Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

III. Drie elementen van de ‘democratische heerschappij’: klasse, taken en politieke werking

Het verschil tussen de ‘permanente’ en het leninistische standpunt over de revolutie kreeg haar politieke uitdrukking door de slogan van de heerschappij van de arbeiders ondersteund door de boeren, af te zetten tegen de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren. Het dispuut ging in het geheel niet over het feit of de burgerlijk-democratische fase kon worden overgeslagen of dat een verbond tussen arbeiders en boeren noodzakelijk was - het ging over de politieke werking van de samenwerking tussen de arbeidersklasse en de boeren in de democratische revolutie.

Veel te zelfgenoegzaam, om niet te zeggen lichtzinnig, is de aanname van Radek dat “alleen mensen die de complexe methode van het marxisme en leninisme niet in al zijn consequenties goed doordacht hebben” de kwestie van de partijpolitieke uitdrukking van de democratische heerschappij naar voren brengen, terwijl Lenin juist de hele kwestie wist terug te brengen tot de samenwerking van twee klassen in hun objectieve historische taken. Dit klopt dus niet.

Als we binnen dit gegeven vraagstuk abstract de subjectieve factoren van de revolutie buiten beschouwing laten: partijen en programma’s - de politieke en organisatorische vormen van samenwerking tussen de arbeidersklasse en de boeren - dan verdwijnen daarmee ook alle meningsverschillen. Niet alleen die tussen Lenin en mijzelf, twee schakeringen binnen dezelfde revolutionaire vleugel, maar ook en wat veel erger is, de meningsverschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme en uiteindelijk zelfs de verschillen tussen de Russische Revolutie van 1905 en die van 1848 of zelfs die van 1789, als we het in het laatste geval al over een arbeidersklasse kunnen hebben. Alle burgerlijke revoluties waren gebaseerd op de samenwerking tussen de onderdrukte massa’s van de stad en het platteland. Dat is juist waarom deze revoluties in minder of meerdere mate een nationaal karakter hadden, omdat ze de gehele bevolking omvatte.

Het theoretische net zoals het politieke dispuut tussen ons ging niet over of de arbeiders en boeren als zodanig moesten samenwerken, maar over het programma van die samenwerking, welke partijvorm daar het beste bij paste en welke politieke methodes. In de oude revoluties werd door de arbeiders en boeren ‘samengewerkt’ onder leiding van de liberale bourgeoisie of haar kleinburgerlijke democratische vleugel. De Komintern herhaalde deze samenwerking van de oude revoluties in een nieuwe historische situatie door alles op alles te zetten om de Chinese arbeiders en boeren te onderwerpen aan de politieke leiding van de nationale liberaal Tsjang Kai Sjek en later de ‘democraat’ Wang Tsjing Wei. Lenin stelde hierover dat een verbond van arbeiders en boeren onverzoenlijk in oppositie tegen de liberale bourgeoisie moest zijn. Zo’n verbond had nog nooit bestaan in de menselijke geschiedenis. Qua methode was dit een nieuw experiment in de samenwerking tussen de onderdrukte klasse in stad en platteland. En daarmee werd het vraagstuk van de politieke methode tot samenwerking ook een nieuwe. Radek heeft hier simpelweg overheen gekeken. Daarom stuurt Radek ons niet alleen terug van de permanente revolutie, maar ook van de ‘democratische heerschappij’ van Lenin, naar een inhoudsloze historische abstractie.

Jazeker, een aantal jaren lang weigerde Lenin om op voorhand te bepalen hoe de partijpolitieke en staatsorganisatie van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren er uit zou zien en hij stelde de samenwerking van deze twee klassen op de voorgrond, in oppositie tegen een coalitie met de liberale bourgeoisie. Lenin stelde: in een bepaalde fase van de historische ontwikkeling ontstaat er uit de gehele objectieve situatie onvermijdelijk een moment waarbij het tot een revolutionair verbond komt tussen de arbeidersklasse en de boerenstand om de democratische taken van de revolutie op te lossen. Is de boerenklasse in staat een onafhankelijke partij te stichten en gaat zij daar in slagen? En zal dan zo’n partij de meerderheid of juist de minderheid vormen in de regering van de heerschappij? Wat zal het specifieke gewicht van de vertegenwoordigers van arbeidersklasse zijn in de revolutionaire regering? Geen van die vragen kunnen op voorhand worden beantwoord. ‘De ervaring zal het ons leren!’ Voor zover deze formule van de democratische heerschappij het vraagstuk van de politieke werking van het verbond tussen boeren en arbeiders nog deels open liet, bleef het in zekere mate - zonder dat het hiermee werd omgevormd tot de dorre abstractie van Radek - een algebraïsche formule, die ruimte liet voor zeer uiteenlopende toekomstige politieke interpretaties.

Daarbij was Lenin er absoluut niet van overtuigd dat hiermee alle vragen over de klassenbasis van de heerschappij en haar objectieve historische taken waren uitgeput. Lenin was zich maar al te bewust van het belang van de subjectieve factor, de doelen, de bewuste methode, de partij en was daarin een leermeester voor ons allen. Dat is ook de reden waarom Lenin in de commentaren op deze slogan geen enkel bezwaar maakte tegen kleine aanpassingen, een andere benadering of hypothetisch voorbehoud over welke politieke vorm deze eerste onafhankelijke alliantie in de geschiedenis tussen boeren en arbeiders zou aannemen. Tegelijkertijd was Lenins benadering van dit vraagstuk op verschillende tijdstippen bij lange na niet een en dezelfde. Lenins gedachten hierover moeten niet dogmatisch, maar in hun historische context worden beschouwd. Lenin bracht geen uitgebeitelde geboden mee van de berg Sinaï, maar smeedde zijn ideeën en leuzen in overeenstemming met de realiteit, ze concreet en precies makend en vulde ze op verschillende tijden met een verschillende inhoud. Maar deze kant van het probleem, dat later een doorslaggevend karakter kreeg en de bolsjewistische partij op de rand van een splitsing bracht in begin 1917, is door Radek niet bestudeerd. Hij heeft er domweg niet naar gekeken.

Feit is echter dat Lenin niet altijd de mogelijke partijpolitieke uitdrukking en regeringsvorm van de alliantie tussen deze twee klassen op dezelfde manier karakteriseerde, zonder echter de partij vast te binden aan deze hypothetische interpretaties. Waarom was hij zo voorzichtig? De redenen hiervoor moeten worden gezocht in het feit dat deze vergelijking een politiek reusachtige onbekende factor in zich heeft: de boeren.

Ik zal een paar voorbeelden geven hoe Lenin de democratische heerschappij interpreteerde, met het voorbehoud dat, om een afgeronde presentatie van de ontwikkeling van Lenins gedachten hierover te geven, een apart boekwerk noodzakelijk zou zijn.

Het idee ontwikkelend dat de arbeidersklasse en de boeren de basis van de democratische heerschappij zouden zijn, schreef Lenin in maart 1905: “Een dergelijke samenstelling van de sociale basis van de mogelijke en wenselijke revolutionaire democratische heerschappij zal natuurlijk ook haar weerspiegeling vinden in de samenstelling van de revolutionaire regering. Het zal de deelname van de meest bont geschakeerde vertegenwoordigers van de revolutionaire democratie aan die regering of zelfs hun overwicht in die regering onvermijdelijk maken.” (Deel 6, blz. 132).[1]

In deze woorden wijst Lenin niet alleen op de klassenbasis, maar ook op de specifieke regeringsvorm van de heerschappij met een mogelijk overwicht van de vertegenwoordigers van de democratische kleinburgers.

In 1907 schreef Lenin: “Om te kunnen overwinnen moet de ‘agrarische boerenrevolutie’ waarover de heren het hier hebben, als zodanig, als revolutie van de boeren, de centrale macht van de hele natie overnemen.” (Deel 6, blz. 539).[2]

De formule omvat nog meer. Zij kan worden begrepen in de zin dat de revolutionaire macht direct moet worden geconcentreerd in handen van de boeren. Maar deze formule omvat ook, door de verdergaande uitdrukking die eraan werd gegeven door de loop van de ontwikkeling in de Oktoberrevolutie zelf, dat de arbeidersklasse aan de macht kwam als agent, of vertegenwoordiger, van de boerenrevolutie. Dat is de reikwijdte van mogelijke interpretaties van de formule van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren. Enerzijds moeten we toegeven dat juist hierin de kracht van deze formule lag, maar tegelijkertijd was dat ook één van de gevaren, die duidelijk tot uiting kwam na Februari en nog sterker in de catastrofe in China.

In juli 1905 schreef Lenin: “Niemand heeft het hier over de machtsgreep van de partij - we hebben het alleen over de deelname en voor zover mogelijk een leidende deelname in de revolutie.” (VI, blz. 228).[3]

In december 1906 meende Lenin dat het mogelijk was om het met Kautsky eens te zijn over de kwestie van de machtsovername door de partij: “Kautsky stelt dat het niet alleen ‘zeer waarschijnlijk is dat de overwinning in de loop van de revolutie in handen zal vallen van de sociaaldemocratische partij’, maar zegt zelfs dat het de taak is van de sociaaldemocratie haar medestanders te overtuigen van de zekerheid van een overwinning, want we kunnen een gevecht niet winnen als we er bij voorbaat van uitgaan dat we hem zullen verliezen.” (VIII, blz. 58).[4]

De afstand tussen deze twee opvattingen van Lenin zelf is niet kleiner dan de formuleringen die Lenin en ik hanteerden. Later zal dit nog duidelijker blijken. Hier willen we alleen de vraag stellen: wat betekenen deze tegenstellingen in de formuleringen van Lenin? Ze weerspiegelen simpelweg die ene grote onbekende in de politieke formule van de revolutie: de boeren. Het is niet voor niks dat de radicale denkers soms naar de boeren verwezen als de sfinx van de Russische geschiedenis. Het vraagstuk over de aard van de revolutionaire heerschappij, of Radek het nu wil of niet, is onlosmakelijk verbonden aan de kwestie van de mogelijkheid van een revolutionaire boerenpartij, vijandig tegenover de liberale bourgeoisie en onafhankelijk van de arbeidersklasse. Het beslissende karakter van dat laatste vraagstuk is niet moeilijk te vatten. Als de boeren in staat zijn om hun eigen onafhankelijke partij te stichten in het tijdperk van de democratische revolutie, dan kan de democratische heerschappij in haar meest zuivere en directe vorm worden gerealiseerd en dan is de kwestie van de deelname van de arbeidersminderheid in de revolutionaire regering weliswaar een belangrijke factor, maar toch één van ondergeschikt belang. Maar juist het tegenovergestelde is het geval als we uitgaan van het feit dat de boerenstand, vanwege haar intermediaire positie en heterogene sociale samenstelling, noch een onafhankelijk beleid kan voeren, noch een eigen partij kan stichten, maar in een revolutionaire periode gedwongen is ofwel voor het beleid van de bourgeoisie, dan wel voor die van de arbeidersklasse te kiezen. Alleen deze inschatting over het politieke karakter van de boeren opent de mogelijkheid van de heerschappij van de arbeidersklasse die direct groeit uit de democratische revolutie. Hieruit spreekt natuurlijk helemaal geen ‘ontkenning’, ‘onderschatting’ of ‘verwaarlozing’ van de boerenbevolking. Zonder het doorslaggevende belang van het agrarische vraagstuk voor de samenleving als geheel en zonder de diepgaande en ver doorklinkende gevolgen van de boerenrevolutie zou er zelfs geen sprake kunnen zijn van een arbeidersheerschappij in Rusland. Maar het feit dat de agrarische revolutie de voorwaarden schiep voor de heerschappij van de arbeiders, kwam voort uit het feit dat de boerenbevolking niet in staat was om haar eigen historische problemen op basis van haar eigen kracht en onder haar eigen leiding op te lossen. Onder de huidige omstandigheden van de burgerlijke landen, zelfs in de onderontwikkelde, voor zover ze al het tijdperk van kapitalistische industrie zijn binnengetreden en tot eenheid gemaakt via de spoorwegen en de telegraaf - dit geldt dus niet alleen voor Rusland, maar ook voor China en India - is de boerenstand nog minder in staat om een leidende rol te spelen of zelfs maar een onafhankelijk politieke rol dan in het tijdperk van de oude burgerlijke revoluties. Het feit dat ik onveranderlijk en onophoudelijk dit punt ben blijven benadrukken, omdat het een van de belangrijkste onderdelen van de theorie van de permanente revolutie is, maakt dat mij te beschuldigen van het onderschatten van de boerenstand behoorlijk ongegrond, om niet te zeggen, eigenlijk te belachelijk voor woorden is.

Hoe keek Lenin tegen de kwestie van een boerenpartij aan? Om deze vraag te beantwoorden zou er een tamelijk uitgebreid overzicht moeten worden gemaakt van de ontwikkeling van zijn mening hierover in het kader van de Russische revolutie in de periode 1905-1917. Ik zal me beperken tot twee zinsneden.

In 1907 schreef Lenin: “Het kan dat de objectieve mogelijkheden van een politiek samengaan van de kleinburgerij de vorming van zo’n partij zal remmen en daardoor de boerendemocratie voor langere tijd zal achterlaten in haar huidige stadium van een slappe, sponzige, vormeloze, papperige, Trudovki-achtige[5] massa.” (VIII, blz. 484).[6]

In 1909 drukte Lenin zich over hetzelfde thema in iets andere bewoordingen uit: “Er bestaat niet de minste twijfel over dat wanneer de revolutie ... een dusdanig hoog niveau van ontwikkeling tot revolutionaire heerschappij bereikt, zij een meer samenhangende en krachtigere revolutionaire boerenpartij zal scheppen. Elke andere opvatting zou betekenen dat bijvoorbeeld in een volgroeid persoon, de omvang, vorm en mate van ontwikkeling van de ontwikkeling van een aantal essentiële organen in de kinderlijke fase zouden kunnen blijven.” (XI, deel 1, blz. 230).[7]

Werd deze aanname bevestigd? Zeker niet. Maar juist daarom hield Lenin een slag om de arm in zijn formule over het vraagstuk van de revolutionaire regering, tot het moment van toetsing in de werkelijke loop van de geschiedenis. Uiteraard plaatste Lenin zijn hypothetische formule niet boven de werkelijkheid. Het gevecht voor een onafhankelijke politieke partij van de arbeidersklasse vormde het belangrijkste deel van zijn leven. Zijn betreurenswaardige dwepers eindigden, in hun jacht naar een boerenpartij, met de onderwerping van de Chinese arbeiders aan de Kwomintang, het wurgen van het communisme in India in naam van de ‘arbeiders- en boerenpartij’ en het gevaarlijke waandenkbeeld van een ‘boereninternationale’, de maskerade rond de Liga tegen Imperialisme, enzovoort.

De heersende partijlijn doet geen moeite om zich te buigen over de tegenstellingen bij Lenin zoals hierboven geschetst, die deels oppervlakkig, deels reëel, duidelijk worden, maar altijd voortkwamen uit het probleem zelf. En nu is er dan een nieuwe lichting van speciale “rode” professoren opgestaan die zich regelmatig van de oude reactionaire professoren weet te onderscheiden, niet middels een stevigere ruggengraat, maar alleen door een nog diepgaandere onwetendheid. Lenin wordt professioneel beknot en ontdaan van alle tegenstrijdigheden, dat is te zeggen, van de dynamiek van de ontwikkeling van zijn gedachten; standaard zinsneden worden als losse draden opnieuw gewoven en dan als nieuwe ‘serie’ in een of andere vorm uitgegeven, al naar gelang de behoefte van ‘het moment’.

We moeten natuurlijk niet vergeten dat de problemen van revolutie in een politiek ‘maagdelijk’ land acuut werden na een grote historische interval, na een lange reactionaire periode in Europa en de hele wereld en om die reden alleen al veel onbekenden in zich meedroeg. Door de formule van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren gaf Lenin uitdrukking aan de bijzonderheden van de Russische sociale omstandigheden. Hij gaf verschillende interpretaties aan deze formule, maar wees haar niet af, totdat hij tot in het diepst de speciale omstandigheden van de Russische revolutie had onderzocht. Wat waren dan die bijzonderheden?

De enorme rol van het agrarische vraagstuk en het boerenvraagstuk in zijn algemeenheid, als de bodem en ondergrond van alle andere problemen, samen met het grote aantal boeren intellectuelen en zij die met de boeren sympathiseerden, met de ideologie van de Narodniks, met hun ‘antikapitalistische’ tradities en hun revolutionaire ervaring - al deze zaken bij elkaar maakten dat als er ergens de mogelijkheid bestond van het scheppen van een antiburgerlijke boerenpartij, dit juist in Rusland zou zijn.

En feitelijk als het over de poging om een boerenpartij of arbeiders- en boeren partij te scheppen gaat, los van een liberale of arbeiderspartij, is er nergens zoveel ervaring als in Rusland. Werkelijk iedere politieke variant is geprobeerd. Illegaal en parlementair en de combinatie van beiden: Zemla i Volja (Land en Vrijheid), Narodnaya Volja (Volkswil), Tserni Peredel (Zwarte Herverdeling), de legale Narodnitsjestvo (Populisten), ‘Sociaal-Revolutionairen’, Volkssocialisten, Linkse S-R’en, etc., etc. Een halve eeuw lang hebben wij als het ware een laboratorium gehad om een ‘antikapitalistische’ boerenpartij te creëren, die ook onafhankelijk van de arbeiderspartij stond. Het beste resultaat was zoals we weten nog wel de SR-partij (Sociaal-Revolutionairen) die, in ieder geval in een bepaalde periode in 1917, bestond uit de overweldigende meerderheid van de boerenbevolking. Maar wat gebeurde er? Deze partij gebruikte haar positie om de boeren volledig te verraden aan de liberale bourgeoisie. De SR-en stapten in een coalitie met de imperialisten van de Entente en voerden met hen een gewapende strijd tegen de Russische arbeidersklasse.

Dit werkelijk klassieke voorbeeld in de geschiedenis toont aan dat kleinburgerlijke partijen die op de boerenbevolking zijn gebaseerd, in periodes van kabbelende historische periodes de schijn van onafhankelijkheid kunnen uitstralen, als er alleen zaken van ondergeschikt belang op de agenda staan. Maar als er een revolutionaire crisis in de samenleving uitbreekt en de fundamentele vraagstukken over eigendom en bezit op de agenda komen, dan wordt een kleinburgerlijke ‘boerenpartij’ automatisch een stuk gereedschap in handen van de bourgeoisie, tegen de arbeidersklasse.

Als mijn oude meningsverschillen met Lenin in hun juiste historische perspectief zouden zijn geanalyseerd, in plaats van op het gebied van opzettelijk uit hun context gerukte zinsneden van dit of dat jaar, maand en dag, wordt al heel snel duidelijk dat dit dispuut in ieder geval wat mij betrof, niet ging over óf er een verbond met de boeren moest worden gesloten, nodig om de democratische taken op te lossen, maar over welke partijpolitieke en staatsvorm die revolutionaire samenwerking van de arbeidersklasse en de boeren zou kunnen aannemen. En welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor het verdere verloop van de revolutie. Zoals gezegd, ik heb het hier over mijn positie in dit dispuut. Niet over die van Boecharin en Radek in die tijd. Die vraag moeten zij zelf beantwoorden.

Hoe nauw verwant de formule van de ‘permanente revolutie’ is aan de formule van Lenin wordt duidelijk bevestigd door de volgende vergelijking. In de zomer van 1905, dus nog voor de algemene staking in oktober en de decemberopstand in Moskou, schreef ik in het voorwoord bij de uitgave van een van de toespraken van Lasalle: “Het is overduidelijk dat de arbeidersklasse, net als de burgerij in haar tijd, haar doelstellingen zal bereiken met de steun van de boeren en de stedelijke kleinburgerij. De arbeidersklasse leidt de plattelandsbevolking, zuigt haar mee in de beweging en geeft haar een eigen belang in de succesvolle uitkomst. Maar onvermijdelijk blijft de arbeidersklasse de leider. Dat is geen heerschappij van de arbeiders en de boeren, maar een heerschappij van de arbeiders, gesteund door de boeren.” (‘1905’ L. Trotski, blz. 281).[8]

En vergelijk deze woorden, geschreven in 1905 en door mij in 1909 in een Pools artikel herhaald, nu eens met hetgeen Lenin ook in 1909 schreef, net na de partijconferentie die, na interventie van Rosa Luxemburg, de formulering ‘heerschappij van de arbeiders, gesteund door de boeren’, had aangenomen, in plaats van de oude bolsjewistische formule. In reactie op de mensjewieken die hem van een radicale koerswijziging beschuldigde, schreef hij: “De formule die de bolsjewieken hier voor zichzelf hebben gekozen luidt: de arbeidersklasse, die de boeren achter zich leidt.”[9]

“Is het niet overduidelijk dat het idee achter al deze formuleringen een en dezelfde is? Het is toch klaar dat dit idee precies de heerschappij van de arbeiders en de boeren omschrijft? Dat de ‘formule’ de arbeidersklasse, gesteund door de boeren, uitstekend binnen de grenzen van precies die heerschappij van de arbeiders en de boeren blijft?”(XI, deel 1, blz. 219 en 224).[10]

Dus plaatst Lenin hier een bouwwerk op zijn ‘wiskundige’ formule, waarbij een onafhankelijke boerenpartij wordt uitgesloten, evenals een mogelijk leidende rol in een revolutionaire regering; de arbeidersklasse leidt de boeren, de arbeidersklasse wordt ondersteund door de boeren, met als gevolg dat de revolutionaire macht geconcentreerd wordt in de handen van de partij van de arbeiders. Maar dit is juist het centrale thema van de theorie van de permanente revolutie.

Vandaag, oftewel, nadat de historische test heeft plaatsgevonden, is het enige wat eigenlijk over de oude meningsverschillen over de kwestie van de heerschappij gezegd kan worden het volgende.

Terwijl Lenin, altijd uitgaand van de leidende rol van de arbeidersklasse, de nadruk legde en ontwikkelde op de revolutionaire democratische samenwerking van de arbeiders en de boeren - en dit aan ons allen onderwees - benadrukte ik, uitgaande van deze samenwerking, op alle manieren de noodzaak van de leiding van de arbeidersklasse, niet alleen in het blok, maar ook van de regering die het hoofd van dit blok zal moeten gaan vormen. Andere verschillen zijn er niet.

In samenhang met het voorafgaande, wil ik nog twee zinsneden naar voren brengen; een uit ‘Resultaten en Vooruitzichten’, welke door Stalin en Zinovjev wordt gebruikt om de tegenstelling tussen mijn opvatting en die van Lenin te bewijzen en een uit een polemisch artikel van Lenin tegen mij, die Radek met hetzelfde doel gebruikt.

Bij deze het eerste citaat: “De deelname van de arbeidersklasse aan een regering is ook objectief het meest waarschijnlijk, en in principe alleen toelaatbaar als een overheersende en leidende deelname. Je kunt zo’n regering natuurlijk beschrijven als de heerschappij van de arbeidersklasse en de boerenstand, en als de heerschappij van de arbeidersklasse, de boerenstand en de intelligentsia, maar de vraag blijft niettemin: wie zal binnen de regering en daardoor in het land overheersen? En wanneer we praten over een arbeidersregering, dan antwoorden we daarmee, dat die overheersing behoort aan de arbeidersklasse.” (‘Onze Revolutie’, 1906, blz. 250).[11]

Zinovjev (in 1925!) begon tegen te sputteren over het feit dat ik (in 1905!) de boeren en de intelligentsia op hetzelfde niveau plaatste. Maar er zit niets nieuws in de aangehaalde zinsnede. De verwijzing naar de intelligentsia berustte op de omstandigheden van die tijd, toen de intelligentsia politiek een volledig andere rol speelden dan vandaag. Alleen de specifiek intellectuele organisaties spraken in die tijd in de naam van de boeren; de sociaal-revolutionairen bouwden hun partij officieel uit de drie-eenheid: arbeiders, boeren, intelligentsia; de mensjewieken, zoals ik toen al schreef, klampten zich aan iedere radicale intellectueel vast om maar de opbloei van de burgerlijke democratie te kunnen bewijzen. En ik schreef in die dagen honderden malen over de machteloosheid van de intellectuelen als een ‘onafhankelijke’ sociale groep en over het beslissende belang van de revolutionaire arbeidersklasse.

Maar uiteindelijk hebben we het hier niet over een enkele polemische opmerking, die ik ook helemaal niet wil verdedigen. De kern van dit citaat is deze: dat ik volledig het concept van de leninistische inhoud van de democratische heerschappij accepteerde en alleen een meer precieze definitie van haar politieke werking wenste, daarmee zeggend: het uitsluiten van zo’n coalitie waarin de arbeidersklasse een gegijzelde zou zijn in een kleinburgerlijke meerderheid.

Laten we nu kijken naar het artikel van Lenin in 1906 waarin, zoals Radek zelf stelt, deze ‘formeel tegen Trotski was gericht, maar in werkelijkheid tegen Boecharin, Pjatakov, de schrijver van het stuk [Radek dus] en een aantal andere kameraden’. Dat is een waardevolle bekentenis, die volledig mijn menig bevestigt dat Lenin op dat moment alleen voor de vorm tegen mij polemiseerde, omdat de inhoud, zoals ik straks zal bewijzen, in werkelijkheid in het geheel niet op mijn stuk sloeg. Het artikel bevat (in twee zinnen) precies de beschuldiging over mijn zogenaamde ‘onderschatting van de boeren’, dat later de voornaamste aanklacht van de epigonen en hun discipelen tegen mij werd. De ‘kern’ van het artikel - zoals Radek stelt - is de volgende passage:

“Trotski heeft niet in overweging genomen,” stelt Lenin, mijn woorden aanhalend, “dat wanneer de arbeidersklasse de niet-arbeiders dorpsmassa’s achter zich weet te scharen om de landerijen van de grootgrondbezitters te confisqueren en de monarchie omver te werpen, dit nu precies het volvoeren van de “nationale burgerlijke revolutie” is en dat in Rusland dat dan ook precies de revolutionaire democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren vormt.” (XIII, blz. 214).[12]

Dat Lenin dit antwoord op mijn ‘ontkenning van de rol van de boeren’ niet naar het ‘juiste adres’ stuurde, want hij bedoelde eigenlijk Boecharin en Radek die wel feitelijk de democratische fase in de revolutie oversloegen, blijkt niet alleen uit wat er hiervoor allemaal al is gezegd, maar ook door het citaat dat Radek zelf toevoegt en terecht de ‘kern’ van het artikel vormt. Sterker nog: Lenin citeert woordelijk uit mijn artikel over het feit “dat alleen een onafhankelijke en doortastende politiek van de arbeidersklasse de niet-arbeiders massa’s van het platteland met zich mee kan trekken om de bezittingen van de grootgrondbezitters in beslag te nemen, de monarchie omver te werpen”, en Lenin voegt daar aan toe: “Trotski heeft er niet bij stilgestaan dat dit nu juist ... de revolutionaire democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren vormt.” Met andere woorden bevestigt Lenin hier en toont als het ware aan dat Trotski in werkelijkheid de gehele huidige inhoud van de bolsjewistische formule (de samenwerking van de arbeiders en de boeren en de democratische taken van die samenwerking) aanvaardt, maar er niet in is geslaagd daarin juist de democratische heerschappij, de vervulling van de nationale revolutie, te herkennen. Daaruit volgt dus dat het dispuut in dit zogeheten ‘scherpe’ polemische artikel niet over het programma van de volgende fase in de revolutie en wie daarin de drijvende kracht vormt gaat, maar juist precies over de politieke verhoudingen van deze krachten, het politieke en partijkarakter van de heerschappij. Uiteraard was er in die periode een grote mate van onduidelijkheid over hoe die processen zich in werkelijkheid zouden ontwikkelen, inclusief overdrijvingen door fractiestrijd en polemisch onbegrip, maar heden ten dage is het welhaast onbegrijpelijk waarom Radek de poging waagt om zoveel jaar na de gebeurtenissen deze kwestie hiermee nog eens te verwarren.

Mijn polemiek met Lenin ging in feite over de mogelijkheid van onafhankelijkheid (en mate van onafhankelijkheid) van de boerenstand in de revolutie, met name over de mogelijkheid van een onafhankelijke boerenpartij. In deze woordenstrijd beschuldigde ik Lenin van het overschatten van de onafhankelijke rol van de boerenstand. Lenin beschuldigde mij van het onderschatten van de revolutionaire rol van de boerenbevolking. Dat was een logisch gevolg van de manier waarop de polemiek werd gevoerd. Maar het is nu, twee decennia later, toch verwerpelijk om zulke oude koeien, uit hun context gesleurd van de toenmalige partijverhoudingen en elke pennenwending en prikkeling in de polemiek, alsmede periodieke foutjes tot de status van absolute waarheid te verheffen, in plaats van die verschillen, juist in het licht van de enorme grote revolutionaire ervaring die we hebben opgedaan, te begrijpen en te beoordelen op wat ze echt betekenden? Zonder lulkoek?

Gedwongen als ik ben mij te beperken in de selectie van citaten, verwijs ik bij deze naar de samenvattende conclusies over de fases in de revolutie die door Lenin eind 1905 werden geschreven, maar voor het eerst pas werden uitgegeven in “Lenin Losse Uitgaven”, in 1926 in 5 delen, deel 5, blz. 451.[13] Naar ik mij herinner waren alle opposanten, inclusief Radek, bijzonder verheugd over de publicatie van deze stellingen, als een van de mooiste cadeaus aan de Oppositie, omdat Lenin in zijn stellingen volgens de stalinistische code zich in alle gevallen schuldig maakte aan ‘trotskisme’. De belangrijkste punten uit de resolutie van de 7e zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern waarin het trotskisme wordt veroordeeld, lijken overduidelijk en bewust gericht tegen deze fundamentele stellingen van Lenin. Tandenknarsend van woede reageerden de stalinisten op de uitgave. De uitgever van deel 5 van Losse Uitgaven, Kamenev, vertelde mij op ingehouden toon en zonder de gebruikelijke ‘bravoure’ die zo kenmerkend voor hem is, dat hij er alles aan zou hebben gedaan om publicatie te voorkomen, als we niet in de voorbereiding van een gezamenlijk blok hadden gezeten. Uiteindelijk werden via een artikel door Kostrzewa in ‘Bolsjewiek’ de stellingen dusdanig frauduleus vervalst, om Lenin te kunnen sparen van een beschuldiging van trotskisme in zijn houding ten aanzien van de boerenstand als geheel en de midden-boeren in het bijzonder.

Hierbij wil ik ook nog een citaat van Lenin aanhalen over zijn mening over onze verschillen in inzicht, uit 1909: “Deze keer staat kameraad Trotski de ‘samenwerking van de vertegenwoordigers van de democratische bevolking in de arbeidersregering’ toe; oftewel hij accordeert een regering die bestaat uit vertegenwoordigers van de arbeiders en de boeren. Onder welke omstandigheden de deelname van de arbeidersklasse in een revolutionaire regering toelaatbaar is, is een vraagstuk van een andere orde en over dat vraagstuk denk ik dat de bolsjewieken kameraad Trotski en de Poolse sociaaldemocraten elkaar recht in de ogen kunnen kijken. Uiteraard is het vraagstuk van de heerschappij van de revolutionaire klassen in geen geval te reduceren tot de kwestie van een “meerderheid” in deze of gene revolutionaire regering, of tot de voorwaarden waaronder de deelname van de sociaaldemocratie in deze of gene regering toelaatbaar is.” (XI, Deel 1, blz. 229).[14]

Ook in dit citaat van Lenin wordt wederom toegegeven dat Trotski een regering accepteert van vertegenwoordigers van arbeiders en boeren en daarom niet over deze kwestie ‘heen springt’. En Lenin legt ook nog eens uit dat deze kwestie niet is terug te brengen tot het vraagstuk van de meerderheid in de regering. Dat is allemaal buiten kijf. In de eerste plaats gaat het hier om de gezamenlijke strijd van de arbeidersklasse en de boeren en hieruit volgend de strijd van de arbeidersvoorhoede tegen de liberale of nationale bourgeoisie om invloed over de boeren. Maar hoezeer de kwestie van een revolutionaire heerschappij van arbeiders en boeren niet herleidbaar is tot deze of gene meerderheid in de regering, komt dit vraagstuk na de overwinning van de revolutie deze kwestie onvermijdelijk als doorslaggevend naar boven drijven. Zoals we hebben gezien maakt Lenin een voorzichtig voorbehoud (voor alle zekerheid) in zoverre dat mochten de zaken zich tot samenwerking van de partij in een regering leiden, dat er misschien meningsverschillen kunnen ontstaan met Trotski en de Poolse kameraden over de voorwaarden van die samenwerking. Het ging hier dus over mogelijke verschillen van mening, voor zover Lenin het theoretisch toelaatbaar achtte om afgevaardigden van de arbeidersklasse als minderheid deel te laten nemen in een democratische regering. De gebeurtenissen hebben aangetoond dat er geen verschillen tussen ons ontstonden. In november 1917 laaide er een bittere strijd op binnen de toplagen van de partij over de kwestie van de coalitie met de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken. Lenin, die geen enkel bezwaar had tegen een coalitie op basis van de sovjets, eiste categorisch dat de bolsjewistische meerderheid stevig werd bewaakt. Ik stond daarin zij aan zij met Lenin.

Laten we nu Radek er eens bijnemen. Wat weet hij te bakken over de kwestie van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren?

“Waarin was de bolsjewistische formule van 1905 fundamenteel juist gebleken?”, zo vraagt hij. “In het feit dat in Petrograd de gezamenlijke actie van de arbeiders en boeren (de soldaten van het garnizoen in Petrograd) het tsarisme omverwierpen [in 1917- L.T.]. Tenslotte voorzag de formule van 1905 alleen de verhouding tussen de klassen en niet een concrete politieke instelling.”

Momentje alsjeblieft! Door de leninistische formule ‘algebraïsch’ te noemen, bedoel ik daarmee nog niet dat het een inhoudsloze gemeenplaats is, zoals Radek het er onbedachtzaam van maakt. “De fundamentele taak werd volbracht: de arbeidersklasse en de boeren wierpen het tsarisme omver.” Maar deze ‘fundamentele’ taak werd in alle overwinnende of half geslaagde revoluties gerealiseerd. Tsaren, feodale heersers en priesters kregen altijd en overal de klappen van de arbeidersklasse en de voorlopers ervan, het gewone volk en de boeren. Dat was de 16e eeuw in Duitsland het geval en al eerder. Ook in China waren het de arbeiders en boeren die de ‘militaristen’ neersloegen. Wat heeft dit met de ‘democratische heerschappij’ te maken? Zo’n heerschappij is nergens in de geschiedenis ontstaan en ook niet tijdens de Chinese revolutie. En waarom niet? Omdat op de ruggen van de arbeidersklasse en de boeren, die het vuile werk van de revolutie opknapten, de bourgeoisie zat. Radek heeft zich zo gewelddadig losgescheurd van de ‘politieke instituten’, dat hij het ‘meest fundamentele ding’ van een revolutie is vergeten, namelijk wie er leiding aan geeft en wie de macht grijpt. Een revolutie is namelijk een strijd om de macht. Het is een politieke strijd die de klassen voeren, niet met hun blote handen maar via het medium van ‘politieke instituten’ (partijen en dergelijke).

“Diegenen die niet diepgravend de complexiteit van de methode van het marxisme en leninisme hebben doorgrond,” zo dondert Radek tegen ons zondaars, houden er de volgende opvatting op na: “Uiteindelijk moet de hele zaak wel uitlopen op een gezamenlijke regering van arbeiders en boeren; en sommigen zijn zelfs van mening dat dit onvermijdelijk een coalitieregering van arbeiders en boerenpartijen moet zijn.”

Wat een sukkels zijn die ‘sommigen’ toch! En wat denkt Radek er zelf van? Denkt hij dan niet dat een overwinnende revolutie noodgedwongen een speciale onderlinge verhouding tussen de revolutionaire klassen zal weerspiegelen en daar haar zegel van goedkeuring aan zal geven? Radek heeft dit ‘sociologische’ probleem dusdanig uitgediept dat er alleen nog holle prietpraat overblijft.

Hoe ontoelaatbaar het is om jezelf los te abstraheren van het vraagstuk van de politieke samenwerking tussen de arbeiders en de boeren kan het best worden aangetoond met een deel uit de toespraak van Radek zelf op de Communistische Academie in 1927: “Een jaar geleden schreef ik in de ‘Pravda’ een artikel over deze (Kanton [nu: Guangzhou - MIA]) regering, deze omschrijvend als een boeren- en arbeidersregering. Een kameraad op de redactie dacht dat dit een fout was waar ik overheen had gekeken en veranderde het in een arbeiders- en boerenregering. Ik heb hier geen bezwaar tegen gemaakt en heb het laten staan: arbeiders- en boerenregering.”

Dus in maart 1927 (en niet in 1905) was Radek van mening dat er een boeren- en arbeidersregering kan zijn, die wat anders is als een arbeiders- en boerenregering. Maar voor de redactie van de ‘Pravda’ was dat te hoog gegrepen. Ik moet toegeven dat het ook mij boven mijn pet gaat. We weten donders goed wat een arbeiders- en boerenregering is. Maar wat is een boeren- en arbeidersregering in tegenstelling tot en ten opzichte van een arbeiders- en boerenregering. Leg deze mysterieuze verwisseling van adjectieven eens uit. En dan komen we tot de kern van de zaak. In 1926 was Radek van mening dat de Kantonregering van Tsjang Kai Sjek een boeren- en arbeidersregering was. In 1927 herhaalde hij die formule. Maar in werkelijkheid bleek het een burgerlijke regering te zijn, die de revolutionaire strijd van de arbeiders en boeren misbruikte en daarna in bloed drenkte. Hoe valt deze misvatting te verklaren? Sloeg Radek simpelweg de plank mis? Van ver af is het makkelijk je te vergissen. Maar zeg dat dan: ik begreep het niet, zag het niet, heb een fout gemaakt. Maar nee, dat was geen feitelijke misstap op basis van gebrek aan informatie maar, zoals nu duidelijk wordt, een overduidelijke principiële miskleun. De boeren- en arbeidersregering is niets anders dan de Kwomintang. Het kan niets anders betekenen. Als de boerenstand de arbeidersklasse niet volgt, volgt het de bourgeoisie. Volgens mij heb ik dit vraagstuk ruim afdoende behandeld in mijn kritiek op het idee van de stalinistische fractie over een ‘twee klassen arbeiders-boeren partij’ (zie mijn Kritiek op het Ontwerpprogramma van de Komintern). De ‘boeren- en arbeidersregering’ in Kanton, in tegenstelling tot een arbeiders- en boerenregering, is ook de enig voorstelbare uitdrukking in de taal van de huidige Chinese politiek van de ‘democratische heerschappij’ tegenover de heerschappij van de arbeiders; in andere woorden, de belichaming van de stalinistische Kwomintang-politiek tegenover de bolsjewistische lijn, die door de Komintern als “trotskistisch” wordt bestempeld.

_______________
[1] Lenin, Keuze uit zijn werken Deel 1, Tweeƫrlei Tactiek, Sociaaldemocratie en voorlopige revolutionaire regering, blz 149.
[2] Politieke en Tactische overwegingen in de vraagstukken over het agrarisch programma (hoofdstuk 4 van het Agrarische Programma van de Sociaaldemocraten in de Russische Revolutie van 1905-1907) uit; 4e Engelse editie Verzamelde werken, Lenin, XIII, blz. 262-263.
[3] De Parijse Commune en de taken van de democratische heerschappij; idem, IX, blz. 120. Daarin staat alleen het laatste stuk van dit artikel, omdat een gedeelte ervan niet in het handschrift van Lenin was, maar wel uitgebreid gecorrigeerd.
[4] Het proletariaat en haar bondgenoten in de Russische Revolutie; idem, XI, blz. 337
[5] De Trudoviks waren vertegenwoordigers van de boeren in de vier Doema’s. Zij zwenkten constant tussen de Cadetten (Liberalen) en de Sociaaldemocraten heen en weer -L.T.
[6] Revolutie en Contrarevolutie; 4e Engelse editie Verzamelde werken, Lenin, XIII, blz. 104.
[7] Het strijddoel van het proletariaat in onze revolutie; idem, XV, blz. 104
[8] Dit citaat, net als honderden andere, toont in het voorbij gaan aan dat ik me bewust was van de boerenstand en de rol die zij hadden te spelen in het agrarische vraagstuk, al aan de vooravond van de revolutie in 1905, dus al enige tijd voordat het belang van de boerenstand mij werd uitgelegd door Maslov, Thalheimer, Thalmann, Remmele, Cachin, Monmousseau, Bela Kun, Pep-per, Kuusinen en andere marxistische sociologen - L.T.
[9] Op het Congres in 1909 stelde Lenin de formulering voor van ‘de arbeidersklasse, die de boeren achter zich leidt’, maar legde zich uiteindelijk neer bij de formulering van de Poolse sociaaldemocratie die, tegenover de aanwezige mensjewieken, in meerderheid werd aangenomen - L.T.
[10] Het strijddoel van het proletariaat in onze revolutie; idem, XV, blz. 333 en 339.
[11] Resultaten en Vooruitzichten, Trotski, Uitgeverij Feniks 1985, Hoofdstuk 5, blz. 31.
[12] Over Twee Stromingen in de Revolutie; 4e Engelse editie, Verzamelde werken, Lenin, XXI, blz. 382.
[13] Fases, Richting en Vooruitzichten van de Revolutie; idem X, blz 73-74.
[14] Het strijddoel van het proletariaat in onze revolutie; idem, XV, blz. 334.