Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 13


De bolsjewieken en de sovjets

De middelen en werktuigen van de bolsjewistische propaganda lijken bij nadere beschouwing niet alleen geenszins in verhouding tot de politieke invloed van het bolsjewisme te staan, maar zijn tevens verbluffend van onbeduidendheid. Tot aan de Julidagen bezat de partij eenenveertig persorganen, de week- en maandbladen meegerekend, met een totale oplaag van niet meer dan driehonderdtwintigduizend exemplaren; na de Julinederlaag daalde het cijfer van de oplaag tot op de helft. Einde augustus werd het voornaamste orgaan van de partij in vijftigduizend exemplaren gedrukt. In de dagen, toen de partij zich van de Petrogradse en Moskouse sovjets meester maakte, had het Centraal Comité niet meer dan ongeveer dertigduizend papieren roebel in kas.

Uit de intellectuelen kreeg de partij bijna geen nieuwe leden. De grote groep zogenaamde “oude” bolsjewieken uit de studentenkringen, die tot de revolutie van 1905 gekomen waren, waren welgestelde ingenieurs, artsen en ambtenaren geworden en keerden de partij openlijk de rug toe. Zelfs in Petrograd is er onophoudelijk gebrek aan journalisten, sprekers en propagandisten. De provincie komt voortdurend te kort. Er is gebrek aan leiders, aan politiek geschoolde mensen, die het volk verklaren kunnen wat de bolsjewieken willen! – roept men uit talloze verre uithoeken en vooral van het front. Op het platteland bestaan vrijwel in het geheel geen bolsjewistische cellen. De postverbindingen zijn volkomen in de war: terwijl zij aan zichzelf overgelaten werden, verweten de plaatselijke organisaties dikwijls niet ten onrechte het Centraal Comité, dat het zich slechts tot de leiding van Petrograd bepaalde.

Hoe konden dan toch bij een zo zwak apparaat en een zo kleine oplaag van de bladen de bolsjewistische ideeën en leuzen bij het volk ingang vinden? De verklaring ligt voor de hand: leuzen, welke aan de momentele behoeften van een klasse en een tijdvak voldoen, weten zich talloze wegen te banen. De gloeiende revolutionaire atmosfeer is een voortreffelijke geleidster van ideeën. Bolsjewistische couranten werden hardop voorgelezen, tot flarden gelezen, de belangrijkste artikelen van buiten geleerd, verder verteld, overgeschreven en, zo mogelijk, nagedrukt. “De drukkerij van de staf,” zegt Pirejko, “heeft de zaak van de revolutie een grote dienst bewezen: hoeveel afzonderlijke artikelen uit de “Pravda” en kleine, voor de soldaten leesbare en begrijpelijke brochures werden in onze drukkerij nagedrukt! En dat alles werd per luchtpost, fiets en motorfiets in allerijl naar het front gestuurd...” Tegelijkertijd vond de burgerlijke pers, die in miljoenen exemplaren kosteloos aan het front geleverd werd, geen lezers. Zware zakken met couranten bleven onuitgepakt liggen. De boycot van de “patriottische” pers nam meermalen een demonstratief karakter aan. Vertegenwoordigers van de 18de Siberische divisie besloten de burgerlijke partijen te sommeren de zendingen literatuur te staken, daar zij toch “onnuttig verbruikt werden, om er theewater mee te koken.” Neen, dan werd de bolsjewistische pers heel anders gebruikt! Haar nuttige of, zo men wil, schadelijke werking was daarom over het geheel genomen ook veel groter.

De bolsjewistische successen pleegt men te verklaren met een verwijzing naar de “simpelheid” van hun leuzen, welke strookten met de verlangens van de massa’s. Dit is tot op zekere hoogte juist. De kracht van de bolsjewistische politiek was een gevolg daarvan, dat zij, in tegenstelling tot die van de democratische partijen, gespeend was van onuitgesproken of half uitgesproken geboden, die tenslotte op een bescherming van de privaateigendom neerkwamen. Met dit verschil is echter niet alles verklaard. Terwijl rechts van de bolsjewieken de “democraten” stonden, zo trachtten al spoedig nu eens de anarchisten, dan de maximalisten en dan weer de linkse sociaal-revolutionairen hen van links te verdringen. Al deze groepen bleven echter zwak. Het verschil tussen hen en het bolsjewisme was, dat dit laatste het subjectieve doel, nl. de verdediging van de belangen van de grote massa’s van het volk, ondergeschikt maakte aan de wetten van de revolutie, als een objectief bepaald proces. Het wetenschappelijk ontdekken van deze wetten en in de eerste plaats van die, waardoor de beweging van de volksmassa’s geleid werd, vormde de grondslag van de bolsjewistische strategie. De arbeiders laten zich bij hun strijd niet alleen door hun directe behoeften, maar ook door hun levenservaring leiden. De aristocratische minachting voor de zelfstandige ervaring van de massa’s was het bolsjewisme volkomen vreemd. De bolsjewieken namen deze integendeel tot uitgangspunt en bouwden op haar. Hierin was een van hun grote voorsprongen gelegen.

Revoluties zijn altijd woordenrijk en ook de bolsjewieken weken van deze regel niet af. Terwijl de propaganda van de mensjewieken en sociaal-revolutionairen een traditioneel, tegenstrijdig en meestal halfslachtig karakter had, muntte de propaganda van de bolsjewieken uit door rijp overleg en doelbewustheid. De verzoeningsgezinden trachtten met praatjes de moeilijkheden te omzeilen, terwijl de bolsjewieken deze juist moedig tegemoet traden. Een onophoudelijk analyseren van de situatie, een voortdurend toetsen van de leuzen aan de feiten, een ernstige houding tegenover de tegenstander, zelfs indien deze zelf minder ernstig was, maakten de bolsjewistische propaganda buitengewoon sterk en overtuigend.

De partijpers overdreef de successen niet, gaf geen vals beeld van de machtsverhoudingen en probeerde niet door geschreeuw indruk te maken. De school van Lenin was de school van het revolutionaire realisme. De berichten in de bolsjewistische pers over het jaar 1917 bleken aan de hand van de documenten van die tijd en de historische kritiek oneindig veel waarheidsgetrouwer te zijn dan de berichten van alle andere couranten. De waarachtigheid kwam voort uit de revolutionaire kracht van de bolsjewieken en deed op haar beurt hun kracht weer toenemen. Het opgeven van deze traditie werd later een van de slechtste eigenschappen van de epigonen.

“Wij zijn geen charlatans,” zei Lenin direct na zijn aankomst, “wij mogen slechts het bewustzijn der massa’s tot uitgangspunt nemen. Ook al zouden wij in de minderheid moeten blijven – welnu... dan zouden wij daarvoor niet bang zijn... Wij oefenen kritiek, om de massa’s voor teleurstellingen te behoeden... Onze tactiek zal de juiste blijken te zijn. Alle onderdrukten zullen tot ons komen... Er is geen andere uitweg.” Deze volkomen juiste bolsjewistische politiek blijkt het tegendeel van demagogie en avonturisme te zijn.

Lenin leeft illegaal. Vol spanning volgt hij de couranten, leest, als altijd, tussen de regels door en beluistert in de enkele persoonlijke gesprekken die hij voert, de niet consequent doordachte meningen en onuitgesproken bedoelingen. Er is een teruggang onder de massa’s. Martov, die de bolsjewieken tegen de laster verdedigt, bespot tegelijkertijd een beetje ironisch de partij, welke “zo handig was,” zichzelf een nederlaag op de hals te halen. Lenin voelt – spoedig bereiken hem positieve geruchten – dat ook menigeen onder de bolsjewieken tot berouw geneigd is en dat de teergevoelige Loenatsjarski niet alleen staat. Lenin schrijft over het gejammer van de kleinburgers en over het “renegatendom” van die bolsjewieken, die zo met dit gejammer instemmen. De bolsjewieken in de stadswijken en in de provincie vernemen deze boze woorden met instemming. Hun overtuiging, dat de “oude” het hoofd niet kwijt raakt, de moed niet laat zinken en zich niet door stemmingen van het ogenblik laat meeslepen, wordt nog vaster.

Een lid van het Centraal Comité – was het niet Sverdlov? – schrijft in de provincie: “Wij zijn tijdelijk zonder courant... De organisatie is niet verpletterd... De partijdag wordt niet uitgesteld.” Lenin volgt oplettend, voor zover zijn onvrijwillig isolement hem de gelegenheid daartoe biedt, de voorbereiding voor de partijdag en stelt de voornaamste besluiten van deze op: het gaat om het aanvalsplan. De partijdag wordt bij voorbaat als een verenigingspartijdag aangekondigd, omdat daar enkele zelfstandige revolutionaire groepen in de partij zullen worden opgenomen, met name de Petrogradse interrayonale organisatie, waartoe Trotski, Joffe, Oeritzki, Rjasanov, Loenatsjarski, Pokrowski, Manoeilski, Karachan, Joerenjev en enkele andere revolutionairen, die uit het verleden bekend zijn of in de toekomst bekend zullen worden, behoren.

Op de 2de juli, juist aan de vooravond van de demonstratie, had er een congres van de interrayonisten plaats, waarop ongeveer vierduizend arbeiders vertegenwoordigd waren. “Het waren,” schrijft Soechanov, die in de zaal aanwezig was, “voor het merendeel mij onbekende arbeiders en soldaten... Er werd koortsachtig gewerkt en met succes. Storend werkte echter de vraag: waarin verschilt gij eigenlijk van de bolsjewieken en waarom staat gij niet aan hun kant?” Om de fusie te bespoedigen, welke enkele leiders op de lange baan trachtten te schuiven, werd door Trotski in de “Pravda” een verklaring gepubliceerd: “Naar mijn mening bestaat er tegenwoordig geen enkel principieel of tactisch meningsverschil tussen de interrayonisten en de bolsjewistische organisatie. Er is daarom ook geen enkele reden, welke het afzonderlijk bestaan van deze organisatie rechtvaardigt.”

Op de 26ste juli begon de verenigingspartijdag, de zesde bolsjewistische partijdag, welke gedeeltelijk illegaal plaats had en zich beurtelings in twee arbeiderswijken moest schuil houden. Honderdvijfenzeventig afgevaardigden, van wie honderdzevenenvijftig met beslissende stem, vertegenwoordigden honderd en twaalf organisaties, die honderdzesenzeventigduizend zevenhonderdvijftig leden telden. Petrograd telde eenenveertigduizend leden: zesendertigduizend in de bolsjewistische organisatie, vierduizend interrayonisten en ongeveer duizend in de Militaire Organisatie. In het voornaamste industriedistrict met Moskou als centrum had de partij tweeënveertigduizend leden, in de Oeral vijfentwintig duizend, in het Donetzbekken ongeveer vijftienduizend. In de Kaukasus bestonden sterke bolsjewistische organisaties in Bakoe, Grosny en Tiflis; de beide eerstgenoemden bestonden vrijwel uitsluitend uit arbeiders, terwijl in Tiflis de soldaten de meerderheid hadden.

De deelnemers aan de partijdag belichaamden het vóórrevolutionaire verleden van de partij. Van de honderd één en zeventig gedelegeerden, die de vragenlijsten invulden, hadden er honderd en tien tweehonderdvijfenveertig jaar in de gevangenis gezeten, tien man eenenveertig jaar in de katorga doorgebracht, vierentwintig waren voor drieënzeventig jaren naar een kolonie in Siberië gezonden en in totaal waren vijfenvijftig mensen honderd zeven en twintig jaren in verbanning geweest; zevenentwintig mensen hadden negenentachtig jaren in de emigratie doorgebracht; honderdvijftig mensen waren vijfhonderdnegenenveertig maal gearresteerd.

“Noch Lenin, noch Trotski, noch Zinovjev, noch Kamenev waren op deze partijdag aanwezig...” herinnerde Pjatnitzki, een van de tegenwoordige secretarissen van de Communistische Internationale, zich later. Hoewel de kwestie van het partijprogram van de agenda afgevoerd was, verliep de partijdag zonder partijleiders vlot en goed...” De stellingen van Lenin dienden tot grondslag bij het werk. Boecharin en Stalin traden als referenten op. Het referaat van Stalin laat zeer goed de weg zien, welke de referent zelf, samen met de overige partijleiders, in de vier maanden die sedert de aankomst van Lenin verstreken waren, afgelegd had. Theoretisch onvast, maar politiek op de man af poogt Stalin de kenmerken aan te geven, door welke “het eigenlijke karakter van een socialistische arbeidersrevolutie bepaald wordt.” Deze partijdag is vergeleken met het congres in april opvallend eensgezind.

Over de verkiezing van het Centraal Comité wordt in de notulen van de partijdag opgemerkt: “De namen van de vier leden van het Centraal Comité, die de meeste stemmen wisten te verkrijgen, worden voorgelezen. Lenin – honderddrieëndertig van de honderdvierendertig, Zinovjev honderdtweeëndertig, Kamenev – honderd eenendertig, Trotski – honderd eenendertig; behalve deze zijn ook nog in het Centraal Comité gekozen: Nogin, Kollontaj, Stalin, Sverdlov, Rykov, Boecharin, Artem, Joffe, Oeritzki, Miljoetin en Lomow.” Deze samenstelling van het Centraal Comité dient men goed te onthouden: onder zijn leiding zal de Oktoberrevolutie voltrokken worden.

Martov begroette de partijdag met een schrijven, waarin hij opnieuw “zijn heftige verontwaardiging over de lasterlijke campagne” uitte, maar als het er op aan kwam voor de daad terugdeinsde. “Het is onduldbaar,” schreef hij, “dat men in plaats van de taak van een machtsverovering door de meerderheid van de revolutionaire democratie de taak van een machtsverovering in een strijd tegen deze meerderheid en in tegenstelling tot haar stelt.” Onder de meerderheid van de revolutionaire democratie verstond Martov nog altijd de officiële sovjetvertegenwoordiging, welke vaste grond onder de voeten verloor. “Martov is met de sociaalpatriotten verbonden niet door een holle fractionele traditie,” schreef Trotski toentertijd, “maar door zijn zuiver opportunistische instelling op de sociale revolutie als op een vér verwijderd doel, dat niet kan dienen om de taak van het ogenblik te bepalen. En dit is het, wat hem juist van ons scheidt.”

Slechts een klein deel van de linkse mensjewieken met Larin aan het hoofd, sloot zich in die tijd definitief bij de bolsjewieken aan. Joerenjev, de latere Sovjetdiplomaat, kwam op de partijdag als rapporteur inzake de fusie met de internationalisten tot de conclusie, dat er niets anders overbleef, dan zich met “de minderheid van de mensjewieken te verenigen...” De grote stroom van vroegere mensjewieken in de partij begon pas na de Oktoberrevolutie: door zich niet bij de proletarische opstand, maar bij de uit deze voortgekomen regering aan te sluiten, legden de mensjewieken de voornaamste eigenschap van het opportunisme, nl. de aanbidding van de momenteel bestaande regering, aan de dag. Lenin, die, indien het om de samenstelling van de partij ging, zeer scrupuleus was, stelde spoedig de eis, negenennegentig procent van de mensjewieken, die na de Oktoberrevolutie als lid toegetreden waren, weer uit de partij te gooien. Het gelukte hem op geen stukken na dit te bereiken. Later zijn de poorten wijd open gezet voor de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen en de vroegere verzoeningsgezinden werden een van de steunpilaren van het stalinistisch partijbewind. Dit alles behoort echter reeds tot een latere periode.

Sverdlov, de eigenlijke organisator van de partijdag, deelde mee: “Trotski was reeds vóór de partijdag tot de redactie van ons orgaan toegetreden, maar zijn celstraf maakte het hem feitelijk onmogelijk mee te werken.” Pas op de partijdag in juli werd Trotski formeel lid van de bolsjewistische partij. Er werd nu een streep gezet onder de jaren van meningsverschillen en fractiestrijd. Trotski kwam tot Lenin als tot een leermeester, wiens kracht en betekenis hij later dan vele anderen, maar vermoedelijk beter dan deze begrepen had. Raskolnikov, die in nauw contact met Trotski stond sinds diens aankomst uit Canada en daarna samen met hem enkele weken in de gevangenis doorbracht, schrijft in zijn memoires: “Trotski stond met een grote verering tegenover Vladimir Ilitsj (Lenin). Hij schatte hem hoger dan welke tijdgenoot ook, die hij in Rusland en daarbuiten ontmoet had. Uit de manier waarop Trotski over Lenin sprak, voelde men de toegenegenheid van de leerling: Lenin zag in die tijd op een dertigjarige praktijk in dienst van het proletariaat terug en Trotski op een twintigjarige. De echo van de vroegere meningsverschillen in de tijd vóór de oorlog was geheel verstomd. Er bestond geen enkel verschil tussen de politiek van Lenin en Trotski. Deze toenadering, welke men reeds tijdens de oorlog kon waarnemen, bleek volkomen duidelijk bij de terugkeer van Leo Davidovitsj (Trotski) naar Rusland; direct na zijn eerste redevoeringen voelden wij oude leninisten allen, dat hij een van de onzen was.” Het aantal stemmen, dat bij de verkiezing voor het Centraal Comité op Trotski uitgebracht werd, toont reeds dat niemand in het bolsjewistisch kamp hem ten tijde van zijn toetreden tot de partij als een buitenstaander beschouwde.

Lenin, die in het verborgene de partijdag bijwoonde, wist het werk daar met een geest van verantwoordelijkheid en stoutmoedigheid te doordringen. De stichter en leermeester van de partij duldde, evenmin als in de politiek, ook in de theorie geen sloddervosserij. Hij wist dat een onjuiste economische formule of een onnauwkeurige politieke waarneming zich bitter kon wreken op het moment van de strijd zelf. Om zijn vitterige houding tegenover elke partijtekst, zelfs wanneer het een onbelangrijke zaak betrof, te verdedigen, placht Lenin te zeggen: “Het betreft hier geen kleinigheden, men moet nauwkeurig zijn. Onze propagandist zal het van buiten leren en niet van de tekst afwijken... Wij hebben een goede partij,” liet hij er op volgen, daarbij juist doelend op deze ernst en nauwgezetheid van de eenvoudige propagandist tegenover datgene, wat hij te zeggen en hoe hij het te zeggen had.

De vermetele bolsjewistische leuzen wekten dikwijls de indruk van fantasterij: zo waren de Aprilstellingen van Lenin ook opgevat. In werkelijkheid is niets zo fantastisch als benepenheid in een tijdperk van revolutie; daarentegen moet een politiek, die op een verre toekomst gericht is, realistisch zijn. Het is te zwak uitgedrukt, indien men zegt, dat fantasterij het bolsjewisme vreemd was: de partij van Lenin was de enige partij met een realistische politiek in de revolutie.

In juni en in begin juli zeiden de bolsjewistische arbeiders meer dan eens, dat zij telkens weer de rol van brandspuit tegenover de massa’s moesten spelen, en dat wel geenszins altijd met succes. De maand juli bracht tegelijk met de nederlaag de praktische ervaring, die duur gekocht werd. De massa’s begonnen de waarschuwingen van de partij meer in acht te nemen en de tactische overwegingen van deze beter te begrijpen. De partijdag in juli had verklaard: “Het proletariaat moet niet ingaan op de provocaties van de bourgeoisie, welke niets liever zou willen dan het proletariaat op dit moment tot een ontijdige strijd te verleiden.” De gehele augustusmaand, vooral de tweede helft daarvan, is vol van onophoudelijke waarschuwingen van de kant van de partij aan de arbeiders en soldaten, om niet de straat op te gaan. De bolsjewistische leiders spotten meermalen zelf over de overeenkomst, welke er bestaat tussen hun waarschuwingen en het politieke leidmotief van de oude Duitse sociaaldemocratie, welke de massa’s van iedere ernstige strijd weerhield, door onophoudelijk op het gevaar van provocaties en de noodzakelijkheid van krachtenverzameling te wijzen. In werkelijkheid was de overeenkomst slechts schijnbaar. De bolsjewieken wisten zeer goed, dat de krachten verzameld worden in de strijd en niet door deze uit de weg te gaan. Lenin beschouwde de bestudering van de werkelijkheid slechts als een theoretische verkenning met het oog op de strijd. Bij zijn beoordeling van de situatie zag hij steeds de partij als actieve kracht in het middelpunt staan. Met een buitengewone vijandigheid, of liever gezegd met afkeer, stond hij tegenover het austromarxisme (Otto Bauer, Hilferding enz.), voor wie de theoretische analyse slechts een geleerd commentaar van de passiviteit was. De voorzichtigheid is een rem en niet een motor. Nog nooit heeft iemand steeds remmend reizen gemaakt, zoals ook nooit iemand iets groots verricht heeft met louter voorzichtigheid. Tegelijkertijd wisten de bolsjewieken echter heel goed dat een juiste berekening van de krachten voor de strijd nodig is; dat men voorzichtig moet zijn, om stoutmoedig te mogen zijn.

In de resolutie van de VIde partijdag, waarin gewaarschuwd werd voor ontijdige botsingen, werd in één adem hiermee erop gewezen, dat men de strijd moest aanvaarden, “zodra de nationale crisis en de diepgaande massabeweging gunstige voorwaarden geschapen zouden hebben voor een overgang van de armen in de stad en op het platteland naar de zijde van de arbeiders.” Het tempo van de revolutie maakte dat het niet om enkele tientallen jaren, ook niet om één jaar, maar om enkele maanden ging.

Terwijl de partijdag de propaganda onder de massa’s van de noodzakelijkheid, om zich op de gewapende opstand voor te bereiden, aan de orde stelde, besloot hij tegelijkertijd, de voornaamste leus van de afgelopen periode, nl. overgang van de macht op de sovjets, op de tweede plaats te stellen. Het een vloeide uit het ander voort. Deze wisseling van leuzen was door Lenin in zijn artikelen, brieven en persoonlijke gesprekken voorbereid.

De overgang van de macht op de sovjets betekende direct een overgang van de macht op de verzoeningsgezinden. Dit kon zich vreedzaam voltrekken, eenvoudig door een aftreden van de burgerlijke regering, die zich slechts op de been hield door de goedgunstigheid van de verzoeningsgezinden en de rest van vertrouwen, welke zij nog bij de massa’s genoot. De dictatuur van de arbeiders en soldaten was na de 27ste februari een feit. De arbeiders en soldaten gaven zich echter niet voldoende rekenschap van dit feit. Zij vertrouwden de macht toe aan de verzoeningsgezinden, die deze op hun beurt aan de bourgeoisie overgaven. De verwachting van de bolsjewieken, dat de revolutie zich op vreedzame wijze zou ontwikkelen, was niet daarop gebaseerd, dat de bourgeoisie vrijwillig de macht aan de arbeiders en soldaten zou afstaan, maar daarop, dat de arbeiders en soldaten de verzoeningsgezinden tijdig zouden weten te beletten, de macht aan de bourgeoisie uit te leveren.

De concentratie van de macht in handen van de sovjets onder het bewind van de sovjetdemocratie zou de bolsjewieken volkomen in staat gesteld hebben, de meerderheid in de sovjets te verkrijgen en dientengevolge ook een regering op de grondslag van hun eigen program te vormen. Een gewapende opstand was hiertoe niet nodig. De wisseling van de aan de regering zijnde partijen zou zich ook op vreedzame wijze hebben kunnen voltrekken. Alle bemoeiingen van de partij waren van april tot juli erop gericht, te zorgen dat de revolutie door de sovjets zich op vreedzame wijze zou voltrekken. “Geduldig scholen” – dat was de kern van de bolsjewistische politiek.

De Julidagen brachten een radicale wijziging in de toestand teweeg. De macht ging van de sovjets over op de militaire klieken, die zich met de kadetten en de gezantschappen verbonden en Kerenski slechts voorlopig als democratische dekmantel duldden. Indien het Uitvoerend Comité nu er toe gekomen was, een besluit betreffende de overgang van de macht in zijn handen te nemen, zou het resultaat volkomen anders geweest zijn dan drie dagen geleden: waarschijnlijk zou een Kozakkenregiment tezamen met de krijgsscholen van de jonkers in het Taurisch paleis binnengerukt zijn en eenvoudig getracht hebben, de “machtsusurpators” te arresteren. De leus “alle macht aan de sovjets” sloot van nu af aan in zich een gewapende opstand tegen de regering en de achter deze staande militaire klieken. Het zou echter evident onzinnig geweest zijn, een opstand te proclameren in naam van de macht van de sovjets, die deze macht niet wilden.

Aan de andere kant was het van nu af aan twijfelachtig – velen meenden zelfs onwaarschijnlijk – of de bolsjewieken door vreedzame verkiezingen de meerderheid in deze machteloze sovjets zouden kunnen veroveren: doordat zij zich met het neerslaan van de arbeiders en boeren in juli gebonden hadden, zouden de mensjewieken en sociaal-revolutionairen natuurlijk ook in het vervolg alle gewelddaden tegen de bolsjewieken dekken. Terwijl zij verzoeningsgezind bleven, moesten de sovjets tot een slappe oppositie van de contrarevolutionaire regering worden en al spoedig de geest geven.

Er kon in deze omstandigheden geen sprake meer van een vreedzame overgang van de macht op het proletariaat zijn. Dit betekende voor de bolsjewistische partij, dat zij zich moest voorbereiden op de gewapende opstand. Onder welke leus? Onder de openlijke leus van een machtsgreep door het proletariaat en de arme boeren. De revolutionaire taak moest volkomen openlijk gesteld worden. Men moest uit de dubbelzinnige sovjetvorm de klasseninhoud losmaken. Dit betekent geen prijsgeven van de sovjets als zodanig. Na de machtsverovering zal het proletariaat de staat volgens het Sovjettype moeten organiseren. Dit zullen echter andere sovjets zijn, die een historische taak vervullen, welke lijnrecht tegenover de beschermingsfunctie van de verzoeningsgezinde sovjet staat.

“De leus van de overgang van de macht op de sovjets,” schreef Lenin onder het eerste rumoer van de ophitsing en de laster, zou nu als een donquichotterie of een hoon klinken. Deze leus zou objectief gezien een volksbedrog en een toegeven aan de illusie zijn, alsof het ook nu nog voldoende was dat de sovjets de overname van de macht wensten of dat deze zouden besluiten, om de macht te behouden, – alsof er in de sovjet nog partijen waren die zich niet met beulsdiensten bezoedeld hadden, – alsof men het gebeurde ongedaan kon maken.

Moet men van de eis tot een overgang van de macht op de sovjets afzien? Deze gedachte was op het eerste moment verbluffend voor de partij, of liever gezegd, voor haar propagandisten, die in de loop van de voorafgaande drie maanden zo met deze populaire leus samengegroeid waren, dat deze voor hen nagenoeg de gehele inhoud van de revolutie vormde. Er begon een discussie in de partij. Vele vooraanstaande partijarbeiders, als Manoeilski, Joerenjev en anderen, trachtten aan te tonen, dat de schrapping van de leus “Alle macht aan de sovjets” het gevaar van een isolering van het proletariaat van de boeren in zich sloot. Zij verwarden met dit bezwaar de klassen en de instellingen. Aanbidding van de organisatievorm, is, hoe wonderlijk dit op het eerste gezicht ook moge lijken, een veel voorkomende ziekte juist in revolutionaire kringen. “In zoverre wij in deze sovjets blijven,” schreef Trotski, “...zullen wij ernaar streven dat de sovjets, die het verleden van de revolutie weerspiegelen, zo sterk worden, dat zij zich kunnen opwerken tot de toekomstige taak. Hoe belangrijk de rol van het lot van de sovjets ook moge zijn, deze blijven echter voor ons volkomen ondergeschikt aan de strijd van het proletariaat en de half proletarische massa’s in de stad, het leger en het dorp om de politieke macht, om de revolutionaire dictatuur.”

De vraag, welke massaorganisaties voor de partij het meest geschikt waren bij de leiding van de opstand, was niet a-prioristisch en nog minder categorisch te beantwoorden. De fabriekscomités en vakverenigingen, die reeds onder bolsjewistische leiding stonden, alsook in sommige gevallen de sovjets, voor zover zij zich van het juk der verzoeningsgezinden bevrijd hadden, konden doelmatige organen voor de opstand worden. Zo zei Lenin tot Ordsjonikidse: “Wij moeten het zwaartepunt op de fabriekscomités leggen. De fabriekscomités moeten organen van de opstand worden.”

Nadat de massa’s in juli aanvankelijk met de sovjets als een passief tegenstander en later als een actief vijand in botsing gekomen waren, aanvaardden zij de verandering van leuzen grif. Lenin was altijd erop uit, om met een treffende eenvoud uit te drukken, wat aan de ene kant uit de objectieve omstandigheden voortvloeide en aan de andere kant de subjectieve ervaring van de massa’s vormde. Men moet niet aan de sovjets van Tsereteli de macht geven – dat voelden de radicale arbeiders en soldaten – maar wij moeten zelf de macht in handen nemen!

De Moskouse demonstratieve staking tegen de Landelijke Vergadering was niet alleen tegen de wil van de sovjet uitgebroken, maar ook de eis van de sovjetmacht werd daarbij niet gesteld. De massa’s hadden intussen reeds de les, welke zij van de gebeurtenissen gekregen hadden en Lenin hen nader verklaard had, in zich opgenomen. Tegelijkertijd hadden de Moskouse bolsjewieken geen ogenblik geaarzeld om ten strijde te trekken, zodra het gevaar ontstond dat de contrarevolutie zou kunnen pogen de verzoeningsgezinde sovjets te vernietigen. Bij de bolsjewistische politiek ging altijd revolutionaire onverzoenlijkheid gepaard met de grootst mogelijke soepelheid, en het was juist deze verbinding, die haar zo sterk maakte. De gebeurtenissen op het oorlogstoneel stelden spoedig de politiek van de partij sterk op de proef inzake haar internationalisme. Na de val van Riga werd het lot van Petrograd een levenskwestie voor de arbeiders en soldaten. In een vergadering van de fabriekscomités in het Smolny bracht de mensjewiek Masoerenko, een officier die kort geleden de ontwapening van de Petrogradse arbeiders geleid had, een rapport uit over het gevaar dat Petrograd bedreigde, en stelde praktisch het vraagstuk van de verdediging aan de orde. “Waarover zoudt gij met ons kunnen onderhandelen,” riep een van de bolsjewistische sprekers, “...onze leiders zitten in de gevangenis, en gij roept ons op, om te discussiëren over kwesties die de verdediging van de hoofdstad betreffen.” De proletariërs van de wijk Vyborg waren als industriearbeiders, als burgers van een burgerlijke republiek, geenszins van plan de verdediging van de revolutionaire hoofdstad te saboteren. Als bolsjewieken, als partijleden, wilden zij echter geen ogenblik de verantwoordelijkheid voor de oorlog tegenover het Russische volk en tegenover de volken van andere landen met de regeerders delen. Beducht dat de landsverdedigingsstemmingen zouden kunnen omslaan in een landsverdedigingspolitiek, schreef Lenin: “Wij zullen pas na de overgang van de macht op het proletariaat landsverdedigers worden... Noch de inname van Riga, noch de inname van Petrograd zullen ons tot landsverdedigers maken. Tot die tijd zijn wij voor de proletarische revolutie, zijn wij tegen de oorlog, zijn wij geen landsverdedigers.” – “De val van Riga,” schreef Trotski vanuit de gevangenis, “is een harde slag. Een val van Petrograd zou een ongeluk zijn, maar een loslaten van de internationale politiek van het Russische proletariaat zou een ramp betekenen.” Spreekt hier een fanaticus of een dogmaticus? In dezelfde dagen, toen de bolsjewistische scherpschutters en matrozen bij Riga omkwamen, trok de regering troepen samen om de bolsjewieken neer te slaan en de opperbevelhebber bereidde zich op een oorlog tegen de regering voor. De bolsjewieken konden en wilden voor een dergelijke politiek, én aan het front, én in het achterland, én voor de verdediging, én voor de aanval in geen enkel opzicht de verantwoordelijkheid dragen. Indien zij anders gehandeld hadden, zouden zij geen bolsjewieken geweest zijn.

Kerenski en Kornilov waren twee soorten van een en hetzelfde gevaar; deze beide soorten, de dreigende en de acute, stonden echter einde augustus vijandig tegenover elkaar. Men moest allereerst het acute gevaar afwenden, om het later met het dreigende gevaar klaar te kunnen spelen. De bolsjewieken traden niet alleen in het verdedigingscomité, ofschoon zij daar gedoemd waren een kleine minderheid te vormen, maar zij verklaarden ook bereid te zijn tot het aangaan van een “militair-technisch bondgenootschap” zelfs met het directorium in de strijd tegen Kornilov. Soechanov schrijft hierover: “De bolsjewieken gaven blijk van een buitengewone tact en politiek inzicht... Terwijl zij bereid waren tot een – voor hen ongewoon – compromis, streefden zij echter bepaalde doeleinden na, die hun bondgenoten niet doorzagen. Des te juister bleek hun inzicht in deze zaak te zijn. Er was niets “ongewoons” voor het bolsjewisme aan deze politiek: integendeel, zij was volkomen in overeenstemming met het karakter van de partij. De bolsjewieken waren revolutionairen van de daad en niet van het gebaar, van de inhoud en niet van de vorm. Hun politiek werd door de werkelijke machtsgroepering en niet door sympathieën en antipathieën bepaald. Lenin, tegen wie door de sociaal-revolutionairen en mensjewieken opgehitst werd, schreef: “Het zou een reusachtige fout zijn te menen, dat het revolutionaire proletariaat in staat zou zijn, om, als het ware uit wraak tegen de sociaal-revolutionairen en mensjewieken voor hun hulp bij het neerslaan van de bolsjewieken, bij fusillades aan het front en ontwapeningen van de arbeiders, te weigeren hen tegen de contrarevolutie te ondersteunen.”

Een technische ondersteuning, maar niet een politieke. Tegen een politieke ondersteuning waarschuwde Lenin krachtig in een brief aan het Centraal Comité: “Wij mogen zelfs nu Kerenski’s regering niet ondersteunen. Dit zou beginselloos zijn. Men zal vragen: moet men niet tegen Kornilov vechten? Zeer zeker moet men dit. Dit is echter niet hetzelfde, er is hier een zekere grens: verscheidene bolsjewieken overschrijden deze, doordat zij in “verzoeningsgezindheid” vervallen en zich door de stroom der gebeurtenissen laten meesleuren.”

Lenin kon schakeringen in de politieke stemmingen zelfs van verre onderscheiden. Op de 29ste augustus werd in de zitting van de stadsdoema te Kiev door een van de bolsjewistische leiders aldaar, Pjatakov, verklaard: “In dit beslissende uur moeten wij alle oude schulden vergeten... ons met alle revolutionaire partijen, die bereid zijn tot een beslissende strijd tegen de contrarevolutie, verenigen. Ik roep op tot eenheid,” enzovoorts. Dit was nu juist de verkeerde politiek, waartegen Lenin waarschuwde. “Oude schulden vergeten” betekende, nieuwe kredieten aan de kandidaten van het bankroet te openen. “Wij zullen vechten en wij vechten tegen Kornilov,” schreef Lenin, “doch wij ondersteunen Kerenski niet, maar brengen zijn zwakte aan het licht. Dit is een groot verschil... Men moet onverbiddelijk vechten tegen frasen... van een ondersteuning van de Voorlopige Regering, enzovoorts, enzovoorts, juist omdat het frasen zijn.”

De arbeiders maakten zich geen illusies over het karakter van hun “bondgenootschap” met het Winterpaleis. “Terwijl het proletariaat tegen Kornilov vecht, vecht het niet voor de dictatuur van Kerenski, maar voor de revolutionaire veroveringen,” aldus verklaarde de ene fabriek na de andere, in Petrograd, Moskou, in de provincie. Zonder ook maar in het minst politieke concessies aan de verzoeningsgezinden te doen, zonder te veranderen van organisatie of vlag, waren de bolsjewieken als altijd bereid hun optreden aan te passen aan de ene tegenstander en vijand, indien dit het mogelijk maakte, een andere, op dat moment gevaarlijker vijand een slag toe te brengen.

De bolsjewieken joegen in de strijd tegen Kornilov hun “eigen doeleinden” na, en Soechanov zinspeelt er op dat zij zich in die tijd reeds tot taak gesteld hadden het verdedigingscomité tot een werktuig van de proletarische revolutie te maken. Het is niet te loochenen, dat de revolutionaire comités in de dagen van Kornilov tot op zekere hoogte het voorbeeld werden van die organen, welke later de opstand van het proletariaat leidden. Toch kent Soechanov de bolsjewieken een te vooruitziende blik toe, indien hij meent, dat zij deze betekenis van die organisaties toen reeds begrepen hadden. De “eigen doeleinden” van de bolsjewieken bestonden erin, de contrarevolutie te verpletteren, zo mogelijk de verzoeningsgezinden van de kadetten te scheiden, zo groot mogelijke massa’s onder hun eigen leiding te verzamelen en een zo groot mogelijk aantal revolutionaire arbeiders te bewapenen. De bolsjewieken verheimelijkten deze doeleinden niet. De vervolgde partij redde de regering van de represailles en de laster; maar zij redde haar van een militaire vernietiging, om haar des te zekerder politiek te verslaan.

De laatste dagen van augustus brachten wederom een sterke verschuiving in de machtsverhoudingen teweeg, ditmaal van rechts naar links. De tot de strijd opgeroepen massa’s herstelden gemakkelijk de toestand, waarin de sovjets vóór de Julicrisis verkeerd hadden. Van nu af aan ligt het lot van de sovjets weer in hun eigen handen. De sovjets kunnen zonder strijd de macht grijpen. De verzoeningsgezinden behoeven daartoe slechts te bevestigen wat er in werkelijkheid reeds ontstaan was. Het is slechts de vraag of zij hiertoe bereid zullen zijn... in hun opwinding. De verzoeningsgezinden verklaren dat een coalitie met de kadetten niet meer mogelijk is. Indien dit zo is, dan is zij in het algemeen onmogelijk. Het afwijzen van een coalitie kan echter slechts een overgang van de macht op de verzoeningsgezinden betekenen.

Lenin begrijpt onmiddellijk de betekenis van de nieuwe situatie en trekt daaruit de nodige conclusies. Op de 3de september schrijft hij een opzienbarend artikel “Over Compromissen”. De rol van de sovjets was wederom veranderd, naar hij constateert: begin juli waren zij strijdorganen tegen het proletariaat, eind augustus werden zij strijdorganen tegen de bourgeoisie. De sovjets hebben wederom de beschikking over troepen gekregen. De geschiedenis maakt wederom een vreedzame ontwikkeling mogelijk. Dit was een ongewoon zeldzame en kostbare mogelijkheid: men moet trachten haar te benutten. Lenin laat zich terloops spottend uit over die praatjesmakers, die elk compromis verwerpelijk achten: men moet “via alle compromissen, voor zover deze onvermijdelijk zijn,” de eigen taak en doeleinden verwezenlijken. “Een compromis van onze kant is,” zegt hij, “onze terugkeer tot de eisen van vóór de maand juli: Alle macht aan de sovjets, een uit sociaal-revolutionairen en mensjewieken bestaande regering, die aan de sovjets verantwoordelijk is.” Nu, en nu alleen, misschien wel uiterlijk binnen enkele dagen of één tot twee weken, zou een dergelijke regering op volkomen vreedzame wijze gevormd en gevestigd kunnen worden. De korte termijn diende om te laten zien, hoe gewichtig de situatie was: de verzoeningsgezinden hadden nog slechts enkele luttele dagen, om hun keus te doen tussen bourgeoisie en proletariaat.

De verzoeningsgezinden haastten zich, het voorstel van Lenin als een sluwe valstrik van de hand te wijzen. In werkelijkheid was er niets sluws in het voorstel: er van overtuigd, dat zijn partij geroepen is om zich aan het hoofd van het volk te stellen, doet Lenin een eerlijke poging om de strijd te verzachten door de tegenstand van de vijanden te verzwakken met een verwijzing naar het onvermijdelijke.

De stoutmoedige zwenkingen van Lenin, die altijd uit de veranderingen in de situatie voortkomen en steeds de strategische taak dezelfde doen blijven, zijn een onvergelijkelijke leerschool voor revolutionaire krijgskunst. Het compromisvoorstel had de betekenis van een aanschouwelijk onderricht allereerst voor de partij zelf. Het liet zien dat er voor de verzoeningsgezinden ondanks de met Kornilov opgedane ervaring geen terugkeer op de revolutionaire weg meer mogelijk was. De bolsjewistische partij voelde zich van nu af aan definitief als de enige revolutionaire partij.

De verzoeningsgezinden weigerden, de rol te vervullen van een schakel, welke de macht uit handen van de bourgeoisie in handen van het proletariaat overbrengt, zoals zij in maart de rol gespeeld hadden van een schakel, welke de macht uit handen van het proletariaat in handen van de bourgeoisie overdroeg. Hierdoor alleen reeds bleef de leus “de macht aan de sovjets” wederom een holle klank. Doch niet voor lange tijd: in de volgende dagen reeds kregen de bolsjewieken de meerderheid in de Petrogradse sovjet en vervolgens in een aantal andere sovjets. De leus: “De macht aan de sovjets”, werd zodoende niet voor de tweede maal van de agenda afgevoerd, maar kreeg een nieuwe betekenis: Alle macht aan de bolsjewistische sovjets. In deze vorm hield de leus definitief op een leus van vreedzame ontwikkeling te zijn. De partij sloeg de weg in van een gewapende opstand door de sovjets en in naam van de sovjets.

Om de verdere loop van de ontwikkeling goed te kunnen begrijpen, moet men de vraag stellen: hoe hadden de verzoeningsgezinde sovjets begin september de macht weer gekregen, die zij in juli verloren hadden? Als een rode draad loopt door de resolutie van de VIde partijdag de bewering, dat als resultaat van de Juligebeurtenissen de dubbele heerschappij geliquideerd en door de dictatuur van de bourgeoisie vervangen was. De nieuwste Sovjethistorici nemen deze opvatting gedachteloos over, zonder haar nog eens aan de latere gebeurtenissen te toetsen. Zij vragen zich niet eens af: wanneer in juli de macht volkomen in handen van een militaire kliek overgegaan was, waarom moet deze militaire kliek dan in augustus tot een opstand overgaan? Niet hij, die de macht heeft, betreedt de riskante weg van een samenzwering, maar hij, die de macht grijpen wil.

De formulering van de VIde partijdag was op zijn zachtst gezegd onnauwkeurig. Indien wij onder dubbele heerschappij dat bewind verstaan, waaronder in handen van de officiële regering eigenlijk slechts een fictieve macht, maar in handen van de sovjet de werkelijke macht was, dan mag men niet zeggen dat de dubbele heerschappij geliquideerd was op dat moment, waarop een deel van de werkelijke macht van de sovjet op de bourgeoisie overging. Met het oog op de taak in de strijd van dat ogenblik kon en moest men de concentratie van de macht in handen van de contrarevolutie overschatten. Politiek is geen wiskunde. Het was praktisch oneindig veel gevaarlijker, om de betekenis van de verandering, die er plaats gegrepen had, te onderschatten, dan deze te overschatten. Een historische analyse heeft echter propagandistische overdrijvingen niet nodig.

Stalin zei, de gedachte van Lenin eenvoudiger weergevend, op de partijdag: “De toestand is duidelijk. Niemand spreekt nu over dubbele heerschappij. Terwijl de sovjets vroeger een werkelijke macht gevormd hebben, zijn zij nu slechts organen tot aaneensluiting van de massa, die over geen enkele macht te beschikken hebben.” Enkele afgevaardigden opponeerden door te zeggen, dat in juli de reactie getriomfeerd, maar niet de contrarevolutie gezegevierd had. Stalin antwoordde daarop met een wonderlijk aforisme: “Tijdens een revolutie is er geen reactie.” In werkelijkheid zegeviert de revolutie slechts door een aantal opeenvolgende reacties: zij doet steeds één stap terug, na twee stappen vooruit gedaan te hebben. De reactie staat tot de contrarevolutie als de hervorming tot de revolutie. Als overwinningen van de reactie zijn die veranderingen in het regime te beschouwen, welke dit aan de behoeften van de contrarevolutionaire krachten aanpassen, zonder intussen een andere drager van de macht te brengen. Daarentegen is een overwinning van de contrarevolutie ondenkbaar zonder een overgang van de macht in handen van een andere klasse. Zo’n overgang had echter in juli niet plaats.

“Indien de Juliopstand een halve opstand was,” schrijft enkele maanden later terecht Boecharin, die echter niet in staat was de nodige gevolgtrekkingen uit zijn eigen woorden te maken, “dan was ook de overwinning van de contrarevolutie tot op zekere hoogte een halve overwinning.” De halve overwinning kon echter de bourgeoisie niet de macht verschaffen. De dubbele heerschappij was omgevormd en veranderd, maar niet verdwenen. Evenmin als vroeger kon men in de fabriek iets tegen de wil van de arbeiders ondernemen. De boeren hadden genoeg macht overgehouden om de grootgrondbezitters bij de uitoefening van hun eigendomsrechten te hinderen. De officieren voelden zich onzeker tegenover de soldaten. Wat is macht echter anders dan de materiële mogelijkheid om over de militairen en de eigendom te beschikken? Op de 13de augustus schreef Trotski over de verschuivingen, die er hadden plaats gehad: “Het gaat niet hierom, dat naast de regering de sovjet stond, die een hele reeks regeringsfuncties vervulde... Wezenlijk is dat er achter de sovjet en de regering twee verschillende regimes stonden, die op verschillende klassen steunden... Het van boven af gevestigd regime van de kapitalistische republiek en het van onderop gegroeid regime van de arbeidersdemocratie legden elkaar lam.”

Er is geen twijfel mogelijk, of het Centraal Uitvoerend Comité had zijn betekenis grotendeels verloren. Het zou echter verkeerd zijn te menen dat de bourgeoisie alles had gewonnen, wat de verzoeningsgezinde leiders ingeboet hadden. De laatstgenoemden verloren niet alleen aan rechts, maar ook aan links, niet alleen ten voordele van de militaire klieken, maar ook ten voordele van de fabrieks- en regimentscomités. De macht werd meer gedecentraliseerd, verbrokkeld en verborg zich gedeeltelijk onder de grond, evenals de wapens, welke de arbeiders na de Julinederlaag verborgen. De dubbele heerschappij hield op “vreedzaam”, “verbindend”, regulerend te zijn. Zij werd meer ondergronds, gedecentraliseerd, polair en explosief. Eind augustus werd de verborgen dubbele heerschappij weer actief. Wij zullen zien, welke betekenis dit feit in oktober kreeg.