Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Stellingen

Stellingen behorende bij het proefschrift Stagnatie en beweging Sociaal-historische beschouwingen over Java en Indonesië in Aziatisch verband door F. Tichelman

1

Het is niet bevorderlijk voor het inzicht in de maatschappijen van pre- en vroeg-koloniaal Zuid-, Zuidoost- en Oost-Azië (buiten Japan en de Filippijnen), als deze voornamelijk in termen van “feodalisme” worden beschreven en geanalyseerd.

2

Voor een vruchtbare ontwikkeling van Marx’ concept, de “Aziatische productiewijze”, moet het accent worden verlegd van tekstinterpretatie naar concrete toepassing, verfijning en zo nodig correctie.

Daarbij zal zowel moeten worden gewaakt tegen extreme verruiming waardoor praktisch alle prekapitalistische maatschappijen van Azië, Afrika en Midden- en Zuid-Amerika er in passen, als tegen excessieve benadrukking van het despotisch-hydraulische karakter van de staat.

3

Voor landen met sterk “Aziatische” trekken is essentieel:
a) de centrale relatie tussen sociaaleconomisch dominante staat en zwak geïsoleerd dorp, waarbij het staatscentrum de voornaamste rol speelt in de toe-eigening van het agrarisch meerproduct (surplus);
b) de belemmerende werking van het staatsoverwicht op de ontwikkeling van kapitalisme en klassendifferentiatie; dit wel te verstaan binnen het kader van hoogontwikkelde agrarische maatschappijen.

4

De bureaucratische elite die in “Aziatische” maatschappijen het meest pregnant tot ontwikkeling is gekomen in China, vormt – in de prekapitalistische fase – geen afzonderlijke klasse. Zij kan op den duur onder kapitalistische invloed wel uitgroeien tot een sector van de compradorenbourgeoisie.

5

In zijn uitgesproken voorkeur voor Webers begrippen “patrimoniale bureaucratie” en “oikosstaat” bij zijn benadering van Zuidoost-Azië, India en China, heeft Van Leur (J.C. Van Leur, Indonesian trade and society. Essays in Asian social and economie history, The Hague-Bandung 1955) niet gezien dat eerstgenoemde vrij algemene noties minder specifiek beantwoorden aan de eigenaardigheden der betrokken Aziatische verhoudingen dan Marx’ concept van de Aziatische productiewijze, ondanks alle ontoereikende aspecten ervan.

6

Bij het definiëren van de maatschappelijke structuren die ontstonden of die zich nog ontwikkelen door de inwerking van het kapitalisme op prekapitalistische verhoudingen, moet de grootste voorzichtigheid betracht worden. De twee uiterste tendenties, de theorie van het dualisme (kapitalistische en traditionele zones bestaan naast elkaar) van J.H. Boeke (Tropisch-koloniale staathuishoudkunde: het probleem. Amsterdam 1910; Id., Economie van Indonesië. Haarlem 1955) en zijn moderne navolgers en die van A. Gunder Frank (er was in Latijns Amerika al zeer lang alleen van kapitalistische verhoudingen sprake) (Capitalism and underdevelopment in Latin America. Historical studies of Chile and Brazil. New York-Londen 1967; Id., Latin America: underdevelopment or revolution. Essays on the development of underdevelopment and the economy. New York-London 1969) zijn in elk geval inadequaat. Terwijl Samir Amin (l’Accumulation à l’échelle mondiale. Paris-Dakar 1970; Id., l’Echange inégal et la loi de la valeur. Paria 1973) neigt naar eerstgenoemde theorie, kan van zijn scherpste criticus J.P. Olivier die hem hierop aanvalt (Afrique qui exploite qui?, in: Temps modernes, Mai 1975, no. 346, pp. 1506-1551; Id., Juin 1975, no. 347, pp. 1746-1775) worden gezegd dat hij te dicht in de buurt van Gunder Frank komt.

7

De oorsprong van “de ontwikkeling der onderontwikkeling” van de huidige derde wereld ligt bij de “commerciële revolutie” (de versnelde westerse handels-kapitalistische ontwikkeling en expansie) van de 16e en 17e eeuw, die de ruimte voor westerse kapitaalaccumulatie in dezelfde mate verruimde, als zij die voor de rest van de wereld inperkte. Dit geldt niet alleen voor Latijns-Amerika (A. Gunder Frank, Capitalism and underdevelopment in Latin America. New York-Londen 1967; Id., The development of underdevelopment, in: Imperialism and underdevelopment, pp. 4-17) maar mutatis mutandis ook voor Azië.

8

Voor een zorgvuldige analyse van de “onderontwikkeldheid” en haar concrete varianten, is niet alleen een verbreding nodig van het tijdskader maar ook van de ruimtelijke context. Het geval Zuidoost-Azië, respectievelijk Indonesië, moet zowel binnen de gehele relatie kapitalistisch westen-derde wereld worden geplaatst, als binnen het derde wereld continuüm, lopend van industrieel meest ontwikkelde zones (Brazilië) tot gebieden waar prekapitalistische verhoudingen nog het sterkst zijn (delen van Afrika).

9

Waar bij Geertz’ benadering van Java en Indonesië (Cl. Geertz, Agricultural involution. The process of ecological change in Indonesia. Berkeley, Cal. 1963; Id., The development of the Javanese economy: a socio-cultural approach. Cambridge, Mass. 1956; Id., The social history of an Indonesian town. Cambridge, Mass. 1965) zelfs een comparatief kader van beperkte Zuidoost-Aziatische omvang ontbreekt, is het niet verwonderlijk dat in zijn werk de relatie tussen meer algemene en meer specifieke trekken niet duidelijk naar voren kan komen. Dit blijkt uit de verwaarlozing van de pre-koloniale stagnatietendens en de relatieve overaccentuering van de specifiek koloniaal-Nederlandse stagnatiefactoren.

10

Hoewel Geertz te veel de nadruk legt op het unieke van het Nederlandse koloniale optreden wijst zijn mening “... the Dutch were essentially concerned ... from 1619 to 1942, ... to pry agricultural products out of the archipelago, and particulary out of Java, which were saleable on world markets without changing fundamentally the structure of the indigenous economy” (Cl. Geertz, Agricultural involution. The process of ecological change in Indonesia. Berkeley-Los Angeles 1963, p. 47) – in elk geval terecht op het overheersen van het negatieve, het bij wijze van spreken bevriezende moment in de koloniale inwerking op Indonesië, boven het (traditionele structuren openbrekende) revolutionerende moment.

11

De Chinese revolutie is in het objectieve vlak slechts te begrijpen in het kader van de wisselwerking tussen de zeer hoge graad van ontwikkeling van een agrarische maatschappij en haar contradicties, en de revolutionerende werking van de westerse penetratie.

12

Ook als men rekening houdt met het feit dat de ontwikkeling van klassentegenstellingen in en rond de stedelijke centra op Java in de tijd van de Eerste Wereldoorlog een gunstige voedingsbodem schiep voor de ontwikkeling van een socialistische beweging, mag de snelle omvorming van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging van een Europese politieke groep tot een Indonesische beweging met enige massa-aanhang, voor een niet gering deel aan het werk van Henk Sneevliet worden toegeschreven.

13

Een der opmerkelijkste gegevens van de Javaanse geschiedenis wordt gevormd door de continuïteit in het overwicht van de staatsbureaucratie en de semi-aristocratische, bureaucratische elite.

14

De verzuiling in Nederland, dat wil zeggen het langdurig stand houden van verticale sociaal-culturele (waaronder religieuze) bindingen werd mogelijk gemaakt door de trage ontwikkeling van het industriële kapitalisme. Zo scheppen de industrialisatie en de versnelde klassendifferentiatie van na 1945, de objectieve voorwaarden voor de ontzuiling.

15

De verdeeldheid van de Nederlandse arbeidersbeweging en de relatief geringe omvang die zij niet alleen voor 1914 maar ook nog in het interbellum vertoonde, vergeleken met de Engelse en Belgische arbeidersbeweging, hangen samen met de late, langzame en verspreide industrialisering van Nederland. De grootscheepse industrialisatie van de lange opgaande conjunctuurgolf na de Tweede Wereldoorlog, de kapitaalconcentratie en de omvorming van zeer vele “kleine zelfstandigen” tot loon- en salaristrekkers, vormen de voorwaarden voor de huidige tendens naar eenheid in de vakbeweging en voor de kwantitatieve versterking van de Partij van de Arbeid.

16

Als men uitgaat van de meest essentiële elementen uit Lenins definitie van het imperialisme (Der Imperialismus als höchstes Stadium des Kapitalismus, in: Lenin, Sämtliche Werke XIX, pp. 93-211) heeft Henriëtte Roland Holst (Kapitaal en arbeid in Nederland II, Rotterdam 1932, pp. 27 e.v.) terecht vastgesteld dat er in Nederland voor de Eerste Wereldoorlog nog geen sprake was van imperialisme.

17

De Sociaal Democratische Arbeiders Partij heeft nimmer het streven naar een onafhankelijk Indonesië onvoorwaardelijk gesteund. Voor de Communistische Partij van Nederland geldt dit niet, behoudens voor de periode 1938-1948.

18

Buiten de kring van het blad Arguments (no. 7, 1958 en no. 20 1960) is er onvoldoende waardering geweest voor de dialectische elementen in Heideggers denken en met name in Sein und Zeit (7e Aufl. 1953, Tübingen).

19

Sartre’s poging om een verbinding tot stand te brengen tussen zijn existentialisme en het (dialectisch) marxisme (Critique de la raison dialectique. Paris 1960) was bij voorbaat tot mislukking gedoemd; dit niet zo zeer door het existentialisme, als wel vanwege het doorwerken van cartesiaans ontologische uitgangspunten die hem reeds parten hadden gespeeld bij zijn ontwerp van een nieuwe ontologie in l’Etre et le néant (Paris 1943).

20

In de kritische discussie over Geschichte und Klassenbewusstsein (Berlin 1923) van Lukács is het minder relevant op het subjectivistische en idealistische element te wijzen (zoals dat sinds Lukács und seine Kritik des Marxismus (1924) van A. Deborin (Lukácsdebatte, 1969, pp. 91-116) vooral in Oost Europa het geval is) dan op de tendens naar monisme (tegenover Marx’ dualistische opvatting van de subject-objectrelatie).

21

Het kan niet vaak genoeg worden herhaald dat het “dialectisch materialisme” (met zijn ontologische implicaties) hoe voorzichtig en zorgvuldig ook geformuleerd (bijvoorbeeld H. Lefèbre, Le matérialisme dialectique, Paris 1957) niet alleen niet door Marx is ontworpen (of zelfs ook maar als mogelijkheid gesuggereerd) maar ook niet uit enig stadium van zijn denken voortvloeit.