Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 10


De bourgeoisie meet haar krachten met de democratie

De 28ste augustus, toen koortsachtige angst het Winterpaleis kwelde, meldde de commandant van de “wilde” divisie, vorst Bagration, telegrafisch aan Kornilov, dat “de soldaten hun plicht tegenover het vaderland vervulden en op bevel van hun heldhaftige opperbevelhebber... hun bloed tot de laatste druppel zouden vergieten.” Reeds enkele uren later kwam de opmars van de “wilde” divisie tot staan en op de 31ste augustus verzekerde een buitengewone deputatie met bovengenoemde Bagration aan het hoofd aan Kerenski, dat de divisie zich volkomen aan de Voorlopige Regering onderwierp. Dit alles had plaats niet alleen zonder enige strijd, maar ook zonder dat er één schot gelost werd. Het kwam niet alleen niet tot de laatste, maar zelfs niet tot de eerste bloeddruppel. De soldaten van Kornilov deden niet eens een poging, om zich met wapengeweld een weg maar Petrograd te banen. De officieren hadden het niet gewaagd hun dit te bevelen. De regeringstroepen zagen zich nergens genoodzaakt geweld te gebruiken om de troepen van Kornilov het oprukken te beletten. De samenzwering stortte ineen, brokkelde af, ging in rook op.

Een nadere beschouwing van de krachten, die aan de strijd deelnamen, is voldoende, om dit te verklaren. Wij zullen daarbij in de eerste plaats moeten constateren – en deze ontdekking zal ons niet verbazen – dat de staf van de samenzweerders de vroegere tsaristische staf was, welke bestond uit mensen zonder hersens, die niet in staat waren om het door hen begonnen grote spel te overzien. Ofschoon Kornilov reeds weken tevoren de dag van de omwenteling vastgesteld had, was voor niets van tevoren gezorgd en niets behoorlijk geregeld. De militaire voorbereiding van de opstand deugde niet en was zonder enig systeem en op lichtvaardige wijze geschied. Vlak vóór de opmars, terwijl men reeds oprukte, werden nog gewichtige veranderingen in de organisatie en in de leiding aangebracht. De “wilde” divisie, die aan de revolutie de eerste slag moest toebrengen, telde in totaal dertienhonderdvijftig soldaten, die zeshonderd geweren, duizend lansen en vijfhonderd sabels te kort kwamen. Vijf dagen vóór het begin van de krijgsverrichtingen gaf Kornilov bevel, de divisie tot een legerkorps om te vormen. Deze maatregel, welke reeds in de leerboeken verwerpelijk genoemd wordt, achtte men klaarblijkelijk nodig om de officieren door hogere traktementen aan te lokken. “Het telegram, waarin stond dat de ontbrekende wapens in Pskov geleverd zouden worden,” schrijft Martynov, “werd pas op de 31ste augustus, na het definitieve echec van de gehele onderneming, door Bagration ontvangen.”

Het hoofdkwartier ging eveneens pas op het allerlaatste ogenblik over tot het rekwireren van instructeurs van het front naar Petrograd. De daartoe aangewezen officieren werden rijkelijk van geld en eigen wagons voorzien. De patriottische heren haastten zich echter klaarblijkelijk niet erg het vaderland te redden. Na twee dagen was de spoorwegverbinding tussen het hoofdkwartier en de hoofdstad verbroken en het merendeel van de opgeroepen officieren bereikte de plaats, waar de heldendaden zouden moeten verricht worden, in het geheel niet.

Er bestond echter in de hoofdstad een eigen organisatie van Kornilov aanhangers, welke ongeveer tweeduizend leden telde. De samenzweerders werden in groepen verdeeld, die elk een speciale taak hadden: buit maken van pantserauto’s, arrestatie en vermoording van de bekendste Sovjetleden, arrestatie van de Voorlopige Regering, vervulling van de voornaamste ambten. Volgens de reeds hierboven genoemde Winberg, de voorzitter van het verbond der dienstplichtigen, “moesten bij het binnenrukken van de troepen van Krymow de voornaamste revolutionaire krachten reeds gebroken, vernietigd of onschadelijk gemaakt zijn, zodat Krymow nog slechts de orde in de stad had te handhaven.” Weliswaar was men in Mohilew van mening, dat dit program van actie geflatteerd was, en vertrouwde men Krymow de voornaamste taak toe, maar ook het hoofdkwartier verwachtte toch zeer belangrijke hulp van de afdelingen van het republikeinse centrum. De Petrogradse samenzweerders kwamen echter in het geheel niet voor de dag, zij verroerden geen vin, staken geen vinger uit en deden alsof zij in het geheel niet bestonden. Winberg geeft een zeer eenvoudige verklaring van dit raadsel. Het bleek dat de leider van de contraspionagedienst, overste Heimann, de meest belangrijke uren in een restaurant in de buitenwijken doorbracht, terwijl overste Sidorin, die volgens directe opdracht van Kornilov de werkzaamheden van alle patriottische verenigingen in de hoofdstad zou leiden, en overste Ducimétière, de leider van de militaire afdeling, “spoorloos verdwenen en nergens te vinden waren.” De overste van de Kozakken Doetov, die “onder bolsjewistisch mom” zou optreden, beklaagde zich later: “Ik liep rond... om de straat op te roepen, maar niemand volgde mij.” De voor de organisatie bestemde geldsommen werden, volgens Winberg, door de hogere leden gebruikt of verbrast. Overste Sidorin had zich, naar Denikin beweert, “in Finland verborgen met medeneming van de laatste rest van het geld van de organisatie, ongeveer honderdvijftigduizend roebel.” Lvov, die wij het laatst als arrestant in het Winterpaleis ontmoet hebben, vertelde later van een geldgever achter de schermen, die een belangrijke som aan officieren wilde geven, maar, toen hij op de afgesproken plaats kwam, de samenzweerders zo stomdronken aantrof dat hij er niet toe kon besluiten hun het geld te overhandigen. Winberg zelf meent dat het plan, zonder deze waarlijk ergerlijke “toevallen”, best had kunnen slagen. Dan blijft echter toch nog de vraag over, waarom zich overwegend drinkers, knoeiers en verraders om die patriottische onderneming groepeerden? Was het misschien daarom, omdat elke historische onderneming de krachten weet te mobiliseren, die bij haar passen?

Wat de personen van de samenzweerders betreft, zo was het daarmee, en allereerst met de leiding, slecht gesteld. “Generaal Kornilov” was volgens de rechtse kadet Isgojew “de meest populaire generaal... bij de burgerlijke bevolking, maar niet bij de troepen, althans niet bij die troepen in het achterland, welke ik kon gadeslaan.” Isgojew verstaat hier onder de burgerbevolking het publiek van het Nevski-Prospect. Voor de volksmassa’s én aan het front, én in het achterland was Kornilov een vreemde, een vijand en een gehaat iemand.

De tot bevelhebber van het 3de cavaleriekorps benoemde generaal Krassnow, een monarchist, die spoedig daarna poogde als vazal bij Wilhelm II onderdak te vinden, verwonderde zich erover, dat “Kornilov, die zoiets groots ondernam, zelf in Mohilew bleef, in een kasteel, omgeven door de Toerkmenen en stootbrigadiers, alsof hij zelf aan het succes van de onderneming twijfelde.” Op de vraag van de Franse journalist Claude Anet, waarom Kornilov op het beslissende moment niet zelf tegen Petrograd opgerukt was, – antwoordde het hoofd van de samenzwering: “Ik was ziek, ik leed aan een heftige aanval van malaria en had niet mijn gewone energie.”

Wat een samenloop van ongelukkige toevallen: zo pleegt het altijd te gaan, als een onderneming bij voorbaat tot mislukking gedoemd is. De stemming van de samenzweerders schommelde tussen brooddronkenheid en grenzeloze hoogmoed aan de ene kant en volslagen wanhoop bij de eerste de beste werkelijke tegenslag aan de andere kant. Het ging niet om Kornilovs malaria, maar om een veel ernstigere, fatalere en ongeneeslijke ziekte, welke de wilskracht van de bezittende klassen verlamde.

De kadetten bestreden in ernst, dat Kornilov contrarevolutionaire bedoelingen, waaronder zij een restauratie van de monarchie der Romanovs verstonden, had. Alsof het daarom ging! Het “republikanisme” van Kornilov belette de monarchist Loekomski geenszins met hem samen te gaan en evenmin de voorzitter van het Verbond van echte Russen, Rimski-Korsakov, om op de dag van de opstand aan Kornilov te telegraferen: “Ik bid vurig tot God, dat hij u moge helpen om Rusland te redden; ik stel mij geheel ter uwer beschikking.” Het goedkope republikeinse vaantje schrikte de Zwarte Honderd-aanhangers van het tsarisme niet af. Zij begrepen dat aan het program van Kornilov hij zelf, zijn verleden, zijn Kozakkenuniform, zijn verbindingen en geldbronnen en vooral zijn oprechte wil, om de revolutie de hals af te snijden, ten grondslag lagen.

Kornilov, die in zijn oproepen zichzelf “de zoon van een boer” noemde, steunde bij zijn omwentelingsplan volkomen op de Kozakken en de bergtroepen. Er was onder de soldaten, die tegen Petrograd op moesten marcheren, geen enkele afdeling infanterie. Kornilov had geen contact met de moezjieks en hij probeerde dit ook niet te krijgen. Er was weliswaar een landbouwhervormer in het hoofdkwartier in de persoon van een zekere professor, die aan elke soldaat een fantastisch aantal desjatinen meende te kunnen beloven. De desbetreffende oproep werd echter nooit gepubliceerd: de generaals werden van demagogie op landbouwgebied weerhouden door de niet ongemotiveerde angst, dat zij de grootgrondbezitters schrik zouden aanjagen en zouden afstoten.

De Mohilewsche boer Tadausj, die in de gelegenheid was de omgeving van het hoofdkwartier in die dagen van dichtbij gade te slaan, deelt mee, dat onder de soldaten en in de dorpen niemand geloof hechtte aan de manifesten van de generaal: “hij wil de macht, maar geen woord over land, geen woord over beëindiging van de oorlog.” De massa’s waren in de zes maanden van revolutie een beetje thuis geraakt in de voornaamste kwesties. Kornilov bracht het volk slechts oorlog, bescherming van de voorrechten van de generaals en van de grootgrondbezitters. Hij kon het volk niets anders geven en dit verwachtte ook niets anders van hem. Deze onmogelijkheid voor de samenzweerders om op de uit boeren bestaande infanterie, laat staan op de arbeiders, te kunnen steunen, welke onmogelijkheid bij voorbaat vaststond, was juist een bewijs daarvan hoe de Kornilovse kliek maatschappelijk tot de ondergang gedoemd was.

Het beeld van de politieke krachten, dat de diplomaat van het hoofdkwartier, vorst Troebetzkoi, ophing, was in vele opzichten juist, maar in één opzicht onjuist: van die onverschilligheid, waarmee het bereid is “iedere zweepslag te ondergaan,” was bij het volk niets te bespeuren; integendeel, de massa’s wachtten als het ware slechts op een bedreiging met de zweep, om te laten zien welke bronnen aan energie en zelfopoffering in hen verborgen waren. Deze foutieve beoordeling van de stemming onder de massa’s deed alle overige berekeningen falen.

De samenzwering werd geleid door die kringen, die niet gewend en ook niet er toe in staat waren, iets te doen zonder het lagere volk, zonder vreemde arbeidskrachten, zonder kanonnenvlees, zonder oppassers, dienstboden, schrijvers, chauffeurs, kruiers, keukenmeiden, wasvrouwen, wisselwachters, telegrafisten, paardenknechten, koetsiers. Al deze kleine, deze onopvallende, ontelbare, onontbeerlijke mensen, waren echter vóór de sovjets en tegen Kornilov. De revolutie was alom tegenwoordig. Zij drong overal door, de samenzwering achterhalend. Zij had overal haar ogen, oren en armen.

Een ideale militaire scholing bestaat daarin, dat de soldaat achter de rug van zijn superieur juist zo handelt als onder diens ogen. Terwijl de Russische soldaten en matrozen echter in het jaar 1917 de officiële bevelen zelfs onder ogen van hun commandanten weigerden uit te voeren, luisterden zij nauwgezet naar de revolutionaire bevelen en nog vaker volgden zij deze, reeds voordat zij hen bereikten, op eigen initiatief op. De talloze dienaren van de revolutie, haar agenten, boodschappers en strijders, hadden geen aansporingen of toezicht nodig.

Formeel behoorde het tot de taak van de regering de samenzwering te liquideren. Het Uitvoerend Comité verleende zijn bijstand. In werkelijkheid ging de strijd langs heel andere wegen. Terwijl Kerenski, gebukt onder de last van een bovenmenselijke verantwoordelijkheid, eenzaam over de parketvloeren van het Winterpaleis ijsbeerde, was het Verdedigingscomité, dat ook wel Militair Revolutiecomité genoemd werd, krachtig werkzaam. Vanaf het aanbreken van de dag werden telegrafische instructies aan de spoorweg-, de post- en de telegrafiebeambten, alsook aan de soldaten gegeven. “Alle troepenbewegingen hebben,” zo berichtte diezelfde dag Dan, “plaats op bevel van de Voorlopige Regering, gecontrasigneerd door het Comité ter verdediging van het volk.” Ontdaan van alle omhaal betekent dit, dat het comité ter verdediging van het volk over de troepen beschikte in naam van de Voorlopige Regering. Tegelijkertijd ging men ertoe over de Kornilovse broeinesten in Petrograd zelf uit te roeien, door huiszoekingen en arrestaties in de krijgsscholen en officierenorganisaties te verrichten. De hand van het comité was overal voelbaar. Vrijwel niemand interesseerde zich voor de gouverneur-generaal.

De lagere sovjetorganisaties wachtten op hun beurt niet eerst de aanwijzingen van hogerhand af. Men schonk vooral aandacht aan de wijken. In de uren van de grootste aarzeling van de regering en de eindeloze onderhandelingen van het Uitvoerend Comité met Kerenski sloten de wijksovjets zich nauwer aaneen en besloten om de wijkvergadering permanent te verklaren, eigen afgevaardigden aan de door het Uitvoerend Comité gevormde staf toe te voegen, een arbeidersmilitie te vormen, de regeringscommissarissen onder controle van de wijksovjets te stellen en vliegende afdelingen te organiseren met het doel de contrarevolutionaire propagandisten gevangen te nemen. Deze maatregelen betekenden in het algemeen niet alleen een aanmatiging van belangrijke functies van de regering, maar ook van functies van de Sovjet van Petrograd. De situatie leidde ertoe, dat de hogere sovjetorganen hun werkzaamheden sterk moesten beperken, om plaats te maken voor de lagere. Het deelnemen van de Petrogradse wijken aan de strijd bracht een grote verandering in deze teweeg wat betreft richting en omvang. Wederom bleek in de praktijk welk een onuitputtelijke levenskracht de sovjetorganisatie heeft: terwijl zij van hogerhand door de verzoeningsgezinde leiders lam gelegd was, ontwaakte zij op het kritieke ogenblik onder de aandrang van de volksmassa’s van onderop tot nieuw leven.

De opstand van Kornilov kwam voor de bolsjewieken, die de voornaamste drijfkracht in de wijken waren, allerminst onverwacht. Zij hadden deze opstand voorzien, hadden ervoor gewaarschuwd en waren het eerst op hun post. Reeds in de verenigde vergadering van de Uitvoerende Comités op de 27ste augustus deelde Sokolnikov mee, dat de bolsjewistische partij alle mogelijke maatregelen genomen had om het volk op de hoogte te brengen van het gevaar en de verdediging voor te bereiden; de bolsjewieken verklaarden zich ertoe bereid hun werkzaamheden voor de strijd te verrichten in overeenstemming met de organen van het Uitvoerend Comité. In de nachtelijke zitting van de Militaire Organisatie van de bolsjewieken, waaraan afgevaardigden van talrijke troepenafdelingen deelnamen, werd besloten de arrestatie van alle samenzweerders te eisen, de arbeiders te bewapenen en daartoe soldaten als instructeurs aan te wijzen, de verdediging van de hoofdstad door het volk te verzekeren en tegelijkertijd zich op de vorming van een uit arbeiders en soldaten bestaande revolutionaire regering voor te bereiden. De Militaire Organisatie belegde meetings in het gehele garnizoen. De soldaten werden opgeroepen, zich gereed te houden en bij het eerste alarm uit te rukken.

“Afgezien van het feit, dat zij in de minderheid waren,” schrijft Soechanov, “was het volkomen duidelijk, dat de bolsjewieken de overhand in het Militaire Revolutie Comité hadden.” Hij noemt als redenen daarvan: “Indien het Comité werkelijk handelend wilde optreden, moest het revolutionair handelen,” doch voor revolutionaire daden “hadden alleen de bolsjewieken de middelen,” want de massa’s waren op hun hand. De spanning van de strijd deed overal de meest actieve en moedige elementen naar voren komen. Deze automatische selectie kwam onvermijdelijk de bolsjewieken ten goede, versterkte hun invloed, maakte, dat zij het initiatief hadden en verschafte hun de feitelijke leiding zelfs in die organisaties waar zij in de minderheid waren. Hoe dichter men bij de wijk, de bedrijven, de kazernes kwam, des onbetwister en volkomen was de heerschappij van de bolsjewieken. Alle partijcellen zijn op de been gebracht. Bij de vakgroepen in de grootbedrijven is een onafgebroken wachtdienst van de bolsjewieken georganiseerd. In het wijkcomité van de partij houden vertegenwoordigers van de kleinere drijven de wacht. De verbinding loopt van onderop, van de werkplaats via de wijken tot het centraal comité van de partij.

Onder directe druk van de bolsjewieken en de door deze geleide organisaties verklaarde het Verdedigingscomité, dat het gewenst was om enkele groepen arbeiders te bewapenen ter bescherming van de arbeiderswijken, de fabrieken en de werkplaatsen. De massa’s hadden slechts op deze sanctie gewacht. Er vormden zich volgens de arbeidersbladen “lange files die tot de Rode Garde wilden toetreden.” Men begon zich te oefenen in het hanteren der wapens en het schieten. Ervaren soldaten werden als instructeur aangesteld. Reeds op de 29ste ontstonden er in nagenoeg alle wijken weerkorpsen. De Rode Garde verklaarde zich bereid direct een afdeling van veertigduizend man uit te rusten. De ongewapende arbeiders vormden troepen tot het maken van loopgraven, het bouwen van onderstanden en prikkeldraadversperringen. De nieuwe gouverneur-generaal Paltsjinski, die Savinkov opgevolgd had – Kerenski had zijn handlanger niet meer dan drie dagen kunnen handhaven – moest in een bijzondere verklaring toegeven, dat, toen er een tekort aan pioniers voor de verdediging van de hoofdstad ontstond, duizenden arbeiders... door persoonlijke, niet betaalde arbeid in enkele uren tijds een reusachtige prestatie verrichtten, welke zonder hun hulp enkele dagen in beslag genomen zou hebben.” Dit belette Paltsjinski niet, in navolging van Savinkov het bolsjewistische blad, het enige dat de arbeiders als hun blad beschouwden, te verbieden.

De Poetilovfabriek Gigant wordt het centrum van het verzet in de wijk Petershof. In allerijl worden strijdorganisaties gevormd. Dag en nacht wordt er in de bedrijven doorgewerkt: nieuwe kanonnen worden gemonteerd voor de vorming van proletarische artilleriedivisies. De arbeider Minitsjev vertelt: “Er werd in die dagen 16 uur per dag gewerkt... Er werden ongeveer honderd kanonnen gemonteerd.”

Het korte tijd geleden gevormd Uitvoerend Comité van de spoorwegarbeiders zou zeer spoedig de vuurdoop ondergaan. De spoorwegarbeiders hadden bijzondere redenen om een overwinning van Kornilov te vrezen, omdat deze de militarisering van de spoorwegen in zijn program opgenomen had. De massa’s waren ook hier hun leiders verre vooruit. De spoorwegarbeiders namen de rails weg en versperden de baan, om de troepen van Kornilov op te houden: de in de oorlog opgedane ervaring kwam hun ten goede. Zij namen ook maatregelen om de haard van de samenzwering, Mohilew, te isoleren, door het verkeer naar en van het hoofdkwartier stop te zetten. De post- en telegrafiebeambten vingen de telegrammen en bevelen uit het hoofdkwartier op en zonden deze, of kopieën ervan, naar het comité. De generaals hadden er zich in de oorlogsjaren aan gewend de spoorwegen en de post als louter uit technisch oogpunt van belang te beschouwen. Zij konden er zich nu van overtuigen, dat zij ook politieke betekenis hadden.

De vakverenigingen, die er allerminst toe geneigd waren in politiek opzicht neutraal te blijven, wachtten niet een uitnodiging om ten strijde te trekken, af. De bond van spoorwegpersoneel bewapende zijn leden, zond hen uit, om toezicht op de wegen te houden, de rails los te schroeven, de bruggen te bewaken, enz.; de arbeiders prikkelden met hun ijver en vastberadenheid het meer bureaucratische en gematigde Uitvoerend Comité van de spoorwegarbeiders. De metaalbond stelde zijn talrijke beambten ter beschikking van het verdedigingscomité en deed dit een groot bedrag aan geld ter bestrijding van hun uitgaven toekomen. De chauffeursbond stelde zijn transport- en andere technische middelen ter beschikking van het comité. De typografenbond had binnen enkele uren gezorgd dat de couranten maandag stellig zouden verschijnen, om de bevolking van het verloop der gebeurtenissen op de hoogte te houden, en oefende tegelijkertijd de meest doeltreffende controle over de pers uit. De opstandige generaal had met zijn voeten op de grond gestampt, – legioenen waren uit de grond verrezen: het waren echter vijandelijke legioenen.

Rondom Petrograd, in de naburige garnizoenen, op de grote stations, op de vloot, werd dag en nacht gewerkt: de eigen gelederen werden geïnspecteerd, de arbeiders gewapend, “langs de wegen wachtposten opgesteld, verbindingen met de naburige plaatsen en het Smolny aangeknoopt. Het Verdedigingscomité had niet zozeer op te wekken en op te roepen, dan wel te registreren en te leiden. Zijn stoutste verwachtingen werden overtroffen. Het verzet tegen de rebellie van de generaals werd tot een drijfjacht van het volk op de samenzweerders.

Helsingfors vormde een algemene vergadering van de gezamenlijke sovjetorganisaties een revolutionair comité, dat commissarissen naar de gouverneur-generaal, de legerleiding, de contraspionagedienst en andere belangrijke instellingen stuurde. Geen bevel had van nu af aan rechtskracht zonder dat het door dit comité ondertekend was. De telegrafie en telefonie werden onder controle gesteld. De officiële vertegenwoordigers van het in Helsingfors liggende Kozakkenregiment, die voor het merendeel officieren waren, poogden zich neutraal te verklaren: in werkelijkheid zijn zij in het geheim aanhangers van Kornilov. De volgende dag verschenen er gewonde Kozakkensoldaten in het Comité met de verklaring, dat het gehele regiment tegen Kornilov was. Voor het eerst komen er vertegenwoordigers van de Kozakken in de sovjet. Als altijd drijft ook nu het verscherpte conflict tussen de klassen de officieren naar rechts, de minderen naar links.

De sovjet van Kronstadt, die zich geheel van zijn wonden van juli had weten te herstellen, zond telegrafisch een verklaring, dat “het garnizoen van Kronstadt als één man bereid was, om op de eerste oproep van het Uitvoerend Comité op te staan ter verdediging van de revolutie.” De Kronstadtse matrozen wisten in die dagen nog niet hoezeer een verdediging van de revolutie een verdediging van hen zelf betekende. Zij konden dit slechts flauw vermoeden.

Reeds kort na de Julidagen was door de Voorlopige Regering ertoe besloten de vesting van Kronstadt als een broeinest van bolsjewisme op te heffen. De maatregel werd in overeenstemming met Kornilov officieel gemotiveerd met “strategische overwegingen.” De matrozen, die onheil duchtten, verzetten zich. “De legende van het verraad in het hoofdkwartier,” schreef Kerenski, nadat hij reeds zelf Kornilov van verraad beschuldigd had, “drong zo sterk in Kronstadt door, dat elke poging om de artillerie te verwijderen, daar direct de massa in woede deed ontbranden.” Kornilov werd door de regering met de taak belast om een middel tot liquidatie van Kronstadt te vinden. Hij had dit middel gevonden: Krymow zou terstond, nadat de hoofdstad verpletterd was, een brigade met artillerie tegen Oranienbaum richten en onder bedreiging met de afweerkanonnen van het garnizoen van Kronstadt een ontwapening van de vesting en een aftocht naar het vasteland eisen, waar men van plan was op massale wijze met de matrozen af te rekenen. Juist toen Krymow echter met de uitvoering van de hem door de regering opgedragen taak wilde beginnen, zag deze laatste zich genoodzaakt, de matrozen van Kronstadt om hulp tegen Krymow te smeken.

Het Uitvoerend Comité verzocht telefonisch aan Kronstadt en Vyborg, meer troepen naar Petrograd te zenden. In de morgen van de 29ste begonnen de troepen aan te komen. Het waren overwegend bolsjewistische afdelingen: de goedkeuring van het Centraal Bolsjewistisch Comité was onmisbaar, om de oproep van het Uitvoerend Comité succes te doen hebben. Wat vroeger in de voormiddag van de 28ste namen, op een bevel van Kerenski, dat meer een nederig verzoek leek, matrozen van de kruiser “Aurora”, van welks officieren nog altijd een aantal in de “Kresty”-gevangenis zat wegens deelname aan de Julidemonstratie, de verdediging van het Winterpaleis over. De matrozen bezochten in de uren, waarin zij geen wachtdienst hadden, de in de gevangenis zittende Kronstadtse matrozen, alsook Trotski, Raskolnikov en anderen. “Is het niet tijd om de regering gevangen te nemen?” Vroegen de bezoekers. – “Neen, de tijd is daartoe nog niet gekomen.” Kregen zij ten antwoord, “richt het geweer over de schouder van Kerenski heen op Kornilov. Daarna zullen wij met Kerenski afrekenen.” In juni en in juli waren deze matrozen niet erg geneigd geweest om naar de argumenten van de revolutionaire strategen te luisteren. In deze nog niet volle twee maanden hebben zij veel geleerd. De vraag omtrent een gevangenneming van de regering stellen zij meer, om zichzelf te controleren en hun geweten te sussen. Zij begrijpen nu zelf de onvermijdelijke loop der gebeurtenissen. Terwijl zij in de eerste helft van juli – verslagen, veroordeeld, belasterd en eind augustus – de meest betrouwbare wachtpost voor het Winterpaleis tegen Kornilov zijn, zullen zij eind oktober het Winterpaleis met de kanonnen van de “Aurora” beschieten.

Terwijl de matrozen de algemene afrekening met het Februaribewind nog wel een tijdje willen uitstellen, willen zij de Kornilov-officieren echter geen dag langer dulden. De superieuren, die de regering hun na de Julidagen opgedrongen had, waren bijna zonder uitzondering op de hand van de samenzweerders. De Sovjet van Kronstadt zette onverwijld de regeringscommandant af en benoemde een eigen commandant. Nu schreeuwden de verzoeningsgezinden niet meer over de vorming van een republiek van Kronstadt. Het bleef echter lang niet overal bij afzettingen: op vele plaatsen kwam het tot een bloedig strafgericht.

“Het begon in Vyborg,” zegt Soechanov, “met het doodslaan van generaals en officieren door de matrozen- en soldatenmassa’s, die in woede ontbrand en in een paniekstemming geraakt waren.” Neen, het waren geen massa’s, die in woede ontbrand waren en men mag in dit geval niet van een paniek spreken. De 29ste ’s morgens werd door het Centraal Comité van de vloot telegrafisch de opstand in het hoofdkwartier aan de commandant van Vyborg, generaal Oranovski, meegedeeld, om deze aan het garnizoen over te brengen. De commandant hield het telegram een gehele dag achter en antwoordde op vragen die hem gesteld waren over de plaats gehad hebbende gebeurtenissen, dat hij geen enkel bericht gekregen had. Bij een huiszoeking, die de matrozen verrichtten, werd het telegram ontdekt. Op heterdaad betrapt verklaarde de generaal, dat hij een aanhanger van Kornilov was. De matrozen schoten de commandant dood en met hem nog twee andere officieren, die zich tot geestverwanten van hem verklaarden. De matrozen verlangden van de officieren van de Baltische vloot een schriftelijke belofte van trouw aan de revolutie, en toen vier officieren van het linieschip “Petropavlovsk” weigerden, deze te ondertekenen, en verklaarden aanhangers van Kornilov te zijn, werden zij op bevel van het scheepscommando op staande voet doodgeschoten.

Doodsgevaar dreigde de soldaten en matrozen. Een bloedige zuivering stond niet alleen Petrograd en Kronstadt, maar ook de overige garnizoenen in het land te wachten. Uit de houding van hun officieren, die weer moed gekregen hadden, uit de toon, uit de blik van dezen konden de soldaten en matrozen vermoeden wat hun in geval van een overwinning van het hoofdkwartier te wachten stond. Daar waar de sfeer buitengewoon gespannen was, haastten zij zich, de vijand de pas af te snijden en tegenover de zuiveringsactie, die de officieren beraamden, hun eigen zuiveringsactie, die van de matrozen en soldaten, te stellen. De burgeroorlog heeft, naar men weet, zijn eigen wetten en deze zijn nooit erg humaan geweest.

Tsjcheïdse zond onmiddellijk telegrammen naar Vyborg en Helsingfors, waarin het eigenmachtig optreden als “een genadeslag voor de revolutie” veroordeeld werd. Kerenski telegrafeerde zijnerzijds naar Helsingfors: “Eis onmiddellijke staking van de afschuwelijke gewelddaden.” Indien men nagaat, wie politiek verantwoordelijk is voor de op zichzelf staande gevallen van eigenrichting – daarbij bedenkend, dat de revolutie in haar geheel een daad van eigenrichting is –, dan rustte de verantwoordelijkheid in dit geval geheel op de regering en de verzoeningsgezinden, die in de ogenblikken van gevaar naar de revolutionaire massa’s vluchtten, om deze daarna weer aan de contrarevolutionaire officieren over te leveren.

Evenals tijdens de Landelijke Vergadering te Moskou, waar men elk ogenblik de omwenteling verwacht had, wendde ook nu Kerenski zich na de breuk met het hoofdkwartier tot de bolsjewieken met het verzoek “hun invloed uit te oefenen op de soldaten, om dezen er toe te brengen op te staan ter verdediging van de revolutie.” Terwijl Kerenski de bolsjewistische matrozen ter verdediging van het Winterpaleis opriep, ontsloeg hij echter zijn Juligevangenen niet uit de kerker. Soechanov schrijft hierover: “De situatie, waarin Alexejev met Kerenski onderhandelt en Trotski in de gevangenis zit, was volkomen onhoudbaar.” Men kan zich gemakkelijk voorstellen, welk een opwinding er in de gevangenissen heerste. “Wij kookten van woede,” vertelt de luitenant ter zee Raskolnikov, “over de Voorlopige Regering, die in dagen van zo grote onrust... revolutionairen als Trotski werkeloos in de Kresty-gevangenis liet zitten...” – “Wat een lafaards, o, wat een lafaards,” zei Trotski tijdens de rondwandeling tot ons, “zij moesten Kornilov direct buiten de wet plaatsen, opdat elke soldaat, die de revolutie toegedaan is, beseft het recht te hebben met hem af te rekenen.”

Een intocht van de troepen van Kornilov in Petrograd zou allereerst een uit de weg ruimen van de gevangen genomen bolsjewieken betekend hebben. Krymow had in zijn bevel aan generaal Bagration, die met de voorhoede de hoofdstad zou binnen rukken, niet verzuimd er de nadruk op te leggen: “De gevangenissen en huizen van bewaring bewaken en de zich daarin bevindende personen in geen geval vrijlaten.” Dit was een duidelijk program, dat vanaf de Aprildagen ook door Miljoekov gepropageerd was: “In geen geval vrijlaten!” Er had in die dagen in Petrograd geen meeting plaats. waar niet geëist werd, dat de Juligevangenen vrijgelaten zouden worden. De ene delegatie na de andere trok naar het Uitvoerend Comité, dat op zijn beurt zijn leiders naar het Winterpaleis stuurde, om te onderhandelen! Tevergeefs. De hardnekkigheid van Kerenski in deze kwestie is des te meer opvallend, omdat hij in de eerste anderhalf à twee dagen de toestand van de regering voor hopeloos hield en zich derhalve zelf tot de rol van opperste gevangenbewaarder veroordeelde, die de bolsjewieken moest bewaken, totdat de generaals hen ophingen.

Het is niet te verwonderen, dat de door de bolsjewieken geleide massa’s, terwijl zij tegen Kornilov streden, Kerenski in geen enkel opzicht vertrouwden. Het ging voor hen niet om een verdediging van de regering, maar om een bescherming van de revolutie. Hun strijd was des te vastberadener en offervaardiger. De tegenstand tegen de muiterij kwam voort uit rails, stenen, uit de lucht. De spoorwegbeambten van het station Loega, waarheen Krymow gekomen was, weigerden hardnekkig, de militaire trein te laten vertrekken, onder het motief, dat er geen locomotieven waren. De Kozakkentroepen waren op dat moment omringd door de gewapende soldaten van het garnizoen van Loega, dat twintigduizend man sterk was: een gewapend conflict had niet plaats, maar wel iets, dat veel gevaarlijker was, nl. een contact, een verbinding, een elkaar doordringen. De Sovjet van Loega had intussen de regeringsverklaring betreffende het ontslag van Kornilov afgedrukt en dit document werd nu op grote schaal onder de troepen verspreid. De officieren spraken de Kozakken toe, om hen te manen de propagandisten niet te vertrouwen. Het feit, dat deze toespraken nodig waren, was op zichzelf echter reeds een bedenkelijk voorteken.

Na bevel van Kornilov ontvangen te hebben, om voorwaarts te rukken, verlangde Krymow met de blanke sabel in de hand, dat de locomotieven binnen een half uur gereed zouden zijn. Het dreigement had succes: de locomotieven werden, hoewel met nieuwe vertragingen, tenslotte gereed gemaakt; een voortgaan was echter toch niet mogelijk, omdat de weg verderop vernield en zeker voor de tijd van vierentwintig uur versperd was. Krymow voerde, om zich aan de destructieve propaganda te onttrekken, in de avond van de 29ste zijn troepen enige wersts achter Loega terug. De propagandisten drongen echter terstond ook in de dorpen binnen: het waren soldaten, arbeiders, spoorwegbeambten, aan wie niet te ontkomen was, omdat zij overal wisten door te dringen. De Kozakken hielden zelfs meetings. Belaagd door de propaganda en zijn eigen hulpeloosheid verwensend, wachtte Krymow tevergeefs op Bagration: de spoorwegbeambten hielden de troepen van de “wilde” divisie op, die eveneens in de komende uren aan de gevaarlijke morele aanval blootgesteld zouden worden.

Hoe willoos, ja, zelfs laf de verzoeningsgezinde democratie op zichzelf geweest is, die massakrachten, waarop zij in de strijd tegen Kornilov weer gedeeltelijk moest steunen, hadden toch enorme krachtbronnen voor haar geopend. De sociaal-revolutionairen en mensjewieken beschouwden het niet als hun taak, om de troepen van Kornilov in een openlijke strijd te overwinnen, maar om deze voor zich te winnen. Dit was juist. Ook de bolsjewieken hadden natuurlijk geen enkel bezwaar tegen deze tactiek van “verzoeningsgezindheid”: integendeel, dit was ook hun eigen voornaamste methode: de bolsjewieken verlangden slechts, dat er gewapende arbeiders en soldaten achter de propagandisten en parlementariërs gereed zouden staan. Men had direct een onbeperkte keuze van middelen en wegen, om de troepen van Kornilov moreel te beïnvloeden. Zo werd de “wilde” divisie een mohammedaanse delegatie tegemoet gestuurd, bij welke de plaatselijke autoriteiten, die men had kunnen vinden, zich aansloten, met de kleinzoon van de beroemde Chamil, de heldhaftige, verdediger van de Kaukasus tegen het tsarisme, voorop. De bergtroepen beletten hun officieren, de delegatie te arresteren: dit zou in strijd met de eeuwenoude tradities van gastvrijheid zijn. Er hadden onderhandelingen plaats en deze waren tevens het begin van het einde. De Kornilovse officieren hadden zich ter motivering van de gehele opmars beroepen op de muiterijen van “Duitse agenten”, die in Petrograd uitgebroken waren. De regelrecht uit de hoofdstad aangekomen afgevaardigden weerlegden niet alleen het feit van de muiterij, maar lieten met de documenten in de hand zien dat Krymow een rebel was, die de troepen tegen de regering liet oprukken. Wat hadden de officieren van Kornilov daartegen in te brengen?

Op de wagon van de staf van de “wilde” divisie werd door de soldaten een rode vlag met het opschrift: “Land en vrijheid” geplaatst. De commandant van de staf gaf bevel de vlag weg te nemen: “alleen maar om een verwisseling met de spoorwegsignalen te voorkomen,” zoals mijnheer de luitenant-overste verklaarde. Het commando van de staf verklaarde zich niet tevreden met de angstige verklaring en nam de luitenant-overste gevangen. Had men zich dan toch in het hoofdkwartier vergist met te zeggen, dat het de Kaukasiërs niet kon schelen wie zij afslachtten?

De volgende morgen kwam er bij Krymow een overste van Kornilov aan met het bevel, om het korps samen te trekken, snel tegen Petrograd op te rukken en dit “bij verrassing” te bezetten. Men wilde klaarblijkelijk in het hoofdkwartier de ogen nog voor de werkelijkheid sluiten. Krymow antwoordde, dat het legerkorps over verschillende spoorbanen verspreid was en op verschillende plaatsen zou uitstappen; dat er voorlopig slechts acht compagnieën Kozakken onder zijn bevel stonden; dat de spoorbanen vernield, versperd en gebarricadeerd waren, dat het slechts mogelijk was voort te gaan over de wegen en dat er tenslotte geen sprake kon zijn van een bezetting van Petrograd bij verrassing, daar de arbeiders en soldaten in de hoofdstad en omgeving gewapend waren. De kwestie werd nog gecompliceerder door het feit, dat men nu niet meer in staat was de operatie “bij verrassing” voor de troepen van Krymow zelf uit te voeren: achterdochtig verlangden deze inlichtingen. Men was genoodzaakt hen in het conflict tussen Kornilov en Kerenski in te wijden, d.w.z. officieel vergaderingen te doen houden.

Een door Krymow op dit tijdstip uitgevaardigde legerorder luidde: “Vannacht kreeg ik uit het hoofdkwartier van de opperbevelhebber en uit Petrograd de mededeling, dat er in Petrograd muiterijen begonnen zijn...” Deze leugen moest de veldtocht tegen de regering, die reeds in volle gang was, rechtvaardigen. Kornilovs persoonlijke legerorder van de 29ste augustus luidt: “De contraspionage in Holland meldt: a) voor de komende dagen wordt gelijktijdig aan het gehele front een slag beraamd met het doel ons reeds uiteen gevallen leger te ontwrichten en tot een vlucht te noodzaken; b) een opstand in Finland is voorbereid; c) men is van plan de bruggen over de Dnjepr en de Wolga in de lucht te laten springen; d) een bolsjewistische opstand wordt in Petrograd georganiseerd.” Dit zijn dezelfde berichten, waarop Savinkov zich reeds op de 23ste beroepen had: Holland werd slechts genoemd, om op een dwaalspoor te brengen, want het document was naar alle waarschijnlijkheid in de Franse militaire missie of althans met medewerking van deze gefabriceerd.

Kerenski telegrafeerde diezelfde dag aan Krymow: “In Petrograd is het volkomen rustig. Een opstand is niet te verwachten. Uw korps is niet nodig.” De opstand zou door de standrechtelijke decreten van Kerenski zelf teweeggebracht worden. Daar de regering haar provocatie moest uitstellen, mocht Kerenski terecht aannemen: “Een opstand is niet te verwachten.”

Nu hij geen uitweg meer zag, deed Krymow de onzinnige poging om met zijn acht compagnieën tegen Petrograd op te rukken. Dit was meer een gebaar om zijn geweten te sussen en leidde natuurlijk tot niets. Toen Krymow enkele wersts achter Loega op een wachtpost stuitte, maakte hij rechtsomkeer, zonder zelfs een poging tot strijd te doen. Krassnow, de chef van het derde cavaleriekorps schreef later over deze enige, volkomen fictieve “krijgsverrichting”: “Zesentachtig eskadrons en compagnieën zouden voor de aanslag op Petrograd nodig geweest zijn, doch deze werd slechts door één brigade, die uit acht zwakke compagnieën bestond, welke bovendien nog voor de helft zonder superieuren waren, ondernomen. In plaats van met de vuist toe te slaan, sloeg men met een vinger: het deed de vinger pijn en niet hem, die geslagen werd. Er was eigenlijk niet eens een slag met een vinger geweest. En pijn had niemand gevoeld.”

De spoorwegbeambten deden intussen hun werk. De compagnieën bewogen zich wonderlijkerwijs niet in de richting van hun bestemmingsplaats. De regimenten kwamen niet bij hun divisies aan, de artillerie werd op zijsporen gereden en de staven verloren hun verbinding met hun troepenafdelingen. Elk groter station had zijn eigen sovjet, spoorweg- en soldatencomité. De telegrafisten hielden hen op de hoogte van elke gebeurtenis, elke troepenverschuiving, elke verandering. Dezelfde telegrafisten hielden Kornilovs bevelen op. Berichten, die voor de Kornilovianen ongunstig waren, werden terstond vermenigvuldigd, verspreid, aangeplakt, mondeling doorgegeven. Machinisten, wisselwachters en wagensmeerders werden propagandist. In deze sfeer bewogen zich de troepen van Kornilov of wat nog erger was, stonden zij stil. De legerleiding, die spoedig inzag, hoe hopeloos de toestand was, spoorde klaarblijkelijk niet erg aan om verder te gaan en verlichtte door haar passiviteit de taak van de tegenstanders van het transport. De verschillende delen van het leger van Krymow waren op deze manier over stations, rangeerterreinen en zijlijnen van acht spoorlijnen verspreid. Indien men op de kaart het lot van de troepen van Kornilov nagaat, krijgt men de indruk alsof de samenzweerders op het spoorwegnet blindemannetje speelden.

“Bijna overal,” zo beschrijft generaal Krassnow hetgeen hij in de nacht van de 30ste augustus waarnam, “zagen wij hetzelfde toneel. Nu eens op de perrons, dan weer in de wagon, in het zadel of naast hun zwarte en donkerbruine paarden met voorovergebogen koppen, zaten of stonden dragonders en bij hen een uitgeslapen persoon in soldatenuniform.” Deze “uitgeslapen persoon” ontwaarde men spoedig overal.

Voortdurend kwamen er uit de richting van Petrograd talrijke delegaties uit de regimenten aan, die de troepen van Kornilov tegemoet gezonden waren: allen wilden vóór het treffen tot overeenstemming trachten te komen. De revolutionaire troepen hadden het volste vertrouwen, dat het zonder vechten zou aflopen. Dit werd ook bevestigd: de Kozakken betoonden zich tegemoetkomend. Een commando van de verbindingsdienst van het legerkorps nam bezit van een locomotief en zond afgevaardigden naar alle kanten. De toestand werd aan elke compagnie uiteengezet. Er werden onophoudelijk meetings gehouden, waarin steeds luider de kreet weerklonk: “Wij zijn bedrogen!”

“Niet alleen de divisiecommandanten,” zegt bovengenoemde Krassnov, “maar ook de regimentscommandanten wisten niet precies, waar hun eskadrons en compagnieën zich bevonden... Het gebrek aan levensmiddelen en voer verbitterde de mensen natuurlijk nog meer. Zij zagen de chaos, die er overal rondom was, en begonnen de officieren en andere superieuren gevangen te nemen.” De Sovjetdelegatie, die een eigen staf gevormd had, meldde: “Er hebben voortdurend verbroederingen plaats. Wij hebben de vaste overtuiging, dat men het conflict als geëindigd mag beschouwen. Er komen delegaties van alle kanten...” De comités namen de leiding van de troepenafdelingen over van de superieuren. Er werd haastig een Sovjet van de afgevaardigden van het korps bijeengeroepen en uit zijn midden een delegatie van ongeveer veertig man gevormd en naar de Voorlopige Regering gezonden. De Kozakken begonnen luid te verklaren, dat zij slechts op een bevel uit Petrograd wachtten, om Krymov en de overige officieren gevangen te nemen.

Stankevitsj schildert het toneel, dat hij onderweg waarnam, toen hij op de 30ste tezamen met Vojtinski in de richting van Pskov reisde. In Petrograd meende men, dat Tsarskoje door de troepen van Kornilov bezet was – er was daar echter niemand te zien. “In Gatsjina – niemand... Onderweg tot aan Loega – niemand. In Loega – alles stil en rustig... Wij bereikten het dorp. waar zich de staf van het korps moest bevinden. Verlaten... Het bleek, dat de Kozakken in de vroege morgen opgebroken en in de tegenovergestelde richting van Petrograd weggetrokken waren.” De opstand rolde terug, versplinterde, sijpelde weg in de grond.

In het Winterpaleis was men echter nog altijd een beetje bang voor de tegenstander. Kerenski deed een poging, om onderhandelingen met de legerleiding van de rebellen aan te knopen. Deze weg leek hem betrouwbaarder dan het “anarchische” initiatief van de volksmassa’s. Hij zond afgevaardigden naar Krymow en liet hen met een beroep op “het behoud van Rusland” verzoeken, naar Petrograd te komen, waarbij hij hem op zijn erewoord persoonlijke veiligheid waarborgde. De generaal, die van alle kanten in het nauw gebracht en het hoofd volkomen kwijt geraakt was, nam vanzelfsprekend de uitnodiging aan. Ook een deputatie uit de Kozakken reisde, Krymow op de voet volgend, naar Petrograd.

De fronten ondersteunden het hoofdkwartier niet. Alleen het Zuidwestelijk front deed een ernstige poging. De staf van Denikin had de voorbereidende maatregelen tijdig getroffen. De onbetrouwbare bewakingstroepen bij de staf waren door Kozakken vervangen. In de nacht van de 27ste werd de drukkerij bezet. De staf probeerde te doen, alsof hij heer en meester was, en verbood zelfs aan het frontcomité, gebruik te maken van de telegraaf. De illusie duurde echter maar zeer kort. Er kwamen afgevaardigden van verschillende troepenafdelingen tot het comité, die hun hulp aanboden. Er doken pantserauto’s, machinegeweren en kanonnen op. Het comité stelde onverwijld de werkzaamheid van de staf onder zijn controle, aan deze slechts het initiatief inzake militaire operaties overlatend. Tegen drie uur in de middag van de 28ste was de macht aan het Zuidwestelijk front volkomen in handen van het comité. “Nog nooit,” zo beklaagde zich Denikin, “leek de toekomst van het land zo duister en onze onmacht zo beschamend en teleurstellend.” Aan de andere fronten verliep alles nog minder dramatisch: de bevelhebbers behoefden slechts om zich heen te zien, om een groeiende sympathie voor de commissarissen van de Voorlopige Regering te ontdekken. De 29ste ’s morgens lagen er in het Winterpaleis reeds telegrafische betuigingen van trouw van generaal Tjtsjerbatsjev van het Roemeense front, van Bakoejev van het westelijk en van Prsjevalski van het Kaukasische front. Stankevitsj benoemde voor het noordelijk front, waar een uitgesproken korniloviaan Klembovski bevelhebber was, een zekere Savizki tot zijn vertegenwoordiger. “Savizki, die tot nu toe slechts weinig bekend en bij het uitbreken van het conflict telegrafisch benoemd was, had,” schrijft Stankevitsj, “zich met één enkel bevel, ook al hield dit een arrestatie van de opperbevelhebber in, tot elke willekeurige groep soldaten – infanterie, Kozakken, ordonnansen, ja zelfs “jonkers” kunnen wenden, en het bevel zou zonder mankeren uitgevoerd zijn...” Klembovski werd zonder enige moeilijkheden vervangen door generaal Bontsj-Broejevitsj, die later door tussenkomst van zijn broer, een bekend bolsjewiek, een van de eersten was, die in dienst van de bolsjewistische regering trad.

Niet veel beter was het bij de zuidelijke steunpilaar van de militaire partij, de Hetman van de Dontroepen, Kaledin, gesteld. In Petrograd sprak men erover, dat Kaledin de Kozakkentroepen mobiliseerde en dat er van het front troepen naar hem op weg waren, naar de Don. Intussen “reisde de Hetman,” volgens de mededeling van een van zijn biografen, “ver weg van de spoorbaan uit het ene Kozakkendorp naar het andere en onderhield zich vreedzaam met de Kozakken in de dorpen.” Kaledin ging inderdaad voorzichtiger te werk dan men in de revolutionaire kringen geloofde. Hij koos het ogenblik van de openlijke opstand, waarvan hij het tijdstip van tevoren wist, uit voor een “vreedzame” rondreis door de dorpen, om zich in de kritieke dagen aan een telegrafische en welke andere controle ook te onttrekken en tegelijkertijd eens te polsen hoe de stemming onder de Kozakken was. Op de 27ste telegrafeerde hij onderweg aan zijn vertegenwoordiger Bogajevski: “Men moet Kornilov met alle middelen en krachten ondersteunen.” De voeling met de dorps-Kozakken had hem echter geleerd, dat er eigenlijk geen middelen en krachten waren: de landbouwende Kozakken dachten er in het minst niet aan, op te staan, om Kornilov te helpen. Toen het echec van de opstand steeds duidelijker werd, besloot de zogenaamde “legerregering” van de Don zich van iedere meningsuiting te onthouden, totdat de werkelijke machtverhoudingen duidelijk geworden zouden zijn. Dankzij deze manoeuvre konden de leiders van de Don-Kozakken tijdig de dans ontspringen.

In Petrograd, Moskou, aan de Don, aan het front, op de weg, die de troepen volgden, overal had Kornilov geestverwanten, aanhangers, vrienden. Hun aantal leek, te oordelen naar de telegrammen, adressen ter begroeting en courantenartikelen, reusachtig. Maar hoe wonderlijk: nu de tijd voor hen gekomen was, om voor de dag te komen, waren zij verdwenen. De reden hiervan was veelal geenszins in persoonlijke lafheid gelegen. Er waren vele moedige mensen onder de officieren van Kornilov. Maar hun moed kon niet tot uiting komen. Op het moment, waarop de massa’s zich in de beweging mengden, was er geen plaats voor de enkeling. Niet alleen de voorzichtige industriëlen, bankiers, professoren en ingenieurs, maar ook de studenten en vechtlustige officieren waren op de achtergrond gedrongen, weg gestoten, teruggeworpen. Zij beschouwden de gebeurtenissen, die zich voor hun ogen afspeelden, als het ware vanaf een balkon. Er bleef hun niets anders over, dan samen met generaal Denikin hun beschamende en teleurstellende onmacht te verwensen.

Op de 30ste augustus zond het Uitvoerend Comité aan alle Sovjets het verheugende bericht: “De troepen van Kornilov verkeren in volkomen ontbinding.” Voor een moment vergat men, dat Kornilov de meest vaderlandslievende, meest strijdvaardige en meest tegen de bolsjewistische invloeden gevrijwaarde troepenafdelingen voor zijn onderneming uitgezocht had. Het ontbindingsproces bestond daarin, dat de soldaten definitief opgehouden hadden de officieren te vertrouwen en nu een vijand in hen zagen. De strijd voor de revolutie en tegen Kornilov betekende een verder gaande ontbinding van het leger, dus juist datgene wat men de bolsjewieken verweet.

De heren generaals kregen eindelijk de gelegenheid, de weerstandkracht van de revolutie, die zij als een zo voze, zo hulpeloze en zo toevallige overwinnares van het oude regime beschouwd hadden, te leren kennen. Men had sinds de Februaridagen bij elke gelegenheid de soldaten kunnen horen snoeven: geef mij maar een betrouwbare troepenafdeling, en ik zal hen mores leren. De legeraanvoerders van het genre, dat na de strijd met de vuisten dreigt, had niets geleerd uit de ervaringen die generaal Chabalov en generaal Ivanov eind februari opgedaan hadden. Zelfs burgerlijke strategen zongen dikwijls mee in dit koor. De oktobrist Sjidlovski had verzekerd, dat, indien er in februari in de hoofdstad “niet zo erg grote, maar door discipline en militaire geest hechte troepenafdelingen verschenen waren, de Februarirevolutie binnen enkele dagen onderdrukt zou zijn.” De in wijde kringen bekende spoorwegspecialist Boeblikov schreef: “Eén enkele goed gedisciplineerde divisie van het front zou voldoende geweest zijn om de opstand in de kiem te smoren.” Enkele officieren die aan de gebeurtenissen deelnamen, verklaarden aan Denikin, dat “een betrouwbaar bataljon met een officier aan het hoofd, die wist wat hij wilde, in staat geweest zou zijn de toestand volkomen te doen veranderen.” Toen Goetsjkov minister van oorlog was, was generaal Krymow bij hem gekomen en had aangeboden, “Petrograd met één divisie te zuiveren, – natuurlijk niet zonder bloedvergieten.” De zaak was echter niet doorgegaan, omdat “Goetsjkov niet toestemde.” Eindelijk had Savinkov, toen hij voor het toekomstig directorium diens eigen “27ste augustus” voorbereidde, verzekerd dat twee regimenten voldoende zouden zijn, om de bolsjewieken volkomen te vernietigen. Nu hadden al deze heren in de persoon van de “vrolijke, opgewekte” generaal de gelegenheid te zien, hoe verkeerd hun stoute berekeningen geweest waren. Zonder ook maar één slag geleverd te hebben, berouwvol, eerloos en vernederd verscheen Krymow in het Winterpaleis. Kerenski liet niet na een pathetische scène met hem te maken, waarvan het, overigens goedkope, effect van te voren verzekerd was. Nadat hij van de eerste minister in het ministerie van oorlog teruggekeerd was, schoot Krymow zich met zijn revolver dood. Dit was nu het resultaat van de poging om de revolutie niet zonder bloedvergieten te bedwingen.

In het Winterpaleis herademde men, kwam tot de conclusie, dat de zaak, die zo vol complicaties was, gelukkig ten einde liep, en haastte zich ijlings tot de orde van de dag over te gaan, d.w.z. tot voortzetting van hetgeen men onderbroken had. Kerenski benoemde zichzelf tot opperbevelhebber: men had inderdaad geen betere figuur tot handhaving van het politieke bondgenootschap met de vroegere generaals kunnen vinden. Tot chef van de generale staf in het hoofdkwartier koos hij Alexejev, die twee dagen geleden bijna – ja bijna eerste minister geworden was. Na enige aarzeling en overleg nam de generaal met een zekere minachting de benoeming aan, om, zoals hij aan zijn medestanders verklaarde, het conflict op vreedzame wijze te liquideren. De vroegere chef van de generale staf van de opperbevelhebber Nicolai Romanov kwam onder Kerenski weer terug op zijn oude post. Er was heel wat om zich over te verbazen! “Alleen Alexejev was, dankzij zijn relaties met het hoofdkwartier en zijn enorme invloed op de hogere militaire kringen, in staat,” zo poogde Kerenski later deze afschuwelijke benoeming te motiveren, “de taak van een smarteloze overgave van het commando uit handen van Kornilov in andere handen met succes te volvoeren.” Integendeel! De benoeming van Alexejev, d.w.z. van iemand uit hun eigen kringen, moest de samenzweerders, zo zij ook maar enige gelegenheid daartoe kregen, tot verdere tegenstand aanmoedigen. In werkelijkheid werd Alexejev, nadat de opstand geliquideerd was, om dezelfde redenen naar voren geschoven, als waarom Savinkov bij het uitbreken van de opstand erbij betrokken werd: men moest tot elke prijs de bruggen naar rechts in stand houden. De nieuwe opperbevelhebber achtte het thans extra noodzakelijk, de vriendschap met de generaals te hernieuwen: het zal immers na de chaos nodig zijn op strenge wijze orde te scheppen en daartoe zal men een extra sterke regering nodig hebben. Er was in het hoofdkwartier niets meer van het optimisme, dat twee dagen geleden daar nog geheerst had, overgebleven. De samenzweerders trachtten zo goed en zo kwaad, als dat ging, terug te trekken. Het aan Kerenski gerichte telegram luidde, dat Kornilov bereid was, “rekening houdend met de strategische situatie,” het commando neer te leggen, indien verklaard werd, dat er “een sterke regering gevormd zou worden.” Dit grote ultimatum van de capitulant wordt gevolgd door een kleiner: Hij, Kornilov, “acht het ongeoorloofd, generaals en andere personen, vooral indien deze onontbeerlijk zijn voor het leger, te arresteren.” De verheugde Kerenski kwam zijn tegenstander terstond in zoverre tegemoet, dat hij door middel van de radio verkondigde, dat de militaire bevelen van generaal Kornilov voor iedereen bindend waren. Kornilov schreef zelf naar aanleiding hiervan dezelfde dag nog aan Krymow: “Er ontstond een situatie – die enig is in de wereldgeschiedenis: een opperbevelhebber, die beschuldigd wordt van land- en hoogverraad en strafrechtelijk vervolgd wordt, krijgt bevel het commando over het leger te blijven voeren...” Dit nieuwe bewijs van slapheid van Kerenski gaf direct de samenzweerders, die nog altijd erop bedacht waren, niets voor niets te doen, nieuwe moed. Ondanks het enkele uren geleden gezonden telegram over de verwerpelijkheid van een binnenlandse strijd “op dit vreselijke moment,” zond Kornilov, die gedeeltelijk weer in zijn rechten hersteld was, twee mannen naar Kaledin met het verzoek, om pressie uit te oefenen en ried tegelijkertijd Krymow aan: “Indien de situatie het veroorlooft, moet gij zelfstandig handelen in de geest van de instructie, die ik u gaf.” De geest van deze instructie was: de regering ten val brengen en de leden van de Sovjet ophangen.

Generaal Alexejev, de nieuwe chef van de generale staf, begaf zich op weg om het hoofdkwartier te bezetten. In het Winterpaleis nam men deze operatie nog altijd ernstig. In werkelijkheid had Kornilov direct te beschikken over: één bataljon ridders van St. George, het “Kornilovse” infanterieregiment en het cavalerieregiment Tekiners. Een bataljon van de ridders van St. George had zich van de aanvang af aan de zijde van de regering geschaard. Het Kornilovse en het Tekinersregiment gingen voor betrouwbaar door, maar ook van deze had zich een deel afgescheiden. Over artillerie beschikte het hoofdkwartier in het geheel niet. Er kon onder deze omstandigheden van tegenstand geen sprake zijn. Alexejev begon zijn missie met het brengen van plechtstatige bezoeken bij Kornilov en Loekomski, waarbij beide partijen, naar men mag aannemen, eendrachtig in hun gebruikelijke soldatentermen over Kerenski, de nieuwe opperbevelhebber, spraken. Zowel voor Kornilov, als ook voor Alexejev was het duidelijk, dat men de redding van het land in elk geval enige tijd moest uitstellen.

Terwijl in het hoofdkwartier de vrede zonder overwinnaar en overwonnene zo voorspoedig groeide, werd de sfeer in Petrograd echter buitengewoon gespannen, en in het Winterpaleis wachtte men vol ongeduld op kalmerende tijdingen uit Mohilew, om deze aan het volk mee te delen. Alexejev werd voortdurend met aanvragen daartoe lastig gevallen. Overste Baranovski, een vertrouwenspersoon van Kerenski, beklaagde zich over de leiding: “De Sovjets jammeren, dat men slechts een ontspanning in de atmosfeer teweeg kan brengen door energie te tonen en Kornilov en anderen te arresteren...” Dit strookte in het geheel niet met de plannen van Alexejev. “Met groot leedwezen zie ik,” antwoordt de generaal, “dat mijn vrees, dat wij momenteel geheel in de ruwe klauwen van de Sovjet geraakt zijn, bewaarheid is.” Met het familiaire persoonlijke voornaamwoord “wij” is de groep van Kerenski bedoeld, bij welke Alexejev zich, om de steek een beetje te verzachten, voorwaardelijk aansluit. Overste Baranovski antwoordt hem in dezelfde geest: “Met Gods hulp zullen wij weer uit de ruwe klauwen van de Sovjet, waarin wij geraakt zijn, komen.” Nauwelijks hebben de massa’s Kerenski uit de klauwen van Kornilov gered, of de leider van de democratie haast zich, een overeenkomst met Alexejev te sluiten tegen de massa’s: “Wij zullen weer uit de ruwe klauwen van de Sovjet komen.” Alexejev was echter gedwongen, zich in het onvermijdelijke te schikken en tot de arrestatie van de voornaamste samenzweerders over te gaan. Kornilov onderwierp zich zonder tegenstand aan het huisarrest, vier dagen, nadat hij aan het volk verklaard had: “Ik geef er de voorkeur aan te sterven boven ontheven te worden van mijn post als opperbevelhebber.” De Buitengewone Commissie van Onderzoek, die in Mohilev aankwam, arresteerde op haar beurt de adjudant van de minister van de spoorwegen, enkele officieren van de generale staf, de niet goed tot zijn recht gekomen diplomaat Aladjin, alsook de aanwezige leden van het hoofdbestuur van de Officierenvereniging.

De verzoeningsgezinden gebaarden in de eerste uren na de overwinning druk. Zelfs Avksentjev spuwde vuur. Drie dagen lang hadden de muiters het front zonder enige aanwijzing gelaten! “Dood aan de verraders!” schreeuwden de leden van het Uitvoerend Comité. Avksentjev kwam deze stemmen tegemoet: “Ja zeker, de doodstraf is op verlangen van Kornilov en de zijnen ingevoerd en nu zal zij ook des te eerder op hen zelf toegepast worden.” Stormachtige en langdurige bijvalsbetuigingen. De Moskouse kerkvergadering, die zich twee weken geleden voor Kornilov als wederinvoerder van de doodstraf in het stof gebogen had, smeekte nu telegrafisch de regering, “in naam van God en van de christelijke naastenliefde,” het leven van de generaal, die zich misrekend had, te sparen. Ook andere machten werden in het werk gesteld. De regering dacht echter niet aan een bloedig strafgericht. Toen een delegatie van de Wilde Divisie in het Winterpaleis bij Kerenski zijn opwachting kwam maken en een van de soldaten op de algemene frasen van de nieuwe opperbevelhebber antwoordde dat “de verraderlijke officieren een meedogenloze straf moesten ondergaan,” viel Kerenski hen in de rede met de woorden: “Uw taak is het, uw superieuren te gehoorzamen en alles, wat er gedaan moet worden, zullen wijzelf wel doen.” Waarlijk, deze man geloofde dat de massa’s op het toneel hadden te verschijnen, als hij maar met de linkervoet stampte, en weer te verdwijnen, als hij dat met de rechtervoet deed!

“Alles, wat er gedaan moet worden, zullen wij zelf wel doen.” Doch alles wat zij deden, kwam de massa’s onnodig, zo niet verdacht en verderfelijk voor. De massa’s vergisten zich niet: men bekommerde er zich in regeringskringen vóór alles om, de vroegere toestand, waaruit de veldtocht van Kornilov voortgekomen was, te herstellen. “Na de eerste verhoren, welke door de leden van de commissie van onderzoek afgenomen werden, bleek reeds,” naar Loekomski meedeelt, “dat zij zich allen uiterst welwillend tegenover ons gedroegen.” Tenslotte waren het niet anders dan medeplichtigen en helers. De advocaat-fiscaal van de krijgsraad, Sjablovski, gaf de beschuldigden les erin, hoe zij het best de justitie om de tuin konden leiden. De frontorganisaties stuurden protesten. “De generaals en hun medeplichtigen worden niet als misdadigers tegenover de staat en het volk behandeld... De rebellen hebben volkomen vrij verkeer niet de buitenwereld.” Loekomski bevestigt: “De staf van de opperbevelhebber lichtte ons in over alle kwesties, die ons interesseerden.” De woedende soldaten poogden meer dan eens zelf gericht te houden over de generaals, en de gevangenen werden voor een dergelijk strafgericht slechts behoed door de contrarevolutionaire Poolse divisie, die in Bychow, de plaats waar de gevangenen zich bevonden, gelegerd was.

Generaal Alexejev schreef op de 12de september vanuit het hoofdkwartier een brief aan Miljoekov, waarin de gerechtvaardigde verontwaardiging van de samenzweerders over de houding van de grootbourgeoisie, die hen eerst aangespoord en na de nederlaag aan hun lot overgelaten had, tot uiting kwam. “Het moet u toch wel enigermate bekend zijn,” schreef de generaal een beetje venijnig, “dat bepaalde maatschappelijke kringen niet alleen van alles op de hoogte geweest zijn, niet alleen met alles in hun hart gesympathiseerd hebben, maar ook Kornilov uit alle macht geholpen hebben...” In naam van de Officierenvereniging verlangde Alexejev van Vysjnegradski, Poetilov en andere grootkapitalisten, die de overwonnenen de rug toe gekeerd hadden, direct driehonderdduizend roebel bijeen te brengen voor de “hongerlijdende families van hen, met wie zij door een gemeenschappelijke gedachte en voorbereiding verbonden waren...” De brief eindigde met een direct dreigement: indien de eerlijke bladen niet terstond krachtdadig zouden beginnen de zaak op te helderen, zou generaal Kornilov ertoe genoodzaakt zijn voor het gerecht de gehele voorbereiding, alle onderhandelingen met bepaalde personen en maatschappelijke kringen en hun deelname uitvoerig uiteen te zetten, enzovoorts. Denikin deelt betreffende de praktische resultaten van dit schunnig ultimatum mee: “Eind oktober pas kreeg Kornilov uit Moskou ongeveer veertigduizend roebel.” Miljoekov was in deze tijd geheel van het politieke toneel verdwenen: volgens de officiële lezing van de kadetten was hij afgereisd naar de Krim “tot herstel van zijn gezondheid.” De liberale leider had werkelijk behoefte aan herstel na alle opwindingen, die hij had moeten doormaken.

De komedie van onderzoek duurde tot aan de bolsjewistische revolutie, waarna Kornilov en zijn medeplichtigen niet alleen in vrijheid gesteld, maar ook door het hoofdkwartier van Kerenski van alle nodige papieren voorzien werden. Deze voortvluchtige generaals hebben later de burgeroorlog ontketend. In naam van de heilige doeleinden, welke Kornilov met de liberaal Miljoekov en de Zwarte Honderd-man Rimski-Korssakov verbonden, werden honderdduizenden vermoord, het zuiden en het oosten van Rusland leeggeplunderd en verwoest, het land economisch volkomen ontwricht en de revolutie de rode terreur opgedrongen. Kornilov, die gelukkig aan de justitie van Kerenski ontsnapt was, viel spoedig aan het front van de burgeroorlog, getroffen door een bolsjewistische kogel. Het lot van Kaledin was ongeveer hetzelfde. De “legerregering” van de Don verlangde niet alleen, dat het bevel tot arrestatie van Kaledin zou worden opgeheven, maar ook dat hij weer in zijn ambt van Hetman zou worden hersteld. Kerenski begon ook hier te retireren. Skobeljev reisde naar Novotsjerkarssk, om zich bij de Kozakkentroepen te verontschuldigen.

De democratische minister moest de meest uitgezochte smaad, waarbij Kaledin zelf de leiding had, ondergaan. De overwinning van de Kozakkengeneraal was echter niet van lange duur. Door de bolsjewistische revolutie bij zijn eigen Don van alle kanten in het nauw gebracht, pleegde Kaledin enkele maanden later zelfmoord. De banier van Kornilov ging daarop over in handen van generaal Denikin en admiraal Koltsjak, wier namen aan de voornaamste periode van de burgeroorlog verbonden zijn. Dit alles behoort echter reeds tot het jaar 1918 en de volgende jaren.