het westen helemaal niet. In feodale landen betekent het afschaffen van de staat het afschaffen van het feodalisme en het tot stand brengen van de gewone burgerlijke staat. In Duitsland gaat daarachter hetzij de laffe vlucht schuil uit de direct aan de orde zijnde strijd, hetzij het overdreven en leugenachtig voorstellen van de burgerlijke vrijheid als absolute onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de enkeling, hetzij tenslotte de onverschilligheid van de burger ten aanzien van elke staatsvorm, vooropgesteld dat de burgerlijke belangen niet in hun ontwikkeling worden geremd. Dat deze afschaffing van de staat ‘in een hogere betekenis’ op een dergelijke onzinnige manier wordt gepredikt is natuurlijk niet de schuld van de Berlijnse Stirners en Fauchers. La plus belle fine de la France ne peut donner que ce qu’elle a. [Het mooiste meisje van Frankrijk kan slechts geven wat ze heeft.] (Neue Rheinische Zeitung, afl. IV, blz. 58.) [2]

De afschaffing van de staat, de anarchie, is ondertussen in Duitsland een algemeen trefwoord geworden. De sporadisch voorkomende Duitse leerlingen van Proudhon, [3] de ‘hogere’ democraten van Berlijn en zelfs de in vergetelheid geraakte ‘edelste geesten van de natie’ uit het parlement van Stuttgart en het Rijksregentschap [4] hebben zich, ieder op zijn wijze, dit woest uitziende trefwoord toegeëigend.

Al deze fracties zijn het met elkaar eens voor wat betreft het in stand houden van de bestaande burgerlijke maatschappij. Met de burgerlijke maatschappij vertegenwoordigen zij dan ook noodzakelijkerwijze de heerschappij van de bourgeoisie en in Duitsland zelfs het veroveren van de heerschappij door de bourgeoisie; ze verschillen van de werkelijke vertegenwoordigers van de bourgeoisie alleen door de vreemdsoortige vorm, die hun de schijn geeft van het ‘verdergaan’, het ‘verst-van-allen-gaan’. Deze schijn vervloog in alle praktische botsingen; telkens wanneer deze vertegenwoordigers van de anarchie geplaatst werden tegenover de werkelijke anarchie van revolutionaire crises, waarbij de massa’s ‘met bruut geweld’ tegen elkaar opboksten, deden zij hun uiterste best om de anarchie tegen te gaan. De inhoud van deze zo geroemde ‘anarchie’ kwam tenslotte neer op precies hetzelfde, wat men in ontwikkelde landen uitdrukt met het woord ‘orde’. De ‘vrienden van de anarchie’ in Duitsland zijn het volledig en van harte eens met de ‘vrienden van de orde’ in Frankrijk.

Voor zover de vrienden van de anarchie niet afhankelijk zijn van de Fransen Proudhon en Girardin en voor zover hun opvattingen een Germaanse oorsprong hebben, putten ze allen uit een gemeenschappelijke bron: Stirner. Het tijdperk van ontbinding van de Duitse filosofie heeft in het algemeen gesproken aan de democratische partij in Duitsland het grootste deel van haar algemene frasen geleverd. De voorstellingen en frasen van de laatste Duitse schriftgeleerden, met name van Feuerbach en Stirner, waren al vóór februari [5] in een tamelijk verwaterde vorm opgegaan in het algemene belletristische bewustzijn en overgenomen in de dagbladliteratuur, welke op hun beurt weer de voornaamste bron waren voor de democratische woordvoerders uit de periode na maart [6]. Met name Stirners predicatie over het ontbreken van een staat is voortreffelijk geschikt om aan de anarchie van Proudhon en aan het afschaffen van de staat van Girardin de Duitse filosofische ‘hogere wijding’ te verlenen. Het boek van Stirner ‘De enkeling en diens eigendom’ is weliswaar in vergetelheid geraakt, maar zijn denkwijze en vooral zijn kritiek op de staat maken weer opgang onder de vrienden van de anarchie. We hebben de bronnen van deze heren, voor zover ze van Franse oorsprong [7] waren, al eerder onderzocht, maar we moeten, ten einde hun Duitse bronnen te onderzoeken, nogmaals afdalen in de diepten van de voorhistorische Duitse filosofie. Als men zich dan toch met de Duitse polemiek van de dag moet bezighouden, is het nog altijd prettiger zich aan de oorspronkelijke uitvinders van een beschouwingswijze te houden dan aan de scharrelaars in tweedehandse goederen.

Noch einmal sattelt mir den Hippogryphen, ihr Musen,
zum Ritt ins alte romantische Land!
[8]

Alvorens op het genoemde boek van Stirner zelf in te gaan, moeten we ons terug verplaatsen in het ‘oude romantische land’ en in de vergeten tijd, waarin dit boek verscheen. De Pruisische bourgeoisie begon, zich vastklampend aan de financiële moeilijkheden van de regering, politieke macht te veroveren, terwijl tegelijkertijd, naast de burgerlijk-constitutionele beweging, de communistische beweging onder het proletariaat met de dag verder om zich heen greep. De burgerlijke elementen van de maatschappij, die voor het bereiken van hun eigen doeleinden nog behoefte hadden aan de steun van het proletariaat, moesten overal een zeker socialisme voorwenden; de conservatieve en feodale partij was eveneens gedwongen het proletariaat beloften te doen. Naast de strijd van bourgeois en boeren tegen feodale adel en bureaucratie stond de strijd van de proletariërs tegen de bourgeois; daartussen lag een reeks van socialistische tussentrappen, die alle soorten socialisme omvatten, het reactionaire, het kleinburgerlijke en het bourgeois-socialisme; heel die strijd en al dit verschillende streven, onderdrukt, in hun uitingen gesmoord door de druk van het heersende gezag, door de censuur, door het verbod op verenigingen en vergaderingen — dat was de positie van de partijen in de tijd, waarin de Duitse filosofie haar laatste armzalige triomfen vierde.

De censuur dwong al bij voorbaat alle min of meer uit de gratie zijnde elementen een zo abstract mogelijke wijze van uitdrukken op; de Duitse filosofische traditie, die net bij de volledige ontbinding van de school van Hegel was gearriveerd, leverde die uitdrukking. De strijd tegen de religie was nog aan de gang. Hoe moeilijker de politieke strijd tegen de bestaande macht in de pers werd, des te ijveriger werd hij in de vorm van een religieuze en filosofische strijd voortgezet. De Duitse filosofie werd, in haar meest verwaterde vorm, gemeengoed van de ‘beschaafden’, en hoe meer ze gemeengoed werd, des te verwaterder, onsamenhangender en smakelozer werden de filosofen, en deze liederlijkheid en smakeloosheid verleenden hun in de ogen van het ‘beschaafde’ publiek een des te hoger aanzien.

De warboel in de hoofden van de ‘beschaafden’ was schrikbarend en nam nog ieder moment toe. Het was een ware rassenkruising van ideeën van Duitse, Franse, Engelse, antieke, middeleeuwse en moderne oorsprong. De warboel was des te groter, aangezien men alle ideeën pas uit de tweede, derde en vierde hand had, waardoor ze de ronde deden in een gestalte, die tot onherkenbaarheid verminkt was. Dit lot ondergingen niet alleen de gedachten van Franse en Engelse liberalen en socialisten, maar ook de ideeën van Duitsers als bv. Hegel. De gehele literatuur van die tijd en vooral, zoals wij zullen zien, het boek van Stirner leveren daarvan talloze bewijzen, terwijl de tegenwoordige Duitse literatuur vandaag nog in sterke mate onder de gevolgen ervan gebukt gaat.

De filosofische spiegelgevechten dienden bij deze verwarring als een afspiegeling van de werkelijke gevechten. Elke ‘nieuwe wending’ in de filosofie trok algemeen de aandacht van de ‘beschaafden’, waartoe in Duitsland talloze leeghoofden, referendarissen, volontairs, mislukte theologen, brodeloze medici, literatoren enz. behoren. Voor dit soort mensen was met zo’n ‘nieuwe wending’ telkens een historische ontwikkelingstrap gepasseerd en voor altijd afgedaan. Het burgerlijke liberalisme bv. was, zodra een willekeurige filosoof het willekeurig had gekritiseerd, dood, uit de historische ontwikkeling geschrapt en ook in praktisch opzicht vernietigd. Hetzelfde gold voor het republicanisme, het socialisme enz. Hoezeer deze ontwikkelingstrappen waren ‘vernietigd’, ‘vervlogen’ en ‘afgedaan’ bleek later in de revolutie, waarin ze de hoofdrol speelden en waarin opeens niemand meer sprak over hun filosofische vernietigers.

Deze laatste Duitse filosofie overtreft in liederlijkheid van vorm en inhoud, in arrogante platvloersheid en opgeblazen lariekoek, in bodemloze trivialiteit en dialectische armoede alles wat er tot dusverre in dit vak is geboden. Dit is alleen mogelijk door de ongelooflijke lichtgelovigheid van het publiek, dat al die zaken voor goede munt, als iets splinternieuws, als iets ‘nog nooit vertoond’ heeft opgenomen. De Duitse natie, de ‘grondige’ ... [Hier eindigt het manuscript.]

Uit de brief van Marx aan Engels te Manchester

(Londen,) 8 augustus 1851 28, Dean Street, Soho

... Nu wat de ‘Idée générale de la Revolution au XIX siècle par P. J. Proudhon’ [9] betreft. Toen ik je de eerste keer over het boek schreef, had ik er louter uittreksels — vaak nog vervalst — uit gelezen. Ik kan je nu de hoofdpunten geven. Om te beginnen: het boek bevat goed geschreven aanvallen op Rousseau, Robespierre, de Montagne [10] enz. De macht van de reële gang van zaken, om met de onsterfelijke Ruge te spreken, is als volgt:

Eerste studie. De reactie heeft de revolutie pas tot ontwikkeling gebracht.

Tweede studie. Is er voldoende reden voor een revolutie in de negentiende eeuw?

De revolutie van 1789 heeft het oude regime ten val gebracht. Ze heeft echter vergeten de nieuwe maatschappij of de maatschappij nieuw te maken. Ze dacht alleen maar aan de politiek in plaats van aan de politieke economie. Tegenwoordig heerst de ‘anarchie van de economische krachten’, vandaar dat ‘de maatschappij de tendentie heeft tot verarming’. Dit komt tot uiting in de arbeidsverdeling, de machinerie, de concurrentie, het kredietwezen. Groei van pauperisme en criminaliteit. Voorts: de staat (l’état) heeft steeds meer betekenis gekregen, is uitgerust met alle attributen van het absolute, is qua zelfstandigheid en macht voortdurend gegroeid. Groei van de staatsschuld. De staat verdedigt de rijkdom tegen de armoede. Corruptie. De staat houdt de maatschappij onder het juk. Er is een noodzaak van een nieuwe revolutie. De taak van de revolutie bestaat hierin, de slechte tendentie van de maatschappij te veranderen, te corrigeren. Aan de maatschappij zelf mag niet geraakt worden. Van een willekeurige omvorming kan bij haar geen sprake zijn.

Derde studie. Over het beginsel van de associatie.

De associatie is een dogma, maar geen economische kracht. De associatie is niet iets organisch en productiefs als arbeidsverdeling, handel, ruil enz. Men mag de associatie niet met de kracht van het collectief verwisselen. De kracht van het collectief is een onpersoonlijke daad, de associatie een vrijwillige verbintenis. De associatie is van nature steriel, zelfs schadelijk, want ze is een kluister voor de vrijheid van de arbeider. Men heeft het maatschappelijke verdrag een kracht toegeschreven, die slechts aan de arbeidsverdeling, de ruil, de kracht van het collectief toebehoort. Sticht men associaties om grote werken uit te voeren, dan heeft men deze niet te danken aan het beginsel van de associatie, maar aan haar middelen. Men onderwerpt zich alleen aan de associatie, wanneer men er een voldoende schadeloosstelling in ontdekt. Alleen voor het zwakke of luie lid van de associatie is de productieassociatie nuttig. Ze betekent tegenover derden solidariteit en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De associatie kan trouwens alleen onder speciale voorwaarden toegepast worden, afhankelijk van haar middelen. De op grond van familiebanden en de wet van de opoffering en onafhankelijk van iedere uiterlijke economische overweging gestichte associatie — de associatie om wille van haar zelf — is een daad van zuivere religie, een bovennatuurlijke band, zonder positieve waarde, een mythe. Men mag de associatie niet verwarren met de nieuwe verhoudingen, die door de wederkerigheid tussen de producenten en de consumenten zullen worden ontwikkeld. De associatie stelt de verdragsluitenden aan elkaar gelijk, maakt hun vrijheid aan de maatschappelijke behoefte ondergeschikt, ontneemt hen hun persoonlijkheid.

Vierde studie. Over het autoriteitsbeginsel.

De regeringsgedachte ontsproot aan de gebruiken in de familie en aan de ervaringen van de huisgenootschappen. De democratie is de laatste uitdrukking van de ontwikkeling van de regering. Tegenover de regeringsgedachte staat die van het verdrag. Het ware revolutionaire motto is: Geen regering meer! De absolute autoriteit is al spoedig gedwongen zich zelf te ontkennen en te beperken in wetten en instellingen. Even talrijk als de belangen is nu de wetgeving, die ze uiterlijk bepaalt. Ze belandt nu in de slechte oneindigheid. De wet is een keten, die men mij van buiten af opdringt. Constitutionele monarchie. Halfslachtige onzin. Allermeen kiesrecht. De profetische ingeving van de menigte is onzin. Ik heb evenmin gevolmachtigden als vertegenwoordigers nodig! Verkiezingen, stemmingen, zelfs unanieme, beslissen niets. Volgens het algemeen kiesrecht zou Bonaparte de juiste man zijn enz. Zuivere democratie of directe regering — uitvinding van Rittinghausen, Considérant, Ledru-Rollin — grenst aan het onmogelijke en absurde. In deze op de spits gedreven staatsgedachte treedt de onzinnigheid ervan aan de dag.

Vijfde studie. Sociale liquidatie.

1. Nationale bank. De liquidatie van de Bank van Frankrijk wordt gedecreteerd. Ze wordt niet tot staatsbank verklaard, nee, tot ‘instelling ten algemenen nutte’. De rente wordt verlaagd tot 1/2 of 1/4%.

2. Staatsschuld. Door de eerste maatregel is aan de particuliere kapitalen het discontobedrijf ontnomen; ze stromen naar de beurs, de staat betaalt nog maar 1/2 of 1/4% en daarmee houdt de interesse aan interest op. In plaats van interest betaalt de staat jaarlijkse aflossingen, d.w.z. hij betaalt in jaarlijkse termijnen het hem geleende kapitaal terug. Of met andere woorden: dekreet, dat de rente, die de staat voor de schuld betaalt, gerekend wordt in mindering op de hoofdsom, in jaarlijkse aflossingen.

3. Hypothecaire schulden. Gewone schuldbekentenissen.

‘De renten van alle vorderingen, hypotheken, schuldcertificaten, commanditaire aandelen worden op 1/4 of 1/2% vastgesteld. De terugbetalingen kunnen slechts in de vorm van jaarlijkse aflossingen ingevorderd worden. De jaarlijkse aflossing zal 10% bedragen voor alle sommen onder 2000 frs.; voor bedragen boven 2000 frs. 5%. Om de terugbetaling van de vorderingen te vergemakkelijken en de functie van de voormalige geldschieters te vervangen, wordt een afdeling van de kantoren van de nationale discontobank omgezet in een grondbank: het maximum van haar voorschotten zal jaarlijks 500 miljoen bedragen.’

4. Onroerende eigendom: gebouwen.

Dekreet: ‘Alle huurbetalingen worden geboekt als betaling op rekening van de eigendom, waarbij deze op het twintigvoudige van de huurprijs wordt getaxeerd. Elke volgens termijnen verrichte betaling heeft voor de huurder de waarde van een proportioneel en ondeelbaar aandeel in het door hem bewoonde huis en in het totaal van de voor verhuur en de burgers als woning dienende gebouwen. De aldus terugbetaalde eigendom gaat geleidelijk over in handen van het gemeentebestuur, dat door het feit van de terugbetaling de hypotheek en het uitsluitende voorrecht in naam van de massa der huurders overneemt en hun allen voor eeuwig de woning tegen de kostprijs van het gebouw garandeert. De communes kunnen met de eigenaars onderhandelen over het liquideren en rechtstreeks vergoeden van de verhuurde bezittingen. In dat geval en om de generatie van thans in het genot te stellen van een verlaging van de huurprijs, kunnen genoemde communes onverwijld een verlaging van de huren voor huizen, waarover een akkoord is bereikt, op zodanige wijze tot stand brengen, dat de afbetaling pas na dertig jaar is beëindigd. Over reparaties, inrichting en onderhoud, alsmede over de bouw van nieuwe gebouwen, gaan de communes in onderhandeling met de metselondernemingen of verenigingen van bouwvakarbeiders, en wel volgens de beginselen en regels van het nieuwe maatschappelijke verdrag. De eigenaars, die hun eigen huizen alleen bewonen, behouden de eigendom ervan net zo lang als zij dit in hun eigen belang achten.’

5. Grondeigendom.

‘Elke betaling van grondrente voor het gebruiken van een stuk grond geeft de pachter een aandeel in de eigendom van het stuk grond en geldt voor hem als een hypotheek. De volledig afbetaalde eigendom gaat onmiddellijk over in handen van de commune, die in de plaats treedt van de oude eigenaar en met de pachter het formele eigendomsrecht en het nettoproduct deelt. De communes kunnen met wederkerige instemming met die eigenaren, die dit wensen, onderhandelen over het terugkopen van de rente en over het rechtstreeks vergoeden van de eigendom. In dat geval wordt door toedoen van de communes zorg gedragen voor de vestiging van bebouwers van de grond en voor het afbakenen van de bezittingen, waarbij de verschillen in omvang van de stukken grond zoveel mogelijk worden gecompenseerd door de kwaliteit van de grond, terwijl de grondrente aangepast wordt aan de opbrengst. Zodra de grondeigendom volledig is afgelost, moeten alle communes van de republiek zich met elkaar verstaan over het wederzijds compenseren van de kwaliteitsverschillen van de stukken grond en van de bijzonderheden van de verbouw. Dat deel van de grondrente, waarop zij aanspraak maken, voor de op hun respectieve gebieden gelegen percelen, dient voor deze compensatie en voor de algemene verzekering. Eveneens van dat tijdstip af worden de oude eigenaars, die — voor zover zij hun eigendom zelf bewerken — hun eigendomstitel hebben behouden, aan de nieuwe aangepast, aan dezelfde grondrente onderworpen en van dezelfde rechten voorzien, zodat het toeval van de ligging en van de erfopvolging niemand begunstigt en de voorwaarden van de bewerking van de grond voor allen gelijk zijn. De grondbelasting wordt afgeschaft. De functie van de plattelandspolitie wordt overgeheveld naar de gemeenteraden.’

Zesde studie. Organisatie van de economische krachten.

1. Krediet. De eerder genoemde nationale bank met haar filialen. Het geleidelijk onttrekken van goud en zilver aan de circulatie. In de plaats daarvan papier. Wat het persoonlijke krediet betreft, dit zal toepassing moeten vinden in de arbeidersondernemingen en de agrarische en industriële verenigingen.

2. Eigendom. lees daarover in de eerder geciteerde ‘Grondeigendom’. Onder bovengenoemde voorwaarden kan men zonder de geringste beduchtheid de eigenaar toestaan de eigendom naar believen te verkopen, over te dragen, te vervreemden, te laten circuleren ... Met het vergemakkelijken van de terugbetaling in jaarlijkse aflossingen kan de waarde van onroerend goed onbeperkt gedeeld, geruild, aan alle denkbare veranderingen onderworpen worden, zonder dat het onroerende goed zelf ooit aangetast wordt. Het werk in de landbouw verzet zich tegen de gemeenschapsvorm.

3. Arbeidsverdeling, krachten van het collectief machines. Arbeidersondernemingen.

Elke industrie, fabriek of onderneming, die door haar aard de gecombineerde tewerkstelling van een groot aantal arbeiders met een uiteenlopende specialisatie vereist, is ertoe bestemd de zetel te worden van een arbeidersgenootschap of onderneming. Maar daar, waar men het product kan verkrijgen zonder het samenwerken van speciale vaardigheden, door de werkzaamheid van een individu of van een gezin, is er voor een associatie geen plaats. Dus geen associaties in de kleine ateliers, bij het handwerk, de schoenmakerij, de kleermakerij enz., kooplui enz. Associatie in de grote industrie. Hier dus de arbeidersondernemingen. Elke in de associatie werkzame individu heeft een ondeelbaar recht op de eigendom van de onderneming; hij heeft het recht opeenvolgend alle ambten daarin te bekleden; zijn opvoeding, zijn vorming en zijn leertijd dienen zodanig gericht te worden, dat hij zijn aandeel in de onaangename en moeizame plichten van de arbeid kan verrichten, maar dat ze het hem tegelijkertijd mogelijk maken een reeks van werkzaamheden te doorlopen en kennis te verwerven, ten einde hem tegen de tijd van zijn rijpheid universele bekwaamheden en een voldoende inkomen te verzekeren; de ambten worden bij verkiezing verdeeld en de reglementen behoeven de goedkeuring van de leden van de associatie; het loon is daar naar verhouding van de aard van het ambt, de mate van begaafdheid, de grootte van de verantwoordelijkheid; elk lid van de associatie deelt naar verhouding van de door hem verrichtte diensten in de baten als wel in de lasten van de onderneming; het staat ieder vrij naar believen uit de associatie te treden, zijn rekening te laten opmaken en zijn aanspraken te liquideren, en evenzo heeft de onderneming het recht te allen tijde nieuwe leden aan te nemen ... Dit is de oplossing van twee problemen: dat van de kracht van het collectief en dat van de arbeidsverdeling ... In de overgangsperiode zijn de fabrikanten etc. de leiders van deze ateliers.

4. Vaststelling van de waarde; het organiseren van een goedkope markt.

Er moet een eind gemaakt worden aan het duurder worden van de waren en aan de willekeurige prijsbepaling. De billijke prijs komt exact overeen met: a) het bedrag van de productiekosten volgens het officiële gemiddelde van de vrije producenten; b) het loon van de koopman of de schadeloosstelling voor het voordeel, waarvan de verkoper afstand doet door de waar van de hand te doen. Om de koopman hiertoe te bewegen, moet hem een garantie worden gegeven. Dat kan op verschillende manieren: ofwel dat de consumenten, die in het genot willen worden gesteld van de billijke prijs en tegelijkertijd producenten zijn, zich van hun kant tegenover de koopman ertoe verplichten hem tegen dezelfde voorwaarden hun eigen producten te leveren, zoals dit onder diverse Parijse arbeidersassociaties gebruikelijk is; ofwel dat de bovengenoemde consumenten ermee volstaan de verkoper een premie of ook wel een omzet te verzekeren, die groot genoeg is om hem revenuen te garanderen. Bijvoorbeeld de staat, namens de belangen die hij provisorisch vertegenwoordigt, en de departementen en communes, namens hun respectieve ingezetenen, verklaren zich ertoe bereid, ten einde allen een billijke prijs en een goede kwaliteit van de producten en dienstverleningen te verzekeren, de ondernemers die de meest voordelige voorwaarden bieden een rente voor de kapitalen en de in de onderneming gebruikte materialen te garanderen ofwel een vast salaris of eventueel een voldoende hoeveelheid opdrachten. De inschrijvers nemen op hun beurt op zich de producten en diensten, waartoe ze zich verplicht hebben, op elke aanvraag van de consumenten te leveren. Overigens is aan de concurrentie alle vrijheid gelaten. Ze moeten de voornaamste bestanddelen van hun prijzen, de wijze van levering, de duur van hun verplichtingen en de middelen tot uitvoering ervan opgeven. De binnen de voorgeschreven termijn onder couvert ingediende inschrijvingen worden daarop al naar gelang de belangrijkheid van de verdragen, acht dagen, vijftien dagen, één maand, drie maanden vóór de gunning geopend en openbaar gemaakt. Bij afloop van elk verdrag volgt er een nieuwe inschrijving.

5. Buitenlandse handel. Zodra de rente daalt, moet men de douanetarieven verlagen, en als de rente afgeschaft is of op 1/4 tot 1/2% staat, moet men de douanerechten afschaffen.

Zevende studie. Het oplossen van de regering in een economisch organisme.

De maatschappij zonder autoriteit. Afschaffing van de godsdiensten, van de rechtspraak, het bestuur, de politie, het openbaar onderwijs, de oorlog, de marine enz., alles met respectieve frasen à la Stirner.

Schrijf me enigszins uitvoerig wat je van dit recept denkt.

Gegroet.

Je K. Marx

Uit de brief van Engels aan Marx in Londen

M(anchester), 21 augustus 1851

... . Pr(oudhon)[11] heb ik voor de helft gelezen en ik vind dat je mening volkomen wordt bevestigd. Zijn beroep op de bourgeoisie, zijn teruggrijpen op Saint-Simon en honderd andere zaken alleen al in het kritische deel bevestigen, dat hij de industriële klasse, bourgeoisie en proletariaat, als in wezen identiek en slechts door het niet-voltooid-zijn van de revolutie met elkaar in tegenstelling gebracht ziet. De pseudo-filosofische geschiedenisopvatting is erg voor de hand liggend: vóór de revolutie industriële klasse als iets op zichzelf, tussen 1789 en 1848 met elkaar in tegenstelling: negatie; Proudhons synthese om de hele zaak met een zwierig gebaar af te doen. Het geheel komt me voor als een laatste poging om de bourgeoisie theoretisch op de been te houden; onze premissen over het beslissende historische initiatief van de materiële productie, klassenstrijd etc. voor het grootste deel geadopteerd, meestal verdraaid, en hierop het experiment gebaseerd om door middel van een pseudo-hegeliaanse goocheltruc het proletariaat schijnbaar opnieuw in de bourgeoisie te doen opgaan. Het synthetische deel heb ik nog niet gelezen. In de aanvallen op L. Blanc, Robespierre, Rousseau komen hier en daar aardige dingen voor, maar over het geheel genomen kan men niets lezen wat pretentieuzer en oppervlakkiger is dan zijn kritiek op de politiek, bv. bij de democratie, waar hij, net als de ‘N(eue) Pr(eussische) Z(eitung)[12] en de hele oude historische school, aankomt met numerieke aantallen en waar hij zich er niet voor schaamt met kleinzielige praktische bedenkingen, een schooljongen waardig, systemen op te bouwen. En welk een grootse gedachte, dat macht en vrijheid onverenigbare tegenstellingen zijn en dat geen enkele regeringsvorm hem een voldoende morele reden kan opgeven, waarom hij haar zou moeten gehoorzamen! Mijn god, waarom is er dan een macht nodig?

Overigens ben ik ervan overtuigd, dat mijnheer Ewerbeck hem zijn vertaling van het ‘Manifest’[13] en misschien ook onder de hand vertalingen uit jouw artikelen in de ‘Revu’[14] heeft doen toekomen. Een aantal belangrijke punten zijn er beslist uit gestolen — bv. dat de regering niets anders is dan de macht van een klasse tot het onder de duim houden van de andere klassen en met het verdwijnen van de klassentegenstelling eveneens verdwijnt. Voorts vele punten over de Franse beweging sedert 1848. Ik geloof niet, dat hij dit alles in jouw boek tegen hem heeft gevonden ...[15]

Uit de brief van Marx aan Engels in Manchester

(Londen,) 20 juni 1866

... Gisteren was er in de Internationale Raad een debat over de thans aan de gang zijnde oorlog [16]. Het was van tevoren aangekondigd en onze ruimte was knap vol. Ook de heren Italianen hadden weer afgevaardigden gestuurd. De discussie draaide, zoals was te voorzien, om het ‘nationaliteitsvraagstuk’ in het algemeen en om de houding, die wij daartegenover moeten innemen. Dit onderwerp is verdaagd tot komende dinsdag.

De Fransen, die zeer talrijk vertegenwoordigd waren, gaven lucht aan hun hartgrondige afkeer van de Italianen.

Overigens kwamen de vertegenwoordigers (niet-arbeiders) van het ‘Jonge Frankrijk’ ermee op de proppen, dat elke nationaliteit en alle naties zelf ‘verouderde vooroordelen’ zijn. Ge-Proudhoniseerd Stirnerisme. Alles moet in kleine ‘groepen’ of ‘communes’ worden opgelost, die op hun beurt een ‘vereniging’ vormen, maar geen staat. En deze ‘individualisering’ van de mensheid en het dienovereenkomstige ‘mutualisme’ dienen dan plaats te hebben terwijl de geschiedenis in alle andere landen tot stilstand komt en de hele wereld wacht totdat de Fransen rijp zijn om een sociale revolutie te maken. Zij zullen ons dan het experiment voordoen, en de overige wereld zal, meegesleept door de kracht van hun voorbeeld, hetzelfde doen. Precies wat Fourier van zijn phalanstère modèle [17] verwachtte. Overigens is iedereen, die het ‘sociale’ vraagstuk met de ‘bijgelovige ideeën’ van de oude wereld belemmert, een ‘reactionair’.

De Engelsen moesten erg lachen toen ik mijn voordracht ermee begon, dat onze vriend Lafargue etc., die de nationaliteiten heeft afgeschaft, ons ‘in het Frans’ toesprak, d.w.z. in een taal, die negentiende van de aanwezigen niet verstonden. Ik maakte ook de toespeling, dat hij onder negatie van de nationaliteiten volkomen onbewust hun opslorping in de Franse modelnatie schijnt te verstaan.

Overigens ligt het standpunt thans moeilijk, omdat men aan de ene kant het dwaze Engelse Italianisme en aan de andere kant de onjuiste Franse polemiek daartegen op gelijke wijze tegemoet moet treden en met name elke uiting moet verhinderen, die ons gezelschap in een eenzijdige richting zou meeslepen.

Gegroet.

Je K. M.


Uit de brief van Marx aan L. Kugelmann in Hannover

Londen, 9 oktober [In het handschrift: november] 1866

... Ik was erg bang voor het eerste congres in Genève [18]. Het is in het geheel genomen echter boven verwachting goed uitgevallen. De uitwerking ervan in Frankrijk, Engeland en Amerika was meer dan we hadden gehoopt. Ik kon en wilde er niet heen gaan, maar ik had wel het program van de Londense afvaardiging geschreven. Ik had het met opzet beperkt tot zulke punten, die een direct begrip en samenwerking van de arbeiders veroorloven en rechtstreeks voedsel en stimulans geven aan de behoeften van de klassenstrijd en aan de organisatie van de arbeiders als klasse. De heren uit Parijs hadden het hoofd vol met de meest holle frasen à la Proudhon. Ze kletsen over wetenschap en weten niets. Ze versmaden elke revolutionaire, d.w.z. uit de klassenstrijd zelf voortspruitende actie, elke geconcentreerde, maatschappelijke, dus ook door politieke middelen (zoals bv. wettelijke verkorting van de arbeidsdag) te bewerkstelligen beweging; onder het voorwendsel van de vrijheid en van het antigouvernementalisme of het antiautoritaire individualisme prediken deze heren — die sinds zestien jaren zo rustig het meest erbarmelijke despotisme hebben verdragen en nog verdragen! — in feite een ordinair burgerlijk economisch bestel, alleen op z’n Proudhons geïdealiseerd! Proudhon heeft reusachtig onheil gesticht. Zijn schijnkritiek en zijn schijntegenstelling tot de utopisten (hij is zelf niet meer dan een kleinburgerlijke utopist, terwijl in de utopieën van een Fourier, een Owen enz. een voorgevoel en de fantastische uitdrukking van een nieuwe wereld schuilgaan) hebben eerst de ‘schitterende jeugd’, de studenten, in hun greep gekregen en verblind, daarna de arbeiders, vooral die van Parijs, die als arbeiders in luxebranches zonder het te weten erg aan de oude rommel hangen. Onwetend, ijdel, aanmatigend, babbelziek, gezwollen opgeblazen, stonden ze op het punt alles te bederven, daar ze in aantallen naar het congres waren gesneld, die in geen enkele verhouding stonden tot het getal van hun leden. In het verslag zal ik hen terloops op de vingers tikken ...

Uit de brief van Marx aan Paul en Laura Lafargue in Parijs

Londen, 19 april 1870

... Bakoenins program was evenwel ‘de theorie’. Het bestond in feite uit drie punten.

1. De eerste vereiste van de sociale revolutie was — het afschaffen van het erfrecht, een ouderwets denkbeeld van Saint-Simon [19], waarvan de charlatan een ignorant Bakoenin zich als de verantwoordelijke auteur uitgaf. Het ligt voor de hand: wanneer men de macht zou bezitten de sociale revolutie op een dag per dekreet, berustend op een volksstemming, ten uitvoer te leggen, zou men de grondeigendom en het kapitaal dadelijk afschaffen en derhalve geen enkele aanleiding hebben om zich bezig te houden met het erfrecht. Aan de andere kant zou — wanneer men de macht niet bezit (en het is vanzelfsprekend dwaas een dergelijke macht te veronderstellen) — het proclameren van de afschaffing van het erfrecht geen serieuze daad zijn, maar een dwaas dreigement, dat de boeren en de kleine burgerij in hun geheel rond de reactie zou doen scharen. Veronderstel bv., dat de Yankees niet de macht zouden hebben gehad de slavernij met geweld af te schaffen. Wat een domheid zou het geweest zijn het afschaffen van het erfrecht op slaven te proclameren! Het hele gedoe komt voort uit een verouderd idealisme, dat de tegenwoordige jurisprudentie als de grondslag van onze economische situatie beschouwt, in plaats van in te zien, dat onze economische situatie de grondslag en bron is van onze jurisprudentie! Wat Bakoenin betreft, die was er alleen op uit zijn eigen program te improviseren. Dat was alles. Het was een gelegenheidsprogram.

2. ‘De gelijkheid van de verschillende klassen’. Aan de ene kant het voortbestaan van klassen en aan de andere kant de gelijkheid van de daartoe behorende leden te veronderstellen — deze onzin bewijst jullie dadelijk de schaamteloze onwetendheid en oppervlakkigheid van deze vent, die het als zijn ‘bijzondere missie’ beschouwde ons iets over ‘theorie’ bij te brengen.

3. De arbeidersklasse mag zich niet met politiek bemoeien. Ze mag zich alleen in vakverenigingen organiseren. Op een mooie dag zullen ze door middel van de Internationale de plaats gaan innemen van alle bestaande staten. Jullie ziet welk een karikatuur hij van mijn leerstellingen heeft gemaakt! Daar de omvorming van de bestaande staten in associaties ons einddoel is, moeten wij de regeringen, deze grote vakverenigingen van de heersende klassen, toestaan te doen wat hun belieft; want zich met hen bezighouden zou betekenen hen erkennen. Waarachtig! De oude socialisten spraken precies zo: Jullie mogen je niet met het loonvraagstuk bemoeien, want jullie wilt de loonarbeid afschaffen. Met de kapitalist strijd voeren over de hoogte van het loon zou betekenen het loonsysteem erkennen! De ezel heeft nog niet eens begrepen, dat elke klassenbeweging als klassenbeweging noodzakelijkerwijs steeds een politieke beweging is en was.

Dat is dus de hele theoretische bagage van Mohammed-Bakoenin — een Mohammed zonder Koran ...

Uit de brief van Engels aan Carlo Cafiero [20] in Barletta

Londen, 1 (-3) juli 1871

... Bakoenin heeft zijn eigen theorie, een mengsel van communisme en proudhonisme. De opzet om deze twee theorieën tot één te verenigen laat u zien, dat hij absoluut geen begrip heeft van politieke economie. Hij heeft van Proudhon onder andere de frase overgenomen van de anarchie ‘als de eindtoestand van de maatschappij’ en hij is niettemin tegen elke politieke actie van de arbeidersklasse, omdat daarmee de politieke toestand van de dingen zou worden erkend, en bovendien zijn naar zijn mening alle politieke daden ‘autoritair’. Op welke manier hij hoopt de tegenwoordige politieke onderdrukking en de tirannie van het kapitaal te breken en hoe hij zijn lievelingsideeën over het afschaffen van het erfrecht zonder ‘autoritaire daden’ wil verwezenlijken — dat maakt hij niet duidelijk. Toen in Lyon in september 1870 de opstand uitgebroken was, decreteerde hij in het stadhuis de afschaffing van de staat, zonder evenwel ook maar enige maatregel te treffen tegen de burgerlijke nationale garden, die zich doodgemoedereerd naar het stadhuis begaven, Bakoenin wegjoegen en in minder dan een uur tijds de staat herstelden [21]. Toch heeft Bakoenin met zijn theorieën een gekte gevormd, waartoe een klein deel Franse en Zwitserse arbeiders, vele van onze aanhangers in Spanje en enkele in Italië behoren, onder wie Caporusso en diens vrienden: op die manier doet Caporusso zijn naam eer aan — hij heeft als capo [aanvoerder, leider] een Rus.

Onze associatie nu is opgericht om de in de verschillende landen bestaande arbeidersgenootschappen centrale middelen van verbinding en samenwerking te geven en naar hetzelfde doel te streven, zoals bv. de bescherming, vooruitgang en volledige emancipatie van de arbeidersklasse (eerste artikel van de associatie). Daar de eigen theorieën van Bakoenin en diens vrienden met dit artikel overeenkomen, was er geen bezwaar tegen hen als leden op te nemen en hen toe te staan te doen wat ze kunnen om hun ideeën met alle passende middelen te propageren. We hebben alle soorten mensen in onze associatie: communisten, proudhonisten, unionisten, vakbondsmensen, coöperatieleden, bakoeninisten enz. en zelfs in onze Algemene Raad hebben we mannen met zeer uiteenlopende opvattingen. Op het moment, dat de associatie een sekte zou worden, zou ze verloren zijn. Onze kracht ligt in de ruime interpretatie van het eerste artikel, dat wil zeggen, dat alle mensen, die toegelaten worden, streven naar de volledige emancipatie van de arbeidersklasse. Helaas stelden de bakoeninisten, met de bekrompenheid die alle sekten eigen is, zich daarmee niet tevreden. De Algemene Raad bestond naar hun mening uit reactionairen, terwijl het program van de associatie te vaag zou zijn. Atheïsme en materialisme (dat Bakoenin zelf pas van ons Duitsers had geleerd) moesten verplicht gesteld worden; het afschaffen van het erfrecht en van de staat enz. moesten deel uitmaken van ons program. Nu zijn Marx en ik echter bijna even oude en goede atheïsten en materialisten als Bakoenin, en dat zijn ook nagenoeg al onze leden; dat het erfrecht een onzinnig iets is weten we net zo goed als hij, ook al verschillen we met hem van mening over de vraag of het belangrijk en nuttig is de afschaffing ervan voor te stellen als de bevrijding van alle kwaad; en de ‘afschaffing van de staat’ is een oude frase van de Duitse filosofie, waarvan wij ons vaak hebben bediend toen we nog naïeve jongelui waren. Dit alles in ons program opnemen zou echter betekenen talloze van onze leden van ons af te stoten en het Europese proletariaat te verdelen in plaats van het te verenigen.

Toen de pogingen om de Internationale Bakoenins program op te dringen mislukt waren, werd getracht de associatie langs indirecte weg zover te brengen. Bakoenin vormde in Genève de ‘Alliantie van de socialistische democratie’ [22], die een eigen internationale associatie moest zijn, los van de onze. De ‘meest radicale leden’ van onze secties, de bakoeninisten, moesten overal secties van deze Alliantie vormen, welke secties onder een speciale algemene raad in Genève (Bakoenin) moesten ressorteren en afzonderlijke nationale raden moesten hebben tegenover de onze; de Alliantie moest in de ochtenduren aan ons algemene congres deelnemen en in de namiddag een eigen afzonderlijk congres houden. Dit fraaie plan werd in november 1868 aan de Algemene Raad voorgelegd, maar de Algemene Raad wees op 22 december 1868 deze regels af als zijnde in strijd met de statuten van onze associatie en verklaarde, dat de secties van de Alliantie slechts afzonderlijk konden worden toegelaten en dat de Alliantie zich ofwel moest ontbinden ofwel moest ophouden tot de Internationale te behoren. Op 9 maart 1869 deelde de Algemene Raad de Alliantie mee, dat ‘aan de omzetting van secties van de Alliantie in secties van de Internationale Arbeidersassociatie niets in de weg staat. Wanneer definitief het besluit genomen zal zijn tot ontbinding van de Alliantie en toetreding van haar secties tot de Internationale, zal het krachtens ons huishoudelijke reglement noodzakelijk worden de Algemene Raad te informeren over de zetel en de numerieke sterkte van elke nieuwe sectie’. Aan deze voorwaarden is nimmer nauwkeurig voldaan, de Alliantie als zodanig werd evenwel overal afgekeurd, behalve in Frankrijk en Zwitserland, waar ze tenslotte scheuring tot stand bracht, toen circa 1000 bakoeninisten — minder dan een tiende van onze aanhangers — zich uit de Franse en de Zwitserse federatie terugtrokken; ze doen nu een beroep op de raad om als een afzonderlijke federatie erkend te worden, waaraan de raad waarschijnlijk geen hinderpalen in de weg zal leggen. Daaruit kunt u zien, dat het voornaamste resultaat van de activiteit van de aanhangers van Bakoenin is geweest scheuring in onze gelederen te veroorzaken.

Niemand heeft hun speciale dogma iets in de weg gelegd, maar ze waren daarmee niet tevreden, ze wilden commanderen en hun leerstellingen aan al onze leden opdringen. Daartegen hebben wij ons verzet, zoals dat onze plicht was, en als ze zich ermee akkoord zullen verklaren rustig één lijn te trekken met onze andere leden, hebben wij noch het recht, noch de bedoeling hen uit te sluiten. Het blijft echter de vraag of men dergelijke elementen op de voorgrond moet plaatsen, en als wij de Italiaanse secties, die niet van dit speciale fanatisme zijn doordrongen, kunnen winnen, zullen wij beslist beter kunnen samenwerken. U kunt dit zelf beoordelen op grond van de situatie, die u in Napels hebt aangetroffen ...

Friedrich Engels

Over het politieke optreden van de arbeidersklasse

(Eigen aantekeningen van de redevoering tijdens de conferentie op 21 september 1871 [23])

Voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Die Kommunistische Internationale nr. 29, 1934.

Absolute onthouding in politieke zaken is onmogelijk; alle zich onthoudende bladen doen ook aan politiek. Het gaat er alleen om hoe men en wat men voor politiek maakt. Overigens is onthouding voor ons onmogelijk. De arbeiderspartij als politieke partij bestaat reeds in de meeste landen. Niet wij zijn het, die haar kapot maken met het prediken van onthouding. De praktijk van het werkelijke leven, de politieke onderdrukking, waaraan de bestaande regeringen de arbeiders blootstellen — hetzij voor politieke, hetzij voor sociale doeleinden —, dwingt de arbeiders in de politiek, of ze willen of niet. Hun onthouding van politiek prediken zou betekenen hen in de armen drijven van de bourgeoispolitiek. Met name na de Commune van Parijs, die het politieke optreden van het proletariaat op de agenda heeft geplaatst, is politieke onthouding volkomen onmogelijk.

Wij willen afschaffing van de klassen. Wat is het middel om daartoe te geraken? De politieke heerschappij van het proletariaat. En nu allen het daarover eens zijn verlangt men van ons, dat wij ons niet in de politiek zullen mengen! Alle onthouders noemen zich revolutionairen, zelfs revolutionairen bij uitstek. De revolutie is evenwel de hoogste daad op politiek gebied, en wie revolutie wil moet ook het middel willen — het politieke optreden dat de revolutie voorbereidt, de arbeiders voor de revolutie opvoedt en zonder hetwelk de arbeiders de dag na de strijd steeds door de Favres en Pyats bedrogen zullen zijn. De politiek, waarop het aankomt, moet echter een proletarische politiek zijn; de arbeiderspartij mag zich niet constitueren als aanhangsel van welke van de burgerlijke partijen ook, maar veeleer als onafhankelijke partij, die haar eigen doel en haar eigen politiek heeft.

De politieke vrijheden, het recht van vergadering en vereniging, de persvrijheid — dat zijn onze wapens; en moeten we met gekruiste armen blijven staan en onthouding beoefenen, wanneer men ze ons wil ontnemen? Men zegt, dat elke politieke actie betekent, dat het bestaande wordt erkend. Als dit bestaande ons nu echter de middelen geeft om tegen het bestaande te protesteren, is het toepassen van deze middelen geen erkenning van het bestaande.

Karl Marx en Friedrich Engels

Uit Besluiten van de conferentie van gedelegeerden van de Internationale Arbeidersassociatie, gehouden te Londen van 17 tot 23 september 1871

IX Politiek optreden van de arbeidersklasse [24]

Overwegende,

dat in de inleiding tot de Statuten wordt gezegd: ‘De economische bevrijding van de arbeidersklasse is het grote einddoel, waaraan elke politieke beweging als middel ondergeschikt dient te worden gemaakt’; [25]

dat het Inaugurele Adres van de Internationale Arbeidersassociatie (1864) zegt: ‘De heren van de grond en de heren van het kapitaal zullen hun politieke voorrechten steeds uitbuiten ter verdediging en vereeuwiging van hun economische monopolies. Verre ervan de politieke bevrijding van de arbeiders te bevorderen zullen zij voortgaan met haar elke mogelijke hinderpaal in de weg te leggen ... De verovering van de politieke macht is dan ook de grote plicht van de arbeidersklasse geworden’; [26]

dat het congres van Lausanne (1867) heeft verklaard: ‘De sociale bevrijding van de arbeiders is niet te scheiden van hun politieke bevrijding’; [27]

dat de verklaring van de Algemene Raad over het zogenaamde complot van de Franse leden der Internationale aan de vooravond van het plebisciet [28] (1870) de volgende passage bevat: ‘Volgens de tekst van onze statuten hebben al onze afdelingen in Engeland, op het vasteland en in Amerika zonder enige twijfel uitdrukkelijk tot taak niet alleen middelpunten te vormen voor de strijdbare organisatie van de arbeidersklasse, maar in hun respectieve landen eveneens elke politieke beweging te ondersteunen, die het bereiken van ons einddoel dient, nl. de economische bevrijding van de arbeidersklasse’;

dat verkeerde vertalingen van de originele statuten aanleiding hebben gegeven tot verkeerde interpretaties, die schadelijk waren voor de ontwikkeling en de werkzaamheid van de Internationale Arbeiders Associatie;

voorts overwegende,

dat de Internationale tegenover een ongebreidelde reactie staat, die elk streven naar emancipatie van de arbeiders schaamteloos onderdrukt en door ruw geweld tracht het klassenverschil en de daarop gebaseerde politieke heerschappij van de bezittende klassen te vereeuwigen;

dat de arbeidersklasse tegen deze collectieve macht van de bezittende klassen slechts als klasse kan handelen door zich zelf als een speciale politieke partij te constitueren, in tegenstelling tot alle oude partijformaties van de bezittende klassen;

dat deze constituering van de arbeidersklasse als politieke partij onmisbaar is voor de triomf van de sociale revolutie en van haar einddoel — het afschaffen van de klassen;

dat het verenigen van de krachten van de enkelingen, wat de arbeidersklasse tot op zekere hoogte reeds door haar economische strijd tot stand heeft gebracht, ook moet dienen als hefboom voor haar strijd tegen de politieke macht van haar uitbuiters -

brengt de conferentie, om deze redenen, alle leden van de Internationale in herinnering:

dat in de strijdbare staat van de arbeidersklasse haar economische beweging en haar politieke activiteit onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn.

Uit de brief van Marx aan Friedrich Bolte in New York

(Londen,) 23 november 1871

... De Internationale werd opgericht om een waarachtige organisatie van de arbeidersklasse voor de strijd in de plaats te zetten van de socialistische of halfsocialistische sekten. De oorspronkelijke statuten en het ‘Inaugurele Adres’ maken dit bij de eerst blik duidelijk. Aan de andere kant zou de Internationale zich niet hebben kunnen handhaven, als het sektegedoe niet reeds door de loop der geschiedenis vernietigd zou zijn geweest. De ontwikkeling van het socialistische sektegedoe en die van de werkelijke arbeidersbeweging staan steeds in een omgekeerde verhouding tot elkaar. Zolang de sekten (historisch) gerechtvaardigd zijn, is de arbeidersklasse nog niet rijp voor een zelfstandige historische beweging. Zodra ze die rijpheid bereikt, zijn alle sekten in wezen reactionair. Overigens heeft zich in de geschiedenis van de Internationale datgene herhaald, wat de geschiedenis overal laat zien. Dat wat verouderd is tracht zich te midden van de nieuwe vorm te herstellen en te handhaven.

En de geschiedenis van de Internationale is een voortdurende strijd van de Algemene Raad geweest tegen de sekten en de amateuristische pogingen, die zich tegen de werkelijke beweging van de arbeidersklasse in binnen de Internationale zelf hebben trachten te handhaven. Deze strijd speelde zich af op de congressen, maar nog veel meer in de aparte onderhandelingen tussen de Algemene Raad en de afzonderlijke secties.

Daar in Parijs de proudhonisten (mutualisten) medeoprichters van de associatie waren, hadden ze gedurende de eerste jaren natuurlijk het roer in Parijs in handen. In tegenstelling tot hen ontstonden daar later natuurlijk collectivistische, positivistische e.a. groepen.

In Duitsland — de kliek van Lassalle. Ik heb zelf gedurende twee jaar met de beruchte Schweitzer gecorrespondeerd en hem onweerlegbaar aangetoond, dat de organisatie van Lassalle louter een sektarische organisatie is en als zodanig vijandig staat tegenover de door de Internationale nagestreefde organisatie van de werkelijke arbeidersbeweging. Hij had zijn eigen ‘redenen’ om ‘t niet te begrijpen.

Eind 1868 trad de Rus Bakoenin tot de Internationale toe met het doel binnen de organisatie een tweede Internationale te vormen, met hemzelf aan het hoofd, onder de naam ‘Alliance de la Démocratie Socialiste’. Hij — een man zonder enige theoretische kennis — had de pretentie in dat afzonderlijke lichaam de wetenschappelijke propaganda van de Internationale te vertegenwoordigen en van deze propaganda de speciale functie te maken van deze tweede Internationale binnen de Internationale.

Zijn program was een links en rechts oppervlakkig bij elkaar geraapte mengelmoes — gelijkheid van de klassen (!), afschaffing van het erfrecht als uitgangspunt van de sociale beweging (onzin à la Saint-Simon), atheïsme als dogma aan de leden voorgeschreven enz. en als voornaamste dogma (à la Proudhon) het zich onthouden van de politieke beweging.

Dit kinderlijke fabeltje vond weerklank (en heeft nog een zekere houvast) in Italië en Spanje, waar de reële voorwaarden van de arbeidersbeweging nog weinig ontwikkeld zijn, en onder een aantal ijdele, eerzuchtige en leeghoofdige doctrinairen in Romaans-Zwitserland en in België.

Voor de heer Bakoenin was en is de doctrine (zijn van Proudhon, Saint-Simon enz. bij elkaar geschraapte hutspot) bijzaak — ze is louter middel om zich persoonlijk te doen gelden. Al is hij theoretisch een nul, als intrigant is hij in zijn element.

De Algemene Raad heeft gedurende jaren strijd moeten voeren tegen deze samenzwering (tot op zekere hoogte ondersteund door de Franse proudhonisten, met name in Zuid-Frankrijk). Uiteindelijk heeft de Raad door de conferentiebesluiten 1, 2 en 3, IX, XVI en XVII de lang voorbereide slag toegebracht. [29]

Het is vanzelfsprekend, dat de Algemene Raad in Amerika niet ondersteunt wat hij in Europa bestrijdt. De besluiten 1, 2, 3 en IX geven thans het comité in New York de wettige wapens in handen om een einde te maken aan al het sektegedoe en de amateuristische groepen en die desnoods te royeren ...

... Nota bene ten aanzien van de politieke beweging:

De politieke beweging van de arbeidersklasse heeft uiteraard als einddoel het veroveren van de politieke macht voor haar, en daarvoor is natuurlijk een daaraan voorafgaande, tot een zekere graad ontwikkelde organisatie van de arbeidersklasse nodig, die voortkomt uit haar economische strijd.

Aan de andere kant is evenwel elke beweging, waarin de arbeidersklasse als klasse zich tegenover de heersende klassen plaatst en hen door druk van buitenaf tracht te dwingen, een politieke beweging. De poging, bijvoorbeeld, in een afzonderlijke fabriek of ook wel in een afzonderlijke bedrijfstak door stakingen enz. een beperking van de arbeidstijd van de afzonderlijke kapitalisten af te dwingen, is een zuiver economische beweging; de beweging daarentegen om een achturen- etc. wet af te dwingen is een politieke beweging. En op die manier ontstaat overal uit de afzonderlijke economische bewegingen van de arbeiders een politieke beweging, d.w.z. een beweging van de klasse om haar belangen in een algemene vorm te behartigen, in een vorm, die algemene, maatschappelijk dwingende kracht bezit. Zo deze bewegingen een zekere voorafgaande organisatie vooronderstellen, zijn ze van hun kant even zovele middelen om deze organisatie tot ontwikkeling te brengen.

Waar de arbeidersklasse organisatorisch nog niet ver genoeg ontwikkeld is om een beslissende veldtocht te ondernemen tegen de collectieve macht, d.w.z. de politieke macht, van de heersende klassen, moet ze er in elk geval toe geschoold worden door voortdurende agitatie tegen (en een vijandige houding jegens) de politiek van de heersende klassen. In het andere geval blijft ze een speelbal in hun handen, zoals de septemberrevolutie in Frankrijk [30] heeft bewezen en zoals tot op zekere hoogte bewezen wordt door het spel, dat nog tot op dit moment met succes wordt gespeeld door de heren Gladstone en co in Engeland.

Uit de brief van Engels aan Paul Lafargue in Madrid

Londen, 30 december 1871

... Onze vrienden in Spanje zullen thans begrijpen welk een misbruik deze heren maken van het woord ‘autoritair’. Zodra de bakoeninisten iets niet bevalt, zeggen ze: dat is autoritair, en ze menen het daarmee voor altijd veroordeeld te hebben. Als ze, in plaats van bourgeois, journalisten enz., arbeiders zouden zijn of als ze maar een beetje studie hadden gemaakt van economische vraagstukken en van de voorwaarden van de moderne industrie, zouden ze weten, dat er geen gemeenschappelijke actie mogelijk is zonder aan enkelen andermans wil, d.w.z. een autoriteit, op te leggen. Of dit nu de wil is van een meerderheid van kiezers, van een leidinggevend comité of van één enkele mens, het gaat steeds slechts om één wil, die aan de andersdenkenden wordt opgelegd; zonder deze ene leidinggevende wil is evenwel geen samenwerking mogelijk. Laat u maar eens een van de grote fabrieken van Barcelona werken zonder leiding, d.w.z. zonder autoriteit! Of geeft u eens leiding aan een spoorweg zonder de zekerheid, dat elke ingenieur, elke stoker enz. op het juiste moment daar is waar hij zijn moet! Ik zou wel eens willen weten of die goede Bakoenin zijn dikke lichaam aan een spoorwagon zou durven toevertrouwen, wanneer deze spoorweg naar zijn beginselen zou worden beheerd, volgens welke zich niemand op zijn plaats zou bevinden als het hem niet bevalt zich te onderwerpen aan de autoriteit van verordeningen, die in elke willekeurige maatschappij nog heel wat autoritairder zijn dan die van het congres van Bazel! [31] Al die geweldige ultraradicale en revolutionaire frasen verbergen alleen de volledige geestelijke armoede en het absolute gebrek aan kennis van de voorwaarden, waaronder het dagelijkse bestaan van de samenleving zich voltrekt. Gaat u maar eens ‘elke autoriteit’ uit de weg ruimen, zelfs de door de matrozen ‘zelf erkende’ autoriteit op een schip! ...

Friedrich Engels

Geschreven rondom 3 januari 1872.

Het congres van Sonvillier en de Internationale [32]

Het is wel nauwelijks nodig uit te weiden over de situatie van de Internationale Arbeiders Associatie. Aan de ene kant hebben de grootse gebeurtenissen in Parijs [33] haar een macht en omvang gegeven als ze die nog nooit heeft bezeten; aan de andere kant vinden we bijna alle Europese regeringen met elkaar tegen haar verbonden, Thiers met Gortsjakow, Bismarck met Beust, Viktor Emanuel met de paus, Spanje met België. Er is een algemene klopjacht op leden van de Internationale gestart, alle machten van de oude wereld, krijgsraden en civiele rechtbanken, politie en pers, kooljonkers en bourgeois wedijveren met elkaar op het punt van vervolging, en er is op het hele continent nauwelijks een plekje, waar men niet alles op alles zet om de schrikwekkende grote verbroedering van de arbeiders buiten de wet te verklaren.

Juist dit moment van algemene, door de machten van de oude maatschappij afgedwongen desorganisatie, dit moment, waar eensgezindheid en solidariteit nodiger zijn dan ooit, juist dit moment kiest een klein, volgens eigen zeggen dagelijks meer ineenschrompelend groepje leden van de Internationale in een uithoek van Zwitserland uit om door middel van een openbare circulaire een twistappel tussen de leden te werpen. Deze lieden — ze noemen zich Federatie van de Jura — zijn in grote lijnen dezelfden, die onder leiding van Bakoenin al meer dan twee jaar lang onophoudelijk de eenheid in Franstalig Zwitserland hebben verstoord en door een nijvere particuliere briefwisseling met enkele verwante grootheden in verschillende landen het gemeenschappelijke optreden in de Internationale hebben tegengewerkt. Zolang deze intriges zich tot Zwitserland beperkten of in stilte plaatshadden, hebben we er geen grote ruchtbaarheid aan willen geven; deze circulaire dwingt ons echter te spreken.

De Federatie van de Jura heeft op haar congres te Sonvillier op 12 november — zich erop baserend, dat de Algemene Raad dit jaar geen congres, maar een conferentie [34] had belegd — besloten een circulaire te richten tot alle secties van de Internationale, die in een massale oplaag gedrukt in alle windrichtingen werd verzonden en waarin de secties worden opgeroepen aan te dringen op het onmiddellijk bijeenroepen van een congres. Waarom het congres door een conferentie moest worden vervangen is, tenminste voor ons in Duitsland en Oostenrijk, overduidelijk. We hadden daar niet vertegenwoordigd kunnen zijn zonder dat onze gedelegeerden bij hun terugkeer dadelijk opgepakt en in verzekerde bewaring gesteld zouden zijn, en de gedelegeerden uit Spanje, Italië en Frankrijk zouden zich in eenzelfde situatie hebben bevonden. Een conferentie evenwel, die geen openbare debatten houdt, maar slechts besloten zittingen kent, was wel heel goed mogelijk, omdat de namen van de afgevaardigden niet in de openbaarheid kwamen. Ze had wel het nadeel, dat ze geen beginselkwesties kon beslissen, geen statutenwijzigingen kon aanbrengen en in het algemeen geen wetgevende handelingen kon verrichten, maar zich moest beperken tot administratieve besluiten inzake een betere uitvoering van de door de statuten en congresbesluiten vastgestelde organisatorische maatregelen. Maar onder de gegeven omstandigheden was er ook niet meer nodig; het ging om maatregelen in verband met de heersende noodsituatie, en daarvoor was de conferentie toereikend.

De aanvallen tegen de conferentie en de daar genomen besluiten waren echter slechts een voorwendsel. De circulaire die voor ons ligt spreekt er ook alleen terloops over. Ze is integendeel van mening, dat het kwaad veel dieper zit. Ze beweert, dat de Internationale volgens de statuten en oorspronkelijke congresbesluiten niets anders is dan ‘een vrije federatie van autonome’ (zelfstandige) ‘secties’, die zich de bevrijding van de arbeiders door de arbeiders zelf ten doel stelt.

‘zonder enige leidinggevende autoriteit, zelfs al is die door vrije instemming gevormd’

De Algemene Raad zou volgens de circulaire niets anders zijn dan ‘een louter statistisch en correspondentiebureau’. Deze oorspronkelijke grondslag werd, volgens de circulaire, echter al spoedig vervalst, eerst door het aan de Algemene Raad verleende recht zich zelf met nieuwe leden aan te vullen en nog meer door de besluiten van het congres van Bazel, die de Algemene Raad het recht gaven afzonderlijke secties tot het eerstvolgende congres te schorsen en twistpunten voorlopig te beslissen totdat het congres er een besluit over kon nemen. Daarmee was dan aan de Algemene Raad een gevaarlijke macht in handen gegeven en was de vrije vereniging van zelfstandige secties veranderd in een hiërarchische en autoritaire organisatie van ‘gedisciplineerde secties’ , en wel zo dat

‘de Algemene Raad de secties volledig in de hand heeft en naar believen hun toelating kan weigeren of hun activiteit kan schorsen’.

Voor onze Duitse lezers, die maar al te zeer de waarde kennen van een organisatie die zich kan verweren, moet dit allemaal wel erg vreemd zijn. Dat is begrijpelijk, want de theorieën van de heer Bakoenin, die hier in hun volle bloei verschijnen, zijn tot dusverre niet tot in Duitsland doorgedrongen. Een arbeidersgenootschap, dat in het bijzonder de strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse in zijn vaandel heeft geschreven, zou aan het hoofd moeten hebben — niet een uitvoerend comité, maar een louter statistisch en correspondentiebureau! De strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse is voor Bakoenin en diens kornuiten louter een voorwendsel; de werkelijke bedoeling is iets heel anders.

‘De toekomstige maatschappij dient niets anders te zijn dan de veralgemening van de organisatie, welke de Internationale zich zal hebben gegeven. We moeten er dus voor zorgen, dat deze organisatie ons ideaal zoveel mogelijk benadert ... De Internationale, de kiem van de toekomstige mensenmaatschappij, is gehouden reeds nu het getrouwe evenbeeld te zijn van onze principes van vrijheid en federalisme en ieder principe uit haar midden te verbannen, dat naar autoriteit en dictatuur streeft.’

Wij Duitsers zijn berucht wegens ons mysticisme, maar aan dit soort mysticisme komen we in de verste verte niet toe. De Internationale, een voorbeeld van de toekomstige maatschappij, waarin er geen executies van Versailles [35], geen krijgsraden, geen staande legers, geen schendingen van het briefgeheim, geen Brunswijker rechtbank [36] meer zullen bestaan! Uitgerekend nu we ons met hand en tand moeten verdedigen zou het proletariaat zich niet dienen te organiseren naar de behoeften van de strijd die het dagelijks en elk uur opgedrongen wordt, maar naar de voorstellingen die enkele fantasten zich maken over een vage toekomstige maatschappij! Laten we ons alleen maar proberen voor te stellen hoe onze eigen, Duitse organisatie er volgens dit model zou uitzien. In plaats van tegen de regeringen en tegen de bourgeoisie te vechten zouden we erover prakkiseren of elk artikel van onze statuten en elk besluit van onze congressen wel het getrouwe evenbeeld van de toekomstige maatschappij zal zijn. In plaats van ons uitvoerende comité een louter statistisch en correspondentiebureau, dat zelf maar moet zien hoe het klaar te spelen met de zelfstandige secties, die zo zelfstandig zijn, dat ze niet eens een door hun eigen vrije toestemming geschapen leidinggevende autoriteit mogen erkennen; daarmee verzaken ze immers hun eerste plicht, namelijk een getrouw evenbeeld van de toekomstige maatschappij te zijn! Van het samenbundelen van krachten, van gezamenlijk optreden is geen sprake meer. Wanneer in elke sectie afzonderlijk de minderheid zich naar de meerderheid schikt, begaat ze een misdaad jegens de principes van de vrijheid en erkent ze een principe, dat naar autoriteit en naar dictatuur streeft! Wanneer Stieber met al zijn trawanten, wanneer het hele zwarte kabinet [37], wanneer alle Pruisische officieren bij elkaar op bevel zouden toetreden tot de sociaaldemocratische organisatie om haar kapot te maken, mag het bestuur of beter nog het statistische correspondentiebureau dit hun om de dooie dood niet beletten — dat zou immers het invoeren van een hiërarchische en autoritaire organisatie betekenen! En vooral geen gedisciplineerde secties! Vooral geen partijdiscipline, niet het centraliseren van de krachten op één punt, geen wapens voor de strijd! Waar zou dan het voorbeeld van de toekomstige maatschappij blijven? Kortom, waar zouden we met deze nieuwe organisatie terechtkomen? Bij de laffe, kruiperige organisatie van de eerste christenen, van die slaven, die elke trap in dank aanvaardden, al is het wel zo, dat ze met hun kruipen na driehonderd jaar hun godsdienst aan de overwinning hielpen — een methode van revolutie, die het proletariaat waarlijk niet zal navolgen! Net zoals de eerste christenen hun voorgestelde hemel als het voorbeeld namen van hun organisatie, zouden wij de maatschappelijke toekomsthemel van de heer Bakoenin als ons voorbeeld moeten nemen en in plaats van te vechten moeten bidden en hopen. En de lieden, die deze onzin aan ons prediken, geven zich voor de enige ware revolutionairen uit!

Om tot de Internationale terug te keren — vooralsnog is het met dit alles nog niet zo ver. De Algemene Raad heeft, totdat het volgende congres een besluit heeft genomen, de plicht de besluiten van Bazel uit te voeren, en hij zal zijn plicht vervullen. Zomin als de Raad zich ervoor heeft gegeneerd de Tolains en Durands uit te stoten, zal hij er ook voor zorgen, dat de toegang tot de Internationale aan de Stiebers en consorten ontzegd blijft, al moge de heer Bakoenin dit dictatoriaal vinden.

Maar hoe zijn die nare besluiten van Bazel dan wel tot stand gekomen? Heel eenvoudig. Ze werden voorgesteld door de Belgische afgevaardigden en niemand heeft er met meer warmte voor gepleit dan Bakoenin en zijn vrienden, met name Schwitzguébel en Guillaume, de ondertekenaars van de circulaire van thans! Goed, de zaken lagen toen anders. Toentertijd koesterden deze heren de hoop de meerderheid te verkrijgen en de Algemene Raad te overheersen. En nu — tja, nu is het toch heel wat anders! Nu zijn de druiven zuur en nu moet de Raad tot een louter statistisch en correspondentiebureau worden gereduceerd, opdat de toekomstmaatschappij van Bakoenin niet van schaamte behoeft te blozen.

En deze lieden, sektariërs van professie, die met heel hun mystiek-oerchristelijke doctrine een uitermate gering deel van de leden van de Internationale vormen, schamen zich er niet voor de Algemene Raad te verwijten, dat zijn leden erop uit waren

‘in de Internationale hun eigen program, hun persoonlijke leer te laten overheersen; hun privé-denkbeelden zagen ze aan voor de officiële theorie, die het uitsluitende burgerrecht in de Associatie zou hebben’.

Dat is inderdaad wel sterk. Wie gelegenheid heeft gehad de interne geschiedenis van de Internationale te volgen, weet dat het juist deze lieden zijn, die zich er sinds bijna drie jaar mee bezighouden hun sektarische leer als het algemene program aan de Associatie op te dringen en, nadat dit niet was gelukt, van Bakoenin afkomstige frasen ondershands voor het algemene program van de Internationale te laten doorgaan. Desondanks heeft de Algemene Raad alleen maar geprotesteerd tegen deze onderschuiving, maar hun tot dusverre nooit het recht ontzegd lid te zijn van de Internationale of hun sektariërsmoesjes als zodanig naar hartenlust aan de man te brengen. Hoe de Algemene Raad deze nieuwe circulaire zal opnemen, zullen we wel afwachten.

Wat deze mensen met hun nieuwe organisatie hebben aangericht, daarover hebben ze zichzelf een briljant getuigschrift uitgereikt. Overal waar de Internationale niet op het gewelddadige verzet van reactionaire regeringen is gestuit, heeft ze sedert de Commune van Parijs reusachtige vooruitgang geboekt. Wat zien we daarentegen in de Zwitserse Jura, waar deze heren na al anderhalf jaar onbelemmerd hun gang hebben kunnen gaan? Luister maar naar hun eigen verslag aan het congres van Sonvillier (‘Révolution Sociale’, Genève, 23 november):

‘Deze verschrikkelijke gebeurtenissen moesten wel een ten dele demoraliserende, ten dele weldadige invloed op onze secties uitoefenen, ... dan komt het begin van de reuzenstrijd, die het proletariaat tegen de bourgeoisie moet voeren, en daarmee komen de overpeinzingen ... de een drukt zich (s’en vont) en verbergt zijn lafheid, de ander sluit zich hechter dan ooit bij het vernieuwende principe van de Internationale aan. — Dit is het overheersende feit van de tegenwoordige interne geschiedenis van de Internationale in het algemeen en van onze federatie in het bijzonder.’

Nieuw is hier de verklaring, dat dit in de Internationale in het algemeen voorgevallen is, terwijl juist het tegendeel heeft plaatsgehad. Het is waar, dat dit in de federatie van de Jura het geval is geweest. Volgens deze heren zelf heeft de sectie Moutier het minst van al geleden, maar ze heeft ook niets bereikt:

‘Al zijn er ook geen nieuwe secties opgericht, men mag toch de hoop koesteren enz.’ ... en toch was juist deze sectie ‘in een bijzonder gunstige positie door de voortreffelijke geest van de bevolking’ ... ‘de sectie Grange is tot een kleine kern van arbeiders gereduceerd’.

Twee secties van Biel hebben nimmer geantwoord op de brieven van het comité, evenmin als de secties van Neuchâtel en een van Locle; de derde sectie in Biel

is ‘op het ogenblik dood’ ... hoewel ‘niet alle hoop is opgegeven, dat we de Internationale in Biel weer zien opleven’.

De sectie Saint-Blaise is dood; die van Val de Ruz is verdwenen — hoe, dat weet niemand; de centrale sectie van Locle had zichzelf na een langdurige doodsstrijd ontbonden, maar is, klaarblijkelijk met het oog op de stemmingen op het congres, met pijn en moeite weer op poten gezet; die van La-Chaux-de-Fonds bevindt zich in een kritieke toestand; de sectie van de horlogemakers van Courtelary is op het ogenblik bezig zich om te vormen tot een vakbond, waarbij de statuten van de vakvereniging van Zwitserse horlogemakers worden overgenomen — waarmee dus de statuten worden aanvaard van een niet tot de Internationale behorende binding; de centrale sectie van hetzelfde district heeft haar activiteit opgeschort, omdat haar leden in Saint-Imier en in Sonvillier een aparte sectie hebben opgericht (wat voor diezelfde centrale sectie geen beletsel vormt zich op het congres door twee gedelegeerden te laten vertegenwoordigen, naast de afgevaardigden van de beide secties van Saint-Imier en Sonvillier); de sectie Catébat heeft zichzelf, na een briljant bestaan, moeten ontbinden als gevolg van de intriges van de bourgeois ter plaatse; hetzelfde is het geval met die van Corgémont; in Genève tenslotte bestaat nog één sectie.

Dat is het, wat de voorstanders van een vrije federatie van onafhankelijke secties met een statistisch en correspondentiebureau aan het hoofd in anderhalf jaar tijd hebben gemaakt van een weliswaar niet omvangrijke en talrijke, maar wel bloeiende federatie. En dat in een land, waar ze volledige vrijheid van handelen hadden en in een tijd, waarin overal elders de Internationale met reuzenschreden vooruitging! En op hetzelfde moment, waarop zij zelf ons dit jammerlijke beeld van hun mislukkingen laten zien, deze angstkreet van hulpeloosheid en ontbinding slaken, op datzelfde moment komen ze bij ons aan met de pretentie, dat zij de Internationale wel eens even uit de baan zullen slingeren, die ze tot nog toe heeft gevolgd en waarin ze datgene is geworden wat ze is, om haar de weg te doen opgaan, die de federatie van de Jura van een betrekkelijke bloei naar de volledige ontbinding heeft geleid!

Uit de brief van Engels aan Carlo Terzaghi in Turijn (Tweede ontwerp) Londen, 14 (-15) januari 1872

... Uit de Juracirculaire [38] blijkt de kwade opzet van de auteurs echter zelf al.

Eerst beginnen ze geharrewar met ons met als voorwendsel de conferentie [39], daarna vallen ze ons aan omdat we de besluiten van het congres van Bazel uitvoeren, besluiten die we verplicht zijn uit te voeren. Ze willen voor de Algemene Raad geen autoriteit, zelfs niet wanneer die autoriteit door allen vrijwillig zou zijn verleend. Ik zou wel eens willen weten hoe het zonder deze autoriteit (zoals zij het noemen) mogelijk zou zijn geweest om het klaar te spelen met de Tolains, de Durands en Netsjajews en hoe men met de fraaie frase van de autonomie der secties, zoals de circulaire dat noemt, het binnendringen van politiespionnen en verraders wil verhinderen. Niemand betwist toch de secties hun autonomie, maar er is geen federatie mogelijk zonder dat bepaalde volmachten worden toegekend aan de federale raad en in laatste instantie aan de Algemene Raad.

Maar weet u wie de opstellers en voorvechters van deze autoritaire besluiten waren? De afgevaardigden van de Algemene Raad soms? Geenszins. Deze autoritaire maatregelen werden voorgesteld door de afgevaardigden van België, en mensen als Schwitzguébel, Guillaume en Bakoenin waren er de ijverigste voorstanders van. Zo zit dat.

Het komt me voor, dat er groot misbruik wordt gemaakt van de frasen over ‘autoriteit’ en centralisatie. Ik ken niets dat meer autoritair is dan een revolutie, en als men zijn wil aan de anderen met bommen en geweerkogels oplegt, zoals dat in elke revolutie het geval is, dan komt het me voor dat men autoriteit uitoefent. Het was het gebrek aan centralisatie en autoriteit, dat de Commune van Parijs het leven heeft gekost. Doet u met de autoriteit enz. na de overwinning wat u wilt, maar voor de strijd moeten we al onze krachten samenballen en ze op een en hetzelfde punt van aanval concentreren. En als men het tegenover mij heeft over autoriteit en centralisatie als over twee dingen, die onder alle mogelijke omstandigheden moeten worden verdoemd, dan komt het me voor dat diegenen, die zo spreken, niet weten wat een revolutie is of dat ze revolutionairen alleen maar met frasen zijn ...

Uit de brief van Engels aan Theodor Cuno in Milaan

Londen, 24 januari 1872

... Bakoenin, die tot 1868 tegen de Internationale had geïntrigeerd, trad, nadat hij op het vredescongres van Bern [40] een fiasco had geleden, tot de Internationale toe en begon onmiddellijk daarin tegen de Algemene Raad te conspireren. Bakoenin heeft een eigen theorie, een mengelmoes van proudhonisme en communisme, waarbij voor het eerste de hoofdzaak is, dat hij niet het kapitaal, d.w.z. de door de maatschappelijke ontwikkeling ontstane klassentegenstelling van kapitalisten en loonarbeiders, als het voornaamste euvel beschouwt, dat uit de weg geruimd moet worden, maar de staat. Terwijl de grote massa van de sociaaldemocratische arbeiders met ons van mening is, dat de staatsmacht niets anders is dan de organisatie, die de heersende klassen — grondbezitters en kapitalisten — zichzelf hebben gegeven om hun maatschappelijke voorrechten te beschermen, beweert Bakoenin, dat de staat het kapitaal heeft geschapen, dat de kapitalist zijn kapitaal alleen maar heeft hij de gratie van de staat. Daar de staat dus het voornaamste kwaad is, moet men voor alles de staat afschaffen — dan gaat het kapitaal vanzelf naar de haaien. Omgekeerd zeggen wij: schaf het kapitaal, de toe-eigening van alle productiemiddelen in handen van weinigen af, dan komt de staat vanzelf ten val. Het verschil is groot: afschaffing van de staat zonder voorafgaande sociale omwenteling is onzin — de afschaffing van het kapitaal is juist de sociale omwenteling en houdt een verandering van de gehele productiewijze in zich besloten. Daar nu echter voor Bakoenin de staat het belangrijkste kwaad is, mag men niets doen dat de staat, d.w.z. de een of andere staat, republiek, monarchie of wat dan ook, in leven kan houden. Vandaar dus het zich volledig onthouden van elke politiek. Een politieke daad stellen, vooral echter deelnemen aan een verkiezing, zou verraad aan het principe zijn. Men moet propaganda maken, op de staat schelden, zich organiseren, en wanneer men alle arbeiders aan zijn kant heeft, de meerderheid dus, zet men alle overheden af, schaft de staat af en stelt daarvoor de organisatie van de Internationale in de plaats. Deze grootse handeling, waarmee het Duizendjarige Rijk begint, heet de sociale liquidatie.

Dit alles klinkt uiterst radicaal en is zo simpel, dat men het binnen vijf minuten uit zijn hoofd kan leren; vandaar dat deze theorie van Bakoenin dan ook in Italië en Spanje snel weerklank heeft gevonden bij jonge advocaten, artsen en andere doctrinairen. De massa van de arbeiders zal zich echter nooit laten wijsmaken dat de openbare aangelegenheden van hun land niet tevens ook de aangelegenheden van hen zelf zijn; ze zijn van nature politiek, en wie hun wijsmaakt dat ze de politiek moeten laten varen, die laten ze uiteindelijk aan de kant staan. De arbeiders onthouding van de politiek onder alle omstandigheden prediken, wil zeggen hen in de armen drijven van de papen of van de burgerlijke republikeinen.

Daar de Internationale nu volgens Bakoenin niet voor de politieke strijd geschapen heet te zijn, maar om bij de sociale liquidatie dadelijk in de plaats te kunnen treden van de oude staatsorganisatie, dient ze Bakoenins ideaal van de toekomstige maatschappij zo dicht mogelijk te benaderen. In deze maatschappij bestaat voor alles geen autoriteit, want autoriteit = staat = absoluut kwaad. (Hoe die mensen een fabriek willen leiden, een spoorweg willen laten werken, een schip willen besturen zonder een in laatste instantie beslissende wil, zonder een onverdeelde leiding, dat vertellen ze ons uiteraard niet.) Ook met de autoriteit van de meerderheid over de minderheid is het afgelopen. Iedere individu, elke gemeente is autonoom, maar hoe een maatschappij van slechts twee mensen mogelijk is zonder dat elk van hen iets van zijn autonomie opgeeft, dat verzwijgt Bakoenin eveneens.

Dus moet de Internationale ook volgens dit model worden ingericht. Elke sekte is autonoom en in elke sectie elk individu. Naar de hel met de besluiten van Bazel, [41] die de Algemene Raad met een verderfelijke en hem zelf demoraliserende autoriteit opzadelen! Zelfs als deze autoriteit vrijwillig is verleend, moet er een eind aan komen, juist omdat ze autoriteit is!

Dit zijn in het kort de voornaamste punten van de zwendel . .

Karl Marx en Friedrich Engels

Uit: De zogenaamde scheuringen in de Internationale

Vertrouwelijk rondschrijven van de Algemene Raad van de Internationale Arbeiders Associatie [42]

... We komen nu tot de sektarische secties:

De eerste fase van de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie is gekenmerkt door de beweging van sekten. Die is gerechtvaardigd in een tijd, waarin het proletariaat zich nog niet in voldoende mate heeft ontwikkeld om als klasse op te treden. Afzonderlijke denkers onderwerpen de maatschappelijke tegenstellingen aan kritiek en geven terzelfder tijd een fantastische oplossing ervan, die de massa van de arbeiders alleen maar behoeft aan te nemen, te verbreiden en in de praktijk behoeft te brengen. Het ligt al in de aard van deze door het initiatief van enkelingen gevormde sekten, dat ze vreemd en afwijzend staan tegenover elke werkelijke activiteit, tegenover politiek, stakingen, vakverenigingen, kortom tegenover iedere massale beweging. De massa van het proletariaat blijft ten opzichte van hun propaganda steeds onverschillig, zelfs vijandig. De arbeiders van Parijs en Lyon wilden evenmin iets weten van de aanhangers van Saint-Simon en Fourier en van de Ikariërs [43] als de Engelse chartisten en vakbondsleden van Owen en diens vrienden. De sekten, in het begin een hefboom van de beweging, worden een hinderpaal zodra deze hen voorbijstreeft; ze worden dan reactionair. Bewijs hiervoor zijn de sekten in Frankrijk en Engeland en in de laatste tijd de aanhangers van Lassalle in Duitsland, die, na jarenlang een hinderpaal voor het organiseren van het proletariaat te zijn geweest, uiteindelijk doodgewone werktuigen van de politie zijn geworden. Kortom, ze staan voor de kinderjaren van de proletarische beweging, zoals de astrologie en de alchemie de kinderjaren van de wetenschap voorstellen. Opdat het tot oprichting van de Internationale kon komen, moest het proletariaat deze trap van ontwikkeling te boven zijn gekomen.

Tegenover de fantastische en antagonistische sekteorganisaties is de Internationale de echte en strijdende organisatie van de klasse der proletariërs in alle landen, met elkaar verbonden in de strijd tegen de kapitalisten en grondbezitters en hun in de staat georganiseerde klassenmacht. Vandaar dat de statuten van de Internationale alleen gewone ‘arbeiders’ genootschappen kennen, die alle hetzelfde doel nastreven en hetzelfde program aanvaarden, dat zich ertoe beperkt slechts de grote lijnen van de weg van de arbeidersbeweging aan te geven en dat de theoretische uitwerking ervan overlaat aan wat door de behoeften van de praktische strijd wordt gestimuleerd en aan de gedachtewisseling binnen de secties, terwijl de Internationale elke socialistische overtuiging zonder onderscheid in haar organen en op haar congressen toelaat.

Zoals in elke nieuwe historische fase oude vergissingen voor een moment weer opduiken om spoedig daarna weer te verdwijnen, heeft ook de Internationale in haar schoot sektarische secties zien ontstaan, zij het ook in een nauwelijks geprononceerde vorm.

De Alliantie, die de heropstanding van de sekten doorgaans als een enorme vooruitgang beschouwt, is er het treffende bewijs van dat hun tijd voorbij is. Want zo ze van oorsprong elementen van de vooruitgang vormden, is het program van de aan leiband van een ‘Mohammed zonder Koran’ [Michail Bakoenin] lopende Alliantie slechts een opeenhoping van reeds lang afgedane ideeën, die in klinkende frasen verhuld, alleen burgerlijke idioten schrik aanjagen of de bonapartistische of andere officieren van justitie kunnen dienen als bewijsstukken tegen leden van de Internationale. [De publicaties van de politie van de laatste tijd over de Internationale, het rondschrijven van Jules Favre aan de buitenlandse mogendheden en het verslag van de kooljonker Sacaze over het project van Dufaure incluis, wemelen van citaten, die ontleend zijn aan de pompeuze manifesten van de Alliantie. [44] De fraseologie van deze sektariërs, wier hele radicalisme in woorden is gelegen, komt uitstekend tegemoet aan de wensen van de reactie. (Noot van de schrijvers.)]

De conferentie, waarop socialisten van alle schakeringen vertegenwoordigd waren, begroette eenstemmig het besluit tegen de sektarische secties, in de overtuiging, dat dit besluit de Internationale de plaats hergeeft die haar toekomt en een nieuwe fase op haar weg zal betekenen. De aanhangers van de Alliantie, die zich door deze resolutie dodelijk getroffen voelden, hebben daarin alleen maar een overwinning van de Algemene Raad op de Internationale gezien ...

... De anarchie, die is het grote paradepaard van hun meester Bakoenin, die van alle socialistische stelsels alleen de opschriften heeft overgenomen. Alle socialisten verstaan onder anarchie dit: Is eenmaal het doel van de proletarische beweging, het afschaffen van de klassen, bereikt, dan verdwijnt de macht van de staat, die ertoe dient de grote producerende meerderheid onder het juk van een weinig talrijke uitbuitende minderheid te houden, en de regeringsfuncties worden tot eenvoudige beheersfuncties. De Alliantie pakt de zaak van de omgekeerde kant aan. Ze proclameert de anarchie in de gelederen van het proletariaat als het meest onfeilbare middel om de geweldige maatschappelijke en politieke machtsmiddelen, die in handen van de uitbuiters zijn geconcentreerd, te breken. Onder dit voorwendsel verlangt zij van de Internationale, op hetzelfde moment, waarop de oude wereld haar tracht te vernietigen, dat zij haar organisatie doet plaats maken voor de anarchie ...

Uit de brief van Engels aan Louis Albert François Pio in Kopenhagen

(Londen,) 7 maart 1872

... U zult in Genève en Leipzig wel gehoord hebben van de poging van enkele onder leiding van Bakoenin staande dissidenten om de Algemene Raad voor een buitengewoon congres [45] in staat van beschuldiging te stellen. De kern van de zaak is de houding van de Internationale in politiek opzicht. Deze heren verlangen volledige onthouding van elke politieke actie, met name van alle verkiezingen, terwijl de Internationale van het begin af aan het veroveren van de politiek macht door de arbeidersklasse als een middel tot sociale emancipatie [46] in haar vaandel had geschreven en de Algemene Raad dit heeft verdedigd. Resolutie nummer IX van de conferentie heeft de strijd tot een uitbarsting doen komen; daar echter de besluiten van de conferentie ten aanzien van principiële kwesties, geen bindende kracht hebben, zolang ze niet door de federaties zijn aanvaard, is het van belang een besluit te ontvangen van de Deense federale raad, waarin met deze resolutie wordt ingestemd. Over de zaak zelf spreek ik niet; bij een politiek zo ontwikkeld volk als het Deense zou dat een belediging zijn ...

Uit de brief van Marx aan Paul Lafargue in Madrid

Londen, 21 maart 1872

Beste Toole,

Ik stuur u ingesloten een uittreksel uit onze circulaire tegen de dissidenten, betrekking hebbend op de functies van de Algemene Raad.

Alles, wat de Algemene Raad kan doen om in het gegeven geval de algemene statuten en de congresbesluiten toe te passen, is het nemen van beslissingen als een scheidsgerecht. De uitvoering hangt in elk land echter helemaal van de Internationale zelf af. Van het moment af dat de raad dus zou ophouden als instrument van de algemene belangen van de Internationale te fungeren, zou hij absoluut zonder enige betekenis en onmachtig zijn. Aan de andere kant is de Algemene Raad zelf een van de actieve krachten van de associatie en is hij noodzakelijk om haar eenheid in stand te houden en om te verhinderen dat vijandige elementen zich er meester van maken. De morele invloed, die de huidige raad (niettegenstaande al zijn tekortkomingen) tegenover de gemeenschappelijke vijand heeft weten te veroveren, heeft de eigenliefde van diegenen gekwetst, die in de Internationale nooit iets anders hebben gezien dan een werktuig van hun persoonlijke eerzucht.

Men mag vooral niet vergeten, dat onze associatie de strijdorganisatie van het proletariaat is en geenszins een genootschap, dat is opgericht om dilettantistische doctrinairen op de voorgrond te schuiven. Onze organisatie op dit moment kapot maken betekent de wapens neerleggen. Zowel de bourgeois als de regeringen zouden zich niets beters kunnen wensen. Leest u maar eens het rapport van de kooljonker Sacaze inzake het project van Dufaure [47]. Wat bewondert en vreest hij in de Associatie het meest? ‘Haar organisatie’.

We hebben sedert de Londense conferentie uitstekende vooruitgang geboekt.

Er zijn in Denemarken, Nieuw-Zeeland en Portugal nieuwe federaties opgericht; een grote verbreiding valt te melden in de Verenigde Staten, in Frankrijk (waar Malon en co naar ze zelf toegeven geen enkele sectie hebben), in Duitsland, Hongarije, Engeland (sinds de vorming van de Britse Federale Raad). Onlangs nog zijn er Ierse secties gevormd. In Italië behoren de enige secties, die serieus genomen kunnen worden, die in Milaan en Turijn, bij ons; de leiding van de andere is in handen van advocaten, journalisten en andere doctrinaire bourgeois. (Apropos: Bakoenin koestert een persoonlijke wrok tegen me, omdat hij in Rusland, waar de revolutionaire jeugd aan mijn kant staat, elke invloed heeft verloren.)

De besluiten van de Londense conferentie zijn al goedgekeurd in Frankrijk, Amerika, Engeland, Ierland, Denemarken, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Zwitserland (met uitzondering van de secties in de Jura), alsmede door de werkelijke arbeiderssecties in Italië en tenslotte door de Russen en de Polen. Aan dit feit zullen zij, die de besluiten niet erkennen, niets veranderen; ze zullen daarentegen gedwongen zijn zich af te scheiden van de ontzaglijke meerderheid van de Internationale ...

Engels aan Carlo Cafiero in Napels (Ontwerp) (Londen,) 14 juni 1872

Sinds 16 mei geen krant van hem ontvangen, hoewel regelmatig de Eastern Post etc. gestuurd. Waarom? Kan het meer dan een toeval zijn, dat op hetzelfde tijdstip (10 mei) het Bulletin Jurassién erover opsnijdt, dat het in het bezit is van door mij aan vrienden in Italië geschreven particuliere brieven vol hatelijke laster [48] enz. enz.? Ik heb in elk geval aan niemand anders in Italië geschreven dan aan u, en het moeten deze brieven van mij aan u zijn, waarover in het blad van Schwitzguébel wordt gesproken. U bent mij voor wat dit betreft een verklaring schuldig, en ik verwacht, dat u mij er een zult geven; het verbaast me, dat u dat niet onmiddellijk hebt gedaan nadat dit werd gepubliceerd.

Mijn brieven hebben van openbaarmaking niets te vrezen, maar voor u is het een zaak van eer mij ervan in kennis te stellen of deze brieven met of zonder uw medeweten mijn vijanden ter hand zijn gesteld. Mocht dit met uw medeweten zijn geschied, dan kan ik daar slechts één ding uit concluderen, nl. dat u zich hebt laten verleiden om tot Bakoenins geheim genootschap, de Alliantie, toe te treden, die aan de niet-ingewijden onder het mom van de autonomie, de anarchie en de antiautoritaire ingesteldheid het desorganiseren van de Internationale predikt, terwijl ze met de ingewijden een absoluut autoritaire lijn in praktijk brengt, ten einde zich op die wijze meester te maken van de leiding van de associatie; dit genootschap, dat de massa van de arbeiders als een kudde schapen behandelt, die de weinige ingewijde aanvoerders blindelings volgen, en dat binnen de Internationale de rol na-aapt van de jezuïeten in de katholieke kerk.

Wanneer mijn vermoedens gerechtvaardigd zijn, moet ik u ermee feliciteren, dat u voor altijd uw kostbare ‘autonomie’ hebt gered door haar volledig over te doen in handen van paus Bakoenin. Ik kan echter niet geloven, dat u, als zuivere anarchist en antiautoritair persoon, uw dierbare principes zo ontrouw bent geworden, en nog minder geloof ik, dat u een dergelijke laaghartigheid tegenover mij hebt kunnen toelaten, nadat ik tegenover u steeds de grootst mogelijke openhartigheid en vertrouwen aan de dag heb gelegd. Het is beslist noodzakelijk, dat u zich dadelijk en zonder uitstel over deze aangelegenheid uitspreekt.

Groet en bevrijding.

Uw F. E.


Friedrich Engels

Geschreven van 4 tot 6 augustus 1872

Uit: De Algemene Raad aan alle leden van de Internationale Arbeiders Associatie [49]

... En nu, drie jaar later, zijn we in het bezit gekomen van documenten, die onweerlegbaar bewijzen dat diezelfde Alliantie van de socialistische democratie ondanks haar formele belofte is blijven bestaan als een internationaal lichaam binnen de Internationale en nog steeds bestaat, en wel in de vorm van een geheim genootschap; dat ze nog steeds door M. Bakoenin wordt geleid; dat ze nog altijd dezelfde doeleinden nastreeft en dat alle aanvallen, die sedert een jaar schijnbaar tegen de Londense conferentie en de Algemene Raad, maar in werkelijkheid tegen onze hele organisatie zijn gericht, in deze Alliantie hun bron hebben gehad. Dezelfde lieden, die de Algemene Raad van autoritair optreden beschuldigen, zonder ooit in staat geweest te zijn ook maar één autoritaire handeling van zijn kant aan te tonen, die het bij elke gelegenheid hebben over de autonomie van de secties, over de vrije federatie van de groepen, die de Algemene Raad de bedoeling in de schoenen schuiven aan de Internationale zijn officiële en orthodoxe doctrine op te dringen en onze associatie te veranderen in een hiërarchisch opgebouwde organisatie — diezelfde lieden constitueren zich in de praktijk als een geheim genootschap met een hiërarchische organisatie en onder een niet alleen autoritair, maar volstrekt dictatoriaal regime; ze treden elk spoor van autonomie van de secties en federaties met voeten; ze streven ernaar de Internationale door middel van deze geheime organisatie de persoonlijke en orthodoxe doctrines van M. Bakoenin op te dringen. Terwijl ze verlangen, dat de Internationale van beneden naar boven wordt georganiseerd, onderwerpen zij zich zelf als leden van de Alliantie onderdanig aan het bevel, dat hun van boven naar beneden wordt gegeven ...

... Voor het eerst in de geschiedenis van de strijd van de arbeidersklasse stuiten we op een geheime samenzwering, die te midden van deze klasse zelf op touw is gezet en tot doel heeft niet het bestaande uitbuitersregime te ondermijnen, maar juist de associatie, die daar met alle kracht tegen vecht. Het is een samenzwering, die tegen de proletarische beweging zelf is gericht. Vandaar dat we ook zien, waar we die samenzwering ook tegenkomen, dat ze de murw makende doctrine van de absolute onthouding in politieke zaken predikt; en terwijl de gewone leden van de Internationale in nagenoeg heel Europa worden vervolgd en in de gevangenis gegooid, genieten de moedige leden van de Alliantie van een wel heel uitzonderlijke immuniteit.

Burgers, de keus is aan u. Wat er op het ogenblik op het spel staat is niet de autonomie van de secties, noch de vrije federatie van de groepen, noch de organisatie van beneden naar boven, noch welk ander pretentieus en welluidend trefwoord van dien aard ook; de vraag is vandaag: Wenst u, dat uw centrale organen bestaan uit mannen, die geen ander mandaat erkennen dan dat van u, of wenst u, dat ze uit mannen bestaan, die door list gekozen worden, mannen die uw mandaat slechts met het stellige voornemen aanvaarden u als een kudde schapen te leiden, volgens de geheime aanwijzingen die afkomstig zijn van een mysterieus persoon in Zwitserland?

Het bestaan van dit geheime genootschap van bedriegers aan het licht brengen wil zeggen zijn macht breken. De lui van de Alliantie zelf zijn niet zo dwaas om aan te nemen, dat de grote massa van de leden der Internationale zich willens en wetens zal onderwerpen aan een organisatie als de hunne, zodra ze kennis heeft gekregen van het bestaan ervan. Er bestaat nu eenmaal geen gemeenzaamheid tussen de bedriegers en hen, die ze willen bedriegen, tussen de Alliantie en de Internationale.

Het is bovendien tijd, dat eens en voor altijd een einde wordt gemaakt aan de interne strijd, die door de aanwezigheid van dit parasitaire orgaan dagelijks opnieuw in onze associatie wordt geprovoceerd. Deze onenigheden dienen alleen tot verkwisting van krachten, die gebruikt behoorden te worden om het bourgeoisregime van thans te bestrijden. Door de activiteit van de Internationale tegen de vijanden van de arbeidersklasse te verlammen, dient de Alliantie op een uitstekende manier de bourgeoisie en de regeringen.

De Algemene Raad zal dan ook op het congres te Den Haag de eis stellen, dat alle leden van de Alliantie uit de Internationale worden geroyeerd en dat aan de Raad de nodige volmachten worden verstrekt om het opnieuw opkomen van soortgelijke samenzweringen te voorkomen.

Karl Marx en Friedrich Engels

Uit: De besluiten van het algemene congres, gehouden te Den Haag van 2 tot 7 september 1872 [50]

I

Besluit over de Statuten

Het volgende artikel, dat een samenvatting vormt van de inhoud van resolutie IX van de Londense conferentie (september 1871), wordt in de statuten ingelast na artikel 7:

Artikel 7a — Het proletariaat kan in zijn strijd tegen de collectieve macht van de bezittende klassen alleen dan als klasse handelen, wanneer het zichzelf constitueert als een speciale politieke partij tegenover alle oude, door de bezittende klassen gevormde partijen.

Dit constitueren van het proletariaat als politieke partij is onmisbaar om de triomf van de sociale revolutie en haar hoogste doel, het opheffen van de klassen, te verzekeren.

De door de economische strijd reeds bereikte vereniging van de krachten der arbeidersklasse moet in handen van die klasse ook dienen als hefboom in haar strijd tegen de politieke macht van haar uitbuiters.

Daar de heren van de grond en van het kapitaal steeds van hun politieke privileges gebruik maken om hun economische monopolies te verdedigen en te vereeuwigen en de arbeid onder hun juk te houden, wordt het veroveren van de politieke macht de grote plicht van het proletariaat.

Aangenomen met 29 stemmen tegen 5 bij 8 onthoudingen ...

Friedrich Engels Uit: De bindende mandaten op het Haagse congres [51]

Geschreven begin oktober 1872

... Het mandaat van de Jura-afgevaardigden geeft ook nog aanleiding tot andere overwegingen. Dit mandaat onthult de gehele toestand, die in de Alliantie heerst, waar alle frasen over anarchie, autonomie, vrije federatie etc. ten spijt in werkelijkheid maar twee dingen bestaan: autoriteit en gehoorzaamheid. Enkele weken voor het tijdstip, waarop Schwitzguébel en Guillaume hun eigen mandaat uitschreven, dat de Algemene Statuten afschafte met uitzondering van de Inleiding, stelden hun vrienden, de niet tot de Internationale behorende gedelegeerden van de conferentie van Rimini, de statuten van de zogenaamde Italiaanse federatie op, bestaande uit de Inleiding van de Algemene Statuten en een federaal reglement. In de organisatie, waartoe op de conferentie van Rimini werd besloten, werden de Algemene Statuten dus afgeschaft. Zoals men ziet, gehoorzamen de mannen van de Alliantie in hun optreden steeds aan geheime en gelijkluidende bevelen. Aan deze zelfde geheime bevelen gehoorzaamde zonder enige twijfel ‘La Federacion’ [52] in Barcelona, toen het plotseling ging ijveren voor het desorganiseren van de Internationale, want de sterke organisatie van onze associatie in Spanje begon voor de geheime leiders van de Alliantie een gevaar te worden. Deze organisatie verleent de arbeidersklasse te veel kracht en berokkent daarmee moeilijkheden aan het geheime bewind van de heren van de Alliantie, die heel goed weten, dat het in troebel water goed vissen is.

Maakt de organisatie kapot, en u hebt het water zo troebel gemaakt als u maar wenst. Maakt vooral de vakverenigingen kapot, verklaart de oorlog aan stakingen, brengt de solidariteit onder de arbeiders terug tot een holle frase en u zult alle ruimte hebben voor uw pompeuze, holle en doctrinaire frasen. Dat wil zeggen wanneer de arbeiders van ons land zullen toestaan het werk te vernietigen, dat hun vier jaren van inspanningen heeft gekost, de organisatie, die zonder twijfel de beste van de gehele Internationale is ...

Karl Marx

Geschreven eind 1872/begin januari 1873.

Naar: ‘Almanacco Republicano per l’anno 1874’.

Politieke onverschilligheid

‘De arbeidersklasse mag zich niet als politieke partij constitueren, ze mag onder geen enkel voorwendsel een politieke actie ondernemen, omdat de strijd tegen de staat de erkenning van de staat betekent, en dat is in strijd met de eeuwige principes! De arbeiders mogen niet in staking gaan, want het verspillen van krachten om verhoging van het arbeidsloon te bereiken of verlaging ervan te verhinderen wil zeggen het stelsel van de loonarbeid erkennen, en dat is in strijd met de eeuwige principes van de bevrijding van de arbeidersklasse!

Verenigen de arbeiders zich in hun politieke strijd tegen de burgerlijke staat alleen om concessies te bereiken, dan sluiten ze compromissen, en dat is in strijd met de eeuwige principes! Daarom moet men elke vreedzame beweging, van het soort als de Engelse en Amerikaanse arbeiders uit slechte gewoonte ondernemen, verdoemen. De arbeiders dienen hun krachten niet te verspillen om een wettelijke grens van de arbeidsdag te bereiken, want dat wil zeggen compromissen sluiten met de ondernemers, die de arbeiders dan nog slechts tien of twaalf uur in plaats van veertien of zestien uur kunnen uitbuiten. Ze dienen evenmin te ijveren voor het bereiken van het wettelijke verbod van fabrieksarbeid voor meisjes jonger dan tien jaar, want door dat middel wordt de uitbuiting van de jongens onder de tien jaar nog niet opgeheven; ze gaan daardoor opnieuw een compromis aan, en dat is in strijd met de zuiverheid van de eeuwige principes!

Nog minder mogen de arbeiders verlangen, dat de staat, waarvan het budget op kosten van de arbeidersklasse wordt opgemaakt, verplicht dient te worden, zoals dat in de Amerikaanse republiek geschiedt, de kinderen van de arbeiders een lagere schoolopleiding te garanderen, want een lagere schoolopleiding is nog geen universele opleiding. Het is beter dat de arbeiders en arbeidsters niet kunnen lezen, schrijven en rekenen dan dat ze les krijgen van een onderwijzer in een school van de staat. Het is beslist beter dat onwetendheid en een dagelijkse arbeid van zestien uren de arbeidersklasse afstompen dan dat de eeuwige principes geschonden worden!

Neemt de politieke strijd van de arbeidersklasse gewelddadige vormen aan, stellen de arbeiders voor de dictatuur van de bourgeoisie hun revolutionaire dictatuur in de plaats, dan begaan ze de ontzettende misdaad van het schenden van principes, omdat ze omwille van het bevredigen van hun zielige profane dagelijkse behoeften, omwille van het breken van het verzet van de bourgeoisie, de staat een revolutionaire en tijdelijke vorm geven, in plaats van de wapens neer te leggen en de staat af te schaffen. De arbeiders mogen geen aparte vakverenigingen voor ieder beroep oprichten, omdat ze daarmee de maatschappelijke deling van de arbeid, zoals die in de burgerlijke maatschappij bestaat, vereeuwigen; deze arbeidsdeling, die de arbeiders van elkaar scheidt, is immers de werkelijke grondslag van hun slavernij.

Kortom, de arbeiders dienen met hun armen over elkaar te gaan zitten en hun tijd niet te verknoeien met politieke en economische bewegingen. Al deze bewegingen kunnen hun niets anders brengen dan directe resultaten. Als echte religieuze lieden dienen ze, met verachting voor de dagelijkse behoeften, vol van geloof uit te roepen: ‘Onze klasse moge gekruisigd worden, ons ras moge ondergaan, maar de eeuwige principes moeten onbesmet blijven!’ Als vrome christenen dienen ze geloof te hechten aan de woorden van de priester, de aardse goederen te verachten en er slechts naar te streven het paradijs te verwerven. Lezen ze in plaats van paradijs de sociale liquidatie, die op een goede dag in de een of andere uithoek van de wereld zal plaatshebben — niemand weet hoe en door wie gerealiseerd, dan is de mystificatie compleet.

In afwachting van deze puike sociale liquidatie dient de arbeidersklasse zich dus als een kudde weldoorvoede schapen netjes te gedragen, de regering met rust te laten, de politie te vrezen, de wetten in acht te nemen en zonder morren het kanonnenvoer te leveren.

In hun praktische leven van alledag dienen de arbeiders de meest gehoorzame dienaren van de staat te zijn, maar in hun binnenste dienen ze op de meest krachtige manier tegen zijn bestaan te protesteren en hem hun diepe theoretische verachting te tonen door het kopen en lezen van literaire traktaten over het afschaffen van de staat; ze dienen er echter voor te waken, dat ze tegenover de kapitalistische orde ander verzet plegen dan declamaties over de maatschappij van de toekomst, waarin het bestaan van deze gehate orde zal ophouden!’

Niemand zal tegenspreken, dat de apostelen van de politieke onverschilligheid, indien ze zich zo duidelijk hadden uitgesproken, allang door de arbeidersklasse naar de duivel gejaagd zouden zijn; de arbeidersklasse zou het hebben opgevat als een belediging door doctrinaire en gedegenereerde adellijken, die zo dom of zo naïef zijn om de arbeidersklasse elk reëel strijdmiddel te ontzeggen, omdat al deze strijdmiddelen aan de maatschappij van thans ontnomen moeten worden en omdat de beroerde omstandigheden van deze strijd zich ongelukkigerwijze niet aanpassen aan de idealistische fantasieën, die deze doctores in de maatschappijwetenschap onder de namen vrijheid, autonomie en anarchie tot een godheid hebben verheven. De beweging van de arbeidersklasse is thans echter zo sterk, dat deze filantropische sektariërs niet meer de moed hebben over de economische strijd dezelfde grote waarheden te herhalen, die ze onophoudelijk over de politieke strijd hebben verkondigd. Ze zijn te laf om deze waarheden ook van toepassing te brengen op de stakingen, coalities, vakverenigingen, op de wetten inzake vrouwen- en kinderarbeid, inzake de beperking van de arbeidsdag enz. enz.

Laten we nu eens kijken in hoeverre ze zich kunnen beroepen op goede tradities, op schaamte, op eerlijkheid, op eeuwige principes! De eerste socialisten (Fourier, Owen, Saint-Simon enz.) moesten zich — aangezien de sociale verhoudingen nog niet genoeg ontwikkeld waren om het de arbeidersklasse mogelijk te maken zich als politieke partij te constitueren — beperken tot dromen over de modelsamenleving van de toekomst en alle pogingen, zoals stakingen, coalities, politieke acties, veroordelen, die door arbeiders waren ondernomen om hun toestand iets te verbeteren. Als we echter niet het recht hebben deze patriarchen van het socialisme te verloochenen, net zo min als de moderne chemici het recht hebben hun vaders, de alchemisten, te verloochenen, moeten we ons er toch voor hoeden in hun fouten terug te vallen, die, als ze door ons zouden worden begaan, onvergeeflijk zouden zijn.

Toch publiceerde veel later, in 1839, toen de politieke en economische strijd van de arbeidersklasse in Engeland al een uitgesproken eigen karakter had gekregen, Bray, een van de leerlingen van Owen en een van diegenen, die reeds lang voor Proudhon het mutualisme hadden ontdekt, een boek, getiteld: ‘Labour’s wrongs and labour’s remedy’ (De euvelen en het geneesmiddel van de arbeid).

In een van de hoofdstukken, waarin hij schrijft dat geen van de geneesmiddelen die men door de strijd van thans wil bereiken, enige uitwerking heeft, brengt hij bittere kritiek op zowel alle economische alsook politieke bewegingen van de Engelse arbeiders; hij veroordeelt de politieke beweging, de stakingen, de verkorting van de arbeidstijd, het regelen van de fabrieksarbeid van vrouwen en kinderen, omdat dit alles, naar zijn mening, in plaats van een uitweg uit de tegenwoordige toestand van de maatschappij te bieden, ons er alleen maar aan ketent en de tegenstellingen nog meer verscherpt.

We komen nu bij het orakel van de HH Doctores der maatschappijwetenschappen, bij Proudhon. Terwijl de grote meester de moed opbracht zich met kracht uit te spreken tegen alle economische bewegingen (coalities, stakingen enz.), die in strijd waren met de verlossende theorieën van zijn mutualisme, maar toch door zijn geschriften en zijn persoonlijke deelname de politieke strijd van de arbeidersklasse stimuleerde, durven zijn leerlingen niet openlijk tegen de beweging op te treden. Al in 1847, in de tijd dat het grote werk van de meester, het ‘Systeem van de economische tegenstellingen’ verscheen, heb ik al zijn sofismen tegen de arbeidersbeweging weerlegd. [Zie in het boekje Misère de la philosophie. Réponse à la philosophie de la misère de M. Proudhon (Parijs, A. Frank, 1847), hfdst. II, par. 5, ‘Les grèves et les coalitions des ouvriers’. (Noot van Karl Marx.)] In 1864 echter, na het aanvaarden van de Lex Ollivier, een wet die, zij het in zeer beperkte mate, de Franse arbeiders het coalitierecht toestond, keerde Proudhon in zijn ‘De politieke vermogens van de arbeidersklassen’, dat enkele dagen na zijn dood werd gepubliceerd, weer tot hetzelfde onderwerp terug.

De aanvallen van de meester vielen bij de bourgeoisie zo zeer in de smaak, dat de Times naar aanleiding van de grote staking van de Londense kleermakers in 1866 Proudhon de eer bewees hem te vertalen en de stakers met diens eigen woorden te veroordelen. Hier enkele voorbeelden daarvan.

De mijnwerkers van Rive-de-Gier waren in staking gegaan; om hen tot rede te brengen werden er ijlings soldaten op afgestuurd.

‘De overheid’, roept Proudhon uit, ‘die de mijnwerkers van Rive-de-Gier liet neerschieten, bevond zich in een ongelukkige situatie. Maar ze handelde als de oude Brutus, toen hij voor de keuze gesteld was tussen zijn vaderliefde en zijn plicht als consul; hij moest zijn kinderen opofferen om de republiek te redden. Brutus aarzelde niet, en latere generaties hebben het niet gewaagd hem deswege te verdoemen.’ [Proudhon, P. J., De la capacité politique des classes ouvrières, Parijs, Lacroix & Co., 1868, blz. 327. (Noot van Karl Marx.)]

Geen arbeider zal zich herinneren dat ooit een bourgeois zou hebben geaarzeld zijn arbeiders op te offeren ten einde zijn belangen te redden. Welk een Brutussen zijn de bourgeois toch!

‘Neen, er bestaat evenmin een recht op coalitie als er een recht op bedrog en diefstal bestaat, net zo min als er een recht op bloedschande of echtbreuk bestaat.’ [terzelfder plaatse, blz. 333. (Noot van Karl Marx.)]

Men mag echter zeggen, dat er beslist een recht op domheid bestaat.

Wat zijn dat nu voor eeuwige principes, in naam waarvan de meester zijn abracadabrabanvloeken om zich heen strooit?

Eeuwig principe nummer één:

‘De hoogte van het arbeidsloon bepaalt de prijs van de waren.’

Zelfs diegenen, die geen notie hebben van politieke economie en niet weten dat de grote burgerlijke econoom Ricardo in zijn in 1817 verschenen boek Beginselen van de politieke economie deze traditionele vergissing eens en voor altijd heeft weerlegd, zijn bekend met het opmerkelijke feit, dat de Engelse industrie haar waren kan verkopen tegen een lagere prijs dan welk ander land ook, terwijl de arbeidslonen in Engeland naar verhouding hoger zijn dan in welk ander land van Europa ook.

Eeuwig principe nummer twee:

‘De wet, die de coalities toestaat, is in hoge mate anti-juridisch, anti-economisch en strijdig met elke samenleving en elke orde.’

Kortom, ‘ze is strijdig met het economische recht van de vrije concurrentie’.

Indien de meester iets minder chauvinist zou zijn geweest, had hij zich moeten afvragen hoe het verklaard moet worden, dat in Engeland veertig jaar geleden een wet werd uitgevaardigd, die zo in strijd is met het economische recht van de vrije concurrentie, en hoe het komt dat deze wet, die zo in strijd is met elke samenleving en elke orde, naarmate de industrie zich ontwikkelt en tegelijkertijd daarmee de vrije concurrentie, zich juist als een noodzakelijkheid aan de burgerlijke staten opdringt. Hij zou misschien hebben ontdekt, dat dit recht (met een grote R) slechts in de economische leerboeken bestaat, die door de onwetende broeders van de burgerlijke politieke economie zijn geschreven, dezelfde leerboeken, die paarlen bevatten als de volgende: ‘De eigendom is de vrucht van de arbeid’ — van anderen, vergeten ze er aan toe te voegen.

Eeuwig principe nummer drie:

‘Onder het voorwendsel de arbeidersklasse uit een zogenaamde vernederende maatschappelijke positie te bevrijden, zal men dus moeten beginnen met het verloochenen van een gehele klasse van burgers: de klasse van de heren, van de ondernemers, fabriekseigenaren en bourgeois; men zal de werkende democratie oproepen tot minachting en tot haat jegens deze onwaardige bondgenoten van de middenklasse; men zal aan de strijd in handel en industrie de voorkeur geven boven de onderdrukking krachtens de wet, aan het klassenantagonisme de voorkeur geven boven de door de staat ingestelde politie.’ [terzelfder plaatse, blz. 337-338. (Noot van Karl Marx.)]

Ten einde aan de arbeidersklasse de uitweg uit haar zogenaamde vernederende sociale positie te versperren, spreekt de meester zijn banvloek uit over de coalities, die de arbeidersklasse constitueren tot een klasse, die vijandig staat tegenover de respectabele categorie van de fabriekseigenaren, ondernemers, bourgeois, tegenover die categorie, die beslist net als Proudhon aan de door de staat ingestelde politie de voorkeur geeft boven het klassenantagonisme. Ten einde deze respectabele klasse voor elke onaangenaamheid te behoeden, beveelt de goede Proudhon de arbeiders tot aan de komst van de mutualistische samenleving de ‘vrijheid of concurrentie’ aan, die ‘ondanks de daaraan klevende grote euvelen’ toch ‘onze enige waarborg’ vormt. [terzelfder plaatse, blz. 334. (Noot van Karl Marx.)]

De meester heeft de onverschilligheid op economisch gebied gepredikt om de vrijheid of burgerlijke concurrentie, onze enige waarborg, te beschermen; de leerlingen prediken de onverschilligheid op politiek gebied om de burgerlijke vrijheid, hun enige waarborg, te beschermen. Hadden de eerste christenen, die evenzeer onverschilligheid op politiek gebied hebben gepredikt, de sterke hand van een keizer nodig om van onderdrukten onderdrukkers te worden, de moderne apostelen van de politieke onverschilligheid hebben er helemaal geen idee van dat hun eeuwige principes hun de onthouding van wereldlijke geneugten en van vergankelijke privileges van de burgerlijke maatschappij opleggen. Desalniettemin moeten we toegeven, dat zij de veertien of zestien uren arbeid, waaronder de fabrieksarbeiders gebukt gaan, met een stoïcijnse kalmte verdragen, de christelijke martelaren waardig.

Londen, januari 1873

Karl Marx


Friedrich Engels

Geschreven tussen oktober 1872 en maart 1873.

Naar: ‘Almanacco Republicano der l’anno 1874’.

Over de autoriteit

Enkele socialisten zijn de laatste tijd een regelrechte kruistocht begonnen tegen dat, wat zij het autoriteitsbeginsel noemen. Ze behoeven alleen maar te zeggen, dat deze of gene handeling autoritair is om er hun vonnis over uit te spreken. Er wordt van deze summiere methode een dergelijk misbruik gemaakt, dat het nodig is de zaak van iets dichterbij te bekijken. Autoriteit wil, in de betekenis van het woord waar het hier om gaat, zoveel zeggen als: het stellen van een vreemde wil boven de onze; autoriteit stelt aan de andere kant ondergeschiktheid voorop. Daar deze beide begrippen een nogal slechte klank hebben en daar de verhouding, die ze uitdrukken, voor het ondergeschikte deel onaangenaam is, gaat het om de vraag of er niet een middel is om het anders te plooien; of wij niet — onder de maatschappelijke verhoudingen van deze tijd — een andere sociale toestand in het leven kunnen roepen, waarin deze autoriteit geen zin meer heeft en dientengevolge moet verdwijnen. Als we de economische — industriële en agrarische — verhoudingen onderzoeken, die de grondslag vormen van de tegenwoordige burgerlijke maatschappij, komen we tot de ontdekking, dat ze de neiging hebben de geïsoleerde activiteit meer en meer te vervangen door de gecombineerde activiteit van de individuen. Voor de kleine werkplaatsen van op zich zelf staande producenten is de moderne industrie in de plaats gekomen, met grote fabrieken en werkplaatsen, waarin honderden arbeiders een wakend oog laten gaan over gecompliceerde, door stoom aangedreven machines; de rijtuigen en karren op de grote wegen zijn vervangen door de treinen van de spoorwegen, in gelijke mate als de kleine roei- en zeilboten zijn vervangen door de stoomboten. Machines en stoom leggen zelfs de landbouw geleidelijk aan hun heerschappij op, doordat ze langzaam maar zeker voor de kleine eigenaren grote kapitalisten in de plaats zetten, die met de hulp van loonarbeiders grote oppervlakten land bebouwen. Overal treedt de gecombineerde activiteit, het in elkaar grijpen van wederzijds afhankelijke processen in de plaats van de onafhankelijke activiteit van de individuen. Wie evenwel gecombineerde activiteit zegt, zegt organisatie; en is organisatie zonder autoriteit wel mogelijk?

Laten we eens aannemen, dat een sociale revolutie de kapitalisten heeft onttroond, wier autoriteit vandaag de dag leiding geeft aan de productie en de circulatie van rijkdommen. Laten we verder aannemen — dit om ons volledig op het standpunt van de antiautoritairen te plaatsen —, dat de gehele grond en de arbeidsinstrumenten de collectieve eigendom van de arbeiders zijn geworden, die daarvan gebruik maken. Zal de autoriteit dan verdwenen zijn of zal ze alleen van vorm veranderd zijn? Laten we eens kijken.

We nemen als voorbeeld een katoenspinnerij. Het katoen moet op zijn minst zes opeenvolgende operaties doorlopen voordat het de vorm van een draad aanneemt, operaties die — voor het merendeel — in verschillende ruimten worden uitgevoerd. Bovendien heeft men, om de machines aan de gang te houden, een ingenieur nodig die toezicht houdt op de stoommachine, werktuigkundigen voor voorkomende reparaties en vele ongeschoolde arbeiders, die de producten van de ene ruimte naar de andere moeten brengen enz. Al deze arbeiders, mannen, vrouwen en kinderen, zijn gedwongen hun werk te beginnen en te beëindigen op een tijdstip, dat vastgesteld is door de autoriteit van de stoom, die zich geen snars aantrekt van de individuele autonomie. Om te beginnen is het dus nodig, dat de arbeiders het eens worden over de arbeidsuren; zijn deze uren eenmaal vastgelegd, dan is iedereen zonder uitzondering daaraan onderworpen. Voorts doen zich in elke ruimte en op elk moment detailkwesties voor over de productiewijze, het verdelen van het materiaal enz., problemen die onmiddellijk opgelost moeten worden, als de gehele productie niet op hetzelfde moment tot stilstand wil komen; of die problemen nu opgelost worden door het besluit van een gedelegeerde, die aan het hoofd van elke tak van arbeid is geplaatst, of, indien dit mogelijk is, bij besluit van de meerderheid, toch zal steeds de wil van ieder afzonderlijk zich daarnaar moeten schikken; dat betekent, dat de problemen autoritair opgelost zullen worden. De mechanische automaat van een grote fabriek is veel en veel tirannieker dan de kleine kapitalisten, die arbeiders tewerkstellen, ooit geweest zijn. Op zijn minst wat de werkuren betreft kan men boven de ingang van deze fabrieken schrijven: Gij die hier binnentreedt, laat alle autonomie varen! [53] Wanneer de mens met behulp van de wetenschap en van geniale uitvindingen de natuurkrachten aan zich onderworpen heeft, nemen deze wraak op hem doordat ze hem, naarmate hij ze in zijn dienst stelt, aan een waar despotisme onderwerpen, dat onafhankelijk is van elke sociale organisatie. De autoriteit in de grootindustrie willen afschaffen betekent de industrie zelf willen afschaffen; betekent het vernietigen van de stoomspinnerij om terug te keren naar het spinnewiel.

We nemen als een ander voorbeeld een spoortrein. Ook hier is de samenwerking van een ontelbaar aantal individuen volstrekt noodzakelijk: een samenwerking, die op zeer bepaalde uren moet plaatsvinden, opdat er geen ongeluk geschiedt. Ook hier is de eerste voorwaarde van het bedrijf een dominerende wil, die elk ondergeschikt vraagstuk opzij schuift, of die wil nu door één enkele gedelegeerde wordt vertegenwoordigd of door een comité, waaraan de uitvoering van de besluiten van een meerderheid van belanghebbenden is opgedragen. Zowel in het ene als in het andere geval hebben we met een zeer uitgesproken autoriteit te maken. Meer nog: Wat zou er gebeuren met de eerste vertrekkende trein de beste, wanneer de autoriteit van de spoorwegemployés over de HH reizigers afgeschaft zou zijn?

Maar de noodzakelijkheid van een autoriteit, en wel een bevelende autoriteit, treedt het aanschouwelijkst aan de dag bij een schip op volle zee. Hier hangt, als er gevaar aan de man is, het leven van allen af van het onmiddellijk en volstrekt gehoorzamen door allen aan de wil van een enkeling.

Telkens wanneer ik dergelijke argumenten aan de meest verwoede tegenstanders van de autoriteit had voorgelegd, wisten ze me niets anders te antwoorden dan: ‘Tja, dat is wel waar, maar het gaat hier niet om een autoriteit, die wij aan de gedelegeerden verlenen, maar om een opdracht!’. Deze heren menen de zaak te hebben veranderd, als ze de naam veranderen. Zo nemen deze diepzinnige denkers de wereld in het ootje.

We hebben dus gezien, dat enerzijds een zekere, op wat voor manier ook overgedragen autoriteit en anderzijds een zekere ondergeschiktheid dingen zijn, die zich aan ons opdringen onafhankelijk van iedere sociale organisatie, tezamen met de materiële voorwaarden, waaronder wij produceren en de producten laten circuleren.

Aan de andere kant hebben we gezien, dat de materiële productie- en circulatievoorwaarden door de grootindustrie en de grote landbouw ontegenzeglijk verruimd worden en de neiging vertonen het terrein van deze autoriteit steeds meer uit te breiden. Het is dan ook absurd om van het beginsel van de autoriteit te spreken als van een absoluut slecht beginsel en van het beginsel van de autonomie als van een absoluut goed beginsel. Autoriteit en autonomie zijn betrekkelijke dingen, waarvan de gebieden van toepassing in de verschillende fasen van de maatschappelijke ontwikkeling variëren. Indien de voorstanders van de autonomie zich ertoe zouden beperken te zeggen, dat de maatschappelijke organisatie van de toekomst de autoriteit enkel en uitsluitend zal beperken tot die grenzen, binnen welke de productievoorwaarden haar noodzakelijk maken, zou men het met elkaar eens kunnen worden; ze zijn evenwel blind voor alle feiten, die de zaak noodzakelijk maken, en vallen over het woord.

Waarom vergenoegen de antiautoritaire er zich niet mee te keer te gaan tegen de politieke autoriteit, de staat? Alle socialisten zijn eensluidend van mening, dat de politieke staat en met hem de politieke autoriteit als resultaat van de eerstkomende sociale revolutie zullen verdwijnen, en dat betekent, dat de openbare functies hun politieke karakter zullen verliezen en in eenvoudige administratieve functies zullen veranderen, die de ware sociale belangen beschermen. Maar de antiautoritairen verlangen, dat de autoritaire politieke staat in één klap wordt afgeschaft, nog voordat de sociale voorwaarden zijn vernietigd, die hem hebben laten ontstaan. Ze verlangen, dat de eerste daad van de sociale revolutie het afschaffen van de autoriteit is. Hebben deze heren nog nooit een revolutie gezien? Een revolutie is beslist het meest autoritaire ding dat er bestaat; ze is de daad, waardoor een deel van de bevolking met dwang zijn wil oplegt aan het andere deel door middel van geweren, bajonetten en kanonnen, dus met de meest autoritaire middelen die men zich kan denken; en de zegevierende partij moet, wil ze niet voor niets hebben gevochten, aan deze heerschappij duurzaamheid verlenen door de schrik, die haar wapens de reactionairen inboezemen. Zou de Commune van Parijs maar één enkele dag hebben kunnen bestaan als ze zich tegenover de bourgeois niet van deze autoriteit van het gewapende volk had bediend? Kan men haar, integendeel, niet het verwijt maken, dat ze zich er niet in voldoende omvang van bediend heeft?

Dus het een of het ander: of de antiautoritairen weten niet wat ze zeggen, en in dat geval zaaien ze alleen maar verwarring; of ze weten het wel, en in dat geval plegen ze verraad jegens de beweging van het proletariaat. In het ene zowel als in het andere geval dienen ze de reactie.

Federico Engels


Karl Marx en Friedrich Engels

Uit: Een complot tegen de Internationale Arbeiders Associatie

Verslag in opdracht van het Haagse congres over het gedoe van Bakoenin en de Alliantie van de socialistische democratie [54]

I

Inleiding

Doordat de Internationale Arbeiders Associatie de taak op zich nam de her en der verstrooide krachten van het gehele proletariaat onder één vaandel aaneen te sluiten en op die manier de levende vertegenwoordiger te worden van de belangengemeenschap, die de arbeiders verenigt, moest ze noodzakelijkerwijs de deur openhouden voor de socialisten van elke schakering. Haar oprichters en de vertegenwoordigers van de arbeidersorganisaties van beide werelden, die op de internationale congressen de Algemene Statuten van de associatie hebben goedgekeurd, vergaten, dat het juist de ruimheid van haar program was die het de gedeclasseerde elementen [Gedeclasseerde elementen, déclassés, heten in het Frans diegenen uit de bezittende klassen, die door hun klasse zijn uitgestoten of die klasse de rug hebben toegekeerd, zonder om die reden proletariër te worden; bv. avonturiers, hansworsten, beroepsgokkers, de meeste scribenten en politici van beroep enz. Ook het proletariaat heeft zijn gedeclasseerden; zij vormen het lompenproletariaat. (Noot van de schrijvers.)] zou veroorloven langs sluipwegen binnen te komen en in de schoot van de associatie geheime organisaties te vormen, waarvan de activiteit zich niet zou richten tegen de bourgeoisie en de bestaande regeringen, maar tegen de Internationale zelf. Dit was het geval met de Alliantie van de socialistische democratie.

Op het Haagse congres verzocht de Algemene Raad om een onderzoek naar deze geheime organisatie. Het congres belastte hiermee een commissie van vijf leden, te weten de burgers Cuno, Lucain, Splingard, Vichard en Walter (uitgetreden), die in de zitting van 7 september verslag uitbracht. Het congres besloot:

1.

Michail Bakoenin als oprichter van de Alliantie en wegens een persoonlijk feit uit de Internationale uit te sluiten; [55]

2. James Guillaume als zijnde lid van de Alliantie uit te sluiten;

3. de op de Alliantie betrekking hebbende documenten te publiceren ...

... We hebben hier te maken met een groepering, die, onder het mom van het meest extreme anarchisme, haar aanvallen niet tegen de bestaande regeringen richt, maar tegen die revolutionairen, die zich niet aan hun orthodoxie en hun leiding onderwerpen. Opgericht door de minderheid van een burgerlijk congres, [56] sluipt ze de gelederen van de internationale organisatie van de arbeidersklasse binnen, tracht eerst zich van de leiding ervan meester te maken en doet dan, zodra ze dit plan in duigen ziet vallen, haar best deze organisatie in het ongerede te brengen. Op de meest schaamteloze wijze tracht ze haar sektarische program en haar bekrompen ideeën op bedrieglijke wijze de plaats te doen innemen van het veelomvattende program en het grootse streven van onze associatie; ze organiseert in de openbare secties van de Internationale haar geheime sektetjes, die, luisterend naar een en dezelfde instructie, in vele gevallen door vooraf bekonkeld gemeenschappelijk optreden zich van de macht daarin kunnen meester maken; ze valt in haar bladen in het openbaar alle elementen aan die weigeren voor haar heerschappij te buigen; ze provoceert de openlijke oorlog — dat zijn haar eigen woorden — in onze rijen. Ze deinst, om haar doel te bereiken, voor geen middel, voor geen oneerlijkheid terug; leugen, laster, intimidatie, een dolkstoot in de rug — alles komt in haar kraam te pas. Tenslotte gaat ze, in Rusland, volledig de plaats innemen van de Internationale en begaat onder haar naam gemene misdaden, schurkenstreken en een moord, waarvoor de pers van de regering en die van de bourgeoisie onze associatie verantwoordelijk heeft gesteld. En de Internationale zou over al deze feiten moeten zwijgen, omdat het genootschap, dat er de schuld van draagt, geheim is! De Internationale bezit de statuten van dit genootschap, haar doodsvijand, statuten, waarin het zich openlijk uitroept tot een nieuwe jezuïetenorde en zegt, dat het zijn recht en plicht is alle jezuïtische middelen te gebruiken; deze statuten maken onmiddellijk alle vijandige daden begrijpelijk, waaraan de Internationale van deze kant was blootgesteld; en de Internationale zou geen gebruik van deze statuten mogen maken, omdat ze daarmee, zoals men zegt, een geheim genootschap zou verklikken!

Er bestaat tegen al deze intriges maar één middel, maar wel van een verpletterende uitwerking, nl. volstrekte openbaarheid. Deze sluipwegen in hun samenhang aan het licht brengen betekent hun uitwerking tenietdoen. Ze door ons zwijgen bescherming verlenen zou niet alleen een naïveteit zijn, waarmee de leiders van de Alliantie pas goed de spot zouden drijven, maar een daad van lafheid. Sterker nog, het zou een daad van verraad zijn jegens die Spaanse leden van de Internationale, die, als leden van de geheime Alliantie, niet aarzelden het bestaan en de manier van handelen ervan ter kennis te brengen, zodra ze zich als een openlijke vijand van de Internationale deed kennen. Al datgene, wat de geheime statuten bevatten, komt overigens, en zelfs in een nog scherper omlijnde vorm, voor in de in de Russische taal door Bakoenin en Netsjajew zelf gepubliceerde documenten. De statuten bekrachtigen alleen maar de inhoud ervan.

Laten de leiders van de Alliantie maar over verklikken schreeuwen. Wij geven hen prijs aan de verachting van de arbeiders en aan de welwillendheid van de regeringen, waaraan ze zulke goede diensten hebben verleend door de proletarische beweging te desorganiseren. Het blad Tagwacht te Zürich had kennelijk gelijk, toen het in een antwoordschrijven aan Bakoenin zei:

‘Als u geen betaalde agent bent, staat het niettemin vast, dat een betaalde agent niet meer schade had kunnen aanrichten dan u.’ [57]

II De geheime Alliantie

... We hebben zojuist de organisatie geanalyseerd, die geschapen is ter vereeuwiging van de dictatuur van ‘burger B.’; we komen nu tot haar program [58].

‘De associatie van internationale broeders wil de algemene revolutie, die tegelijkertijd sociaal, filosofisch, economisch en politiek is, opdat van de tegenwoordige orde van de dingen, gebaseerd op de eigendom, de uitbuiting, de heerschappij en het autoriteitsbeginsel — hetzij religieus of metafysisch en burgerlijk-doctrinair, hetzij zelfs jakobijns-revolutionair —, allereerst in heel Europa en daarna in de rest van de wereld geen steen op de andere blijft. Met de leuze: Vrede voor de arbeiders, vrijheid voor de onderdrukten en dood aan de heersers, uitbuiters en bevoogders van elk soort! willen wij alle staten en alle kerken, benevens al hun religieuze, politieke, juridische, financiële, politiële, universitaire, economische en sociale instellingen en wetten vernietigen, opdat al die miljoenen arme menselijke wezens, die men tot dusverre heeft bedrogen, geknecht, gemarteld en uitgebuit, thans van al hun officiële en officieuze leiders en weldoeners bevrijd, corporaties zowel als individuen, eindelijk in volkomen vrijheid adem halen.’

Dat is niet minder dan revolutionair revolutionarisme! Om tot dit abracadabra doel te geraken is de eerste voorwaarde niet het bestrijden van de bestaande staten en regeringen met de bij gewone revolutionairen gebruikelijke middelen, maar integendeel het aanvallen door middel van luid klinkende bombastische frasen, van

‘de inrichting van de staat in het algemeen en van de natuurlijke consequentie annex grondslag ervan, de individuele eigendom’.

Het gaat er dus niet om de bonapartistische, Pruisische of Russische staat omver te werpen, maar de abstracte staat, de staat als zodanig, een staat die nergens bestaat. Al zien de internationale broeders [59] bij hun verbitterde strijd tegen deze in de wolken gelegen staat ook kans de knuppelaars, de gevangenis en de kogels te ontwijken, die de echte staten voor de gewone revolutionairen in petto hebben, we hebben tegelijkertijd ook gezien, dat zij voor zichzelf het recht hebben voorbehouden — waarvoor uitsluitend een pauselijke dispensatie vereist is — van alle voordelen te profiteren, die de echte bourgeoisstaten hun bieden. Fanelli, Italiaans gedeputeerde, Soriano, ambtenaar van de regering van Amadeus van Savooie, en misschien ook Albert Richard en Gaspard Blanc, politieagenten van Bonaparte, laten ons zien hoe coulant de paus in dit opzicht is ... Ook maakt de politie zich nauwelijks druk om ‘de Alliantie of, om het woord openlijk te gebruiken, de samenzwering’ van burger B. tegen het abstracte begrip staat.

De eerste daad van de revolutie moet dus het decreteren van de afschaffing van de staat zijn, zoals Bakoenin dat op 28 september in Lyon [60] heeft gedaan, hoewel deze afschaffing van de staat noodzakelijkerwijs een autoritaire daad is. Onder staat verstaat hij iedere politieke, revolutionaire of reactionaire macht,

‘want het kan ons weinig schelen of deze zich kerk, monarchie, constitutionele staat, burgerlijke republiek of zelfs revolutionaire dictatuur noemt. We verafschuwen en verwerpen ze alle om dezelfde reden, als de onmiskenbare bronnen van de uitbuiting en van het despotisme’.

Hij verklaart zelfs, dat alle revolutionairen, die op de dag na de revolutie ‘de opbouw van de revolutionaire staat’ willen, nog veel gevaarlijker zijn dan alle bestaande regeringen, en dat

‘wij, de internationale broeders, de natuurlijke vijanden van deze revolutionairen zijn’,

want het is de eerste plicht van de internationale broeders de revolutie te desorganiseren.

Het antwoord op dit gebral over de onmiddellijke afschaffing van de staat en over het instellen van de anarchie komt men reeds tegen in het vertrouwelijke rondschrijven van de laatste Algemene Raad: ‘Les prétendues scissions dans l’Internationale’ (De zogenaamde scheuringen in de Internationale) van maart 1872, blz. 37: ‘De anarchie, dat is het grote paradepaard van hun meester Bakoenin, die van alle socialistische stelsels alleen de opschriften heeft overgenomen. Alle socialisten verstaan onder anarchie dit: Is eenmaal het doel van de proletarische beweging, het afschaffen van de klassen, bereikt, dan verdwijnt de macht van de staat, die ertoe dient de grote producerende meerderheid onder het juk van een weinig talrijke uitbuitende minderheid te houden, en de regeringsfuncties worden tot eenvoudige beheersfuncties. De Alliantie pakt de zaak van ‘de omgekeerde kant aan. Ze proclameert de anarchie in de gelederen van het proletariaat als het meest onfeilbare middel om de geweldige maatschappelijke en politieke machtsmiddelen, die in handen van de uitbuiters zijn geconcentreerd, te breken. Onder dit voorwendsel verlangt zij van de Internationale, op hetzelfde moment, waarop de oude wereld haar tracht te vernietigen, dat zij haar organisatie doet plaats maken voor de anarchie.’

Maar laten we het anarchistische evangelie tot in zijn consequenties volgen; laten we aannemen, dat de staat per dekreet is afgeschaft. Volgens artikel 6 zullen de consequenties van deze daad zijn: het bankroet van de staat, het stopzetten van het ingrijpen van de staat om de betaling van particuliere schulden af te dwingen, het ophouden van het betalen van belastingen en heffingen, de ontbinding van het leger, van de magistratuur, de bureaucratie, de politie en de priesters, het afschaffen van de ambtelijke rechtspleging, gepaard gaande met een autodafe van alle eigendomstitels, van alle juridische en civiele aktenrompslomp, de inbeslagneming van alle productieve kapitalen en arbeidsinstrumenten ten gunste van de arbeiderscoöperaties, alsmede de alliantie van deze coöperaties, die ‘de commune zal constitueren’. Deze commune zal de op die manier beroofden precies het noodzakelijke geven, terwijl ze hen vrijlaat om door eigen arbeid meer te verdienen.

Wat er in Lyon is gebeurd heeft bewezen, dat het simpelweg decreteren van het afschaffen van de staat lang niet voldoende is om al deze mooie beloften waar te maken. Integendeel, twee compagnieën van de burgerlijke nationale garde waren voldoende om die schitterende droom te vernietigen en Bakoenin in allerijl op stap te doen gaan naar Genève met het wonderdoende dekreet op zak. Ook kon hij bij zijn aanhangers niet zoveel domheid veronderstellen, dat hij hun niet het een of andere organisatieplan moest voorzetten, waarmee de uitvoering van zijn dekreet moest worden gewaarborgd. Dit plan is het volgende:

‘Voor het organiseren van de commune: een federatie van permanent functionerende barricaden en het instellen van een raad van de revolutionaire communes door het afvaardigen van een of twee gedelegeerden voor elke barricade, van een voor de straat of voor het district; de gedelegeerden zijn van bindende mandaten voorzien en steeds verantwoordelijk, alsmede te allen tijde herroepbaar’ (het zijn koddige dingen, deze Alliantiebarricaden, waarop men mandaten schrijft in plaats van te vechten). ‘De aldus georganiseerde communale raad kan uit zijn midden voor elke tak van het revolutionaire bestuur van de commune speciale uitvoerende comités kiezen.’

De aldus als commune geconstitueerde opstandige hoofdstad verklaart daarop aan de andere communes van het land, dat ze er geen enkele aanspraak op maakt hen te regeren; ze roept hen op zich revolutionair te reorganiseren en dan hun verantwoordelijke, herroepbare en van bindende mandaten voorziene gedelegeerden af te vaardigen naar een overeengekomen vergaderplaats, ten einde de federatie van opstandige associaties, communes en provincies te constitueren en een revolutionaire macht te organiseren, die sterk genoeg is om over de reactie te triomferen. Deze organisatie zal zich niet beperken tot de communes van het in opstand gekomen land; ook andere provincies of landen kunnen er aan deelnemen, terwijl

‘de provincies, communes, coöperaties, individuen, die de zijde van de reactie kiezen, er buiten gesloten blijven’.

Het afschaffen van de grenzen houdt hier dus gelijke tred met de toegevende verdraagzaamheid tegenover de reactionaire provincies, die het niet zullen nalaten de burgeroorlog op te rakelen.

We hebben in deze anarchistische organisatie van tribunebarricaden dus allereerst de communale raad, dan uitvoerende comités, die, om ook maar iets te kunnen uitvoeren, toch van de een of andere macht moeten zijn voorzien en door het openbare gezag moeten worden ondersteund; we hebben voorts een heel federaal parlement, welks voornaamste taak het zal zijn dit openbare gezag te organiseren. Dit parlement kan, evenals de communale raad, de uitvoerende macht naar een of meer comités overhevelen, die door dit feit zelf van een autoritair karakter zijn voorzien, dat door de behoeften van de strijd steeds scherper naar voren zal treden. We hebben dus alle elementen van de ‘autoritaire staat’ uiterst fraai hersteld, en het geeft niets of wij dit apparaat een ‘van onderop georganiseerde revolutionaire commune’ noemen. De naam verandert niets aan de zaak; de organisatie van onderop bestaat in elke burgerlijke republiek en de bindende mandaten dateren zelfs uit de middeleeuwen. Overigens erkent Bakoenin dit zelf, als hij (art. 8) zijn organisatie de naam van ‘nieuwe revolutionaire staat’ opplakt.

Wat de praktische waarde van dit nieuwe revolutieplan betreft, waar men discussieert in plaats van te vechten, daar willen we geen woord aan verspillen.

We komen nu echter bij het geheim van al deze toverdozen van de Alliantie met dubbele en driedubbele bodem. Opdat het orthodoxe program ook wordt nagekomen en de anarchie zich steeds netjes zal gedragen,

‘is het noodzakelijk, dat te midden van de volksanarchie, die het leven zelf en heel de kracht van de revolutie zal vormen, de eenheid van denken en van revolutionair handelen haar uitdrukking vindt in een orgaan. Dit orgaan dient de geheime en universele associatie van internationale broeders te zijn’.

‘Deze associatie gaat uit van de overtuiging, dat revoluties nimmer worden gemaakt, noch door individuen, noch door geheime genootschappen: Ze maken zich als het ware zelf, door de macht van de dingen, door de loop der gebeurtenissen en feiten. Ze bereiden zich langdurig voor in de diepten van het instinctieve bewustzijn van de volksmassa’s en komen dan tot een uitbarsting ... Alles, wat een goed georganiseerd geheim genootschap kan doen, bestaat allereerst hierin, dat het de geboorte van een revolutie bevordert door onder de massa’s de ideeën te verbreiden, die met de instincten van de massa’s overeenkomen, en dat het niet een leger van de revolutie — het leger moet steeds het volk zijn’ (het kanonnenvoer) ’-, maar wel een revolutionaire generale staf organiseert, bestaande uit toegewijde, energieke, intelligente individuen en vooral uit oprechte en niet eerzuchtige of ijdele vrienden van het volk, die de capaciteit hebben als middelaar op te treden tussen de’ (door hen gemonopoliseerde) ‘revolutionaire idee en de instincten van het volk.’

‘Het aantal van deze individuen mag derhalve niet erg groot zijn. Voor de internationale organisatie in geheel Europa zijn honderd hecht en serieus met elkaar verbonden revolutionairen voldoende. Twee- tot driehonderd revolutionairen zullen voldoende zijn voor de organisatie van het grootste land.’

Zo zien we dus opeens een heel ander beeld. De anarchie, het ‘van zijn boeien ontdane volksleven’, de ‘kwade hartstochten’ enz. zijn niet meer voldoende. Om het succes van de revolutie te verzekeren, is er eenheid van denken en van handelen nodig. De leden van de Internationale trachten deze eenheid te bereiken door propaganda, discussie en het openbaar organiseren van het proletariaat; Bakoenin heeft er alleen maar een geheime organisatie van honderd man voor nodig, de bevoorrechte vertegenwoordigers van de revolutionaire idee, met op de achtergrond een zelfbenoemde en door de permanente ‘burger B.’ gecommandeerde generale staf van de revolutie. Eenheid van denken en handelen wil verder niets zeggen dan orthodoxie en blindelings gehoorzamen. Perinde ac cadaver. We bevinden ons te midden van de jezuïetenorde.

De uitspraak, dat de honderd internationale broeders ‘als middelaar tussen de revolutionaire idee en de instincten van het volk’ moeten dienen, zorgt voor een onoverbrugbare kloof tussen de revolutionaire idee van de Alliantie en de massa’s van het proletariaat. Het betekent de onmogelijkheid deze honderdschappen anders dan uit de bevoorrechte klassen aan te werven ...

VIII De Alliantie in Rusland

... Bakoenin ontdekt in de beweging aan de hogescholen [61] ‘de geest die de staat zal vernietigen ... en uit de diepten van het volksleven zelf naar boven komt’; [ Hierbij dient opgemerkt te worden, dat deze ‘woorden’ net ten tijde van de vervolgingen en vonnissen werden gepubliceerd, toen de jeugd haar uiterste best deed om haar beweging onbetekenend te laten schijnen, terwijl de politie er alle belang bij had die beweging te overdrijven. (Noot van de schrijvers.)] hij wenst ‘zijn jonge broeders geluk met hun revolutionaire aspiraties, ... want het is dichtbij, het einde van dit infame keizerrijk van alle Russen!’ ...

... Het Russische volk, zo vervolgt Bakoenin, bevindt zich tegenwoordig in een situatie, die veel wegheeft van die, welke het onder tsaar Alexis, de vader van Peter de Grote, tot opstand bracht. Toen was het de Kozakkenroverhoofdman Stenka Razin, die er de leiding van nam en het volk de ‘weg’ naar de ‘bevrijding’ toonde. Om vandaag te kunnen opstaan, wacht het volk slechts op een nieuwe Stenka Razin; dit keer echter

‘zal diens plaats ingenomen worden door het legioen van jonge, uit hun beroep gestoten (déclassés) lieden, die thans reeds het leven van het volk meeleven ... Het volk voelt achter zich zijn Stenka Razin, niet de persoonlijke, maar de collectieve (!) en daardoor onoverwinnelijke held. Dit zal heel die heerlijke jeugd zijn, waarboven reeds zijn geest zweeft’.

Om deze rol van een collectieve Stenka Razin goed te vervullen, moet de jeugd zich vooral door onwetendheid voorbereiden: ‘Verlaat zo spoedig mogelijk deze tot vernietiging gedoemde wereld. Verlaat haar universiteiten, haar academies, haar scholen, gaat onder het volk’ en wees ‘de geboortehelper van zijn zelfstandige emancipatie, brengt de eenheid en organisatie van zijn inspanningen en van alle krachten van het volk tot stand. Trek je op het ogenblik niets aan van de wetenschap, in naam waarvan men jullie zou willen knevelen en ontmannen ... Dit is het geloof van de beste mannen van het westen ... De arbeiderswereld van Europa en Amerika nodigt jullie uit tot een broederlijke alliantie.’ ...

... We zien hier voor het eerst hoe hij (Bakoenin) de Russische rover aanprijst als het prototype van de ware revolutionair, hoe hij aan de Russische jeugd de cultus van de onwetendheid predikt, onder het voorwendsel dat de tegenwoordige wetenschap slechts een officiële wetenschap is (men gelieve zich eens een officiële mathematica, fysica of chemie voor te stellen) en dat dit de mening van de besten in het westen is. Tenslotte doet hij het aan het einde van zijn brochure voorkomen alsof de Internationale door zijn bemiddeling een bondgenootschap aanbiedt aan dezelfde jeugd, die hij zelfs de wetenschap van de Onwetende Broedertjes [62] verbiedt ...

... Krachtens de wet van de anarchistische assimilatie stelt Bakoenin zich in plaats van de studerende jeugd:

‘De regering zelf toont ons de weg, die wij moeten inslaan om ons doel, d.w.z. het doel van het volk, te bereiken. Ze verjaagt ons uit de universiteiten, de academies, de scholen. We zijn er haar erkentelijk voor, dat ze ons daarmee op zulk een roemrijk, zulk een gunstig slagveld heeft geplaatst. Nu hebben we stevige grond onder de voeten, nu kunnen we handelen. En hoe dienen we te handelen? Het volk onderwijzen? Dat zou dom zijn. Het volk weet zelf en beter dan wij, wat het nodig heeft’ -

vergelijk hiermee de geheime statuten, die aan de massa’s de ‘volksinstincten’ en aan de ingewijden de ‘revolutionaire idee’ toedichten.

‘We moeten het volk niet onderwijzen, maar het opstandig maken.’ Tot nu toe ‘is het steeds nutteloos opstandig geworden, omdat het maar ten dele opstandig werd ... wij kunnen het een uiterst belangrijke hulp bieden, wij kunnen het volk datgene verschaffen, wat het totnogtoe steeds heeft ontbroken, wat de voornaamste oorzaak van al zijn nederlagen is geweest — de eenheid van de universele beweging door middel van het bundelen van zijn eigen krachten [63].

Men ziet, dat de leer van de Alliantie, nl. anarchie van onderen en discipline van boven, hier in haar zuiverste vorm aan de dag treedt. Eerst zien we er ‘de ontketening van datgene, wat men vandaag kwade hartstochten noemt’, dan echter ‘is het noodzakelijk, dat te midden van de volksanarchie, die het leven zelf en heel de kracht van de revolutie zal vormen, de eenheid van revolutionair denken en handelen haar uitdrukking vindt in een orgaan’. Dit orgaan moet de Russische sectie van de algemene Alliantie zijn, het Genootschap van het Volksgericht.

Voor Bakoenin is de jeugd evenwel niet voldoende. Hij roept alle rovers onder het vaandel van zijn Alliantie, Russische sectie.

‘Het roversbestaan is een van de meest eerzame vormen van het Russische volksleven. De rover is de held, de beschermer en wreker van het volk, de onverzoenlijke vijand van de staat en van elke door de staat gevestigde maatschappelijke en burgerlijke orde, de strijder op leven en dood tegen heel deze civilisatie van ambtenaren, adellijken, priesters en de kroon ... Wie het roversbestaan niet begrijpt, zal nooit ook maar het geringste begrijpen van de geschiedenis van het Russische volk. Voor wie het roversbestaan niet sympathiek is, die kan ook niet sympathiseren met het volksleven en die heeft geen hart voor het eeuwenlange en onmetelijke lijden van het volk, die behoort tot het kamp van de vijanden, van de aanhangers van de staat ... alleen in het roversbestaan komt de levensvatbaarheid, de hartstocht en kracht van het volk tot uiting ... De Russische rover is de ware en enige revolutionair — een revolutionair zonder frasen, zonder een uit boeken opgediepte retorica, een onvermoeibare, onverzoenlijke en in de actie onweerstaanbare revolutionair, een sociale en volksrevolutionair, geen politieke en klassenrevolutionair ... De in de wouden, steden en dorpen van geheel Rusland verstrooide en in de talloze kerkers van het rijk opgesloten rovers vormen één ondeelbare, hecht verbonden wereld, de wereld van de Russische revolutie. Daarin en alleen daarin is sinds lang de ware revolutionaire samenzwering belichaamd. Wie in Rusland een serieuze samenzwering wil, wie de volksrevolutie wil, moet zich in deze wereld begeven ... Laat ons de weg inslaan, die de regering voor ons heeft uitgestippeld, toen ze ons uit de academies, de universiteiten en scholen verjoeg, broeders, laten we ons allen tezamen in het volk werpen, in de volksbeweging, in de muiterij van de rovers en de boeren, en laten we, een trouwe en hechte vriendschap met elkaar bewarend, deze verstrooide opstanden van de moezjiks (boeren) tot één enkele massa samenbundelen. Laten we er een weldoordachte, maar onverbiddelijke volksrevolutie van maken.’ [Om zijn lezers om de tuin te leiden, gooit Bakoenin de leiders van de volksopstanden uit de 17e en 18e eeuw op één hoop met de Russische rovers en dieven van vandaag. Wat laatstgenoemden aangaat — Flerovski’s boek De toestand van de arbeidersklasse in Rusland zal voor de meest romantische zielen wel een desillusie opleveren met betrekking tot deze arme drommels, uit wie Bakoenin zich voorneemt de heilige schare van de Russische revolutie te vormen. De enige roverij — nota bene, buiten de sfeer van de regering — die in Rusland nog in het groot wordt uitgeoefend, is de paardendiefstal, die tot een handelsonderneming is opgeklommen, uitgeoefend door kapitalisten, wier loutere werktuigen en slachtoffers de ‘revolutionairen zonder frase’ zijn. (Noot van de schrijvers.)]

In het tweede geschrift, De principes van de revolutie, vindt men het in de geheime statuten neergelegde gebod ontwikkeld, dat men zodanig moet handelen, ‘dat er geen steen op de andere blijft’. Men moet alles vernietigen om te komen tot ‘het meest volledige amorfisme’ (vormloosheid), want als er ‘ook maar één oude vorm’ zou blijven bestaan, zou deze het ‘embryo’ worden, waaruit alle andere oude sociale vormen weer zouden ontstaan. Het geschrift beschuldigt de politieke revolutionairen, die dit amorfisme niet serieus nemen, ervan het volk om de tuin leiden. Het dient de aanklacht tegen hen in, dat zij

‘nieuwe galgen en schavotten hebben opgebouwd, waarop ze de aan het strijdtoneel ontkomen revolutionaire broeders hebben terechtgesteld ... de volken hebben tot dusverre geen echte revolutie gezien ... de ware revolutie heeft geen individuen nodig, die zich aan het hoofd van de massa plaatsen en haar commanderen, maar mannen die, onzichtbaar in haar midden verborgen, de onzichtbare verbinding van de ene massa met de andere vormen en zo de beweging onzichtbaar een en dezelfde richting, een en dezelfde geest en karakter verlenen. De voorbereidende geheime organisatie heeft alleen als zodanig zin en alleen hiervoor is ze noodzakelijk’.

Hier is dus voor het Russische publiek en de Russische politie het bestaan onthuld van de ‘internationale broeders’, dat men voor het westen zo zorgvuldig had verborgen gehouden. Daarna predikt het geschrift de stelselmatige moord en verklaart het, dat voor de mannen van het politieke [in de Franse tekst: praktische] revolutionaire werk alle redenaties over de toekomst

‘een misdaad zijn, omdat ze de zuivere vernietiging belemmeren en de loop van de revolutie vertragen. We hebben alleen maar vertrouwen in hen, die door daden hun toewijding aan de revolutie openbaren, zonder vrees voor martelingen en kerkers, en wij verwerpen elk woord, waarop niet onmiddellijk ook de daad volgt. We hebben geen nutteloze propaganda meer nodig, we hebben geen behoefte aan propaganda die niet definitief de tijd en de plaats bepaalt, waar ze het doel van de revolutie zal verwezenlijken. Integendeel, ze is voor ons een hinderpaal en we zullen al onze kracht gebruiken om haar een halt toe te roepen ... Alle kletskousen, die dit niet willen begrijpen, zullen wij met geweld tot zwijgen brengen’.

Deze dreigementen waren gericht aan het adres van de Russische vluchtelingen, die niet voor de pauselijke autoriteit van Bakoenin waren gezwicht en die door hem doctrinairen werden genoemd.

‘Wij verbreken elke verbinding met de politieke emigranten, die niet naar hun land willen terugkeren om zich in onze gelederen te scharen, en zolang onze gelederen nog geheim zijn breken wij met al diegenen, die er niet toe willen bijdragen, dat hun openbare verschijning op het toneel van het Russische leven mogelijk wordt. Wij maken slechts een uitzondering voor die vluchtelingen, die zich als werkers van de Europese revolutie hebben doen kennen. Wij zullen geen tweede waarschuwing doen uitgaan ... Wie ogen en oren heeft zal de handelende mannen zien en horen, en als hij zich niet bij hen aansluit, is zijn ondergang niet onze schuld en zal het evenmin onze schuld zijn wanneer alles, wat achter de coulissen schuilgaat, met deze coulissen incluis koud en onverbiddelijk vermorzeld wordt.’

Bakoenin is hier volkomen duidelijk. Terwijl hij de vluchtelingen op straffe van de dood beveelt als agenten van zijn geheim genootschap naar Rusland terug te keren, naar het voorbeeld van de Russische politiespionnen, die hun geld en paspoorten hebben aangeboden om er te gaan conspireren, verleent hij zichzelf een pauselijke dispensatie om rustig in Zwitserland te blijven als ‘werker van de Europese revolutie’ en daar te werken aan manifesten, waarmee hij arme gevangen studenten compromitteert.

‘Wanneer we geen andere activiteit dan die van de vernietiging toelaten, erkennen we tevens, dat de vorm, waarin deze activiteit tot uiting moet komen, zeer menigvuldig kan zijn: gif, dolk, strop enz. De revolutie heiligt alles zonder onderscheid. Het terrein ligt dus open! ... Mogen dus alle jonge en gezonde geesten onverwijld het heilige werk ter hand nemen van de vernietiging van de boze, van het reinigen en zuiveren van de Russische aarde te vuur en te zwaard, door zich broederlijk te verenigen met diegenen, die hetzelfde in geheel Europa zullen doen.’

We voegen hier nog aan toe, dat in deze verheven proclamatie de onvermijdelijke rover voorkomt in de melodramatische persoon van Karl Moor en dat nummer 2 van het ‘Volksgericht’ [64] bij het citeren van een passage van dit geschrift dit uitdrukkelijk ‘een proclamatie van Bakoenin’ noemt ...

... Niemand zal het wagen in twijfel te trekken, dat deze Russische pamfletten, de geheime statuten en de door Bakoenin in 1869 in het Frans uitgegeven geschriften uit een en dezelfde bron afkomstig zijn. Integendeel, deze drie categorieën van geschriften vullen elkaar aan. Ze beantwoorden in zekere zin aan de drie graden van wijding van het fameuze, alles vernietigende geheime genootschap. De Franse brochures zijn geschreven voor de gewone leden van de Alliantie, wier vooroordelen men ontziet. Men heeft het tegenover hen slechts over de zuivere anarchie, over een antiautoritaire instelling, over een vrije federatie van autonome groepen en over andere even nietszeggende dingen: je reinste kletskoek. De geheime statuten zijn bestemd voor de internationale broeders van het westen; de anarchie wordt daarin de ‘volledige ontketening van het volksleven ... van de kwade hartstochten’, maar te midden van deze anarchie existeert het geheime leidinggevende element — juist deze broeders; men geeft hun slechts enkele onbepaalde toespelingen inzake de aan de heilige Loyola ontleende moraal van de Alliantie; men vermeldt slechts de noodzakelijkheid, dat geen steen op de andere wordt gelaten, want in het westen zit men nog vol met kleinburgerlijke vooroordelen en heeft men er behoefte aan ontzien te worden. Men zegt hen, dat de waarheid, die te verblindend is voor ogen, welke nog niet aan het ware anarchisme zijn gewend, pas volledig wordt onthuld in het program van de Russische sectie. Alleen tot de geboren anarchisten, tot het uitverkoren volk, tot zijn jeugd van het heilige Rusland waagt de profeet openlijk te spreken. Daar wordt de anarchie tot de algemene, universele vernietiging, de revolutie tot een reeks van eerst afzonderlijke individuele moorden, daarna van massamoorden; de enige gedragsregel is de jezuïetenmoraal in optima forma; het prototype van de revolutionair is de rover. Daar wordt de jeugd het denken en de wetenschap verboden als zijnde wereldlijke bezigheden, die hen aan het twijfelen zouden kunnen brengen over hun alles vernietigende orthodoxie. Wie zich verstout hardnekkig vast te houden aan de theoretische ketterijen of de maatstaf van de gewone kritiek aan te leggen aan de algemene vormloosheid, wordt met de heilige inquisitie bedreigd. Tegenover de Russische jeugd behoeft de paus zich geen dwang meer op te leggen, qua inhoud noch qua vorm. Daar laat hij de vrije teugel aan zijn taal. Het volstrekte gebrek aan ideeën komt in een dergelijke gezwollen lariekoek tot uiting, dat het niet mogelijk is die in een westelijke taal weer te geven zonder het groteske af te zwakken. Deze taal zelf is niet eens Russisch, ze is Tataars, zo heeft een Rus haar genoemd. Deze mannetjes met verschrompelde hersens blazen zich op met frasen, die de haren te berge doen rijzen, om in hun eigen ogen revolutionaire reuzen te lijken. Het is het oude verhaal van de kikker en de os.

Welk een verschrikkelijke revolutionairen! Ze willen alles, ‘absoluut alles’ vernietigen en amorf (volledig vormloos) maken, ze stellen lijsten op van vogelvrijverklaarden, die gedoemd zijn ten offer te vallen aan hun dolken, aan hun gif, aan hun strop, aan de kogels uit hun revolvers. Verscheidenen zal zelfs ‘de tong uitgerukt’ worden, maar ze buigen voor de majesteit van de tsaar. De tsaar, de ambtenaren, de adel, de bourgeoisie kunnen echter rustig slapen. De Alliantie vecht niet tegen de gevestigde staten, maar tegen de revolutionairen, die zich niet tot figuranten van deze tragikomedie willen verlagen. Vrede aan de paleizen, oorlog aan de hutten! ...

... Het derde artikel [in het tweede nummer van ‘Het Volksgericht’ — de vert.] is getiteld: De voornaamste grondslagen van de sociale orde van de toekomst [65]. Dit artikel bewijst, dat, wanneer gewone stervelingen voor elke vorm van nadenken over de sociale organisatie van de toekomst worden bestraft als hadden ze een misdaad begaan, dit alleen maar gebeurt omdat de leidende koppen reeds alles in het reine hebben gebracht.

‘Het einde van de tegenwoordige orde en de vernieuwing van het leven met behulp van nieuwe principes kunnen alleen bereikt worden door het concentreren van alle middelen van het sociale bestaan in handen van ONS COMITÉ en door het proclameren van de verplichting voor allen tot het verrichten van lichamelijke arbeid.

Het comité verkondigt onmiddellijk na het omverwerpen van de tegenwoordige instellingen, dat alle eigendom gemeengoed is; het beveelt de oprichting van arbeidersgenootschappen (artels) en publiceert tegelijkertijd door deskundigen opgestelde statistische tabellen, waarin de op een gegeven plaats meest noodzakelijke takken van industrie zijn aangegeven, alsmede die takken, die daar op hinderpalen zouden kunnen stuiten.

Gedurende een zekere termijn, die heengaat met de revolutionaire omvorming en de daarmee onvermijdelijk gepaard gaande storingen, moet elke individu tot het een of andere door hem zelf gekozen artel toetreden ... Al diegenen, die zonder voldoende reden in hun isolement volharden en zich bij geen enkele groep arbeiders aansluiten, hebben geen recht op toelating tot de gemeenschappelijke kosthuizen, slaapplaatsen of welke andere gebouwen ook, welke bestemd zijn voor het bevredigen van de uiteenlopende behoeften van de broeders-arbeiders of voor het bewaren van producten, materialen, levensmiddelen of werktuigen, die voor de verschillende takken van de nieuw opgerichte arbeidersmaatschappij dienen; kortom, wie zonder voldoende reden niet tot een artel is toegetreden, blijft zonder middelen van bestaan. Alle wegen en verkeersmiddelen blijven voor hem afgesloten; er is voor hem geen andere uitweg dan arbeid of dood.’

Elk artel kiest zijn taxateur (otsiensjtsjik), die de loop van de arbeid regelt, de boeken bijhoudt inzake productie en consumptie, alsmede inzake de productiviteit van elke arbeider, en als bemiddelaar optreedt tussen het artel en het algemene kantoor ter plaatse. Het kantoor bestaat uit leden, die door de plaatselijke artels worden gekozen; het brengt de ruil tussen de artels tot stand, voert het beheer over alle gemeenschappelijke instellingen (slaapruimten, kosthuizen, scholen, hospitalen) en geeft leiding aan alle openbare werken:

‘Alle gemeenschappelijke werken staan onder het beheer van het kantoor, terwijl alle individuele werken, waarvoor speciale handigheid en bedrevenheid vereist zijn, door afzonderlijke artels worden uitgevoerd.’

Daarna volgt een uitgebreid reglement over opvoeding, arbeidsuren, voeding van de kinderen, het vrijstellen van uitvinders van arbeid enz.

‘Met de volledig openbare en aan de kennis van een ieder onderhevige activiteit van een ieder verdwijnt spoorloos en voor altijd elke eerzucht, zoals die thans wordt verstaan, en elke leugen ... Een ieder zal er dan naar streven zoveel mogelijk voor de gemeenschap te produceren en zo weinig mogelijk te consumeren, en heel de trots, heel de eerzucht van de arbeider zal dan bestaan in het bewustzijn van zijn sociale nuttigheid.’

Een prachtig proefstuk van kazernecommunisme! Alles is er: gemeenschappelijke slaapzalen en kosthuizen, taxateurs en kantoren voor het bevoogden van de opvoeding, de productie, de consumptie, kortom van elke sociale activiteit, en hoog boven dit alles de opperleiding van ons naamloze en onbekende comité. Een ‘antiautoritaire’ instelling van het zuiverste water! ...

... Nu iedereen de rol kent, die aan ‘ons comité’ is toebedeeld, zal men gemakkelijk de concurrentienijd begrijpen tegen de staat en tegen elke centralisatie van de krachten van de arbeiders. Een feit is, dat, zolang de arbeidersklasse haar eigen vertegenwoordigende organen heeft, de onder het incognito van ‘ons comité’ revolutie makende heren Bakoenin en Netsjajew er niet in zullen slagen de eigenaars en beheerders van de maatschappelijke rijkdom te worden en de vruchten te plukken van die verheven eerzucht, die zij er zo op gebrand zijn anderen bij te brengen: veel te werken om weinig te verteren! ...

... Dezelfde man, die in 1870 de Russen volstrekte en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid predikte tegenover de bevelen, die van bovenaf van een onbekend naamloos comité komen; die verklaart, dat de jezuïtische discipline de noodzakelijke voorwaarde is van de overwinning en als enige in staat is de vreselijke centralisatie van de staat, en niet alleen van de Russische, maar van elke staat, te overwinnen; die een communisme ‘ verkondigt, dat meer autoritair is dan het meest primitieve communisme — deze zelfde man zet in 1871 in de schoot van de Internationale een separatistische en desorganiserende beweging op touw onder het voorwendsel het autoritaire gedoe en de centralisatie van de Duitse communisten te bestrijden, de autonomie van de secties en de vrije federaties van autonome groepen te vormen en van de Internationale datgene te maken, wat ze moet zijn, namelijk het beeld van de toekomstige maatschappij. Wanneer de toekomstige maatschappij naar het model van de Alliantie, sectie Rusland, ingericht zou worden, zou ze het Paraguay van de eerwaarde jezuïetenpaters [66] verre overtreffen.

IX

Slot

Terwijl de Internationale de arbeidersklasse van de verschillende landen volledig vrij liet in haar bewegingen en strevingen, wist ze tegelijkertijd de arbeidersklasse in haar geheel tot één bond te verenigen en voor het eerst de heersende klassen en hun regeringen de kosmopolitische macht van het proletariaat te doen voelen. De heersende klassen en de regeringen hebben dit feit erkend door hun aanvallen te concentreren op het uitvoerende orgaan van onze gehele organisatie, de Algemene Raad. Deze aanvallen werden sinds de val van de Commune steeds meer verscherpt. En juist dit moment werd door de Alliantie lui uitgezocht om van hun kant de openlijke oorlog aan de Algemene Raad te verklaren! Volgens hun beweringen was zijn invloed, dit machtige wapen in handen van de Internationale, slechts een tegen de Internationale zelf gericht wapen. Deze invloed was de inzet van een strijd, die niet tegen de vijanden van het proletariaat, maar tegen de Internationale zelf was gevoerd. Zij beweerden, dat het heerszuchtige streven van de Algemene Raad het van de autonomie van de secties en nationale federaties had gewonnen. Daarom bleef hun niets anders over dan de Internationale te onthoofden, ten einde de autonomie te redden.

De mannen van de Alliantie wisten inderdaad, dat, als zij van dit beslissende moment geen gebruik maakten, het gedaan zou zijn met de door de honderd internationale broeders gedroomde leiding van de arbeidersbeweging. Hun aanvallen kregen in de politiepers van alle landen een echo van bijval.

Hun luid klinkende frasen over autonomie en vrije federatie en in het algemeen hun oorlogskreten tegen de Algemene Raad waren niets anders dan een kunstgreep om hun werkelijke doel te maskeren, nl. de Internationale te desorganiseren en haar juist daardoor te onderwerpen aan het geheime, hiërarchische en autocratische bewind van de Alliantie.

Autonomie van de secties, vrije federatie van autonome groepen, een antiautoritaire instelling, anarchie — dat zijn frasen, die zeer wel passen voor een ‘gezelschap van “gedeclasseerde” zonder beroep en zonder uitweg’ (sans carrière, sans issue), een gezelschap, dat in de schoot van de Internationale conspireert, ten einde deze aan een geheim gehouden dictatuur te onderwerpen en haar het program van de heer Bakoenin op te dringen!

Haalt men van dit program de melodramatische opschik af, dan komt het volgende voor de dag:

1. Alle afschuwelijkheden, waarbinnen, als door het lot beschikt, het leven van de gedeclasseerde van de hogere maatschappelijke lagen zich nu eenmaal beweegt, worden als even zo vele ultrarevolutionaire deugden geprezen.

2. Men acht het noodzakelijk en een kwestie van principe om een kleine, goed geselecteerde minderheid van arbeiders te verlokken en deze te vleien, door hen via een geheimzinnige inwijding van de massa’s te scheiden, hen aan het bedrieglijke spel van intriges van de geheime regering te laten deelnemen en hen voor te houden, dat zij de oude maatschappij volledig ondersteboven gooien, wanneer zij hun ‘kwade hartstochten’ de vrije loop laten.

3. De voornaamste middelen van propaganda bestaan hierin, dat men de jeugd door verdichtsels — leugens over de omvang en macht van het geheime genootschap, voorspellingen over voor de deur staande uitbarstingen van door het genootschap voorbereide revoluties enz. — verleid en dat men de meest vooruitstrevende mensen uit de kringen van de bezittende klassen in de ogen van de regeringen compromitteert, ten einde hen financieel uit te buiten.

4. Voor de economische en politieke strijd van de arbeiders voor hun emancipatie komen de alles vernietigende daden van het tuchthuisgeboefte in de plaats als de hoogste belichaming van de revolutie. Kortom, men dient het bij de ‘revoluties volgens het klassieke model van het westen’ door de arbeiders zelf onder de duim gehouden gespuis los te laten en zodoende uit eigen vrije wil de reactionairen een goed gedisciplineerde bende van agentprovocateurs ter beschikking te stellen.

Het is moeilijk uit te maken wat in de theoretische fantasieën en praktische pogingen van de Alliantie overheerst — het groteske of het infame. Het is haar desalniettemin gelukt in de schoot van de Internationale een heimelijke strijd te ontketenen, die twee jaar lang de werkzaamheid van onze associatie heeft belemmerd en tenslotte tot het afvallen van een deel van de secties en federaties heeft geleid. De door het Haagse congres tegen de Alliantie genomen besluiten waren dan ook zuiver door plicht ingegeven handelingen; het congres kon de Internationale, deze grote schepping van het proletariaat, niet in de valstrikken doen belanden van het uitschot van de uitbuitersklassen. Wat diegenen betreft, die de Algemene Raad de bevoegdheden willen ontzeggen, zonder welke de Internationale slechts een losse, onsamenhangende en, om de taal van de Alliantie te spreken, ‘amorfe’ massa zou zijn, — wij kunnen in hen slechts verraders of onnozele halzen zien.

Londen, 21 juli 1873

De commissie:

E. Dupont, F. Engels, Leo Frankel, A. Le Moussu, Karl Marx, Aug. Serraillier


Friedrich Engels

De bakoeninisten aan het werk

(Uit het voorwoord tot de brochure ‘Internationale zaken uit de “Volksstaat” ‘ 1871-1875)

...

Het tweede artikel, De bakoeninisten aan het werk’, waarin het optreden wordt beschreven van de anarchisten in Spanje gedurende de juliopstand van 1873, werd eerder uitgegeven als een afzonderlijke brochure. Hoewel de anarchistische karikatuur van de arbeidersbeweging allang over haar hoogtepunt heen is, hebben de regeringen in Europa en Amerika toch een veel te groot belang bij het voortleven ervan en geven ze te veel geld ter ondersteuning ervan uit dan dat we enige consideratie met de anarchistische heldendaden zouden kunnen hebben. Daarom wordt het artikel hier weer afgedrukt.

...

Londen, 3 januari 1894.

F. Engels


Gedenkschrift over de opstand in Spanje in de zomer van 1873

Ten geleide (1894)

Voor het gemakkelijker begrijpen van het hiernavolgende memorandum kunnen enkele chronologische gegevens dienstig zijn.

Op 9 februari 1873 had koning Amadeo genoeg van het Spaanse koningschap; hij — de eerste koning die in staking ging — deed afstand van de troon. Op de 12e werd de republiek uitgeroepen [67] en direct daarna brak in de Baskische provincies een nieuwe Carlistische opstand uit.

Op 10 april werd een constituerende vergadering gekozen, die begin juni bijeenkwam en op 8 juni de federale republiek uitriep. Op de 11e werd een nieuwe regering gevormd onder Pí y Margall. Terzelfder tijd werd een commissie gekozen om een nieuwe grondwet op te stellen, waarvan de extreme republikeinen, bekend als de Intransigenten, echter buitengesloten waren. Toen op 3 juli de nieuwe grondwet afgekondigd werd, ging die de Intransigenten met betrekking tot de opdeling van Spanje in ‘onafhankelijke kantons’ niet ver genoeg; daarom begonnen ze direct oproer te maken in de provincies. Tussen 5 en 11 juli hadden de Intransigenten succes in Sevilla, Cordoba, Granada, Málaga, Cádiz, Alcoy, Murcia, Cartagena, Velancia enz. en installeerden in elk van deze steden een onafhankelijk kantonnaal bestuur. Op 18 juli trad Pí y Margall af en werd opgevolgd door Salmerón, die ogenblikkelijk troepen tegen de opstandelingen inzette. Deze dolven na gering verzet binnen enkele dagen het onderspit. Toen op 26 juli Cádiz viel, was de macht van de regering in heel Andalusië reeds hersteld. Ongeveer tegelijkertijd werden Murcia en Valencia onderworpen; alleen Valencia toonde zich een beetje vechtlustig.

Als enige hield Cartagena stand. Deze oorlogshaven, de grootste in Spanje, die samen met de vloot de oproerlingen in handen was gevallen, bezat aan landzijde niet alleen een vestingwal, maar ook nog dertien vooruitgeschoven forten en was daardoor niet gemakkelijk in te nemen. En daar de regering er wel voor oppaste haar eigen marinebasis te vernietigen, kon het ‘soevereine kanton Cartagena’ het volhouden tot 11 januari 1874, toen het eindelijk capituleerde, omdat het inderdaad nergens meer voor deugde.

Het enige nu, dat ons in deze hele smadelijke opstand aangaat zijn de nog smadelijker activiteiten van de bakoeninistische anarchisten; alleen deze worden hier enigermate gedetailleerd beschreven en onze tijdgenoten als waarschuwing ten voorbeeld gesteld.

Geschreven begin januari 1894.

Geschreven in september en oktober 1873 (door engels?)

I

Het rapport van de Haagse Commissie over de geheime Alliantie van Michail Bakoenin [L’Alliance de la Democratie Socialiste’ (boekhandel van de Vorwärts). — noot van F. Engels.], dat zojuist is gepubliceerd, heeft de arbeiders de achterbakse activiteiten, de schurkenstreken en de lege frases onthuld, door middel waarvan de proletarische beweging dienstbaar had moeten worden gemaakt aan de opgeblazen eerzucht en zelfzuchtige doeleinden van een paar miskende genieën. Ondertussen hebben deze wijsneuzen ons in Spanje de gelegenheid gegeven ook hun praktische revolutionaire activiteit te leren kennen. Laten we eens bekijken hoe ze hun ultrarevolutionaire frasen over anarchie en zelfbestuur, over afschaffing van elke autoriteit, vooral die van de staat, en over de onmiddellijke en volledige emancipatie van de arbeiders in praktijk brengen. We kunnen dit uiteindelijk doen, omdat we naast de verslagen in de pers over de gebeurtenissen in Spanje nu ook beschikken over het rapport, dat de Nieuwe Madrileense Federatie van de Internationale [68] aan het congres te Genève [69] heeft gezonden.

Het is bekend, dat bij de scheuring van de Internationale de leden van de geheime Alliantie [70] in Spanje de overhand hadden; veruit de meerderheid van de Spaanse arbeiders stond achter hen. Toen nu in februari 1873 de republiek werd uitgeroepen, kwamen de Spaanse leden van de Alliantie in een zeer moeilijk parket. Spanje is op industrieel gebied zulk een achterlijk land, dat er nog in het geheel geen sprake kan zijn van een onmiddellijke volledige emancipatie van de arbeidersklasse. Voor het zover is zal Spanje nog verscheidene daaraan voorafgaande ontwikkelingsstadia moeten doorlopen en heel wat obstakels uit de weg moeten ruimen. De republiek bood de gelegenheid om het verloop van deze voorstadia in de kortst mogelijke tijdsduur samen te dringen en deze obstakels snel uit de weg te ruimen. Deze gelegenheid kon echter alleen benut worden als de Spaanse arbeidersklasse een actieve politieke rol zou spelen. De massa van de arbeiders begreep dit; ze drong er overal op aan dat men bij alle gebeurtenissen van de partij was, dat men van de gelegenheid om te handelen gebruik maakte in plaats van, zoals tot dan toe, aan de bezittende klassen alle ruimte te laten voor actie en intriges. De regering kondigde verkiezingen aan voor de constituerende Cortes. Wat moest de houding van de Internationale zijn? De leiders van de bakoeninisten waren er bijzonder verlegen mee. Politiek passief te blijven werd met de dag hachelijker en onmogelijker; de arbeiders wilden ‘daden zien’. Aan de andere kant hadden de leden van de Alliantie al jarenlang gepredikt, dat men niet mocht meedoen aan een revolutie die niet de onmiddellijke en volledige emancipatie van de arbeidersklasse tot doel had, dat het ondernemen van de een of andere politieke actie de erkenning inhield van de staat, dit beginsel van alle kwaad, en dat daarom de deelname aan wat voor verkiezingen ook een halsmisdaad was. Hoe ze zich hieruit wisten te redden blijkt uit het genoemde rapport uit Madrid:

‘Dezelfde mensen, die de Haagse resolutie over de politieke houding van de arbeidersklasse verwierpen en die de statuten van de Associatie met voeten traden en daarmee verdeeldheid, conflicten en verwarring in de Spaanse afdelingen van de Internationale schiepen; dezelfde mensen, die de schaamteloosheid bezaten ons bij de arbeiders als eerzuchtige baantjesjagers af te schilderen, die onder het voorwendsel de arbeidersklasse aan de macht te brengen zelf aan de macht wilden komen; dezelfde mensen, die zich autonome, anarchistische revolutionairen enzovoorts noemen, hebben zich bij deze gelegenheid volijverig in de politiek gestort, maar dan wel van de allerergste soort, in bourgeoispolitiek. Ze hebben niet gewerkt om de arbeidersklasse de politieke macht te verschaffen — integendeel, dit denkbeeld is voor hen een gruwel —, maar om een fractie van de bourgeoisie, bestaande uit avonturiers, eerzuchtige lieden en baantjesjagers, die zichzelf Intransigente Republikeinen noemen, aan het roer te helpen.

Aan de vooravond van de algemene verkiezingen voor de constituerende Cortes wilden de arbeiders van Barcelona, Alcoy en andere steden weten welke politieke lijn ze in de parlementaire strijd en in andere campagnes moesten volgen. Er werden daarom twee grote bijeenkomsten gehouden, een in Barcelona en een in Alcoy; op beide meetings verzetten de leden van de Alliantie zich er met alle kracht tegen, dat er een besluit zou worden genomen betreffende de politieke lijn, die de Internationale’ (hun eigen Internationale, nota bene) ‘moest volgen. Daarom werd besloten, dat de Internationale als associatie volstrekt geen politieke activiteit diende uit te oefenen, maar dat de leden van de Internationale, ieder voor zich, konden handelen zoals ze wilden en zich naar eigen goeddunken bij iedere partij konden aansluiten, en wel krachtens hun fameuze soevereiniteit! En wat was het resultaat van de toepassing van deze absurde leerstelling? Dat de grote massa van de leden van de Internationale, de anarchisten daarbij inbegrepen, aan de verkiezingen deelnam zonder program, zonder banier, zonder eigen kandidaten, waardoor ze ertoe bijdroegen, dat bijna uitsluitend burgerlijke republikeinen werden gekozen. Slechts twee of drie arbeiders kwamen in het parlement, mensen die absoluut niets vertegenwoordigen, die geen enkele keer hun stem hebben verheven ter behartiging van de belangen van onze klasse en die blijmoedig stemmen voor alle door de meerderheid ter tafel gebrachte reactionaire voorstellen.’

Daarheen leidt het ‘zich onthouden van de politiek’ van Bakoenin. In rustige tijden, wanneer de arbeiders van tevoren weten dat ze toch niet meer dan een paar afgevaardigden in het parlement kunnen krijgen en dat ze geen enkele kans hebben een parlementaire meerderheid te zullen behalen, kan men de arbeiders soms laten geloven, dat het een grote revolutionaire daad is bij verkiezingen thuis te blijven en in het algemeen in plaats van de staat aan te vallen, waarin ze leven in die hen verdrukt, de staat als zodanig aan te vallen, de staat in het algemeen, die nergens bestaat en die zich dus ook niet kan verdedigen. In het bijzonder dit is een prachtige manier om revolutionair te doen voor mensen, wie het hart nogal gemakkelijk in de schoenen zinkt; en in de hiervoor genoemde publicatie wordt duidelijk gemaakt hoezeer de leiders van de Spaanse Alliantie tot dit soort mensen behoren.

Zodra echter het proletariaat door de gebeurtenissen zelf op de voorgrond wordt geplaatst, wordt de onthouding een tastbare dwaasheid en wordt het actief ingrijpen van de arbeidersklasse een onontkoombare noodzaak. En dat was in Spanje het geval. De troonsafstand van Amadeo had de radicale monarchisten [71] de macht uit handen geslagen en ook de mogelijkheid ontnomen die in de nabije toekomst te herkrijgen; de Alfonsisten [72] hadden voorlopig nog minder kans; de Carlisten [73] gaven zoals gewoonlijk de voorkeur aan een burgeroorlog boven een verkiezingscampagne. Al deze partijen lieten volgens Spaanse gewoonte verstek gaan. Alleen de federale republikeinen, verdeeld in twee vleugels, en het grootste deel van de arbeiders namen aan de verkiezingen deel. Gezien de reusachtige betovering, die de naam van de Internationale destijds nog op de Spaanse arbeiders uitoefende, en gezien de destijds althans praktisch nog bestaande uitstekende organisatie van haar Spaanse sectie, was het zeker, dat in de industriegebieden van Catalonië, in Valencia, in de steden van Andalusië enz. elke door de Internationale gestelde en gesteunde kandidaat het schitterend zou hebben gedaan en dat er zeker een minderheid in de Cortes zou komen, sterk genoeg om tussen de beide vleugels van de republikeinen bij elke stemming de doorslag te geven. De arbeiders voelden dit; ze voelden dat de tijd gekomen was om hun toentertijd nog machtige organisatie in beweging te zetten. Maar de heren leiders uit de school van Bakoenin hadden het evangelie van de absolute onthouding te lang gepredikt dan dat ze nu plotseling hun draai konden nemen; en daarom bedachten ze die jammerlijke uitvlucht, nl. de Internationale in haar geheel zich van stemming te laten onthouden, maar haar leden als individu te laten stemmen naar believen. Het gevolg van deze politieke bankroetverklaring was, dat de arbeiders, zoals meestal het geval is in zulke situaties, hun stem gaven aan lieden die het meest radicaal deden, aan de Intransigenten, en zichzelf daardoor min of meer verantwoordelijk voelden voor de maatregelen, die de door hen gekozenen later troffen en waarin ze mede verwikkeld werden.

II

De leden van de Alliantie konden onmogelijk volharden in de belachelijke situatie, waarin hun slimme verkiezingspolitiek hen had doen belanden; het zou het einde van hun macht over de Internationale in Spanje betekend hebben. Ze moesten handelen, al was het maar om de schijn op te houden. Wat hen moest redden was ... de algemene werkstaking.

In het program van de bakoeninisten is de algemene staking de hefboom, die gebruikt moet worden om de sociale revolutie te beginnen. Op een goeie dag leggen alle arbeiders van alle bedrijven van een land of zelfs van de hele wereld het werk neer om zodoende de bezittende klassen binnen ten hoogste vier weken te dwingen ofwel om zoete broodjes te bakken ofwel om zich op de arbeiders te storten, opdat die dan het recht hebben zich te verdedigen en de gelegenheid aangrijpen om de hele oude maatschappij ondersteboven te gooien. De idee is zeker niet nieuw; Franse en later Belgische socialisten hebben dit stokpaardje, dat overigens oorspronkelijk van Engels ras is, na 1848 vrij veel bereden. Gedurende de snelle en krachtige groei van het chartisme onder de Engelse arbeiders na de crisis van 1837 was al in 1839 onder de Engelse arbeiders de ‘heilige maand’ gepredikt, het staken van het werk op nationale schaal (zie Engels, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, tweede druk, blz. 234), [74] wat zulk een weerklank had gevonden, dat de fabrieksarbeiders in het noorden van Engeland in juli 1842 hadden geprobeerd dit in de praktijk te brengen. Ook op het Geneefse congres van de Alliantie van 1 september 1873 [75] heeft de algemene staking een grote rol gespeeld, ofschoon algemeen werd toegegeven, dat dit een uitmuntende organisatie van de arbeidersklasse en ruime financiële middelen vereiste. En daar zit ‘m nu juist de kneep. Aan de ene kant zal geen regering, vooral wanneer ze wordt aangemoedigd door politieke onthouding, ooit toestaan dat de organisatie of de kas van de arbeiders zo’n peil bereiken; aan de andere kant zullen de politieke gebeurtenissen en de aanvallen van de heersende klassen de bevrijding van de arbeiders teweegbrengen lang voordat het proletariaat ertoe komt zo’n ideale organisatie te ontwikkelen en zo’n kolossaal bedrag te reserveren. Maar stel dat het proletariaat die had — het zou dan niet de omweg van een algemene staking nodig hebben om zijn doel te bereiken.

Het kan voor een ieder, die het geheime gedoe van de Alliantie enigszins kent, aan geen twijfel onderhevig zijn, dat de idee om dit probate middel te gebruiken uitging van het Zwitserse centrum. Hoe het ook zij, de Spaanse leiders zagen hierin een uitweg om iets te doen zonder direct ‘politiek’ te worden, en ze gingen er met vreugde op in. De wonderbaarlijke uitwerking van een algemene staking werd overal verkondigd en er werden voorbereidingen getroffen om er in Barcelona en Alcoy mee te beginnen.

Ondertussen groeide de politieke situatie gestadig uit naar een crisis. Castelar en consorten, de oude opsnijders van de federale republikeinen, werden bang voor de beweging die hun over het hoofd gegroeid was. Ze werden gedwongen het bewind over te dragen aan Pí y Margall, die probeerde een compromis te sluiten met de Intransigenten. Van alle officiële republikeinen was Pi de enige socialist, de enige die besefte dat de republiek noodzakelijk moest steunen op de arbeiders. Hij diende dan ook spoedig een program in van sociale maatregelen, die direct ten uitvoer gebracht konden worden en niet alleen de arbeiders rechtstreeks tot voordeel zouden strekken, maar uiteindelijk tot verdergaande stappen moesten leiden en zo de sociale revolutie tenminste op gang moesten brengen. Maar de aanhangers van Bakoenin onder de leden van de Internationale, die verplicht zijn zelfs de meest revolutionaire maatregel te verwerpen als ze uitgaat van de ‘staat’, gaven liever hun stem aan de meest dubieuze zwendelaars onder de Intransigenten dan aan een minister. De onderhandelingen van Pí met de Intransigenten gingen moeizaam verder; de Intransigenten werden ongeduldig en de ergste heethoofden onder hen begonnen in Andalusië een kantonnale opstand op gang te brengen. De leiders van de Alliantie moesten nu ook in actie komen, wilden ze niet achter de intransigente bourgeois op sleeptouw blijven. Dus werd er een algemene staking uitgeroepen.

In Barcelona verscheen nu o.a. een affiche op de muren, waarin werd verklaard:

‘Arbeiders, we beleggen een algemene staking om uiting te geven aan de diepe afschuw, die wij gevoelen nu we zien hoe de regering het leger inzet ter bestrijding van onze werkende broeders, terwijl ze de strijd tegen de Carlisten evenwel verwaarloost’ enzovoort.

Aan de arbeiders van Barcelona — Spanjes grootste industriestad, die in haar geschiedenis meer barricadegevechten telt dan welke andere stad in de wereld ook — werd dus gevraagd het wapengeweld van de regering niet eveneens tegemoet te treden met de zich in hun handen bevindende wapens, maar ... met een algemene werkstaking, met een maatregel die rechtstreeks alleen individuele bourgeois treft, maar niet hun gezamenlijke pleitbezorger, de staatsmacht! Tijdens de dadenloze vredestijd hadden de arbeiders van Barcelona kunnen luisteren naar de frasen vol geweld van tamme lieden als Alerini, Farga Pellicer en Vinas; toen het op daden aankwam, toen Alerini, Farga Pellicer en Vinas eerst hun fameuze verkiezingsprogram uitgaven, daarna voordurend susten en tenslotte, in plaats van op te roepen naar de wapens te grijpen, de algemene staking uitriepen, gingen de arbeiders hen ronduit verachtelijk vinden. De slapste Intransigent legde nog altijd meer energie aan de dag dan het sterkste lid van de Alliantie. De Alliantie en de door haar bij de neus genomen Internationale verloren al hun invloed en toen deze heren opriepen tot algemene staking en beweerden, dat dit de regering zou verlammen, lachten de arbeiders hen eenvoudig uit. Maar het optreden van de valse Internationale had tenminste nog bereikt, dat Barcelona niet meedeed met de kantonnale opstand. En Barcelona was de enige stad, die, door tot de beweging toe te treden, een flinke ruggesteun had kunnen geven aan het arbeiderselement, dat overal in de beweging sterk vertegenwoordigd was, en dit arbeiderselement daardoor het perspectief had kunnen bieden dat het uiteindelijk de gehele beweging in handen zou kunnen krijgen. Voorts was door het meedoen van Barcelona de overwinning vrijwel beslist geweest. Maar Barcelona stak geen vinger uit; de arbeiders van Barcelona, die wisten wat ze aan de Intransigenten hadden en door de Alliantie bedrogen waren, bleven passief, waardoor ze de regering in Madrid de uiteindelijke overwinning verzekerden. Dit alles vormde voor de Alliantie-lui Alerini en Brousse (het rapport over de Alliantie bevat over hen meer details) geen beletsel om in hun blad, de Solidarité révolutionnaire, [76] te verklaren:

‘De revolutionaire beweging verspreidt zich als een lopend vuur over het hele schiereiland ... er is in Barcelona nog niets gebeurd, maar de revolutie is in de straten permanent aanwezig!’

Maar het was de revolutie van de Alliantie, die bestaat uit het slaan op de grote trom en daarom ‘permanent’ niet van haar plaats komt.

Terzelfder tijd was in Alcoy de algemene staking op de agenda geplaatst. Alcoy is een nieuwe industriestad en telt thans ongeveer 30.000 inwoners, waar de Internationale à la Bakoenin een jaar geleden voet aan de grond kreeg en zich zeer snel uitbreidde. Voor deze arbeiders, die totnogtoe volkomen vreemd tegenover de beweging stonden, was het socialisme in elke vorm welkom, zoals zich dit in Duitsland hier en daar in achtergebleven plaatsen herhaalt, waar de Algemene Duitse Arbeidersvereniging [77] plotseling een grote, zij het tijdelijke aanhang krijgt. Alcoy was daarom door de bakoeninisten uitverkoren als de zetel van de Federale Commissie voor Spanje, en juist deze Federale Commissie zullen we hier aan het werk zien.

Op 7 juli besluit een bijeenkomst van arbeiders tot een algemene staking en stuurt de volgende dag een delegatie naar de alcalde (burgemeester) met de eis binnen 24 uur de fabrikanten bijeen te roepen en hun de eisen van de arbeiders voor te leggen. De alcalde Albors, een burgerlijke republikein, houdt de arbeiders aan het lijntje, ontbiedt troepen uit Alicante en geeft de fabrikanten de raad niet toe te geven, maar zich in hun huizen te barricaderen. Hijzelf zegt op zijn post te zullen blijven. Na een bijeenkomst met de fabrikanten — we volgen hier het officiële verslag van de Federale Commissie van de Alliantie, gedateerd 14 juli 1873 [78] — vaardigt hij, die aanvankelijk de arbeiders beloofd had neutraal te blijven, een proclamatie uit, waarin hij ‘de arbeiders beledigt en belastert, partij kiest voor de fabrikanten en daarmee het recht en de vrijheid van de stakers vernietigt en hen tot de strijd uitdaagt’. Hoe de vrome wensen van een burgemeester het recht en de vrijheid van de stakers kunnen vernietigen blijft in elk geval onduidelijk. Hoe dan ook, de door de Alliantie geleide arbeiders lieten de magistraat door middel van een commissie weten dat hij, als hij de beloofde neutraliteit in de staking niet van zins was in acht te nemen, beter zijn ambt kon neerleggen om zodoende een conflict te vermijden. De commissie werd de deur gewezen en toen ze het stadhuis verliet opende de politie het vuur op de vreedzame en ongewapende mensen, die op het plein bijeen waren. Zo begon, volgens het verslag van de Alliantie, de strijd. De mensen pakten de wapens op en er begon een strijd, die volgens zeggen ‘twintig uur’ heeft geduurd. Aan de ene kant de arbeiders, wier aantal volgens de Solidarité révolutionnaire 5000 bedroeg, aan de andere kant 32 gendarmes in het stadhuis en een paar gewapenden in vier of vijf huizen langs het marktplein. Deze huizen werden door het volk op goed Pruisische manier in de as gelegd. Tenslotte raakten de gendarmes door hun munitie heen en moesten capituleren.

‘Er zouden minder ongelukken te betreuren zijn’, aldus het verslag van de Alliantiecommissie, ‘indien de alcalde Albors de mensen niet bedrogen had door te doen alsof hij zich overgaf om dan op laffe wijze diegenen te laten vermoorden, die, op zijn woord vertrouwend, het stadhuis binnendrongen; en diezelfde alcalde zou niet door de terecht verontwaardigde bevolking zijn gedood, als hij niet van vlakbij zijn pistool had afgevuurd op hen die hem kwamen arresteren.’

En wat waren de offers van deze tijd?

‘Hoewel we het aantal doden en gewonden’ (aan de kant van het volk) ‘niet precies kunnen berekenen, kunnen we niettemin zeggen, dat het er niet minder dan tien zijn. Aan de kant van de provocateurs telt men niet minder dan vijftien doden en gewonden.’

Dit was het eerste straatgevecht van de Alliantie. Gedurende twintig uur vocht men, 5000 man sterk, [In de Volksstaat ontbreekt: 5000 man sterk] tegen 32 gendarmes en een paar gewapende burgers, bracht hun de nederlaag toe, nadat ze door hun munitie heen waren, en verloor in totaal tien man. De Alliantie mag er bij haar ingewijden wel het gezegde van Falstaff instampen, dat ‘voorzichtigheid het beste deel van de dapperheid is. [79]

Het spreekt vanzelf, dat alle verschrikkelijke verhalen in de burgerpers over zinloos afgebrande fabrieken, over bij bosjes neergeschoten gendarmes en over met petroleum overgoten en in brand gestoken mensen pure verzinsels zijn. De zegevierende arbeiders gaan, zelfs al worden ze geleid door leden van de Alliantie, wier motto is ‘alles moet in puin’, altijd veel te edelmoedig met hun verslagen tegenstanders om, en daarom beschuldigen de laatstgenoemden hen van alle wandaden, die zij ingeval van een overwinning nimmer nalaten te begaan.

De overwinning was dus behaald.

‘In Alcoy’, schrijft de Solidarité révolutionnaire jubelend, ‘zijn onze vrienden, 5000 in getal, meester van de situatie geworden.’ En wat deden deze ‘meesters’ met hun ‘situatie’?

Hier laten het verslag van de Alliantie en haar krant ons volledig in de steek en moeten we afgaan op de gewone krantenberichten. Daaruit vernemen we, dat daarop een ‘Comité van Openbaar Welzijn’, d.w.z. een revolutionaire regering, in Alcoy werd ingesteld. Nu hadden de leden van de Alliantie op hun congres in Saint-Imier in Zwitserland op 15 september 1872 weliswaar besloten, dat ‘iedere organisatie van een politieke, zogenaamde voorlopige of revolutionaire macht niets anders kan zijn dan een nieuw bedrog en voor het proletariaat even gevaarlijk zou zijn als welke nu bestaande regering dan ook’. Ook hadden de leden van de in Alcoy zetelende Spaanse Federale Commissie er hun best voor gedaan, dat het congres van de Spaanse Internationale dit besluit tot het zijne maakte. En ondanks dit alles zien we dat Severino Albarracin, een lid van deze commissie, en volgens sommige berichten ook Francisco Tomás, haar secretaris, lid waren van deze voorlopige en revolutionaire regeringsmacht, van het Comité van Openbaar Welzijn van Alcoy!

En wat deed dit Comité van Openbaar Welzijn? Wat voor maatregelen nam het om ‘de onmiddellijke en volledige emancipatie van de arbeiders’ te bewerkstelligen? Het verbood elke man de stad te verlaten, terwijl dit aan vrouwen wel werd toegestaan, mits zij ... een pas hadden! De tegenstanders van de autoriteit stellen weer een pas in! Verder waren er volslagen rade-, daden- en hulpeloosheid.

Ondertussen naderde generaal Velarde met troepen vanuit Alicante. De regering had alle reden om in alle stilte een einde te maken aan de plaatselijke opstanden in de provincies. En degenen, die in Alcoy ‘meester van de situatie waren’, hadden alle reden zich los te maken van een situatie, waarmee zij niets wisten aan te vangen. Dientengevolge had de afgevaardigde Cervera, die als tussenpersoon optrad gemakkelijk spel. Het Comité van Openbaar Welzijn trad af, de troepen rukten op 12 juli zonder verzet te ontmoeten binnen en de enige belofte, die het Comité van Openbaar Welzijn als tegenprestatie werd gedaan, was ... algehele amnestie. De ‘meesters van de situatie’ van de Alliantie hadden zich gelukkig weer eens uit een benarde situatie gered. En daarmee eindigde het avontuur van Alcoy.

Het verslag van de Alliantie meldt ons, dat in Sanlúcar de Barremeda bij Cádiz:

‘de alcalde het lokaal van de Internationale sluit en door zijn dreigementen en zijn onophoudelijke aanvallen op de persoonlijke rechten van de burgers de arbeiders in toorn doet ontsteken. Een commissie verlangt van de minister naleving van de wet en heropening van de eigenmachtig gesloten lokaliteit. De heer Pí stemt in principe toe ... maar weigert in de praktijk. De arbeiders zijn van mening dat de regering van plan is hun associatie buiten de wet te stellen; ze zetten de plaatselijke autoriteiten af en stellen anderen aan in hun plaats, die het lokaal van de associatie heropenen.’

‘In Sanlúcar ... beheerst het volk de situatie!’ schrijft de Solidarité révolutionnaire triomfantelijk. De leden van de Alliantie, die ook hier, tegen hun anarchistische principes in, een revolutionaire regering hadden gevormd, wisten niet wat ze met hun macht moesten aanvangen. Ze verspilden hun tijd met vruchteloze debatten en papieren besluiten, en toen generaal Pavía Sevilla en Cádiz had ingenomen, stuurde hij op 5 augustus enkele compagnieën van de brigade Soria naar Sanlúcar en ontmoette ... geen verzet.

Dit zijn de heldendaden van de Alliantie daar, waar ze zonder enige concurrentie optrad.

III

Meteen na de strijd in de straten van Alcoy kwamen de Intransigenten in Andalusië in opstand. Pí y Margall had het roer nog in handen en was met de leiders van deze partij voortdurend in onderhandeling met het doel met hen een ministerie te vormen; waarom begonnen ze dan een opstand voordat de onderhandelingen mislukt waren? De reden voor dit overijlde handelen is nooit geheel duidelijk geworden; één ding is echter zeker, namelijk dat het de Intransigenten voor alles te doen was om het zo snel mogelijk daadwerkelijk instellen van een federale republiek, opdat ze de macht in handen zouden krijgen en de vele nieuw te creëren bestuursposten in de verschillende kantons. Met de opdeling van Spanje werd door de Cortes in Madrid te lang geaarzeld; daarom moest men zelf de zaak ter hand nemen en overal soevereine kantons uitroepen. De houding, die tot dan toe ingenomen was door de (bakoeninistische) Internationale, die sedert de verkiezingen diep verwikkeld was in de affaires van de Intransigenten, gaf reden te rekenen op de medewerking van de bakoeninisten; dezen hadden immers pas met geweld Alcoy in bezit genomen en waren dus openlijk in strijd gewikkeld met de regering! Daar kwam bij, dat de bakoeninisten al jarenlang hadden gepredikt, dat elke revolutionaire actie, die van bovenaf kwam, een kwaad was en dat alles georganiseerd en tot stand gebracht moest worden van onderop. En nu was hier, tenminste in een paar steden, een gelegenheid het beroemde principe van autonomie van onderop toe te passen. Het kon niet anders: De bakoeninistische arbeiders liepen in de val en haalden voor de Intransigenten de kastanjes uit het vuur om later door hen, hun bondgenoten, zoals altijd met schoppen en geweerkogels beloond te worden.

Hoe was de positie van de leden van de bakoeninistische Internationale in deze hele beweging? Ze hadden geholpen haar het karakter van federalistische versnippering te geven, ze hadden hun anarchistische ideaal zoveel mogelijk verwezenlijkt. Dezelfde bakoeninisten, die een paar maanden voordien in Córdoba hadden verklaard, dat het oprichten van een revolutionaire regering betekende de arbeiders te verraden en te bedriegen, diezelfde bakoeninisten zaten nu in alle revolutionaire stadsbesturen van Andalusië, maar overal in de minderheid, zodat de Intransigenten konden doen wat ze wilden. Terwijl de laatstgenoemden de politieke en militaire leiding in handen hielden, werden de arbeiders afgescheept met hoogdravende leuzen of met besluiten over zogenaamde sociale hervormingen van het meest primitieve en nietszeggende soort, die bovendien alleen op papier bestonden. Zodra de bakoeninistische leiders echte concessies verlangden, werden ze minachtend afgepoeierd. Tegenover correspondenten van Engelse kranten hadden de leiders van de Intransigenten niets beters te doen dan elke relatie met deze zogenaamde Internationale en elke verantwoordelijkheid voor hen van de hand te wijzen en te verklaren, dat zij hun leiders en alle aanwezige vluchtelingen van de Commune van Parijs onder streng politietoezicht hielden. In Sevilla tenslotte schoten de Intransigenten, zoals we zullen zien, tijdens de strijd tegen de regeringstroepen ook op hun bakoeninistische bondgenoten. [In de Volksstaat staan de volgende drie alinea’s aan het eind van deel III. — de red.]

Zo kwam het dat binnen een paar dagen heel Andalusië in handen was van gewapende Intransigenten. Sevilla, Málaga, Granada, Cádiz enz. vielen hun bijna zonder tegenstand in handen. Elke stad riep zichzelf uit tot een soeverein kanton en stelde een revolutionair bestuurscomité (junta) in. Murcia, Cartagena en Valencia volgden. Een soortgelijke poging, maar dan van vreedzamer aard, werd in Salamanca ondernomen. De meeste grote steden van Spanje waren dus in handen van de opstandelingen, met uitzondering van de hoofdstad Madrid, die een echte luxestad is en haast nooit een beslissende rol speelt, en Barcelona. Als Barcelona in opstand was gekomen zou het eindresultaat nagenoeg zeker zijn geweest en zou daarnaast aan het arbeiderselement in de beweging een krachtige ruggesteun verzekerd zijn geweest. Maar zoals we gezien hebben waren de Intransigenten in Barcelona tamelijk machteloos, terwijl de bakoeninisten, die er in die tijd nog sterk waren, de algemene staking als voorwendsel gebruikten om te sussen. Barcelona was deze keer dus niet op zijn post.

Desalniettemin had de opstand, hoewel zinloos begonnen, nog altijd een grote kans op succes, als hij maar met een beetje verstand zou zijn geleid, zelfs al was het op de manier van de Spaanse militaire opstanden, waarbij het garnizoen van een stad in opstand komt, naar de volgende stad optrekt, het al van tevoren bewerkte garnizoen van die stad meekrijgt en aangroeiend tot een lawine oprukt naar de hoofdstad, totdat een succesvol gevecht of het overlopen naar hun kant van de troepen, die op hen zijn afgestuurd, de strijd beslist. Deze methode was bijzonder geschikt voor deze gelegenheid. De opstandelingen waren allang overal georganiseerd in vrijwilligersbataljons, waarvan de discipline weliswaar erbarmelijk was, maar zeker niet erbarmelijker dan die van de restanten van het oude Spaanse leger, dat voor het grootste deel in ontbinding verkeerde. De enige betrouwbare troepen die de regering had waren de gendarmes (Guardias Civiles), en deze waren over het hele land verspreid. Waar het op aankwam was een concentratie van de gendarmes te voorkomen, en dit kon alleen door in de aanval te gaan en zich in het open veld te wagen. Veel gevaar was er niet aan verbonden, daar de regering tegen de vrijwilligers alleen troepen kon inzetten die al even ongedisciplineerd waren als zij zelf. En wilde men winnen, dan was dit de enige manier om de zaak aan te pakken.

Maar neen. Het federalisme van de Intransigenten en hun bakoeninistische aanhangsel bestond juist uit het feit, dat iedere stad op eigen houtje handelde, niet in samenwerking met andere steden, maar afscheiding van hen tot hoofdzaak verklaarde en daarmee elke mogelijkheid van een algemene aanval uitsloot. Wat gedurende de Duitse Boerenoorlog [80] en de Duitse opstanden van mei 1849 een onvermijdelijk euvel was, nl. de versplintering en het isolement van de revolutionaire krachten, wat de regeringstroepen in staat stelde de ene opstand na de andere de kop in te drukken [81], werd hier tot beginsel van hoogste revolutionaire wijsheid uitgeroepen. Deze voldoening te smaken was voor Bakoenin weggelegd. Hij had al in september 1870 verklaard (Brieven aan een Fransman [82] ), dat de enige manier om de Pruisen door revolutionaire strijd uit Frankrijk te gooien was: elke vorm van gecentraliseerde leiding af te schaffen en het aan iedere stad, ieder dorp, iedere gemeente over te laten oorlog op eigen houtje te voeren. Als men tegenover het eenhoofdig geleide Pruisische leger de ongebreidelde revolutionaire hartstocht zou plaatsen, zou de overwinning verzekerd zijn. Tegenover het eindelijk weer eens aan zichzelf overgelaten collectieve verstand van het Franse volk moest het individuele verstand van een Moltke natuurlijk in het niet verzinken. De Fransen wilden dit toen niet inzien; maar in Spanje heeft Bakoenin een schitterende triomf gevierd, zoals we al hebben gezien en nog zullen zien.

Ondertussen had deze opstand, zonder reden als een donderslag bij heldere hemel begonnen, het voor Pí y Margall onmogelijk gemaakt zijn onderhandelingen met de Intransigenten voort te zetten. Hij moest aftreden en werd vervangen door pure republikeinen als Castelar, onverholen bourgeois, wier voornaamste doel was de vernietiging van de arbeidersbeweging, die ze voordien gebruikt hadden, maar die nu voor hen een sta-in-de-weg was geworden. Tegen Andalusië werd een divisie onder generaal Pavía samengetrokken, een andere onder Campos tegen Valencia en Cartagena. De kern werd gevormd door gendarmes, die uit heel Spanje waren aangetrokken, allen oude soldaten, wier discipline nog onaangetast was. Zoals bij de aanvallen van het leger van Versailles op Parijs, moesten de gendarmes ook hier de gedemoraliseerde linietroepen een stevig houvast geven en overal de speerpunt van de aanvallende colonnes vormen, een taak die ze in beide gevallen zo goed als in hun vermogen lag vervulden. Naast de gendarmes bestonden de divisies nog uit een aantal ineengeschrompelde linieregimenten, zodat elke van beide divisies ongeveer 3000 man telde. Dit was alles wat de regering kon inzetten tegen de opstandelingen.

Generaal Pavía kwam omstreeks 20 juli in actie. Een detachement van de gendarmes en linietroepen onder leiding van Ripoll bezette op de 24ste Córdoba. De 29ste viel Pavía het gebarricadeerde Sevilla aan, dat op de 30ste of 31ste — de data zijn vaak niet duidelijk in de telegrammen vermeld — in zijn handen viel. Terwijl hij een vliegende colonne achterliet om het omringende gebied te bedwingen, trok hij verder naar Cádiz, waar de verdedigers slechts de toegang tot de stad verdedigden, en zelfs dat nog zwakjes, en zich toen op 4 augustus zonder verder tegenstand te bieden lieten ontwapenen. In de dagen die volgden ontwapende Pavía, eveneens zonder tegenstand, Sanlúcar de Barrameda, San Roque, Tarifa, Algeciras en een heleboel andere kleine steden, die zichzelf elk tot een soeverein kanton hadden uitgeroepen. Tegelijkertijd zond hij detachementen tegen Málaga, dat zich op 3 augustus overgaf, en Granada, dat zonder enige tegenstand op 8 augustus capituleerde. Op 10 augustus, in nog geen twee weken tijd en bijna zonder strijd, was dus heel Andalusië onderworpen.

Op 26 juli begon Martinez Campos aan de aanval op Valencia. Hier was de opstand van de arbeiders uitgegaan. Toen de splitsing in de Spaanse Internationale zich voordeed, had de echte Internationale de meerderheid in Valencia en was de nieuwe Spaanse Federale Raad daarnaar overgeplaatst. Spoedig na het uitroepen van de republiek, toen de revolutionaire strijd te verwachten was, boden de bakoeninistische arbeiders van Valencia, wantrouwig geworden jegens de leiders in Barcelona, welke hun politiek van sussen met ultrarevolutionaire leuzen vermomden, de leden van de echte Internationale aan bij alle plaatselijke bewegingen samen met hen op te trekken. Toen de kantonnale beweging een aanvang nam, vielen beide groepen, gebruik makend van de Intransigenten, ogenblikkelijk aan en verdreven de troepen. Wie de junta van Valencia hebben gevormd is onbekend gebleven, maar uit de verslagen van de correspondenten van Engelse kranten blijkt, dat de arbeiders daarin beslist de overhand hadden, net als in de vrijwilligersafdelingen van Valencia. Dezelfde correspondenten spraken over de opstandelingen van Valencia met een respect, dat ze met geen mogelijkheid konden opbrengen voor de andere rebellen, die overwegend uit Intransigenten bestonden; ze spraken vol lof over hun discipline en de orde die in de stad heerste en voorspelden een langdurige tegenstand en een harde strijd. Ze hadden zich niet vergist. Valencia, een open stad, weerstond de aanvallen van de divisie van Campos van 26 juli tot 8 augustus, langer dus dan heel Andalusië bij elkaar.

In de provincie Murcia werd de gelijknamige hoofdstad zonder tegenstand bezet; na de val van Valencia trok Campos ten strijde tegen Cartagena, een van de sterkste vestingen van Spanje, die aan de landzijde beschermd werd door een aaneengesloten wal en vooruitgeschoven forten op heuvels, die de hele omgeving bestrijken. De 3000 man regeringstroepen, die geen belegeringsgeschut hadden, waren met hun lichte artillerie natuurlijk machteloos tegen de zware artillerie van de forten en moesten zich beperken tot een omsingeling van de stad vanaf de landzijde. Dit had echter weinig betekenis zolang de Cartageners de zee beheersten met de marineschepen, die ze in de haven hadden buitgemaakt. De oproerlingen, die alleen maar met zichzelf bezig waren terwijl in Valencia en Andalusië gevochten werd, begonnen pas aan de buitenwereld te denken nadat de andere opstanden onderdrukt waren en toen zijzelf door hun geld en levensmiddelen begonnen heen te raken. Toen pas deden ze een poging naar Madrid op te rukken, dat op een afstand ligt van minstens 60 Duitse mijlen, ruim tweemaal zo ver als bv. Valencia en Granada! De expeditie vond niet ver van Cartagena een jammerlijk einde; de omsingeling belette elke mogelijkheid tot verdere uitvallen te land; men wierp zich dus op uitvallen met behulp van de vloot. En wat voor uitvallen! Er kon geen sprake van zijn, dat de oorlogsschepen uit Cartagena de pas onderworpen kustplaatsen opnieuw tot opstand zouden kunnen brengen. De vloot van het soevereine kanton Cartagena beperkte zich er dus toe de overige kustplaatsen van Valencia tot Málaga — die volgens de theorie van de Cartageners eveneens soeverein waren — met een bombardement te dreigen en ze, zonodig, ook werkelijk te beschieten, voor het geval ze niet de geëiste levensmiddelen en oorlogsbijdragen in contanten aan boord brachten. Zolang deze steden als soevereine kantons tegen de regering de wapens hadden opgenomen, gold in Cartagena het principe ‘ieder voor zich’. Zodra ze overwonnen waren moest het principe gelden ‘allen voor Cartagena’. Zo legden de Intransigenten van Cartagena en hun bakoeninistische handlangers het federalisme van de soevereine kantons uit.

Om de gelederen van de vrijheidsstrijders te versterken, liet de regering van Cartagena de ongeveer 1800 dwangarbeiders uit het plaatselijke bagno vrij — de ergste rovers en moordenaars van Spanje. Na de onthullingen in het rapport over de Alliantie kan er niet langer aan getwijfeld worden, dat haar deze revolutionaire stap door de bakoeninisten in het oor was gefluisterd. In het rapport wordt bewezen hoe Bakoenin ijvert voor ‘het ontketenen van alle slechte hartstochten’ en de Russische rover tot voorbeeld stelt voor alle ware revolutionairen. Voor Russen en Spanjaarden dus gelijke monniken, gelijke kappen. Toen de regering van Cartagena dus de ‘slechte hartstochten’ van de opgesloten 1800 messentrekkers de vrije hand liet en daarmee de demoralisatie onder haar troepen op de spits dreef, handelde ze geheel in de geest van Bakoenin. En als de Spaanse regering, in plaats van haar eigen fortificaties in puin te schieten, de val van Cartagena verwachtte van de interne ontreddering van de verdedigers, volgde ze daarmee een volkomen juiste politiek.

IV

Laten we nu eens zien wat het rapport van de Nieuwe Madrileense Federatie over de hele beweging te zeggen heeft:

‘Op de tweede zondag in augustus zou in Valencia een congres worden gehouden, dat o.a. de houding van de Spaanse federatie van de Internationale moest bepalen ten opzichte van de belangrijke politieke gebeurtenissen, welke in Spanje sedert de 11e februari, de dag waarop de republiek werd uitgeroepen, hadden plaatsgevonden. Maar de absurde’ (descabellada, letterlijk: verfomfaaide) ‘kantonnale opstand, die zo’n jammerlijke mislukking is geworden en waaraan leden van de Internationale in bijna alle oproerige provincies ijverig deelnamen, heeft niet alleen het werk van de Federale Raad lamgelegd door de meeste leden her en der te verstrooien, maar heeft ook de plaatselijke federaties bijna volledig gedesorganiseerd en, wat het ergste is, hun leden de haat en alle mogelijke represailles op de hals gehaald, die het gevolg zijn van elke smadelijk begonnen en mislukte volksopstand ...

Toen de kantonnale opstand begon, toen de junta’s, d.w.z. de kantonnale regeringen gevormd waren, wisten deze mensen’ (de bakoeninisten), ‘die zo fel tekeer waren gegaan tegen politieke macht en ons van autoritair gedrag beschuldigden, niet hoe gauw ze tot deze regeringen moesten toetreden. En in belangrijke steden als Sevilla, Cádiz, Sanlúcar de Barrameda, Granada en Valencia hadden veel leden van de Internationale, die zichzelf antiautoritair noemen, zitting in de kantonnale junta’s met niets anders op hun program dan autonomie voor provincie of kanton. Dit is officieel bevestigd door de door deze junta’s uitgevaardigde proclamaties en andere documenten, waaronder de namen prijken van welbekende internationalen van dit soort.

Zo’n in het oog lopende tegenstelling tussen theorie en praktijk, tussen propaganda en actie zou weinig te betekenen hebben als er voor onze associatie enig voordeel of de een of andere vooruitgang van de organisatie van onze krachten uit had kunnen voortvloeien, als we op een of andere manier dichter bij het bereiken van ons hoofddoel — de emancipatie van de arbeidersklasse — hadden kunnen komen. Er is precies het tegengestelde gebeurd. Dat kon ook niet anders. Er ontbrak immers de voornaamste voorwaarde, nl. de actieve samenwerking van het Spaanse proletariaat, die zo gemakkelijk verkregen had kunnen worden door op te treden in naam van de Internationale. Er ontbrak overeenstemming tussen de plaatselijke federaties; de beweging werd overgelaten aan individuele of plaatselijke initiatieven, zonder enige leiding (afgezien dan van die, welke de mysterieuze Alliantie haar kon opdringen, en deze Alliantie overheerst tot onze schande nog steeds de Spaanse Internationale) en zonder enig ander program dan dat van onze natuurlijke vijanden, de burgerlijke republikeinen. Op deze schandelijke manier dolf de kantonnale beweging het onderspit, nauwelijks zonder enig verzet; maar in haar ondergang sleurde ze ook het prestige en de organisatie van de Internationale in Spanje met zich mee. Er is geen buitensporigheid, geen misdaad, geen daad van geweld, die de republikeinen vandaag de leden van de Internationale niet in de schoenen schuiven; het is zelfs, zoals men ons heeft verzekerd, in Sevilla voorgekomen, dat tijdens de strijd de Intransigenten op hun eigen bondgenoten, de’ (bakoeninistische) ‘leden van de Internationale hebben geschoten. De reactie maakt handig gebruik van onze stommiteiten door de republikeinen op te hitsen ons te vervolgen en door ons in de ogen van de onverschillige massa zwart te maken; wat haar ten tijde van Sagasta niet lukte, schijnt ze nu wel te bereiken, nl. de Internationale een slechte naam te bezorgen onder de grote massa van de Spaanse arbeiders.

In Barcelona heeft een groot aantal arbeiderssecties zich losgemaakt van de lui van de Internationale en heftig geprotesteerd tegen de mensen van het blad La Federación’ (het belangrijkste orgaan van de bakoeninististen) ‘en hun onverklaarbare houding. In Jérez, Puerto de Santa Maria en in andere plaatsen hebben de federaties besloten zich op te heffen. De enkele leden van de Internationale, die in Loja (provincie Granada) woonden, werden door de bevolking verdreven. In Madrid, waar men nog de grootste vrijheid geniet, vertoont de oude’ (bakoeninistische) ‘federatie niet het geringste teken van leven, terwijl de onze gedwongen is inactief en stil te blijven, wil ze niet andermans schande op zich geladen zien. In de steden in het noorden verhindert de Carlistische oorlog, die met de dag verbitterder wordt, elke activiteit van onze kant. In Valencia tenslotte, waar de regering na een vijftien dagen durende strijd als overwinnaar uit de bus kwam, zijn de leden van de Internationale, voor zover ze niet gevlucht zijn, gedwongen onder te duiken en is de federale raad volledig ontbonden.’

Tot zover het Madrileense rapport. Zoals we zien komt het op alle punten overeen met het hiervoor geschetste historische verslag. Wat is nu het resultaat van ons gehele onderzoek?

1. De bakoeninisten waren, zodra ze geconfronteerd werden met een ernstige revolutionaire situatie, gedwongen hun hele tot dan toe gehanteerde program overboord te gooien. Eerst offerden ze hun leer op inzake de plicht zich te onthouden van politieke en vooral van verkiezingsactiviteiten. Daarop volgde de anarchie, het afschaffen van de staat; in plaats van de staat af te schaffen probeerden ze veeleer een aantal nieuwe kleine staten op te richten. Daarna lieten ze het principe varen dat de arbeiders aan geen enkele revolutie mogen deelnemen, die niet de onmiddellijke en volledige emancipatie van het proletariaat tot doel had, en namen zij zelf deel aan een beweging, waarvan algemeen bekend was dat het een zuivere bourgeoisbeweging was. Uiteindelijk gaven ze hun eigen, nog maar nauwelijks verkondigde dogma, dat het oprichten van een revolutionaire regering slechts een nieuw bedrog en een nieuw verraad aan het adres van de arbeidersklasse is, een slag in het gezicht door doodgemoedereerd in de bestuurscomités van de afzonderlijke steden te gaan zitten, en wel bijna als een machteloze, door de bourgeoisie overstemde en politiek uitgebuite minderheid.

2. Deze verloochening van de voordien gepredikte beginselen geschiedde echter op de meest laffe en bedrieglijke manier en onder de druk van een slecht geweten, zodat noch de bakoeninisten zelf, noch de massa die ze leidden enig program hadden of wisten wat ze wilden, toen ze zich bij de beweging aansloten. Het natuurlijke gevolg hiervan was, dat de bakoeninisten ofwel iedere beweging verhinderden, zoals in Barcelona, ofwel werden meegesleurd in op zichzelf staande opstanden, zonder plan en zonder zin, zoals in Alcoy en Sanlúcar de Barrameda; of ook dat de leiding van de opstand in handen viel van de intransigente bourgeois, zoals bij de meeste opstanden het geval was. Zodra het er dus op aankwam iets te doen, liep het ultrarevolutionaire geschreeuw van de bakoeninisten uit op een politiek van sussen of op opstanden die tot mislukken gedoemd waren of op het zich aansluiten bij een burgerlijke partij, die de arbeiders politiek op de schandelijkste manier uitbuitte en hen op de koop toe een trap nagaf.

3. Van de zogenaamde [In de ‘Volksstaat’: grote] principes van de anarchie, van de vrije federatie van onafhankelijke groepen enz. blijft niets anders over dan een eindeloze en zinloze versnippering van de revolutionaire strijdmiddelen, wat het de regering veroorloofde de ene stad na de andere met een handjevol soldaten te onderwerpen, praktisch zonder tegenstand te ontmoeten.

4. Het eind van het liedje was niet alleen dat de goed georganiseerde en in getal sterke Spaanse Internationale — de valse zowel als de echte — meegesleept werd in de val van de Intransigenten en vandaag praktisch ontbonden is, maar ook dat haar de ontelbare verzonnen gruweldaden op de nek worden geschoven, zonder welke de filisters van alle landen zich nu eenmaal geen arbeidersopstand kunnen voorstellen, en dat hierdoor misschien voor jaren de internationale reorganisatie van het Spaanse proletariaat onmogelijk is gemaakt.

5. Kortom, de bakoeninisten in Spanje hebben ons een niet te overtreffen voorbeeld gegeven van de wijze waarop men een revolutie niet moet maken.

Karl Marx

uit ‘Overzicht van Bakoenins boek Staat en Anarchie [83]

Geschreven in 1874 en begin 1875.

‘Wij hebben reeds uitdrukking gegeven aan onze diepe afkeer jegens de theorieën van Lassalle en Marx, die de arbeiders adviseren een volksstaat (narodnoje gosoedarstwo) te stichten — zij het niet als een uiteindelijk ideaal, dan toch als een direct na te streven hoofddoel — die, naar zij zich uitdrukken, niets anders zal zijn dan “het proletariaat, (dat als heersende klasse is georganiseerd)”. De vraag rijst: wanneer het proletariaat de heersende klasse zal zijn, over wie zal het dan heersen? Dat betekent (znatsjit) dat er nog een ander proletariaat zal overblijven, dat onderdaan zal zijn van deze nieuwe heerschappij, van deze nieuwe staat (gosudarstwa).’

Dat betekent dat het zolang de andere klassen, in het bijzonder de kapitalistische, nog bestaan, zolang het proletariaat ertegen strijdt (want tegelijk met de regeringsmacht zijn de vijanden en is de oude organisatie van de samenleving nog niet verdwenen) gewelddadige middelen moet gebruiken, d.w.z. regeringsmiddelen; zolang is het zelf nog klasse en dan zijn de economische voorwaarden waarop de klassenstrijd berust en de existentie van de klassen nog niet verdwenen en moeten zij gewelddadig uit de weg worden geruimd of worden omgevormd, waarbij het omvormingsproces met geweld moet worden versneld.

‘Bijvoorbeeld, de “krestjanskaja tsjern"’, het gewone boerenvolk, het boerengepeupel, dat zich naar bekend (niet verheugt) in de welwillendheid van de marxisten en dat zich op de laagste trap van cultuur bevindt, zal waarschijnlijk worden geregeerd door het proletariaat van de steden en de fabrieken.’

Dat wil zeggen: waar de boer massaal als particuliere eigenaar bestaat, waar hij zelfs een min of meer aanzienlijke meerderheid vormt, zoals in alle staten van het West-Europese continent, waar hij niet verdwenen is en is vervangen door dagloners in de landbouw, zoals in Engeland, treden de volgende gevallen op: ofwel hij verhindert iedere arbeidersrevolutie en doet deze mislukken, zoals hij dat tot nu toe in Frankrijk heeft gedaan; ofwel het proletariaat (want de bezittende boer behoort niet bij het proletariaat en zelfs daar waar hij er volgens zijn toestand wel bij hoort gelooft hij zelf daar toch niet bij te horen) moet als regering maatregelen treffen waardoor de boer zijn toestand direct verbeterd ziet en die hem dus voor de revolutie winnen; maatregelen echter, die in de kiem de overgang van de particuliere eigendom van de grond naar de collectieve eigendom vergemakkelijken, zodat de boer er economisch vanzelf toe komt; het mag de boer echter niet voor het hoofd stoten door bijvoorbeeld de afschaffing van het erfrecht te proclameren of de afschaffing van zijn eigendom; dit laatste is slechts mogelijk waar de kapitalistische pachter de boeren heeft verdrongen en de werkelijke bewerker van het land evenzeer proletariër en loonarbeider is als de arbeider in de stad en dus met deze direct, en niet indirect, dezelfde belangen gemeen heeft; nog minder mag de eigendom van percelen versterkt worden door het perceel te vergroten, simpelweg door annexatie van de grote landgoederen ten gunste van de boeren, zoals in Bakoenins revolutionaire veldtocht.

‘Of, wanneer men dit vraagstuk bekijkt vanuit het nationale standpunt, dan zullen, naar wij veronderstellen, voor de Duitsers de Slaven zich om dezelfde reden tegenover het zegevierende Duitse proletariaat in dezelfde slaafse afhankelijkheid bevinden als dit laatste dit doet ten opzichte van zijn eigen bourgeoisie.’ (blz. 278).

Schooljongensachtige onzin! Een radicale sociale revolutie is vervlochten met bepaalde historische voorwaarden van de economische ontwikkeling; deze laatste vormen hiervoor de voorwaarde. Zij is dus slechts mogelijk waar met de kapitalistische productie het industrieproletariaat op zijn minst een plaats van betekenis inneemt in de massa van het volk. En om ook maar enigszins kans te maken op de overwinning moet het tenminste in staat zijn zoveel direct mutatis mutandis voor de boeren te doen als de Franse bourgeoisie voor de toenmalige Franse boeren heeft gedaan. Een fraai idee, dat de heerschappij van de arbeid de onderdrukking van de arbeid op het land in zou sluiten! Maar hier komt de diepste gedachte van de heer Bak. naar boven. Hij begrijpt absoluut niets van de sociale revolutie, hij begrijpt alleen de politieke frasen daarvan; de economische voorwaarden ervan bestaan voor hem niet. Omdat nu alle tot nu toe bestaande economische vormen, ontwikkeld of onontwikkeld, slavernij van de arbeider (zij het ook in de vorm van de loonarbeider, boer, enz.) insluiten, gelooft hij dat een radicale revolutie, onverschillig in welke van die vormen ook, mogelijk is. Maar er is nog meer! Hij wil dat de op de economische grondslag van de kapitalistische productie gebaseerde Europese sociale revolutie zich voltrekt op het niveau van de Russische of Slavische landbouw- en herdersvolkeren en dat zij dit niveau niet te boven gaat, hoewel hij inziet dat de zeescheepvaart een verschil veroorzaakt onder de broeders, maar dan ook alleen maar de zeescheepvaart, omdat deze verschillen ook bekend zijn aan alle politici! De wil en niet de economische voorwaarde is de grondslag van zijn sociale revolutie.

‘Waar een staat (gosoedarstwo) is, is heerschappij (gospodstwo) onvermijdelijk en dus ook (slavernij); heerschappij zonder slavernij, verborgen of gemaskeerd, is ondenkbaar — en daarom zijn wij vijanden van (de staat).’ (blz. 278)

‘Wat betekent dat: het proletariaat (dat is georganiseerd als heersende klasse)?’

Dat betekent dat het proletariaat, in plaats van individueel tegen de economisch bevoorrechte klassen te strijden, voldoende kracht en organisatie heeft opgedaan om in de strijd tegen deze klassen algemene dwangmiddelen te gebruiken; het kan echter slechts economische middelen toepassen, die zijn eigen aard als salariaat (loonarbeiders) — en dus als klasse — opheffen; met een volledige overwinning is dus ook zijn heerschappij ten einde, omdat zijn klassenkarakter (verdwenen is).

‘Zal wellicht het hele proletariaat aan het hoofd van de regering staan?’

Wordt bijvoorbeeld bij een trade-union het uitvoerende comité gevormd door de hele union? Zal elke arbeidsverdeling in de fabriek ophouden en daarmee de verschillende functies die daaruit voortvloeien? En zal iedereen aan (de top) staan in Bakoenins (van onderen naar boven opgebouwde) constructie? Dan bestaat er dus geen (onder). Zullen alle leden van de commune (obsjtsjina) tegelijk de gemeenschappelijke belangen van (het gebied) behartigen? Dan is er dus geen onderscheid tussen commune en (gebied).

‘De Duitsers tellen ongeveer veertig miljoen zielen. Zullen bijvoorbeeld al die veertig miljoen deel uitmaken van de regering?’

Certainly! Omdat de zaak al begint met het zelfbestuur van de commune.

‘Het hele volk zal regeren en er zullen geen geregeerden zijn.’

Wanneer een mens zichzelf beheerst, beheerst hij zich volgens dit principe niet, want hij is toch zichzelf en niemand anders.

‘Dan zal er geen regering en geen staat zijn, maar wanneer er een staat zal zijn zullen er ook regerenden en slaven zijn.’ (blz. 279).

Dat betekent alleen maar: wanneer de klassenheerschappij verdwenen is en er geen staat (zal) zijn in de huidige politieke betekenis van het woord.

‘Dit dilemma in de theorie van de marxisten is gemakkelijk op te lossen. Onder volksregering verstaan zij’ (d.w.z. Bak.) ‘de regering van het volk middels een gering aantal vertegenwoordigers die verkozen (gekozen) zijn door het volk.’

Asine! (Ezel!) Dat democratische geleuter, die politieke haarkloverij! Verkiezingen zijn een politieke vorm die ook in de kleinste Russische communes en artels bestaat. De aard van de verkiezing is niet afhankelijk van deze naam, maar wel van de economische grondslag en van de economische betrekkingen tussen de kiezers; en zodra de functies ophouden politiek te zijn bestaat er 1. geen regeringsfunctie, 2. de verdeling van de openbare functies is een routinezaak geworden, die geen enkele heerschappij oplevert, 3. de verkiezing heeft niets van haar huidige politieke aard overgehouden.

‘Het algemene kiesrecht door het hele volk’ -

zoiets als ‘het hele volk’ in de huidige betekenis is een fantasme -

‘door volksvertegenwoordigers en (beheerders van de staat) — dat is het laatste woord van de marxisten en ook van de democratische school — een leugen, waaronder het despotisme van de regerende minderheid schuilgaat, en des te gevaarlijker omdat zij verschijnt als uitdrukking van de zogenoemde volkswil.’

Onder de collectieve eigendom verdwijnt de zogenoemde volkswil om plaats te maken voor de werkelijke wil van de coöperatie.

‘Resultaat dus: de grote meerderheid van de volksmassa wordt bestuurd door een bevoorrechte minderheid. Maar deze minderheid, zeggen de marxisten,’

waar?

‘zal bestaan uit arbeiders. Jawel, met permissie: uit gewezen arbeiders, die echter zodra zij ook maar vertegenwoordigers of regeerders van het volk zijn geworden ophouden arbeiders te zijn’ -

evenmin als een fabrikant vandaag de dag ophoudt kapitalist te zijn door lid van een gemeenteraad te worden -

‘en vanuit de hoogte van de (staatsfunctie) neer zullen zien op de wereld van de gewone arbeider; zij zullen niet langer het volk vertegenwoordigen, maar zichzelf en hun pretenties naar de volksregering. Wie daaraan kan twijfelen is totaal onwetend over de aard van de mens’. (blz. 279).

Wanneer de heer Bakoenin ook maar bekend zou zijn met de positie van een manager in een coöperatieve fabriek van arbeiders, dan zouden al zijn dromen over heerschappij naar de duivel vliegen. Hij had zich af moeten vragen: welke vormen kunnen vertegenwoordigende functies aannemen op grondslag van deze arbeidersstaat, wanneer hij dat zo wil noemen?

(blz. 279) ‘Maar deze uitverkorenen zullen wel gloeiend overtuigde en daardoor geleerde socialisten zijn. Het woord “geleerd socialisme” -

dat is nog nooit gebruikt — “wetenschappelijk socialisme” ‘ -

alleen maar gebruikt in tegenstelling tot het utopische socialisme, dat het volk wil opzadelen met nieuwe hersenspinsels in plaats van zijn wetenschap te beperken tot de kennis van de door het volk zelf gemaakte maatschappelijke beweging; zie mijn geschrift tegen Proudhon -

‘dat onophoudelijk wordt gebruikt in de werken en redevoeringen van de Lassalleanen en marxisten, bewijst eens te meer dat de zogenoemde volksstaat niets anders zal zijn dan de zeer despotische besturing van de volksmassa’s door een nieuwe en bijzonder weinig talrijke aristocratie van echte of would-be geleerden. Het volk is niet wetenschappelijk, dat betekent dat het helemaal bevrijd zal zijn van de zorg der regering, het wordt in zijn geheel opgesloten in de geregeerde stal. Een mooie bevrijding!’ (blz. 279, 280).

‘De marxisten voelen deze (!) tegenstelling wel en onder de erkenning dat de regering van geleerden’ (wat een droom!) ‘de meest drukkende, meest gehate en meest verachtelijke dictatuur ter wereld, en ondanks alle democratische vormen een directe dictatuur zal zijn, troosten zij zichzelf met de gedachte dat deze dictatuur slechts van voorbijgaande aard en van korte duur zal zijn.’

Non, mon cher! — Dat de klassenheerschappij van de arbeiders over de met hen strijdende lagen van de oude wereld slechts zolang kan bestaan als de economische basis van het bestaan der klassen nog niet vernietigd is.

‘Zij zeggen dat het hun enige zorg en doel zal zijn om het volk te vormen en te verheffen’ (cafépolitici!) ‘zowel economisch als politiek, tot een dusdanig peil is bereikt dat elke regering al spoedig nutteloos wordt en de staat elk politieke kenmerk verliest, dat wil zeggen dat het (overheersende) karakter zichzelf zal veranderen in een vrije organisatie van economische belangen en communes. Dat is een duidelijke tegenstelling. Wanneer hun staat werkelijk een staat van het volk zal zijn, waarom zou men haar dan niet vernietigen; en wanneer de vernietiging ervan noodzakelijk is voor de werkelijke bevrijding van het volk, waarom noemen zij haar dan een staat van het volk?’ (blz. 280).

Afgezien van het ritje op het stokpaard van Liebknechts Volksstaat, [84] die onzin is en gericht is tegen Het Communistisch Manifest, enz., betekent dit alleen maar: daar het proletariaat tijdens de periode van strijd ter omverwerping van de oude maatschappij nog ageert op basis van die oude maatschappij en zich daardoor nog beweegt in politieke vormen die daar min of meer bijhoren, heeft het zijn uiteindelijke constitutie tijdens deze strijdperiode nog niet bereikt en past het middelen voor de bevrijding toe die na de bevrijding wegvallen; en daaruit concludeert de heer B. dat het proletariaat maar liever helemaal niets moet doen ... en de dag van de algehele liquidatie — de Jongste Dag — maar moet afwachten.

‘Door onze polemiek’ (die natuurlijk verscheen vóór mijn geschrift tegen Proudhon, vóór het Communistisch Manifest en ook al vóór Saint-Simon) ‘tegen hen’ (een prachtig hysteron proteron [Grieks: verwisseling van het eerstkomende met het volgende.]) ‘hebben wij hen gebracht tot de erkenning dat vrijheid of anarchie’ (de heer Bak. heeft alleen maar de anarchie van Proudhon en Stirner in het primitief-Tartaars vertaald) ‘d.w.z. de vrije organisatie van de arbeidende mensen van onderen naar boven’ (onzin!) ‘het einddoel is van de maatschappelijke ontwikkeling en dat iedere (staat), de volksstaat niet uitgesloten, een juk is, dat aan de ene kant despotisme en aan de andere kant slavernij verwekt.’ (blz. 280).

Friedrich Engels

Uit Italië

Tussen 6 en 14 maart 1877

Eindelijk heeft ook in Italië de socialistische beweging stevige grond onder de voeten gekregen en belooft ze een snelle en zegevierende ontwikkeling door te maken. Opdat echter de lezers een volledig begrip krijgen van de daaraan voorafgaande ommekeer moeten wij teruggaan in de ontstaansgeschiedenis van het Italiaanse socialisme.

Het begin van de beweging in Italië gaat op invloeden van de kant van Bakoenin terug. Terwijl er bij de werkende massa’s een hartstochtelijke, maar uiterst vage klassenhaat heerste tegen hun uitbuiters, maakte een schare van jonge advocaten, artsen, literatoren, beambten enz. zich onder het persoonlijke commando van Bakoenin meester van de leiding, overal waar een revolutionair arbeiderselement naar voren trad. Ze waren allen leden, zij het in verschillende graden van wijding, van de geheime ‘Alliantie’ van Bakoenin, die tot doel had de gehele Europese arbeidersbeweging aan haar leiding te onderwerpen en daarmee de sekte van Bakoenin in de komende sociale revolutie op slinkse wijze de heerschappij in handen te spelen. Uitvoerige bijzonderheden hierover vindt men in het geschrift Ein Complot gegen die Internationale (Brunswijk, bij Bracke)[85].

Zolang de beweging onder de arbeiders zelf nog bezig was te ontstaan, ging dit voortreffelijk. Bakoenins doldwaze revolutiefrasen vonden overal de gewenste bijval; zelfs de uit de vroegere politiek-revolutionaire bewegingen voortgekomen elementen werden met de stroom meegesleurd, en naast Spanje werd Italië, volgens Bakoenins eigen woorden, ‘het meest revolutionaire land van Europa’ [86] Revolutionair in de zin van veel geschreeuw en weinig wol. In tegenstelling tot de voornamelijk politieke strijd, waardoor de Engelse, daarna de Franse en tenslotte de Duitse arbeidersbeweging groot en machtig geworden waren, werd hier elke politieke activiteit verworpen, omdat ze erkenning van ‘de staat’ zou inhouden, terwijl ‘de staat’ het toonbeeld was van alles wat slecht is. Dus: verboden was de vorming van een arbeiderspartij; verboden was het strijden voor enige beschermende maatregel tegen de uitbuiting, bv. voor normale arbeidsdag en het beperken van vrouwen- en kinderarbeid; verboden was in het bijzonder het deelnemen aan welke verkiezingen ook. Geboden waren daarentegen de agitatie, organisatie en conspiratie voor de komende revolutie, die dan, zodra ze als sneeuw uit de lucht zou komen dwarrelen, moest worden uitgevoerd zonder wat voor voorlopige regering dan ook, met volledige vernietiging van alle staatkundige en aan de staat herinnerende instellingen, door het loutere (in het geheim door de Alliantie gedirigeerde) initiatief van de werkende massa’s — ‘maar vraag me echt niet hoe!’ [87]

Zolang de beweging, zoals gezegd, in haar kinderschoenen stond, ging dit allemaal voortreffelijk. De grote meerderheid van de Italiaanse steden staat nog altijd vrijwel afzijdig van het wereldverkeer, dat ze slechts in de vorm van het toeristenverkeer kent. Deze steden voorzien de boeren in de omtrek van handwerksproducten en bemiddelen bij de verkoop van akkerbouwproducten in een grotere straal. Bovendien leeft de grondbezittende adel in de steden en verteert er zijn renten; tenslotte brengen de vele vreemdelingen er hun geld heen. In deze steden zijn proletarische elementen weinig talrijk en nog minder ontwikkeld, bovendien sterk vermengd met lui zonder regelmatige of permanente bezigheden, hetgeen wordt begunstigd door het toeristenverkeer en het milde klimaat. Hier vond de hyperrevolutionaire frase, die in stilte ook wel iets mompelde over dolk en gif, aanvankelijk een vruchtbare bodem. Maar Italië heeft ook industriesteden, met name in het noorden, en zodra de beweging onder de echt proletarische massa’s van deze steden voet aan de grond had gekregen, kon zulk een wazige voeding niet langer voldoen en evenmin konden deze arbeiders zich op den duur laten bevoogden door die mislukte jonge bourgeois, die zich op het socialisme hadden gestort, omdat ze, volgens de woorden van Bakoenin, zich in een ‘carrière zonder uitweg’ bevonden.

Dat was de gang van zaken. De Noord-Italiaanse arbeiders werden met de dag meer ontevreden met het verbod op elke politieke activiteit, d.w.z. op elke werkelijke activiteit, die verder ging dan leeg geklets en samenzweringsgeknoei. De Duitse verkiezingsoverwinningen van 1874 en de nawerking ervan op het streven tot vereniging van alle Duitse socialisten bleven ook in Italië niet onbekend. De uit de oude republikeinse beweging voortgekomen elementen, die zich slechts met tegenzin naar het ‘anarchistische’ geschreeuw hadden geschikt, zagen meer en meer kans de noodzakelijkheid van politieke strijd te onderstrepen en gaven in het blad La Plebe [88] uitdrukking aan de ontwakende oppositie. Dit weekblad, dat in de eerste jaren van zijn bestaan republikeins gezind was, had zich al spoedig bij de socialistische beweging aangesloten en zich zolang mogelijk afzijdig gehouden van elk ‘anarchistisch’ sekten gedoe. Toen tenslotte in Noord-Italië de arbeidersmassa’s hun opdringerige leiders boven het hoofd groeiden en een werkelijke beweging voor een fantastische in de plaats stelden, vonden zij in La Plebe een gewillig orgaan, dat van tijd tot tijd ketterse toespelingen maakte over de noodzaak van politieke strijd.

Zou Bakoenin in leven gebleven zijn, hij zou deze ketterij hebben bestreden op de manier die hij gewoon was. Hij zou de mensen van La Plebe een ‘autoritaire’ instelling, heerszucht, eerzucht enz. hebben toegedicht, hij zou allerlei kleinzielige persoonlijke beschuldigingen tegen hen hebben geuit en dit alles door alle organen van de ‘Alliantie’ in Zwitserland, Italië en Spanje telkens en telkens weer hebben laten herhalen. Pas in tweede instantie zou hij dan hebben bewezen, dat al deze misdaden niets anders waren dan onvermijdelijke gevolgen van de erfzonde, van de ketterij van het erkennen van politieke actie; want politieke actie is — volgens Bakoenin — erkenning van de staat, de staat echter is de belichaming van een autoritair stelsel, van de heerschappij, en dus moet iedereen, die politieke actie van de arbeidersklasse wil, als consequentie daarvan de politieke heerschappij voor zich zelf willen, dus een vijand van de arbeidersklasse zijn — stenigt hem! In deze van Maximilien Robespierre zaliger afgekeken methode vlas Bakoenin uiterst bedreven, alleen paste hij haar wat al te regelmatig en al te eenvormig toe. En toch was deze methode nog de enige, die althans enig tijdelijk succes beloofde.

Bakoenin was evenwel gestorven en daarmee was de geheime wereldregering overgegaan in handen van de heer James Guillaume uit Neuchâtel in Zwitserland. Voor de door de wol geverfde man van de wereld kwam een bekrompen pietlut in de plaats, die het fanatisme van de Zwitserse calvinisten op de leer van de anarchie toepaste. Het ware geloof moest tot elke prijs worden verkondigd en de beperkte schoolmeester van Neuchâtel onvoorwaardelijk als de paus van dit ware geloof worden erkend. Het Bulletin van de Federatie van de Jura [89] — die volgens eigen zeggen nauwelijks 200 leden telt tegenover de 5000 leden van de Zwitserse Arbeidersbond — werd benoemd tot de staatscourant van de sekte en begon gewoon ‘uitbranders’ uit te delen aan hen die wankelden in hun geloof. Maar de arbeiders van Lombardije, die een ‘Noord-Italiaanse federatie’ hadden gevormd, waren niet langer bereid zich deze vermaningen te laten welgevallen. En toen het bulletin van de Jura vorig najaar de euvele moed had La Plebe te bevelen een Parijse correspondent af te danken, die de heer Guillaume mishaagde, was het afgelopen met de vriendschap. Het bulletin ging door met het verketteren van La Plebe en de arbeiders van Noord-Italië. Maar die wisten nu waar ze aan toe waren; ze wisten, dat achter het prediken van anarchie en zelfheerschappij de pretentie schuilging van slechts enkele intriganten, die de gehele arbeidersbeweging dictatoriaal wilden commanderen.

‘Een uit vier korte, heel rustige regels bestaande aanmerking heeft het Jura-bulletin tegen de haren in gestreken, en het doet nu alsof wij er woedend over zouden zijn, terwijl het ons alleen maar heeft geamuseerd. Men moet waarachtig wel erg kinderlijk zijn om in het aas te bijten van lieden, die, ziek van afgunst, aan alle deuren kloppen om door middel van laster een beetje boosaardigheid tegen ons en onze aanhangers los te bedelen. De hand, die sinds lang rondwaart om onkruid en twist te zaaien, is te bekend dan dat haar jezuïtische (à la Loyola) kuiperijen nog zand in de ogen zouden kunnen strooien.’ (La Plebe, 21 januari 1877.)

En in het nummer van 26 februari worden deze lieden ‘enkele, bekrompen anarchistische en — welk een ontzaglijke tegenstelling — tegelijkertijd dictatoriale geesten’ genoemd; het beste bewijs, dat deze heren in Milaan volkomen zijn doorzien en daar geen onheil meer zullen aanrichten.

De Duitse verkiezingen van 10 januari en de daarmee verband houdende ommekeer in de Belgische beweging — het loslaten van de tot nu toe gevolgde lijn van het zich onthouden van politiek en het daarvoor in de plaats stellen van agitatie voor algemeen kiesrecht en een fabriekswetgeving — deden de rest. Op 17 en 18 februari hield de federatie van Noord-Italië een congres in Milaan. De besluiten onthouden zich van iedere onnodige en misplaatste vijandigheid tegenover de bakoeninistische groepen van de Italiaanse Internationale. Ze verklaren zich er ook toe bereid een afvaardiging te sturen naar het in Brussel bijeengeroepen congres, dat een poging moet doen tot vereniging van de verschillende fracties van de Europese arbeidersbeweging. Ze noemen echter tegelijkertijd met de grootste klem drie punten, die voor de Italiaanse beweging van beslissend belang zijn:

1. dat ter stimulering van de beweging alle beschikbare middelen moeten worden aangewend — dus ook de politieke;

2. dat de socialistische arbeiders zich als een socialistische partij dienen te constitueren, onafhankelijk van welke andere politieke of religieuze partij ook, en

3. dat de bond van Noord-Italië, met behoud van zijn eigen autonomie en op grondslag van de oorspronkelijke statuten van de Internationale, zich als schakel beschouwt van deze grote verbinding, en wel onafhankelijk van alle andere Italiaanse verbindingen, waaraan hij overigens, net als tot nu toe, ook in de toekomst bewijzen van zijn solidariteit zal geven.

Dus: politieke strijd, organisatie als politieke partij en scheiding van de anarchisten. Met deze besluiten heeft de bond van Noord-Italië zich definitief afgewend van de bakoeninistische sekte en zich op het gemeenschappelijke fundament van de grote Europese arbeidersbeweging geplaatst. En daar de bond het meest geïndustrialiseerde deel van Italië omvat — Lombardije, Piëmont, Venetië — kunnen successen niet uitblijven. Tegenover de toepassing van dezelfde rationele agitatiemiddelen, die het blijkens de ervaring van alle andere landen goed doen, zal het geklungel van de bakoeninistische wonderdokters snel genoeg hun machteloosheid openbaren, maar zal ook het Italiaanse proletariaat in het zuiden van het land spoedig het juk afschudden van lieden, die de pretentie om de arbeidersbeweging leiding te geven ontlenen aan hun positie van gedegenereerde bourgeois.

Engels aan P. Iglesias in Madrid.

(ontwerp)

Voor het eerst uitgegeven in Marx/Engels ‘Werken’, deel XXIX, 1946.

Londen, 26 maart 1894.

... Voor wat betreft de anarchisten: die staan wellicht op het punt om zelfmoord te plegen. Deze hevige koorts, dit salvo van krankzinnige gewelddaden, die in laatste instantie door de politie zijn betaald en geprovoceerd, moeten de ogen van zelfs de bourgeoisie wel openen voor de aard van deze door krankzinnigen en provocateurs bedreven propaganda [90] Zelfs de bourgeoisie zal zich ten langen leste realiseren dat het absurd is om de politie, en via de politie de anarchisten, te betalen om diezelfde bourgeois die hen betalen op te blazen. En zelfs wanneer wij nu zelf kans lopen te lijden onder de reactie van de bourgeoisie tegen de anarchisten zullen wij er op de lange duur toch bij winnen, want deze keer zullen wij erin slagen om voor het oog van de hele wereld vast te stellen dat er een diepe kloof bestaat tussen ons en de anarchisten.

Aantekeningen

[1] Dit opstel, dat door Engels nooit werd afgemaakt, was bedoeld voor het vijfde nummer van de ‘Neue Rheinische Zeitung. Politisch-Ökonomische Revue’. Aanleiding ertoe waren de individualistisch en anarchistisch getinte artikelen van de hand van Eduard Meyen, Julius Faucher, Ludwig Buhl en Max Stirner. Deze jonghegelianen maakten sinds 1842 deel uit van de groep ‘De Vrijen’ in Berlijn; in het begin van de jaren vijftig concentreerden zij zich rond de ‘Abend-Post’. Kenmerkende trekken van hun politieke opvattingen waren de verwerping van de algemene vrijheidsstrijd en van de parlementaire vertegenwoordiging, tezamen met een extreem individualisme en de verheerlijking van het anarchisme als de belichaming van een ‘superieure’ democratie en de ‘vrije verbintenis tussen de mensen’. De ‘Abend-Post’ deed systematische aanvallen op de ‘mensen met eerbied voor de wet binnen de rijen van de democratie’, evenals op het socialisme, het communisme en de ‘terreur van de revolutie’. Deze anarchistische en halfanarchistische ideeën raakten tamelijk wijdverbreid onder een deel van de kleinburgerlijke Duitse emigranten.

[2] Deze passage is ontleend aan een kritiek van Marx en Engels op Le socialisme et l’impôt van Emile de Girardin, dat in 1850 in Parijs werd uitgegeven.

[3] Waarschijnlijk verwijst Engels hier naar Karl Grün en Arnold Ruge, die een aantal van Proudhons werken in het Duits vertaalden en ook in de pers openbaar maakten.

[4] In 1850 publiceerden Ludwig Simon en Karl Vogt, die beiden lid waren van het parlement van Stuttgart, terwijl Vogt één van de Rijksregenten was, een aantal artikelen in het Deutsche Monatsschrift (Stuttgart), waarin zij de anarchie ophemelden en de opheffing van alle staatsinstellingen propageerden.

[5] De Franse Revolutie van februari 1848.

[6] Een verwijzing naar de opstanden van maart 1848, die in vele Duitse steden plaatsvonden en die het beginpunt vormden van de Duitse revolutie van 1848 en 1849.

[7] In de beschouwing over het boek van Girardin genoemd in noot 2.

[8] Uit ‘Oberon’, een gedicht van Wieland.

[9] In 1851 te Parijs gepubliceerd.

[10] ‘La Montagne’ (De Berg) was de naam die tijdens de Franse Revolutie werd gegeven aan een groep revolutionaire democraten die in contact stonden met de club der jakobijnen en die in de Nationale Conventie de hoogst geplaatste banken bezetten.

[11] Pierre Joseph Proudhon: Idée générale de la révolution au XIX siècle, Parijs 1851.

[12] De Neue Preussische Zeitung (die ook bekend stond als de Kreuz-Zeitung) was een Duits dagblad dat vanaf juni 1848 in Berlijn werd uitgegeven. Het blad vormde het orgaan van de reactionaire hofkliek en de Pruisische landadel.

[13] Het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels.

[14] Die Klassenkampfe in Frankreich 1848 bis 1850, in 1850 gepubliceerd in de Neue Rheinische Zeitung.

[15] De armoede van de filosofie. Antwoord op de filosofie van de armoede door de heer Proudhon. Door Karl Marx, Parijs 1847.

[16] De Generale Raad van de Internationale besprak de Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866 tijdens de vergadering van 19 en 26 juni en 17 juli 1866. Tot slot werd de volgende geamendeerde resolutie unaniem aanvaard:

‘Dat de Centrale Raad van de Internationale Arbeiders Associatie het huidige conflict op het continent zal beschouwen als zijnde een conflict tussen regeringen en dat zij de werkende mensen zal adviseren zich neutraal op te stellen en zich aaneen te sluiten om kracht te verkrijgen door eenheid en om de aldus verkregen kracht te gebruiken om hun maatschappelijke en politieke bevrijding na te streven.’

[17] ‘Phalanstère modèle’ was de naam die werd gegeven aan de door Fourier beschreven utopische socialistische gemeenschappen.

[18] Het ‘Congres van Genève’ was het eerste congres van de Internationale Arbeiders Associatie; het kwam tussen 3 en 8 september 1866 bijeen. De zestig aanwezige afgevaardigden vertegenwoordigden de Generale Raad en verschillende secties van de Internationale en van de arbeidersassociaties uit Engeland, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. De ‘Instructies voor de Afgevaardigden van de Voorlopige Generale Raad’, die werden beschouwd als het officiële verslag van de Raad, werden door Marx opgesteld. De Proudhonisten, die bijna eenderde van de afgevaardigden vormden, zetten hun eigen program tegenover het officiële verslag van de Raad. Niettemin werden zes van de negen punten die door Marx in de ‘Instructies’ waren opgesomd opgenomen in de resoluties die door het congres werden aanvaard: namelijk die over de internationale coördinatie van de inspanningen, de verkorting van de werkdag, kinder- en jeugdarbeid (van beide geslachten), de coöperatieve arbeid, de vakbonden en de staande legers. Over het Poolse vraagstuk werd een door Johann Philipp Becker voorgestelde compromisresolutie aanvaard. Ook hechtte het congres zijn goedkeuring aan de ‘Regels en Administratieve Voorschriften van de Internationale Arbeiders Associatie’.

[19] De ‘afschaffing van het erfrecht’ werd geëist door verschillende volgelingen van Saint-Simon. Deze eis werd helder geformuleerd door Saint Amand Bazard in zijn boek Doctrine de Saint-Simon. Première année. Exposition, dat in 1830 te Parijs verscheen.

[20] De politie kreeg deze brief van Engels in handen toen Cafiero in augustus 1871 werd gearresteerd. De oorspronkelijk in het Engels geschreven brief werd door de politie in het Italiaans vertaald en opgeborgen met andere documenten die betrekking hadden op de Napolitaanse sectie van de Internationale. Op de Italiaanse versie werd de volgende aantekening aangetroffen: ‘Brief geschreven door Engels, geconfisqueerd bij de heer Carlo Cafiero. Vertaling uit het Engels. Kopie.’

De kopie werd in 1946 gevonden door de Italiaanse historicus Aldo Romano tussen de documenten van de prefectuur in de staatsarchieven te Napels. Het origineel van Engels’ brief werd nooit teruggevonden.

[21] Na het verslag over de nederlaag van het Franse leger bij Sedan brak er op 4 september 1870 in Lyon een opstand uit. Bakoenin, die op 15 september in de stad arriveerde, poogde om de leiding van de opstand in handen te krijgen en om zijn anarchistische program in praktijk te brengen. Hij faalde hierin echter omdat hij geen verbindingen met het proletariaat had en ook niet beschikte over een vastomlijnd actieplan.

[22] De ‘Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie’ werd ook in oktober 1868 door Bakoenin te Genève opgericht. Een gedetailleerd verslag van de activiteiten van deze organisatie wordt gegeven in de brochure De Alliantie van de Socialistische Democratie en de Internationale Arbeiders Associatie, die door Marx en Engels was geschreven en in 1873 werd gepubliceerd.

[23] De Frans-Pruisische oorlog en daarna de vervolging van de leden der Internationale maakten het onmogelijk om het jaarlijkse congres van de Internationale bijeen te roepen. Daarom werd er in Londen van 17 tot 23 september 1871 een conferentie georganiseerd om de belangrijke zaken af te handelen.

[24] Op 20 september 1871 werd tijdens de zesde zitting van de Londense Conferentie door Vaillant een motie ingediend, die onderstreepte dat politieke en maatschappelijke vraagstukken in nauw verband staan met elkaar en dat het noodzakelijk was om de krachten van de werkers te verenigen op politieke grondslag. Marx en Engels ondersteunden deze motie tijdens de discussie. De conferentie gaf aan de Generale Raad opdracht om de definitieve versie van de motie op te stellen en op 7 oktober 1871 werd met dit doel een bijzondere commissie ingesteld, waarvan Engels deel uitmaakte.

Het grootste deel van deze resolutie werd later opgenomen in de Algemene Regels van de Internationale Arbeiders Associatie (als artikel 7a) volgens het besluit van het Haagse Congres van 1872.

[25] Zie de Algemene Regels en Voorschriften van de Internationale Arbeiders Associatie.

[26] Zie het Inaugurele adres van de Internationale Arbeiders Associatie.

[27] Zie de Procès-verbaux du congrès de l’Association Internationale des Travailleurs, réunis à Lausanne du 2 au 8 septembre 1867, Chaux-de-Fonds 1867.

[28] Bedoeld wordt het plebisciet dat op 8 mei 1870 door Napoleon III werd gehouden in een poging om zijn wankele positie te versterken. Deze demagogische manoeuvre van de regering werd aan de kaak gesteld in een manifest, dat op 24 april 1870 werd uitgegeven door de Parijse Federatie van de Internationale en dat de werkers opriep om zich te onthouden van stemming. De leden van de Parijse Federatie werden aan de vooravond van het plebisciet gearresteerd op beschuldiging van een complot tegen het leven van Napoleon III. De rechtszitting, die tussen 22 juni en 5 juli 1870 plaatsvond, toonde aan dat die beschuldiging iedere grond miste.

[29] Marx verwijst hier naar de volgende resoluties, die in september 1871 werden aanvaard door de Londense Conferentie van de Internationale: ‘Het Politieke Optreden van de Arbeidersklasse’ (IX), ‘De Alliantie van de Socialistische Democratie’ (XVI), ‘Een Scheuring in het Franssprekende deel van Zwitserland’ (XVII) en vermoedelijk ook naar de punten 1, 2 en 3 van resolutie nummer II ‘De Benoeming van de Nationale Raden’.

[30] Na de bekendwording van de nederlaag van het Franse leger bij Sedan vonden er op 4 september 1870 massale demonstraties plaats in Parijs, die leidden tot de val van het Tweede Keizerrijk en de uitroeping van een republiek. De nieuwe regering omvatte echter monarchisten zowel als gematigde republikeinen. De politiek van deze regering, die werd geleid door Trochu, de militaire gouverneur van Parijs en die onder sterke invloed van Thiers stond, weerspiegelde de defaitistische gevoelens die gangbaar waren onder de Franse burgerlijke en adellijke kringen evenals hun angst voor de massa’s hetgeen uitmondde in nationaal verraad en in een transactie met een vijandelijke buitenlandse macht.

[31] Het Congres van Bazel van de Internationale Arbeiders Associatie werd van 6 tot 11 september 1869 gehouden. Het congres stemde onder meer over een aantal besluiten die bedoeld waren om de organisatie van de Internationale te versterken en de macht van de Generale Raad uit te breiden.

[32] Dit artikel vormt een antwoord op de Circulaire à toutes les fédérations de l’Association Internationale des Travailleurs, die werd aanvaard op het Congres van Sonvillier (in november 1871) van de bakoeninistische Zwitserse Jura-Federatie. Onder de talrijke organisaties van de Internationale die de circulaire van Sonvillier afwezen bevonden zich de Duitse, Britse, Nederlandse en Amerikaanse secties en ook die van Milaan. Een aantal Spaanse secties die onder de invloed van Bakoenin stonden waren niet bereid om het openlijk met de circulaire eens te zijn.

[33] De revolutionaire acties van 1870 en 1871.

[34] De Londense Conferentie van de Internationale Arbeiders Associatie, die van 17 tot 23 september 1871 werd gehouden. (Zie ook noot 23).

[35] Versailles vormde de zetel van de regering Thiers, die de Commune van Parijs bestreed en versloeg en daarbij vele duizenden communards om het leven bracht.

[36] De ‘Brunswijker Rechtbank’ — vijf leden van het Brunswijkse Comité van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij, te weten Bracke, Bonhorst, Spier, Kuhn, Gralle en de drukker Sievers, werden in oktober 1871 voor de districtsrechtbank van Brunswijk gebracht. Zij waren op 9 september gearresteerd wegens het uitgeven van een manifest aan de Duitse arbeidersklasse, waarin zij deze opriepen om de annexatie van Elzas-Lotharingen te voorkomen en om tot een eerlijke vrede te komen met de Franse republiek. Zij werden veroordeeld tot uiteenlopende vrijheidsstraffen.

[37] Het ‘Zwarte Kabinet’ (Cabinet Noir) — een geheim bureau, dat door Lodewijk XIV was opgezet om de autoriteiten in staat te stellen om de briefwisseling van de burgers te inspecteren. Dergelijke instellingen bestonden ook in Pruisen, Oostenrijk en andere Europese staten.

[38] De circulaire van Sonvillier.

[39] De Londense Conferentie van de Internationale Arbeiders Associatie, die in september 1871 werd gehouden.

[40] Bedoeld wordt het congres dat in september 1868 in Bern werd gehouden door de burgerlijk-pacifistische Bond voor Vrede en Vrijheid en dat Bakoenin probeerde over te halen om zijn verwarde socialistische program te aanvaarden, dat was gericht op de ‘maatschappelijke en economische gelijkschakeling van de klassen’, de afschaffing van de staat en van het erfrecht, enz. Toen de meerderheid zijn plan afwees verliet hij de Bond en organiseerde hij de Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie.

[41] Bedoeld wordt de resolutie die werd aanvaard op het Vierde Congres van de Internationale Arbeiders Associatie, in Bazel gehouden in september 1869.

[42] De circulaire geeft een gedetailleerd verslag van de ondermijnende activiteiten van de Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie. Deze organisatie, die werd geleid door Bakoenin, verdubbelde haar inspanningen om een scheuring te veroorzaken in de Internationale, in het bijzonder na de Londense Conferentie van de Internationale, die in september 1871 werd gehouden. De circulaire werd gedrukt in het Frans en aan alle secties van de Internationale toegezonden.

[43] Deze naam is afgeleid van ‘Ikarië’, een utopisch land dat door Etienne Cabet wordt beschreven in zijn bock Reis naar Ikarië.

[44] De circulaire van Jules Favre van 26 mei 1871 droeg de diplomatieke vertegenwoordigers van Frankrijk in het buitenland op om de Europese regeringen te verzoeken de Communards die waren geëmigreerd te behandelen als gewone misdadigers en om hen te laten arresteren en uitwijzen. Dufaure kwam met een wetsontwerp, dat was opgesteld door een ad hoc commissie van de Franse Nationale Vergadering en dat het lidmaatschap van de Internationale tot een strafbaar feit maakte waarop gevangenisstraf stond. Deze wet werd op 14 maart 1872 door de Assemblée aanvaard.

[45] Engels bedoelt hier het congres van de bakoeninistische Jura-Federatie, dat op 12 november in Sonvillier werd gehouden.

[46] Zie: Karl Marx Inaugureel Adres van de Internationale Arbeiders Associatie.

[47] Het verslag van François Sacase werd uitgebracht op 5 februari 1872.

[48] De brieven die door Engels in de herfst van 1871 aan Cafiero waren geschreven werden inderdaad door Cafiero doorgespeeld aan Guillaume, de redacteur van het Bulletin de la Fédération jurasienne.

[49] In verband met de voorbereidingen voor het Haagse Congres werd het bijzonder belangrijk om de ondermijnende activiteiten van de Alliantie van de Socialistische Democratie aan de kaak te stellen. Tijdens een vergadering van het subcomité van de Generale Raad van 5 juli 1872, waarbij documenten die betrekking hadden op de clandestiene activiteiten van de Alliantie werden besproken, werd besloten dat aan de Generale Raad gevraagd zou worden om op het volgende congres de uitsluiting van Bakoenin en de andere leden van de Alliantie voor te stellen. Marx en Engels kregen het verzoek om de opmerkingen die tijdens de discussie waren gemaakt op papier te zetten en ze voor te leggen aan de Generale Raad. Tijdens de bijeenkomst van de Generale Raad op 6 augustus 1872 bracht Engels het verslag van het subcomité over de Alliantie naar voren. Hierop volgde een bewogen discussie, tijdens welke verscheidene leden van de Raad protesteerden tegen de publicatie ervan alvorens de zaak van de Alliantie onderzocht zou zijn. Volgens de notulen ‘stelde de voorzitter voor het verslag van het subcomité zoals dat door burger Engels naar voren was gebracht te aanvaarden, hetgeen werd verklaard te zijn aangenomen met twaalf stemmen voor en acht stemmen tegen.’ Van het ontwerpverslag bestaan een Franse en een Engelse versie in Engels’ handschrift.

[50] Het Haagse Congres van de Internationale Arbeiders Associatie kwam van 2 tot 7 september 1872 bijeen. Het werd bijgewoond door 65 afgevaardigden uit 15 nationale organisaties. De officiële tekst van de resoluties werd opgesteld door Marx en Engels, die beiden lid waren van het comité, dat in het leven was geroepen om de resoluties voor te bereiden. Het handschrift van Engels, dat de uiteindelijke tekst van alle resoluties in het Frans bevat, is bewaard gebleven.

[51] Bedoeld worden de mandaten die waren gegeven aan de afgevaardigden die de Jura-Federatie vertegenwoordigden op het Haagse Congres van de Internationale.

[52] La Federación was een Spaans weekblad en het orgaan van de Federatie Barcelona van de Internationale; het verscheen tussen 1869 en 1873 en stond onder sterke invloed van Bakoenin.

[53] Engels geeft een parafrase op een regel uit Dantes Goddelijke Comedie.

[54] Dit verslag werd door Marx en Engels in het Frans geschreven, in samenwerking met Lafargue. Het werd oorspronkelijk gepubliceerd als een brochure onder de titel L’Alliance de la démocratie socialiste et l’Association internationale des travailleurs, Londen en Hamburg 1873.

[55] Onder de documenten die betrekking hadden op de activiteiten van de geheime Alliantie en die door Marx en Engels werden voorgelegd aan het Haagse Congres van de Internationale bevond zich ook een brief van Netsjajew, die in februari 1870 was geschreven. Deze aan Ljoebawin gerichte brief was op aanwijzingen van Bakoenin geschreven uit naam van een niet-bestaande Russische revolutionaire beweging. De brief bedreigde Ljoebawin, die maatregelen aan het treffen was voor de publicatie van het eerste deel van Het Kapitaal in Rusland, met represaillemaatregelen wanneer hij Bakoenin niet zou ontheffen van zijn verplichtingen met betrekking tot de Russische vertaling van dit deel van Het Kapitaal. In augustus 1872 werd de brief door Ljoebawin via Danielson aan Marx toegezonden.

[56] Een verwijzing naar het congres van de Bond voor Vrede en Vrijheid.

[57] Dit is een aanhaling uit het anonieme artikel Noch einiges über Bakunin, dat op 5 oktober 1872 werd gepubliceerd in nummer 40 van de Tagwacht.

[58] Het Program werd gepubliceerd in Sectie XI van dit werk.

[59] Er bestonden drie graden van lidmaatschap van de Alliantie: 1) de Internationale Broeders, 2) de Nationale Broeders en 3) de gedeeltelijk geheime, gedeeltelijk openbare organisatie van de Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie. De ‘Internationale Broeders’ omvatten een betrekkelijk klein aantal ‘ingewijden’ aan wie de leden van de beide andere graden ondergeschikt waren.

[60] Zie aantekening 21.

[61] Speciaal in St.-Petersburg en Moskou vonden uitgebreide studentendemonstraties plaats tegen de nieuwe universitaire reglementen die in 1861 door de regering werden uitgevaardigd. De studentenbeweging, die een ongekende omvang aannam, werd onderdrukt en vele studenten werden gearresteerd en in de gevangenis gezet of gedeporteerd naar Siberië.

[62] De ‘Onwetende Broedertjes’ waren de leden van de religieuze orde die in 1680 in Reims werd gesticht. Het was de opdracht van de leden om onderwijs te geven aan de kinderen van de armen, maar de kinderen ontvingen voornamelijk godsdienstonderwijs en beschikten over bijzonder weinig kennis van welk ander onderwerp dan ook.

[63] Dit citaat — en ook het volgende — zijn afkomstig uit Bakoenins pamfletten Postanovka rewoljoetsionnogo woprosa (Het Stellen van het Revolutionaire Vraagstuk) en Natsjala Revoljoetsii (De Beginselen van de Revolutie), die beide in 1869 werden gepubliceerd.

[64] Zie de ‘Izdanija obsjtsjestwa “Narodnoj Rasprawy”’ nummer 2, Petersburg 1870. Dit nummer werd evenals nummer 1 in Genève gedrukt.

[65] Het artikel was geschreven door Netsjajew en gepubliceerd in nummer 2 van de ‘Izdanija obsjtsjestwas “Narodnoj Rasprawy”

[66] Dit is een verwijzing naar de theocratische staat, die door de jezuïeten in de zestiende en zeventiende eeuw in Zuid-Amerika was gesticht. Deze lag voornamelijk in het gebied dat nu Paraguay is.

[67] Twee van de data kloppen niet: de republiek werd namelijk op 11 februari 1873 uitgeroepen en niet op 12 februari; en de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering vonden op 10 mei 1873 plaats en niet op 10 april.

[68] De ‘Nieuwe Madrileense Federatie’ werd op 8 juli 1872 opgericht door de uitgevers van het weekblad La Emancipación, die uit de Madrileense federatie waren gezet door de anarchistische meerderheid wegens artikelen in de Emancipación die de activiteiten van de bakoeninistische Alliantie in Spanje aan de kaak stelden.

[69] Het Congres van de Internationale dat van 8 tot 13 september 1873 in Genève werd gehouden.

[70] Een verwijzing naar de Alliantie van de Socialistische Democratie. Meer details over de organisatie zijn te vinden in De Alliantie van de Socialistische Democratie en de Internationale Arbeiders Associatie, dat in deze bundel werd opgenomen.

[71] Een verwijzing naar de constitutionele monarchisten, die koning Amadeo, een protégé van de machtige Europese landen, steunden.

[72] De ‘Alfonsisten’ vormden een groep die in verbinding stond met de reactionaire lagen der grootgrondbezitters, de clerus en de grote bourgeoisie. Zij ondersteunden de troonpretendent van de Bourbons, die later, in 1874, koning van Spanje werd onder de naam Alfonso XII.

[73] De ‘Carlisten’ vormden een absolutistische klerikale groep; zij waren de aanhangers van Don Carlos (1788-1855), die de Spaanse troon opeiste na de dood van zijn broer Ferdinand VII. Gesteund door de militairen, de katholieke clerus en de achterlijke boeren in enkele delen van het land begonnen de Carlisten in 1833 een burgeroorlog, die voortduurde tot 1840 en die in feite uitliep op een strijd tussen de feodale katholieke elementen en de burgerlijke liberalen. Na de dood van Don Carlos ondersteunden de Carlisten de pretenties van zijn nakomelingen. Tijdens de politieke crisis en de intensivering van de klassenstrijd in 1872 werden de Carlisten opnieuw actief en brak er een nieuwe burgeroorlog uit, die pas in 1876 tot een einde kwam.

[74] Zie: F. Engels De Toestand van de Arbeidersklasse in Engeland.

[75] Het congres dat door de anarchisten van 1 tot 6 september 1873 in Genève werd gehouden.

[76] De Solidarité révolutionnaire was een anarchistisch weekblad, dat tussen juni en september 1873 in Barcelona in het Frans werd uitgegeven. Het was het orgaan van het Revolutionaire Socialistische Propaganda Comité voor Zuid-Frankrijk, dat door Alerini en Brousse was opgericht om de anarchistische ideeën te propageren in Frankrijk en onder de geëmigreerde Communards.

[77] De ‘Algemene Duitse Arbeidersvereniging’ was de eerste nationale organisatie van de Duitse arbeiders; zij werd opgericht op het Congres van Arbeidersorganisaties, dat in 1863 in Leipzig werd gehouden. Van meet af aan stond de Vereniging onder sterke invloed van Lassalle, die de eerste voorzitter was. De belangrijkste doelstellingen waren de strijd voor het algemeen kiesrecht en voor parlementaire activiteiten.

[78] Na het Congres van Cordoba in 1872 werden de anarchistische organisaties in Spanje geleid door de Federale Commissie, waarvan het verslag werd gepubliceerd in L’Internationale van 24 augustus 1873.

[79] Zie Shakespeare: Koning Hendrik IV, deel 1, vijfde acte, vierde tafereel.

[80] Een verwijzing naar de Duitse Boerenoorlog, die woedde in de jaren 1524 en 1525.

[81] Zie F. Engels: Der deutsche Bauernkrieg en Die deutsche Reichsverfassungskampagne.

[82] De Lettres à un francais sur la crise actuelle, Neuchâtel 1870. Dit pamflet werd door Bakoenin anoniem gepubliceerd.

[83] Marx begon aan een analyse van Bakoenins Staat en Anarchie (Genève 1873) vlak na de verschijning van het boek. Dit overzicht maakt deel uit van een notitieboek, dat door Marx Russica II, 1875 werd getiteld en dat korte samenvattingen bevat van diverse werken van Russische schrijvers.

[84] De Vrije Volksstaat was een leuze van de Duitse sociaaldemocraten in de jaren zeventig. Een marxistische kritiek op deze leuze kan men aantreffen in de brief van Engels aan Babel van 18-28 maart 1875.

[85] Hier wordt verwezen naar de Duitse vertaling van L’Alliance de la démocratie socialiste et l’Association internationale des travailleurs door Marx en Engels. (Opgenomen in deze bundel).

[86] Dit — en ook de volgende citaten — zijn afkomstig uit de brief die Bakoenin op 5 april 1872 schreef aan Francisco Mora, de Spaanse socialist. Deze brief werd tezamen met andere documenten gepubliceerd in Sectie XI van L’Alliance de la démocratie socialiste et l’Association internationale des travailleurs van Marx en Engels.

[87] Heinrich Heine: Junge Leiden, een gedicht dat voorkomt in het Buch der Lieder.

[88] La Plebe was een Italiaans blad dat werd uitgegeven door Enrico Bignami en dat in Lodi van 1868 tot 1875 en in Milaan van 1875 tot 1883 verscheen. Van 1871 tot 1873 en van 1877 tot 1879 leverde Engels bijdragen aan het blad en stond hij in een regelmatige briefwisseling met Bignami.

[89] Het Bulletin de la Fédération jurasienne de l’Association internationale des travailleurs was het orgaan van de Zwitserse anarchisten, dat in Sonvillier van 1872 tot 1878 in het Frans verscheen. De uitgever ervan was Guillaume.

[90] Engels verwijst hier naar anarchistische aanvallen in Spanje, die begonnen in 1889, toen er een bom ontplofte in het koninklijk paleis; in de jaren daarop vonden dergelijke incidenten ook plaats in andere delen van Spanje.