Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 3 - Hoofdstuk 4


Lenin roept op tot de opstand

Naast de fabrieken, de kazernes, de dorpen, het front en de Sovjets had de revolutie nog een werkplaats, nl. het brein van Lenin. Gedreven in de illegaliteit, was Lenin genoodzaakt honderd en elf dagen, van de 6de juli tot de 25ste oktober, zijn samenkomsten zelfs met de leden van het Centraal Comité te beperken. Zonder direct contact met de massa’s, zonder aanraking met de organisaties concentreerde hij des te meer zijn aandacht op de fundamentele vraagstukken van de revolutie, die hij noodzakelijk tot fundamentele vraagstukken van het marxisme moest maken en ook placht te maken.

Het voornaamste argument van de democraten, zelfs van de meest linksen, tegen de machtsgreep was de bewering, dat de arbeiders niet in staat zouden zijn om zich van het staatsapparaat meester te maken. Ook de bezwaren van de opportunistische elementen onder de bolsjewieken kwamen eigenlijk op hetzelfde neer. “Het staatsapparaat!” Elke kleinburger is grootgebracht in eerbied voor dit mystieke principe, dat zich boven mensen en klassen verheft. De ontwikkelde filister voelt in zich dezelfde huivering als zijn vader of grootvader, de koopman of welgestelde boer voor de almachtige instellingen, die over oorlog en vrede beslissen, waar handelsvergunningen gegeven worden, waar de gesel der belastingen vandaan komt, waar men straft, maar dikwijls ook genade betoont, waar huwelijken en geboorte opgetekend worden en waar zelfs de dood zich onderdanig moet melden, voordat hij officieel bevestigd wordt. Het staatsapparaat! Terwijl hij bij zichzelf niet alleen zijn hoed afneemt, maar ook eerst zijn schoenen uittrekt, betreedt de kleinburger – hij moge Kerenski, Laval, Macdonald of Hilferding heten – op zijn kousen de tempel van de afgod, wanneer hij door persoonlijk succes of door de loop der omstandigheden tot minister verheven wordt. Hij kan zich voor deze gunst slechts erkentelijk betonen door een deemoedige onderdanigheid tegenover het staatsapparaat. De Russische radicale intellectuelen, die zelfs tijdens de revolutie niet anders aan de regering durfden deelnemen dan verscholen achter de hooggeplaatste grootgrondbezitters en kapitalisten, keken vol angst en woede naar de bolsjewieken: deze propagandisten van de straat, deze demagogen willen zich meester maken van het staatsapparaat!

Nadat de Sovjets in de strijd tegen Kornilov, toen de officiële democratie zo willoos en machteloos was, de revolutie gered hadden, schreef Lenin: “Laten alle kleinmoedigen nu een les uit dit voorbeeld trekken. Laat hij zich schamen, die zegt, dat wij geen apparaat hebben, dat het oude, onvermijdelijk ter verdediging van de bourgeoisie dienende apparaat zou kunnen vervangen. Want dit apparaat is er wel. Het zijn de sovjets. Maakt u niet bezorgd over het initiatief en de zelfstandigheid van de massa’s. Schenkt uw vertrouwen aan de revolutionaire organisaties van de massa’s – en gij zult op alle terreinen van het staatsleven dezelfde kracht, grootte en onoverwinlijkheid bij de arbeiders en boeren waarnemen, welke deze bij hun eendrachtig optreden, bij hun stormloop tegen de korniloviade aan de dag gelegd hebben.”

In de eerste maanden van zijn illegaal verblijf schrijft Lenin het boek “Staat en Revolutie” waarvoor hij het meeste materiaal reeds in de emigratie in de oorlogsjaren verzameld had. Met dezelfde zorgvuldigheid, waarmee hij praktische vraagstukken overdacht, behandelt hij nu theoretische staatkundige problemen. Hij kan niet anders: de theorie is voor hem inderdaad slechts een leidraad tot handelen. Lenin stelt zich daarbij geen ogenblik tot taak om de theorie te vernieuwen. Hij geeft integendeel een uiterst bescheiden, uitgesproken didactisch karakter aan zijn werk. Hij stelt zich tot taak – de ware “leer van Marx over de staat” weer op te richten.

Door de nauwgezette keuze van citaten en de in details tredende en polemische verklaring van deze moge het boek schoolmeesterachtig toelijken... aan echte schoolmeesters, die niet in staat zijn te zien hoe achter de tekstanalyse de machtige polsslag van gedachten en wilskracht klopt. Alleen reeds door de theorie van de klassenstaat weer op te richten op een nieuw, hoger historisch niveau geeft Lenin aan Marx’ gedachten een nieuwe inhoud en daarmee ook een nieuwe betekenis. Het werk over de staat wordt echter buitengewoon belangrijk vooral doordat het een wetenschappelijke inleiding tot de grootste revolutie van de geschiedenis is. De “commentator” van Marx bereidde zijn partij voor op de revolutionaire verovering van één zesde van het oppervlak van de aarde.

Indien het mogelijk was, de staat eenvoudig aan de behoeften van een nieuw historisch regime aan te passen, zouden er geen revoluties uitbreken. De bourgeoisie zelf kwam echter tot nu toe slechts langs revolutionaire weg aan de macht. De beurt is nu aan de arbeiders. Lenin deed ook in deze kwestie het marxisme weer van betekenis zijn, als theorie in dienst van de proletarische revolutie.

Zullen de arbeiders wel in staat zijn om zich van het staatsapparaat meester te maken? Het gaat er echter niet om, leert Lenin, zich van de oude staatsmachine voor nieuwe doeleinden meester te maken: dit is een reactionaire utopie. De mensen die deel van het oude apparaat uitmaken, hun opvoeding, hun onderlinge betrekkingen – dit alles is onverenigbaar met de historische taak van het proletariaat. Wanneer men eerst de macht veroverd heeft, gaat het er niet om het oude apparaat te reorganiseren, maar het stuk te slaan. Waardoor dient men het te vervangen? Door de sovjets. Deze zullen van leiders van de revolutionaire massa’s, van organen van de opstand tot organen van een nieuwe staatsorde worden.

Het boek van Lenin zal in de roezige dagen van de revolutie zelf niet veel gelezen worden en het zal ook pas na de opstand uitgegeven worden. Lenin bestudeert het probleem van de staat in de eerste plaats tot verheldering van eigen inzicht en – met het oog op de toekomst. Een van zijn voornaamste zorgen was het, een geestelijke nakomelingschap te vormen. In juli schrijft hij aan Kamenev: “Onder ons gezegd en gezwegen verzoek ik u, om, wanneer men mij om zeep zou brengen, mijn cahier “Het marxisme over de Staat” (achtergebleven in Stockholm) uit te geven. Een blauwe omslag, gebonden. Een verzameling van alle citaten uit Marx en Engels, alsook uit Kautsky tegen Pannekoek. Bevat verder een aantal opmerkingen en notities. Werk deze uit. Ik denk dat het mogelijk is, het na één week werken uit te geven. Ik acht het belangrijk, omdat het niet alleen Plechanov en Kautsky waren die verwarring stichtten. Voorwaarde is, dat dit alles beslist onder ons blijft.” De revolutionaire leider, die opgejaagd wordt als agent van een vijandelijke staat en rekening houdt met de mogelijkheid dat er door de vijanden een aanslag op hem gepleegd zal worden, maakt zich bezorgd om de uitgave van een “blauw” cahier met citaten uit Marx en Engels: dit is zijn geheim testament. De woorden “om zeep brengen” moeten als tegengif dienen tegen de ongewilde hoogdravendheid: de opdracht heeft eigenlijk een beetje een hoogdravend karakter.

Terwijl Lenin een stoot in de rug verwachtte, bereidde hij er zich echter op voor een slag in het gezicht toe te brengen. Terwijl hij tussen het lezen van couranten en het opstellen van brieven met instructies het eindelijk uit Stockholm aangekomen waardevolle cahier ordende, stond het leven niet stil. Het uur waarop men het vraagstuk van de staat in de praktijk zou moeten oplossen, naderde.

Vanuit Zwitserland had Lenin terstond na de val van de monarchie geschreven: “...Wij zijn geen blanquisten, geen aanhangers van een machtsgreep door een minderheid...” Deze zelfde gedachte verkondigde hij ook na zijn aankomst in Rusland: “Wij zijn nu nog in de minderheid – de massa’s vertrouwen ons voorlopig nog niet. Wij zullen wel wachten... Zij zullen naar ons toestromen en wij zullen dan onder verwijzing naar de machtsverhoudingen zeggen, dat onze tijd gekomen is.” De machtsverovering was in die eerste maanden een kwestie van een verovering van de meerderheid in de sovjets.

Na de Julinederlaag verkondigde Lenin, dat van nu af aan de macht slechts door een gewapende opstand gegrepen kon worden; dat men daarbij naar alle waarschijnlijkheid niet zou moeten steunen op de door de verzoeningsgezinden gedemoraliseerde sovjets, maar op de fabriekscomités; dat er nieuwe Sovjets als regeringsorganen gevormd zouden moeten worden na de overwinning. In werkelijkheid wisten de bolsjewieken reeds twee maanden later de sovjets aan de invloed van de verzoeningsgezinden te onttrekken. De aard van Lenins vergissing op dit punt is in hoge mate typerend voor zijn strategisch genie: hij gaat bij zijn berekeningen voor de meest stoutmoedige plannen uit van de meest ongunstige veronderstellingen. Evenals hij in april, toen hij door Duitsland naar Rusland reisde, geloofde direct van het station in de gevangenis te zullen komen en evenals hij op de 5de juli zei: “zij zullen ons waarschijnlijk doodschieten,” meende hij ook nu, dat de verzoeningsgezinden ons zouden beletten om de meerderheid in de sovjets te verkrijgen.

“Er is geen kleinmoediger iemand dan ik, wanneer ik een veldtochtplan uitwerk,” schreef Napoleon aan generaal Bertier, “ik overdrijf dan alle gevaren en alle tegenslagen... Indien mijn besluit echter eenmaal genomen is, is alles vergeten behalve datgene wat het succes kan verzekeren.” Afgezien van de overdrijving, die er in het enigszins misplaatste woord “kleinmoedigheid” gelegen is, is het bovenstaande eigenlijk volkomen op Lenin toepasselijk. Bij de oplossing van strategische vraagstukken kende hij bij voorbaat dezelfde vastberadenheid en dezelfde vooruitziende blik, als hij zelf had, aan zijn vijand toe. De tactische fouten van Lenin waren meestal bijkomstige gevolgen van zijn strategische kracht. Het is in dit geval eigenlijk enigszins misplaatst om van een vergissing te spreken: indien een diagnosticus ertoe komt de aard van een ziekte vast te stellen door consequent alles, wat onjuist is, te elimineren, dan zijn zijn hypothetische veronderstellingen, waarbij hij met de meest ongunstige begint, geen vergissingen, maar deel van zijn methode van onderzoek.

Zodra de bolsjewieken de macht in de sovjets van beide hoofdsteden in handen hadden, zei Lenin: “Nu is onze tijd gekomen.” In april en juli weerhield hij. In augustus bereidde hij theoretisch de volgende fase voor; vanaf midden september maant hij tot spoed en spoort uit alle macht aan. Het gevaar ligt nu niet in overijling, maar in achterblijven. “Voorbarigheid is in dit opzicht thans onmogelijk.” Lenin analyseert in artikelen en brieven aan het Centraal Comité de toestand en gaat daarbij altijd van de internationale situatie uit. De symptomen en feiten, die op een ontwaken van het Europese proletariaat wijzen, ziet hij in de oorlogsomstandigheden als een stellig bewijs daarvan, dat de directe bedreiging van de Russische revolutie van de kant van de buitenlandse imperialisten steeds minder zal worden. De arrestaties van de socialisten in Italië en vooral de opstand op de Duitse vloot brengen hem er toe te verkondigen dat een reusachtige verandering zich in de toestand over de gehele wereld voltrekt: “Wij staan aan het begin van een proletarische wereldrevolutie.”

De latere geschiedschrijvers zouden liever over dit uitgangspunt van Lenin willen zwijgen: zowel daarom, omdat de voorspelling van Lenin door de latere gebeurtenissen weerlegd lijkt, alsook omdat de Russische revolutie volgens de latere theorieën in alle omstandigheden op zich zelf moet kunnen staan. Lenins beoordeling van de internationale situatie was echter allerminst illusoir. De verschijnselen die hij, geschift door de militaire censuur in alle landen, waarnam, kondigden inderdaad de nadering van een revolutionaire storm aan. Deze deed één jaar later bij de centrale mogendheden het oude gebouw tot op zijn grondvesten schudden. Maar ook in de overwinnende landen, Engeland en Frankrijk, om niet te spreken van Italië, ontnam hij aan de regerende klassen gedurende langere tijd elke vrijheid van beweging. De geïsoleerde, nog zwakke proletarische revolutie in Rusland zou nauwelijks enkele maanden tegen een sterk, conservatief, zelfbewust kapitalistisch Europa hebben kunnen stand houden. Dit Europa bestond echter niet meer. De revolutie in het westen bracht weliswaar het proletariaat niet aan de macht – de reformisten redden het burgerlijk regime – maar was toch sterk genoeg om de Sovjetrepubliek in de eerste, gevaarlijkste periode van haar bestaan te beschermen.

Het diepgaand internationalisme van Lenin kwam niet alleen daarin tot uiting, dat hij altijd met een onderzoek van de internationale situatie aanving, maar hij beschouwde ook de machtsverovering in Rusland zelf in de eerste plaats als een stoot tot een Europese revolutie, welke, naar hij meermalen zei, voor het lot van de mensheid van veel grotere betekenis zou zijn dan de revolutie in het achterlijke Rusland. Met welk een sarcasme geselt hij die bolsjewieken, die hun internationale plicht niet beseffen. “Laten wij een resolutie met sympathiebetuigingen voor de Duitse opstandelingen aannemen,” hoont hij, “en de opstand in Rusland verwerpen. Dat zal een echt, verstandig internationalisme zijn!”

In de dagen van de Democratische Vergadering schrijft Lenin aan het Centraal Comité: “Nadat de bolsjewieken in de sovjets in beide hoofdsteden... de meerderheid verkregen hebben... kunnen en moeten zij de macht in de staat in handen nemen...” Het feit, dat de meerderheid van de boerenafgevaardigden in de kunstmatig samengestelde Democratische Vergadering tegen een coalitie met de kadetten stemde, was in de ogen van Lenin van beslissende betekenis: er blijft de moezjiek, die een bondgenootschap met de bourgeoisie niet wil, niets anders over dan de bolsjewieken te ondersteunen. Het volk is de zwenkingen van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen moe. Alleen onze overwinning in de hoofdsteden zal de boeren kunnen meesleuren.” De taak van de partij: “Aan de orde moeten gesteld worden: een gewapende opstand in Petrograd en Moskou, de verovering van de macht en de val van de regering.” Niemand had tot nu toe de taak van de revolutie zo klemmend en zo openlijk gesteld.

Lenin volgt nauwkeurig alle verkiezingen en stemmingen, die in het land plaats hebben en verzamelt nauwgezet de getallen, die een licht op de werkelijke machtsverhoudingen kunnen werpen. Hij koesterde slechts verachting voor de half anarchistische onverschilligheid tegenover verkiezingscijfers. Tegelijkertijd stelde Lenin echter nooit de graadmeter van het parlementarisme met de werkelijke machtsverhoudingen gelijk: hij bracht altijd correcties voor de directe acties aan... “De kracht van het revolutionaire proletariaat om de massa’s te beïnvloeden en deze in de strijd te betrekken,” waarschuwt hij, “is in de strijd buiten het parlement oneindig veel groter dan in die in het parlement. Dit is een zeer belangrijk punt in het vraagstuk van de burgeroorlog.”

Lenin was met zijn scherpe blik de eerste, die inzag, dat de agrarische beweging in een beslissende fase gekomen was en die daaruit terstond de nodige gevolgtrekkingen maakte. De boeren willen niet langer wachten en de soldaten evenmin. “Tegenover een feit als de boerenopstand,” schrijft Lenin eind september, “zou elk ander politiek verschijnsel, zelfs indien het feit van de rijpende nationale crisis daardoor gelogenstraft zou worden, niet de minste betekenis hebben.” Het agrarisch vraagstuk vormt de basis van de revolutie. Een overwinning van de regering over de boerenopstand zou “een begrafenis van de revolutie” betekenen...” Men mag niet op gunstiger omstandigheden rekenen. Het uur tot handelen nadert. “De crisis is rijp. De toekomst van de Russische revolutie staat op het spel. De toekomst van de internationale arbeidersrevolutie voor het socialisme staat op het spel. De crisis is rijp.”

Lenin roept op tot de opstand. De grootste spanning en hartstocht klinken uit die eenvoudige, prozaïsche, meermalen hoekige zinnen. “De revolutie gaat ten onder,” schrijft hij begin oktober aan het congres van de partij te Petrograd, “indien de Kerenski-regering niet zeer spoedig door de proletariërs en soldaten ten val gebracht wordt... Men moet alle krachten op de been brengen om de arbeiders en soldaten te doordringen van de absolute noodzakelijkheid van een verbitterde, laatste en beslissende strijd om de Kerenski-regering ten val te brengen.”

Lenin had meermalen gezegd, dat de massa’s linkser waren dan de partij. Hij wist, dat de partij linkser was dan de leidende groep “oude bolsjewieken”. Hij had een maar al te duidelijke voorstelling van de groeperingen en stemmingen in het Centraal Comité, om van die kant een of andere gevaarlijke stap te verwachten; hij was integendeel zeer beducht voor de grote voorzichtigheid, aarzeling en voorbij laten gaan van een van die historische situaties, welke eens in de loop van tientallen jaren voorkomen. Lenin vertrouwt het Centraal Comité niet – zonder Lenin: hier ligt de verklaring van de brieven, die hij vanuit zijn illegaal verblijf schreef. En Lenin had niet zo geheel en al ongelijk met zijn wantrouwen.

Terwijl hij in de meeste gevallen zich eerst kan uiten nadat het besluit reeds genomen is, kritiseert Lenin onophoudelijk van links de politiek van het Centraal Comité. Zijn oppositie heeft vooral betrekking op de kwestie van de opstand, maar blijft niet tot deze beperkt. Lenin meent dat het Centraal Comité te veel aandacht aan het verzoeningsgezinde Uitvoerend Comité, aan de Democratische Vergadering, en in het algemeen aan het parlementair gedoe in de hogere Sovjetkringen schenkt. Hij treedt krachtig op tegen het bolsjewistisch voorstel betreffende een coalitie-presidium in de sovjet van Petrograd. Hij laakt het “schandelijke” besluit betreffende deelname aan het Voorlopig Parlement. Hij is verontwaardigd over de lijst van bolsjewistische kandidaten voor de Constituerende Vergadering, welke eind september gepubliceerd werd: te veel intellectuelen en te weinig arbeiders. “De Constituerende Vergadering met redenaars en literatoren vullen betekent de verderfelijke weg van opportunisme en chauvinisme inslaan. Dit is de IIIde internationale onwaardig.” Er zijn bovendien te veel nieuwe, nog niet in de strijd beproefde partijleden onder de kandidaten! Lenin meent een voorbehoud te moeten maken: “Het spreekt vanzelf, dat... niemand enig bezwaar kan hebben tegen een kandidatuur als die van L. D. Trotski, want ten eerste heeft Trotski terstond na zijn aankomst een internationalistische stelling ingenomen; ten tweede onder de interrayonisten voor een fusie gestreden; ten derde is hij in de moeilijke Julidagen opgewassen gebleken tegen de taak en heeft hij zich als een trouw aanhanger van de partij van het revolutionaire proletariaat betoond. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat men dit van menige oudere partijgenoot, die op de lijst voorkomt, niet zeggen kan...

Het was, alsof de Aprildagen teruggekeerd waren: Lenin is weer in oppositie tegen het Centraal Comité. De kwesties liggen nu anders, maar in het algemeen genomen is zijn oppositie dezelfde: het Centraal Comité is te passief, laat zich te sterk door de publieke opinie in de intellectuele kringen beïnvloeden, is te verzoeningsgezind tegenover de verzoeningsgezinden; en, wat het belangrijkste is, het gedraagt zich te lijdelijk, fatalistisch, niet bolsjewistisch tegenover het probleem van de gewapende opstand.

Het is tijd om van het woord tot de daad over te gaan: “Onze partij houdt nu in de Democratische Vergadering feitelijk een eigen congres en dit congres moet (of het wil of niet) over het lot van de revolutie beslissen.” Er is echter slechts één oplossing denkbaar, nl. de gewapende opstand. Lenin maakt in deze eerste brief over de opstand nog een voorbehoud: “Het gaat niet om de “dag” van de opstand, niet om het “tijdstip” ervan in de eigenlijke betekenis van het woord. Dit alles zal door de roepstem van hen beslist worden, die met de arbeiders en soldaten, met de massa’s in direct contact staan.” Reeds twee à drie dagen later (de brieven uit die tijd zijn in de regel niet gedateerd: voorzichtigheidshalve en niet uit vergeetachtigheid) dringt Lenin echter, klaarblijkelijk onder indruk van de rotheid van de Democratische Vergadering, er op aan terstond tot daden over te gaan en stelt direct een praktisch plan voor.

“Wij moeten ons in de Vergadering onverwijld tot een bolsjewistische fractie aaneensluiten, zonder op een groot aantal leden uit te zijn... Wij moeten een korte bolsjewistische verklaring opstellen... Wij moeten onze gehele fractie naar de bedrijven en kazernes zenden. Wij moeten tegelijkertijd, zonder één ogenblik verloren te laten gaan, een staf van opstandige troepenafdelingen organiseren, de krachten verdelen, de trouwe regimenten naar de belangrijkste punten zenden, de Alexandrinka (de schouwburg, waarin de Democratische Vergadering zetelde) omsingelen, de Peter en Paulsvesting bezetten, de generale staf en de regering gevangen nemen en troepen op de jonkers en de wilde divisie afsturen. die eerder bereid zijn te sterven, dan toe te laten, dat de vijand naar het centrum van de stad oprukt; wij moeten gewapende arbeiders mobiliseren, hen tot de verbitterde eindstrijd oproepen, direct het telegraaf- en telefoonkantoor bezetten, onze staf van de opstand in de telefooncentrale onderbrengen, alle fabrieken, alle regimenten en alle belangrijke punten van de gewapende opstand met deze verbinden enzovoort.” Het tijdstip wordt niet meer afhankelijk gesteld van “de roepstem van hen, die in regelrecht contact met de massa’s staan.” Lenin stelt voor onverwijld te handelen: om zich met een ultimatum uit het Alexandrinskitheater te verwijderen en om aan het hoofd van gewapende massa’s daarheen terug te keren. De verpletterende slag zal niet alleen tegen de regering, maar tegelijkertijd ook tegen het hoogste orgaan van de verzoeningsgezinden gericht worden.

“...Lenin, die in particuliere brieven eiste, dat de Democratische Vergadering gearresteerd zou worden,” aldus de onthullingen van Soechanov, “stelde in de pers, naar men weet, een “compromis” voor: laat de mensjewieken en sociaal-revolutionairen de macht geheel in handen nemen, dan moge daarna het Sovjetcongres spreken... Ook Trotski bepleitte in de Democratische Vergadering en daarbuiten hardnekkig hetzelfde.” Soechanov ziet een dubbelhartigheid, waar deze er niet is. Lenin had aan de verzoeningsgezinden terstond na de overwinning over Kornilov, in de eerste dagen van september, een compromis voorgesteld. De verzoeningsgezinden waren schouderophalend daaraan voorbijgegaan. Zij maakten de Democratische Vergadering tot een dekmantel voor de nieuwe coalitie met de kadetten tegen de bolsjewieken. De mogelijkheid om tot een overeenstemming te geraken, kwam zodoende vanzelf geheel te vervallen. De kwestie van de macht kon van nu af aan slechts door een openlijke strijd beslist worden. Soechanov haalt hier twee stadia dooreen, van welke het eerste veertien dagen vóór het tweede kwam en dit laatste in politiek opzicht bepaalde.

Al moest de opstand ook onvermijdelijk een gevolg van de nieuwe coalitie zijn, zo verraste Lenin toch zelfs de leiders van zijn eigen partij met zijn krasse zwenking. Het was klaarblijkelijk onmogelijk om op de grondslag van zijn brief de bolsjewistische fractie in de Vergadering te verenigen, “ook al was het niet om een groot aantal leden te doen.” De stemming in de fractie was zodanig, dat deze met zeventig tegen vijftig stemmen een boycot van het Voorlopig Parlement, d.w.z. de eerste stap in de richting van de opstand, verwierp. Het plan van Lenin werd zelfs in het Centraal Comité door niemand gesteund. Vier jaren later deelde Boecharin op een herinneringsavond met de bij hem gebruikelijke overdrijvingen en anekdotes, maar in wezen juist, het een en ander over deze episode mede: “De brief (van Lenin) was in buitengewoon besliste termen gesteld en dreigde ons met allerlei straffen(?). Wij stonden allen paf. Niemand had tot nu toe de kwestie zo scherp gesteld. Aanvankelijk waren allen uit het veld geslagen. Daarna beraadslaagde men en nam een besluit. Dit was waarschijnlijk de enige maal in de geschiedenis van onze partij, dat het Centraal Comité met algemene stemmen besloot om een brief van Lenin te verbranden... Wij geloofden weliswaar dat het ons stellig zou gelukken, de macht in Petrograd en Moskou in handen te nemen, maar meenden dat wij ons in de provincie nog niet zouden kunnen handhaven en na de overname van de macht en het uiteenjagen van de Democratische Vergadering niet in staat zouden zijn om in het overige Rusland vaste voet te krijgen.”

Tot het verbranden van enkele kopieën van de gevaarlijke brief, waartoe men uit voorzichtigheidsoverwegingen kwam, werd in werkelijkheid niet met algemene stemmen besloten, maar met zes stemmen tegen vier en zes onthoudingen. Eén exemplaar bleef gelukkig voor het nageslacht bewaard. Juist is echter in het relaas van Boecharin, dat alle leden van het Centraal Comité, hoewel uit verschillende motieven, het voorstel van Lenin van de hand wezen: sommigen verzetten zich tegen de opstand in het algemeen, anderen geloofden dat het ogenblik van de Vergadering het minst geschikt was; weer anderen aarzelden en wachtten eenvoudig af.

Nu hij op openlijke tegenstand stuit, smeedt Lenin een soort samenzwering met Smilga, die zich eveneens in Finland bevindt en als voorzitter van het districtscomité van de Sovjets in die tijd werkelijk een vrij grote macht had. Smilga stond in 1917 op de uiterste linkervleugel van de partij en had reeds in juli de strijd willen doorzetten: Lenin wist bij zwenkingen in de politiek altijd zeer wel op wie hij moest steunen. Op de 27ste september schrijft Lenin een uitvoerige brief aan Smilga: “...Wat doen wij eigenlijk? Wij nemen resoluties aan. Wij verliezen tijd, stellen “tijdstippen” vast (op de 20ste oktober – Sovjetcongres – is het niet belachelijk om tot zo lang uit te stellen? Is het niet belachelijk om daarop te vertrouwen?) De bolsjewieken werken niet aan een systematische voorbereiding van hun militaire krachten tot het ten val brengen van Kerenski... Men moet in de partij propaganda maken voor een ernstige houding tegenover de gewapende opstand... En nu verder over uw rol... Gij moet een geheim comité uit betrouwbare militairen vormen, met hen in alle kwesties overleg plegen, de meest nauwkeurige gegevens betreffende de samenstelling en de opstelling van de troepen bij Petrograd en in Petrograd, betreffende het transport van de Finse troepen naar Petrograd, betreffende vlootbewegingen enz. verzamelen (en zelf controleren).” Lenin eist dat er “stelselmatig propaganda gemaakt zal worden onder de Kozakken, die zich hier in Finland bevinden... Men moet alle gegevens over de opstelling van de Kozakken bestuderen en het zenden van troepen propagandisten uit de beste krachten onder de matrozen en soldaten van Finland organiseren.” En tenslotte: “Ter inleiding dient terstond de volgende leus gepropageerd te worden: “De macht moet onverwijld overgaan op de Petrogradse sovjet, die haar op zijn beurt op het Sovjetcongres zal overdragen.” Waartoe zou men immers nog langer drie weken oorlog en voorbereidselen à la Kornilov van de kant van Kerenski dulden?”

Wij hebben hier een nieuw plan voor de opstand voor ons: “een geheim comité, bestaande uit de bekendste militairen” in Helsingfors als staf; de in Finland liggende Russische troepen als strijdmacht: “de Finse troepen en de Baltische vloot zijn stellig het enige, dat wij volkomen in de hand kunnen hebben en dat een militaire rol van betekenis zal spelen.” Lenin rekent er derhalve op de voornaamste slag aan de regering buiten Petrograd toe te brengen. Tegelijkertijd moet men “goed de gemoederen voorbereiden”, opdat het ten val brengen van de regering door de militaire krachten van Finland niet als een verrassing voor de Petrogradse Sovjet komt: deze zal tot het Sovjetcongres de regering moeten opvolgen.

Het nieuwe ontwerpplan is evenmin als het vorige verwezenlijkt. Het heeft echter wel sporen achter gelaten. De propaganda onder de Kozakkendivisies leverde spoedig resultaten op, naar wij reeds uit de mond van Dybenko gehoord hebben. Het betrekken van de Baltische matrozen in de voornaamste slag tegen de regering is eveneens in het later aanvaarde plan opgenomen. Dit is echter niet de hoofdzaak: Lenin maakte door zijn zo consequent mogelijke probleemstelling, dat niemand kon ontwijken of laveren. Wat als direct tactisch voorstel ontijdig bleek te wezen, bleek doelmatig te zijn, om de stemmingen in het Centraal Comité te polsen, om hen, die meer vastberaden waren, tegen hen, die aarzelden, te ondersteunen, als laatste stoot naar links.

Lenin poogde met alle middelen, waarover hij in het isolement van zijn illegaal verblijf kon beschikken, de partijleiding te laten voelen hoe toegespitst de situatie en hoe sterk de druk van de massa’s was. Hij liet enkele bolsjewieken in zijn schuilhoek komen, onderwierp hen aan de meest pijnlijke verhoren, controleerde de woorden en daden van de leiders, liet langs allerlei omwegen zijn leuzen in de partij, naar beneden, in de diepte doordringen, om het Centraal Comité voor de gebiedende noodzakelijkheid te plaatsen, te handelen en door te zetten.

Daags na zijn brief aan Smilga vervaardigt Lenin het reeds boven geciteerde geschrift “De crisis is rijp”, dat met een soort oorlogsverklaring aan het Centraal Comité eindigt. “Men moet... de waarheid onder ogen zien, dat er bij ons in het Centraal Comité en onder de leiders een stroming of opvatting bestaat, die eerst het Sovjetcongres wil afwachten en die tegen een directe overname van de macht, tegen een onmiddellijke opstand is.” Deze stroming moet tot elke prijs overwonnen worden. “Verslaat eerst Kerenski en roept daarna het congres bijeen. Het is volslagen idiotie of doortrapt verraad om in afwachting van het Sovjetcongres tijd te verliezen...” Het duurt nog twintig dagen, voordat het op de 20ste vastgestelde congres bijeenkomt: “Het gaat thans om weken, ja om dagen.” Uitstellen van de beslissing betekent dat men op laffe wijze van de opstand afziet, want tijdens het congres zal de machtsgreep onmogelijk worden: “Men zal op de dag van de onnozel “vooraf bepaalde” opstand Kozakken rekwireren.”

Uit de toon van de brief alleen reeds blijkt hoe verderfelijk Lenin het dralen van de Petrogradse leiders vond. Hij bepaalt zich echter ditmaal niet tot een woedende kritiek, maar kondigt als protest zijn uittreden uit het Centraal Comité aan. Als motief geeft hij op, dat het Centraal Comité vanaf de aanvang van de Vergadering niet gereageerd had op Lenins aandrang tot het grijpen van de macht; dat de redactie van het partijorgaan (Stalin) zijn artikelen kennelijk opzettelijk met vertraging afdrukte en passages schrapte waarin gewezen werd op “bepaalde hemeltergende fouten van de bolsjewieken alsook op het schandelijke besluit om aan het Voorlopig Parlement deel te nemen.” Lenin acht het onmogelijk deze politiek van de partij voor zijn rekening te nemen: “Ik zie mij genoodzaakt om mijn ontslag uit het Centraal Comité te verzoeken, hetgeen ik hierbij dan ook doe, en mij de vrijheid van propaganda onder de partijleden en op het partijcongres voor te behouden.”

Uit de documenten blijkt niet hoe de zaak formeel verliep. Lenin trad in elk geval niet uit het Centraal Comité. Lenin wilde klaarblijkelijk met zijn verklaring van te zullen uittreden, welke bij hem stellig niet het gevolg van een ogenblikkelijke opwelling was, de mogelijkheid behouden om in geval van nood niet aan de tucht in het Centraal Comité gebonden te zijn. Hij kon niet er aan twijfelen, of de directe oproep tot de volksmassa’s zou hem, evenals in april, de overwinning bezorgen. Voor het overgaan tot een openlijke rebellie tegen het Centraal Comité was echter een buitengewoon congres nodig en dit vereiste tijd: deze ontbrak juist. Lenin gaat echter, terwijl hij zijn verklaring van uittreden gereed houdt, zonder de grenzen van de partijlegaliteit te overschrijden voort, reeds vrijmoediger de aanval op de meer achterwaarts gelegen linies voor te bereiden. Hij stuurt zijn aan het Centraal Comité gerichte brieven niet alleen aan het Petrogradse en het Moskouse comité, maar zorgt tevens ervoor dat kopieën in handen van de meest betrouwbare kameraden in de wijken komen. Begin oktober schrijft Lenin, reeds met voorbijgaan van het Centraal Comité, direct aan het Petrogradse en het Moskouse comité: “De bolsjewieken mogen niet op het Sovjetcongres wachten, zij moeten direct de macht grijpen... Dralen – is misdadig. Wachten op het Sovjetcongres is een kinderspel met formaliteiten, een schandelijk spelen met formaliteiten, verraad aan de revolutie.” Op Lenins optreden was vanuit het standpunt van de partijhiërarchie bezien wel het een en ander aan te merken. Maar het ging hier om iets groters dan om overwegingen van disciplinaire aard.

Een lid van het comité van de wijk Vyborg, Svesjnikov, herinnerde zich later: “Iljitsj schreef onvermoeid uit zijn illegaal verblijf, en Nadesjda Konstantinovna (Kroepskaja) las ons in het wijkcomité meermalen deze manuscripten voor... De vurige woorden van de leider sterkten ons... Ik herinner mij nog zeer levendig de gebogen gestalte van Nadesjda Konstantinovna, die in een van de kamers van het wijkgebouw, waar de typistes werkten, nauwkeurig het afschrift met het origineel vergelijkt en naast haar “Djadja” en “Genja” om kopieën vraagt.” Djadja en Genja zijn de oude schuilnamen van twee wijkleiders. “Onlangs ontvingen wij,” verhaalt partijgenoot Naumov uit die wijk, “een brief van Iljitsj, om deze door te geven aan het Centraal Comité... Wij lazen die brief en stonden paf. Het bleek dat Lenin reeds geruime tijd de kwestie van de opstand in het Centraal Comité aan de orde gesteld had. Wij weerden ons krachtig en begonnen pressie uit te oefenen.” Dit was juist nodig.

Begin oktober roept Lenin het Petrogradse partijcongres op, om zich krachtig ten gunste van de opstand uit te spreken. Op zijn initiatief “verzoekt het congres dringend aan het Centraal Comité om de nodige maatregelen voor de leiding van de opstand der arbeiders, soldaten en boeren, die onvermijdelijk is, te nemen.” Deze ene passage houdt twee maskeringen in, een juridische en een diplomatieke: er wordt van de leiding van de opstand, die onvermijdelijk is, in plaats van de directe voorbereiding van de opstand gesproken, om niet de procureur-generaal al te mooie troeven in handen te spelen; dat het congres het Centraal Comité verzoekt en niet eist of protesteert, is stellig geen concessie aan het prestige van de hoogste instelling in de partij. In een andere, eveneens door Lenin opgestelde resolutie, wordt echter nog openlijker gezegd: “...In de partijleiding zijn aarzelingen te bespeuren, een zekere angst voor de strijd om de macht, de neiging om deze strijd door resoluties, protesten en congressen te vervangen.” Dit betekent reeds vrijwel, dat de partij openlijk opgeroepen wordt om zich tegen het Centraal Comité te verzetten. Lenin kwam niet gemakkelijk tot een dergelijke stap. Het ging echter om het lot van de revolutie en dan worden alle andere overwegingen op de achtergrond gedrongen.

Op de 8ste oktober wendt Lenin zich tot de bolsjewistische afgevaardigden naar het te houden Sovjetcongres van het Noordelijk district: “Men mag niet het Al-Russische Sovjetcongres afwachten, omdat het Centraal Uitvoerend Comité dit wel tot november kan uitstellen. Men mag niet op de lange baan schuiven en Kerenski in de gelegenheid stellen om nieuwe Kornilovtroepen op de been te brengen.” Het districtscongres, waarop Finland, de vloot en Reval vertegenwoordigd zijn, moet het initiatief nemen, “om zich onverwijld tegen Petrograd in beweging te zetten.” De directe oproep tot een onmiddellijke opstand is ditmaal tot de vertegenwoordigers van tientallen Sovjets gericht. Hij gaat persoonlijk van Lenin uit: er bestaat geen enkel voorafgaand besluit van de partij, de hoogste partijinstanties hebben zich nog niet erover uitgesproken.

Lenin moest wel een groot vertrouwen in het proletariaat en in de partij, maar ook een zeer ernstig wantrouwen tegenover het Centraal Comité hebben, om met voorbijgaan van dit laatste, op eigen verantwoordelijkheid vanuit de illegaliteit door middel van met kleine lettertjes geschreven briefjes een propaganda voor de gewapende opstand te beginnen. Hoe kwam het echter, dat Lenin, die wij begin april geïsoleerd zagen staan aan het hoofd van zijn eigen partij, in september en begin oktober weer alleen stond in dezelfde omgeving? Dit is onbegrijpelijk, indien men geloof schenkt aan de dwaze legende volgens welke de geschiedenis van het bolsjewisme een uitvloeisel van de zuivere revolutionaire gedachte is. Het bolsjewisme heeft zich in werkelijkheid in een bepaald maatschappelijk milieu ontwikkeld en was blootgesteld aan verschillende invloeden hiervan, o.a. aan de invloed van de kleinburgerlijke omgeving en de culturele achterlijkheid. De partij paste zich slechts aan de nieuwe situatie aan door innerlijke crisissen door te maken. Om een juist inzicht in de felle strijd onder de bolsjewistische leiders in de tijd vóór oktober te krijgen, moet men nog weer eens een blik werpen op die processen in de partij, waarover wij reeds in het eerste deel van dit boek gesproken hebben. Dit is te meer noodzakelijk, omdat juist tegenwoordig de stalinistische fractie haar uiterste best doet, en wel internationaal, om volkomen uit de herinnering weg te vagen hoe de Oktoberrevolutie in werkelijkheid voorbereid werd en hoe deze zich voltrokken heeft.

In de aan de wereldoorlog voorafgaande jaren noemden de bolsjewieken zich in de legale pers “consequente democraten”. Zij hadden dit pseudoniem niet toevallig gekozen: het bolsjewisme verdedigde de leuzen van de revolutionaire democratie en alleen het bolsjewisme deed dit moedig en consequent. Wat de prognose van de revolutie betreft, ging het echter niet verder dan de democraten. De oorlog, welke de burgerlijke democratie onverbrekelijk met het imperialisme verbond, bracht echter definitief aan het licht, dat het program van de “consequente democratie” slechts door middel van de proletarische revolutie verwezenlijkt kon worden. De revolutie moest diegenen van de bolsjewieken, die dit niet door de oorlog hadden leren inzien, ongetwijfeld onvoorbereid aantreffen en tot een linkse meeloper van de burgerlijke revolutie maken.

Een nauwkeurige bestudering van het materiaal, dat kenmerkend is voor het partijleven gedurende de oorlog en in het begin van de revolutie, laat echter, ondanks het feit dat het buitengewoon en allerminst toevallig onvolledig is en het sinds het jaar 1923 steeds meer een tendentieus karakter krijgt, zien, welk een reusachtige achteruitgang in geestelijk opzicht de bolsjewistische leiding gedurende de oorlog, toen het geregelde partijleven feitelijk opgehouden had te bestaan, doormaakte. Deze achteruitgang heeft een tweeledige oorzaak: het isolement van de massa’s en het isolement van de emigranten, d.w.z. in de eerste plaats van Lenin, en tengevolge daarvan: een verzinken in isolement en provincialisme.

Geen van de oude bolsjewieken vervaardigde, aan zijn lot overgelaten, in al die oorlogsjaren ook maar één geschrift, dat men althans enigszins als een mijlpaal op de weg van de Tweede naar de Derde internationale zou kunnen beschouwen. “Wij hadden,” schreef enige jaren geleden een oud partijlid, Antonov-Saratovski, “geen goed inzicht in de kwesties van vrede, het karakter van de toekomstige revolutie, de rol van de partij in de komende Voorlopige Regering enz., of wij dachten er in het geheel niet over na.” Er is tot op de huidige dag geen enkel werk, geen bladzijde uit een dagboek, geen brief gepubliceerd, waarin Stalin, Molotov en andere tegenwoordige leiders ook maar terloops, vluchtig hun meningen betreffende de vermoedelijke afloop van de oorlog en het verloop van de revolutie verkondigd hadden. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de “oude bolsjewieken” in de jaren van de oorlog, de ineenstorting van de sociaaldemocratie en de voorbereiding van de Russische revolutie niets over deze kwesties geschreven hadden; de historische gebeurtenissen dwongen maar al te zeer tot een antwoord, en gevangenschap en ballingschap maakten dat men tijd genoeg had tot nadenken en briefwisseling. Maar er is in alles, wat over dit onderwerp geschreven werd, nergens ook maar iets te vinden, hetgeen men met de beste wil van de wereld een ontwikkeling in de richting van de gedachten van de Oktoberrevolutie zou kunnen noemen. Men kan volstaan met erop te wijzen, dat het Instituut voor de Partijgeschiedenis niet in staat is, ook maar één regel uit de pen van Stalin uit de jaren 1914-1917 te publiceren, en dat het genoodzaakt is om de belangrijkste documenten van maart 1917 angstvallig te verbergen. In de officiële politieke biografieën van de meeste thans regerende leiders vormen de oorlogsjaren een lege plek. Dit is de naakte waarheid.

Een van de nieuwere jonge geschiedschrijvers, Bajevski, die met de taak belast werd uiteen te zetten hoe de partijleiding gedurende de oorlog tot de proletarische revolutie gekomen was, kon, hoe ruim zijn wetenschappelijk geweten ook is, niets anders dan deze magere verklaring uit het materiaal putten: “De loop van dit proces is niet meer na te gaan, maar uit talrijke documenten en memoires blijkt ondubbelzinnig, dat de partij in het verborgene tastte in de richting van de Aprilstellingen van Lenin...” Alsof het om een verborgen tasten en niet om wetenschappelijke beoordelingen en politieke voorspellingen ging.

Niet in Siberië, niet in Moskou, ook niet in Petrograd, kon men langs a-prioristische weg tot de ideeën van de Oktoberrevolutie komen, maar dit was slechts mogelijk, waar de wereldhistorische wegen elkaar kruisten. De taak van de vertraagde burgerlijke revolutie moest zich kruisen met de vooruitzichten van de proletarische wereldrevolutie, opdat het mogelijk werd het program van de proletarische dictatuur voor Rusland op te stellen. Een meer verheven standpunt, niet een nationale, maar een internationale horizon, was nodig, om niet eens te spreken van een meer degelijke scholing dan die waarover de zogenaamde Russische practici in de partij beschikten.

Met de val van de monarchie begon in hun ogen het tijdperk van een “vrij”, republikeins Rusland, waarin zij zich opmaakten om, naar het voorbeeld van de Westerse landen, een strijd om het socialisme te beginnen. Drie oude bolsjewieken, Rykov, Skvorzov en Wegmann, telegrafeerden “in opdracht van de door de revolutie bevrijde sociaaldemocraten van het gebied Narym” in maart vanuit Tomsk: “Wij begroeten de herboren “Pravda”, die met zo’n succes de revolutionaire kaders tot de verovering van de politieke vrijheid voorbereid heeft. Wij spreken als onze innige overtuiging uit, dat het haar zal gelukken deze kaders voor de verdere strijd in naam van de nationale revolutie om haar vaandel te verenigen.” Een gehele wereldbeschouwing spreekt uit dit gezamenlijke telegram: deze is als door een afgrond van Lenins Aprilstellingen gescheiden. De Februarirevolutie maakte de partijleiders, met Kamenev, Rykov en Stalin aan het hoofd, terstond tot democratische landsverdedigers, en daarbij nog met een ontwikkeling naar rechts in de richting van een toenadering tot de mensjewieken. De latere geschiedschrijver Jaroslavski, het latere hoofd van de Centrale Controle commissie, Ordsjonikidse, en de latere voorzitter van het Oekraïense Centraal Uitvoerend Comité, Petrovski, gaven in de maand maart in nauw contact met de mensjewieken in Jakoetsk het tijdschrift “De Sociaaldemocraat” uit, dat tussen een patriottisch reformisme en liberalisme in stond: in later jaren werd deze publicatie zoveel mogelijk verzameld en vernietigd.

De Petersburgse “Pravda” poogde in het begin van de revolutie een internationalistische positie in te nemen, die echter vol tegenstrijdigheden was en binnen het kader van de burgerlijke democratie bleef. De gezaghebbende bolsjewieken, die uit de verbanning teruggekomen waren, gaven het centrale orgaan terstond een democratisch-patriottische richting. Kalinin herinnerde, zich tegen het verwijt van opportunisme verdedigend, op de 30ste mei eraan: “Nemen wij bijvoorbeeld de “Pravda”. In den beginne had de “Pravda” een bepaalde politiek gevolgd. Stalin, Moranov en Kamenev kwamen aan en gooiden het roer van de “Pravda” om.”

“Men dient openlijk toe te geven,” zo schreef, toen men nog zulke dingen mocht schrijven, Angarski, die deel van bovengenoemde groep uitmaakte, “dat een groot aantal oude bolsjewieken vóór het partijcongres in april inzake het karakter van de revolutie van 1917 aan de oude bolsjewistische opvattingen van 1905 vasthield en dat men er niet zo gemakkelijk toe kwam deze opvattingen prijs te geven en ze geheel overboord te gooien.” Men zou hier nog aan toe moeten voegen, dat de overleefde opvattingen van 1905 in het jaar 1917 opgehouden hadden “oude bolsjewistische opvattingen” te zijn en patriottisch-reformistische ideeën werden.

“De Aprilstellingen van Lenin werden,” volgens een officiële historische lezing, “in het Petrograds comité als door het noodlot achtervolgd. Voor deze stellingen, die een historisch tijdperk zouden inluiden, spraken zich slechts twee en tegen haar dertien leden uit, terwijl één lid zich van stemming onthield. “De opvattingen van Lenin leken zelfs zijn meest geestdriftige aanhangers te stoutmoedig toe,” schrijft Podvojski. “Het optreden van Lenin had – volgens de mening van het Petrograds comité en de Militaire Organisatie... de bolsjewistische partij tot eenzaamheid gedoemd en daarmee natuurlijk de toestand van het proletariaat en van de partij zeer veel slechter gemaakt.”

“Men dient openlijk te verklaren,” schreef Molotov enige jaren geleden, “dat de partij noch het helder inzicht, noch de vastberadenheid had, welke op dat revolutionaire tijdstip nodig waren... Zowel de propaganda, alsook het revolutionaire partijwerk in zijn geheel miste een vaste grondslag, omdat de gedachten nog niet gerijpt waren tot de stoute gevolgtrekkingen wat betreft de noodzakelijkheid van een directe strijd voor het socialisme en de socialistische revolutie.” De ommekeer begon pas in de tweede maand van de revolutie. “Na de aankomst van Lenin in Rusland in april 1917,” zo verklaart Molotov, “voelde onze partij vaste grond onder de voeten... Tot op dat tijdstip had de partij slechts zwak en onzeker rondgetast.”

Stalin verdedigde eind maart een militaire verdediging, een voorwaardelijke ondersteuning van de Voorlopige Regering, het pacifistische manifest van Soechanov en een fusie met de partij van Tsereteli. “Deze verkeerde houding,” zo bekende in het jaar 1924 terugblikkend Stalin zelf, “werd toentertijd door mij met andere partijgenoten ingenomen en ik ben daar pas van teruggekomen midden april, toen ik mij bij de stellingen van Lenin aansloot. Een nieuwe oriëntering was nodig geworden. Het was Lenin, die de partij deze nieuwe oriëntering gaf met zijn beroemde Aprilstellingen...”

Kalinin was zelfs einde april nog voor een verkiezingsblok met de mensjewieken. Op het stedelijk congres te Petrograd zei Lenin: “Ik protesteer krachtig tegen Kalinin, want een bondgenootschap met... chauvinisten is ondenkbaar... Dit zou verraad aan het socialisme zijn.” De opvattingen van Kalinin waren zelfs in Petrograd geen uitzondering. Men zei op het congres: “De fusiemanie verdwijnt onder invloed van Lenin.”

In de provincie bleef men zich veel langer tegen de stellingen van Lenin verzetten en in een aantal gouvernementen – zelfs tot oktober. Volgens een mededeling van de Kievse arbeider Sivzov “werden de (door Lenin) geformuleerde stellingen niet terstond door de gehele bolsjewistische afdeling te Kiev aangenomen. Een aantal kameraden, onder wie G. Pjatakov, waren het met de stellingen niet eens...” De Charkovse spoorwegarbeider Morgoenov vertelt: “De oude bolsjewieken hadden een grote invloed onder het spoorwegpersoneel... vele oude bolsjewieken waren niet lid van onze fractie... na de Februarirevolutie meldden sommigen zich bij vergissing bij de mensjewieken aan, waarover zij later zelf lachten: wat iemand al niet overkomen kan.” Dergelijke mededelingen zijn er vele...

Ondanks dit alles geldt thans reeds een eenvoudige vermelding van de door Lenin in april tot stand gebrachte reorganisatie van de partij bij de officiële geschiedschrijvers als een godslastering. De nieuwste geschiedschrijvers stellen de eer van de partij boven de historische waarheid. Zij hebben in dit opzicht niet eens het recht om Stalin te citeren, die zich genoodzaakt zag de krasse zwenking in april te erkennen. “De beroemde stellingen van Lenin waren nodig, opdat de partij met één slag de nieuwe weg kon inslaan.” Een “nieuwe oriëntering” en een “nieuwe weg”, d.w.z. een reorganisatie van de partij. Nauwelijks zes jaar later echter zag Jaroslavski, die als historicus vermeld had dat Stalin in het begin van de revolutie “een verkeerd standpunt in de belangrijkste kwesties” ingenomen had, zich aan een woedende hetze van alle kanten blootgesteld. Het idool van het prestige is een vraatzuchtig monster zonder weerga!

De revolutionaire traditie van de partij, de druk van de arbeiders van onderop en de kritiek van Lenin van bovenaf dwongen de partijleiders gedurende de maanden april en mei ertoe, om, zoals Stalin zelf zegt, “de nieuwe weg in te slaan.” Men zou echter niet het minste begrip van politieke psychologie hebben, indien men aannam, dat het enkele stemmen voor de stellingen van Lenin werkelijk een volkomen prijsgeven van “het verkeerde standpunt in de voornaamste kwesties” betekend had. In werkelijkheid bleven die vulgair-democratische opvattingen, die in de oorlogsjaren krachtig postgevat hadden, hoezeer zij ook aan het nieuwe program aangepast werden, toch in een scherpe tegenstelling tot dit program staan.

Op de 6de augustus bepleit Kamenev, in strijd met het besluit van het bolsjewistisch congres in april, in het Uitvoerend Comité, dat men zal deelnemen aan het aanstaande congres van de sociaalpatriotten te Stockholm. Deze stap van Kamenev wordt in het centrale partijorgaan niet afgekeurd. Lenin schrijft een woedend artikel, dat echter pas tien dagen na de rede van Kamenev gepubliceerd wordt. Lenin en andere leden van het Centraal Comité hadden een krachtige druk moeten uitoefenen om van de redactie, aan welker hoofd Stalin stond, gedaan te krijgen dat het artikel met het protest zou verschijnen.

De partij ging na de Julidagen onder vele aarzelingen gebukt: het isolement van de proletarische voorhoede joeg vele leiders, vooral in de provincie, angst aan. Deze verschrikte lieden zochten in de dagen van Kornilov toenadering tot de verzoeningsgezinden, hetgeen hen wederom een vermanende terechtwijzing van Lenin bezorgde.

Op de 30ste augustus drukt Stalin als redacteur zonder enig voorbehoud het artikel van Zinovjev: “Wat wij moeten doen”, waarin deze zich tegen de voorbereiding van de opstand keert, af. “Men moet de waarheid onder ogen zien, dat er thans in Petrograd vele omstandigheden zijn, welke een uitbreken van een opstand in de trant van de Parijse Commune van 1871 in de hand werken...” Op de 3de september schrijft Lenin in andere samenhang en zonder Zinovjev te noemen, maar zich niettemin tegen hem richtend: “De verwijzing naar de Commune is uiterst oppervlakkig en zelfs verkeerd. Want ten eerste hebben de bolsjewieken na 1871 stellig veel geleerd en zij zouden niet nalaten zich meester te maken van de bank en zij zouden niet afzien van een aanval op Versailles; in die omstandigheden had echter ook de Commune de overwinning kunnen behalen. Bovendien kon de Commune het volk niet terstond al datgene bieden, wat de bolsjewieken wel kunnen bieden, indien zij de macht in handen hebben, nl. land aan de boeren en een onmiddellijk vredesvoorstel...” Dit was een verkapte, maar duidelijke waarschuwing niet alleen aan Zinovjev, maar ook aan de redacteur van de “Pravda”, Stalin.

De kwestie van het Voorlopig Parlement bracht een scheuring in het Centraal Comité teweeg. Het besluit van de fractie ten gunste van een deelname aan het Voorlopig Parlement werd door vele plaatselijke comités, zo niet door de meeste, goedgekeurd. Dit was bijvoorbeeld in Kiev het geval. “Wat betreft... de deelname aan het Voorlopig Parlement,” zegt E. Bosch in haar memoires, “sprak de meerderheid in het comité zich voor een deelname uit en koos Pjatakov als haar vertegenwoordiger.” Men kan aan de hand van talrijke gevallen, zoals dat van Kamenev, Rykov, Pjatakov en anderen, onderstaande volgorde in de zwenkingen opstellen: in april tegen de stellingen van Lenin, in september tegen een boycot van het Voorlopig Parlement en in oktober tegen de opstand. Daarentegen aanvaardde de nieuwe groep bolsjewistische kaders, die dichter bij de massa’s stond en politiek minder bedorven was, grif de leus van de boycot en dwong de comités, waaronder ook het Centraal Comité, tot een krasse zwenking. Onder invloed van de brieven van Lenin sprak bijvoorbeeld het stedelijk congres te Kiev zich met een overweldigende meerderheid tegen het eigen comité uit. Zo steunde Lenin nagenoeg bij alle belangrijke keerpunten in de politiek op de lagere groepen in het partijapparaat tegen de hogere of op de grote massa van de partijleden tegen het apparaat in zijn geheel.

De zwenkingen in de tijd vóór de Oktoberrevolutie konden in deze omstandigheden allerminst een verrassing voor Lenin zijn. Hij was bij voorbaat met een groot wantrouwen vervuld, lette angstvallig op de zorgwekkende symptomen, ging uit van de meest ongunstige veronderstellingen en achtte het beter, eens een keer wat te veel pressie uit te oefenen, dan zich te zachtmoedig te betonen.

Het Moskouse districtsbureau nam eind september, ongetwijfeld op instigatie van Lenin, een scherpe resolutie tegen het Centraal Comité aan, beschuldigde het van besluiteloosheid, van aarzelingen en het stichten van verwarring in de gelederen van de partij en eiste, dat men “een duidelijke en uitgesproken op de opstand gerichte tactiek zou volgen.” Lomov stelde op de 3de oktober namens het bureau te Moskou het Centraal Comité in kennis van dit besluit. Men leest in de notulen: “Men besluit niet over deze mededeling te discussiëren.” Het Centraal Comité bleef een antwoord op de vraag “Wat moeten wij doen?” schuldig. De druk van Lenin via Moskou bleef echter niet zonder resultaat: twee dagen later besloot het Centraal Comité het Voorlopig Parlement te verlaten.

Het was voor vriend en vijand duidelijk dat deze stap een inslaan van de weg tot de opstand betekende. “Terwijl hij zijn leger uit het Voorlopig Parlement naar buiten voerde,” schrijft Soechanov, “stuurde Trotski regelrecht op een gewelddadige revolutie aan.” De mededeling in de Petrogradse sovjet van het uittreden uit het Voorlopig Parlement eindigde met de kreet: “Leve de openlijke en directe strijd om de revolutionaire macht in het land!” Dit was op de 9de oktober.

De volgende dag had op verzoek van Lenin de beroemde zitting van het Centraal Comité plaats, waar de kwestie van de opstand scherp gesteld werd. Lenin liet het van het verloop van deze zitting afhangen, welke politiek hij verder zou volgen, nl. mét het Centraal Comité of tegen het Centraal Comité. “Ach, welk een ironie van de geschiedenis!” schrijft Soechanov. “Deze meest gewichtige en beslissende zitting had in mijn woning, aan de Karpovkagracht (32, woning 31) plaats. Dit alles geschiedde echter buiten mijn voorkennis.” De vrouw van de mensjewiek Soechanov was bolsjewiste. “Er waren ditmaal extra maatregelen genomen, dat ik buitenshuis zou overnachten: mijn vrouw vroeg mij althans nauwkeurig uit over mijn plannen en gaf mij vriendschappelijk en zonder bijbedoelingen de raad om mij niet na het werk nog door een lange rit te vermoeien. De hoge vergadering was in elk geval volkomen veilig tegen een inval van mijn kant.” Zij bleek, hetgeen veel belangrijker was, ook veilig tegen een inval van de politie van Kerenski.

Twaalf van de éénëntwintig leden van het Centraal Comité waren aanwezig. Lenin verscheen met een pruik en een bril op, zonder baard. De zitting duurde ongeveer tien uren achtereen tot diep in de nacht. In de pauzes dronk men thee en at men brood met worst om zich te versterken. En men moest sterk zijn: het ging immers om een verovering van de macht in het vroegere tsarenrijk. De zitting begon als altijd met een rapport van Sverdlov over de organisatie. Zijn mededelingen betroffen ditmaal het front, klaarblijkelijk in overleg met Lenin, om bij voorbaat aan de noodzakelijk te nemen besluiten een steun te geven: dit was zo Lenins gewoonte. De vertegenwoordigers van de legers aan het Noordelijk front waarschuwden bij monde van Sverdlov, dat de contrarevolutionaire legerleiding “een of andere geheimzinnige bedoeling met de terugtocht van de troepen naar het binnenland” had. Uit Minsk, waar de staf van het Westelijk front gevestigd was, berichtte men, dat daar een nieuwe korniloviade voorbereid werd; de staf had met het oog op het revolutionair karakter van het plaatselijk garnizoen de stad door Kozakkentroepen laten omsingelen. “Er hebben verdachte onderhandelingen tussen de staven en het hoofdkwartier plaats.” Het was zeer wel mogelijk de staf in Minsk gevangen te nemen: het plaatselijk garnizoen was bereid om het cordon van Kozakken te ontwapenen. Men kon ook uit Minsk een revolutionair legercorps naar Petrograd zenden. De stemming aan het front was gunstig voor de bolsjewieken en men zou tegen Kerenski optrekken. Aldus de inleiding, die niet in alle opzichten volkomen duidelijk is, maar in elk geval erg bemoedigend klinkt.

Lenin gaat terstond tot de aanval over: “Er is sinds het begin van september een zekere onverschilligheid inzake de opstand te bespeuren.” Men wijst erop dat er een zekere verkoeling en ontgoocheling onder de massa ontstaan is. Dit is niet verwonderlijk: “De massa’s hebben genoeg van woorden en resoluties.” Men moet letten op de situatie in haar geheel. De gebeurtenissen in de stad voltrekken zich thans met een reusachtige boerenbeweging op de achtergrond. De regering zou over reusachtige krachten moeten beschikken om de agrarische opstand te dempen. “De politieke situatie is derhalve rijp voor een optreden. Men dient de technische kant onder ogen te zien. Dit is de kern van de zaak. Intussen willen wij evengoed als de landsverdedigers de systematische voorbereiding van de opstand als een soort politieke zonde beschouwen.” De spreker beheerst zich kennelijk zoveel mogelijk: zijn gemoed is maar al te zeer opgekropt. “Het Sovjetcongres van het Noordelijk district en het voorstel uit Minsk moeten benut worden om tot een beslissend optreden over te gaan.”

Het Noordelijk congres was juist op de dag van de zitting van het Centraal Comité geopend en zou binnen twee à drie dagen gesloten worden. “Een overgaan tot een beslissend optreden” werd door Lenin als taak voor de komende dagen gesteld. Men mag niet langer talmen. Men mag niet verder uitstellen. Aan het front – wij hebben dit uit de mond van Sverdlov gehoord – wordt een omwenteling voorbereid. Zal het Sovjetcongres plaats hebben? Dit is nog onzeker. Men moet terstond de macht grijpen, zonder enig congres af te wachten. “Onuitsprekelijk en onbeschrijfelijk is,” zo schreef Trotski enkele jaren later, “de geest van al die gespannen en hartstochtelijke redevoeringen, die doordrongen zijn van het verlangen om degenen, die opponeren, aarzelen en twijfelen, van de eigen gedachte, de eigen wilskracht, de eigen zekerheid en de eigen moed te doordringen...”

Lenin had een krachtige tegenstand verwacht. Zijn vrees bleek echter spoedig ijdel te zijn. De eensgezindheid waarmee het Centraal Comité in september een onmiddellijke opstand had afgewezen, was slechts tijdelijk geweest: de linkervleugel had zich uit praktische overwegingen van tijdelijke aard tegen de “omsingeling van de Alexandrinka” uitgesproken; de rechtervleugel uit meer algemene, hoewel op dat moment nog niet wel doordachte strategische overwegingen. Er had in de afgelopen drie weken een sterke ruk naar links in het Centraal Comité plaats gehad. Tien tegen twee stemmen werden voor de opstand uitgebracht. Dit was een belangrijke overwinning!

Kort na de revolutie, toen er een nieuwe fase in de partijstrijd was ingetreden, deelde Lenin tijdens een debat in het Petrograds comité mee, hoe hij vóór de zitting van het Centraal Comité beducht was voor opportunisme van de kant van de op het standpunt van een fusie staande internationalisten, maar hoe deze beduchtheid spoedig verdween; talrijke leden (van het Centraal Comité) waren het in onze partij hiermee niet eens. Dit heeft mij ten zeerste bedroefd. Van de “internationalisten” behoorden behalve Trotski, die Lenin stellig niet op het oog had, tot het Centraal Comité: Joffe, de latere gezant in Berlijn, Oeritzki, de latere leider van de Tsjeka in Petrograd, en Sokolnikov, de latere schepper van de tsjerwonez: alle drie stonden aan de kant van Lenin. Als tegenstander traden twee oude bolsjewieken op, die door hun vroeger werk het dichtst bij Lenin stonden: Zinovjev en Kamenev. Op hen hebben zijn woorden: “Dit heeft mij ten zeerste bedroefd,” betrekking. De zitting van de 10de bleef vrijwel geheel tot een hartstochtelijke polemiek met Zinovjev en Kamenev beperkt: Lenin leidde de aanval, terwijl de overige deelnemers de een na de ander er in betrokken werden.

De door Lenin met een stompje potlood op een geruit velletje uit een schoolschrift haastig neergekrabbelde resolutie was niet fraai geformuleerd, maar was een sterke steun voor degenen, die aanstuurden op de opstand. “Het Centraal Comité stelt vast, dat zowel de internationale toestand van de Russische Revolutie (de opstand op de Duitse vloot als meest krasse uitweg van de in geheel Europa naderende socialistische wereldrevolutie en verder de bedreiging van de imperialistische landen met het doel om de revolutie in Rusland te worgen), alsook de militaire toestand (het vaste besluit van de Russische bourgeoisie en van Kerenski en consorten, om Petrograd aan de Duitsers over te geven) – dit alles in verband met de boerenopstand en het toenemende vertrouwen van het volk in onze partij (de verkiezingen in Moskou) en eindelijk de algemeen bekende voorbereiding van een tweede korniloviade (de wegvoering van troepen uit Petrograd, de samentrekking van Kozakken voor Petrograd, de omsingeling van Minsk door Kozakken enz.) – dit alles maakt de gewapende opstand noodzakelijk. Terwijl het dus vaststelt, dat de gewapende opstand onvermijdelijk en volkomen rijp is, roept het Centraal Comité alle partijafdelingen op, zich hiernaar te richten en alle praktische kwesties van uit dit oogpunt te behandelen en op te lossen (het Sovjetcongres van het Noordelijk district, het wegbrengen van de troepen uit Petrograd, het optreden van de Moskovieten en de Minskers enz.)”.

Alleen reeds de manier, waarop de volgorde van de voorwaarden voor de opstand aangegeven wordt is typerend voor de wijze, waarop hij het ogenblik beoordeelde, alsook voor het karakter van de schrijver: allereerst het naderen van de wereldrevolutie; de opstand in Rusland wordt slechts als een schakel in een gehele keten beschouwd. Dit was altijd Lenins uitgangspunt en dit stelde hij altijd voorop: hij kon niet anders. Het aansturen op een opstand wordt als onmiddellijke taak van de partij genoemd: het moeilijke probleem, om de voorbereiding van de omwenteling in overeenstemming te doen zijn met de sovjets, wordt voorlopig in het geheel niet aangeroerd. Het Al-Russische Sovjetcongres wordt met geen enkel woord vermeld. Bij de steunpunten voor de opstand wordt behalve het congres van het Noordelijk district en “het optreden van de Moskovieten en de Minskers” op aandrang van Trotski nog “het wegvoeren van troepen uit Petrograd” gevoegd. Dit was de enige toespeling op dat plan tot de opstand, dat zich in de hoofdstad door de loop van zaken vanzelf opdrong. Tactische verbeteringen in de resolutie, waarin het strategische uitgangspunt van de omwenteling was neergelegd, werden door niemand voorgesteld behalve door Zinovjev en Kamenev, die stellig ontkenden dat de opstand noodzakelijk was.

De latere pogingen van de officiële geschiedschrijvers, om de zaak zo voor te stellen alsof alle leiders in de partij, behalve Zinovjev en Kamenev, voor de opstand geweest waren, falen, wanneer men de feiten en documenten beziet. Er vanaf gezien, dat ook zij, die voor de opstand stemden, niet zelden ertoe geneigd waren, deze voor onbepaalde tijd uit te stellen, stonden de openlijke tegenstanders van de omwenteling, Zinovjev en Kamenev, zelfs in het Centraal Comité niet alleen: hun standpunt werd volkomen gedeeld door Rykov en Nogin, die in de zitting van de 10de niet aanwezig waren, terwijl ook Miljoetin dicht bij hen stond. “Er zijn aarzelingen onder de partijleiders te bespeuren, alsof men bang is voor de strijd om de macht,” zo verklaart Lenin zelf. Volgens Antonov-Saratovski sprak Miljoetin, die na de 10de in Saratov aankwam, over een brief van Iljitsj, waarin deze eiste te “beginnen”, over aarzelingen in het Centraal Comité, over de oorspronkelijke “verwerping” van het voorstel van Lenin, over Lenins verontwaardiging en tenslotte over het feit, dat men toch op een opstand aanstuurde. De bolsjewiek Sadovski schreef later over de “bekende onzekerheid en besluiteloosheid, die toentertijd heersten. Zelfs in ons Centraal Comité deden zich, naar algemeen bekend is, toentertijd botsingen en conflicten voor betreffende de vraag, hoe men zou beginnen en of men zou beginnen.”

Sadovski zelf was in die tijd een van de leiders van de Militaire Sectie van de Sovjet en de Militaire Organisatie van de bolsjewieken. Juist de leden van de Militaire Organisatie stonden echter, naar uit een aantal “memoires” blijkt, in oktober zeer gereserveerd tegenover de gedachte van een opstand: het speciale karakter van de organisatie maakte, dat de leiders ertoe geneigd waren de politieke voorwaarden te onderschatten en de technische voorwaarden te overschatten. Op de 16de oktober zei Krylenko: “Een groot deel van het bureau (van de Militaire Organisatie) meent, dat men de kwestie praktisch niet op de spits moet drijven, maar de minderheid gelooft dat men het initiatief kan nemen.” Op de 18de zei een ander vooraanstaand lid van de Militaire Organisatie, Lasjevitsj: “Moet men thans de macht grijpen? Ik ben van mening, dat men de gebeurtenissen niet moet forceren... Er bestaat niet voldoende zekerheid dat het ons gelukken zal, de macht te houden... Het door Lenin voorgestelde strategische plan faalt op alle punten.” Antonov-Ovssejenko bericht over de samenkomst van de voornaamste militaire medewerkers met Lenin: “Podvojski opperde twijfel, Nevski valt hem nu eens bij, dan weer slaat hij de zelfbewuste toon van Iljitsj aan; ik bracht rapport uit over de toestand in Finland... De zekerheid en zelfbewustheid van Iljitsj sterken mij en geven ook Nevski moed. Podvojski blijft echter aarzelen.” Men moet niet vergeten, dat in al dergelijke herinneringen twijfel verdoezeld en zekerheid geaccentueerd wordt.

Tjsoednovski keerde zich beslist tegen de opstand. De scepticus Manoeilski herhaalde nog eens zijn waarschuwing, dat het front niet op onze hand was. Tomski was tegen de opstand. Volodarski ondersteunde Zinovjev en Kamenev. Lang niet alle tegenstanders van de omwenteling traden openlijk op. Kalinin zei in de zitting van het Petrograds comité van de 15de: “De resolutie van het Centraal Comité is een van de beste resoluties, welke het Centraal Comité ooit heeft aangenomen... Wij zijn praktisch tot een gewapende opstand overgegaan. Het is echter niet zeker, wanneer deze mogelijk zal zijn – misschien over een jaar.”

Dit soort van “instemming” met het Centraal Comité, die buitengewoon kenmerkend is voor Kalinin, was echter niet alleen typerend voor hem. Menigeen sloot zich bij de resolutie aan, om op deze manier beter tegen de opstand te kunnen strijden.

Het minst waren de leiders te Moskou eensgezind. Het districtsbureau ondersteunde Lenin. In het Moskouse Comité weifelde men zeer en was de stemming overwegend voor een uitstel. Het gouvernementscomité nam een onzekere houding aan, terwijl men in het districtsbureau, volgens Jakovleva, geloofde dat het gouvernementscomité zich op het beslissende ogenblik bij de tegenstanders van de opstand zou aansluiten.

Lebedjev uit Saratov deelt mee hoe hij tijdens zijn bezoek te Moskou kort vóór de revolutie ging wandelen met Rykov, die op de stenen huizen, de rijke winkels en het roezig gedoe om hen heen wees en over de moeilijkheden van de taak, welke hen te wachten stond, klaagde. “Daar in het hartje van het burgerlijke Moskou leken wij onszelf dwergen toe, die een berg wilden verzetten.”

In elke partijafdeling, in elk gouvernementscomité waren lieden met dezelfde stemming als Zinovjev en Kamenev en in menig Comité vormden zij de meerderheid. Zelfs in het proletarische Ivanovo-Voznesensk, waar de bolsjewieken volkomen heer en meester waren, namen de meningsverschillen onder de leiders een buitengewoon scherpe vorm aan. In het jaar 1925, toen de herinneringen reeds aan de behoeften van de nieuwe koers aangepast werden, schreef Kisseljev, een oude bolsjewistische arbeider: “De arbeiders in de partij stonden, enkelen uitgezonderd, aan de kant van Lenin, terwijl een klein groepje intellectuelen in de partij en enkele afzonderlijke arbeiders tegen Lenin optraden.” In openbare discussies voerden de tegenstanders van de opstand dezelfde argumenten aan als Zinovjev en Kamenev. “In particuliere discussies nam,” zo schrijft Kisseljev, “de polemiek scherpere en meer openlijke vormen aan en daar kwam men tot uitlatingen als: Lenin is krankzinnig, hij stort de arbeidersklasse in het verderf, deze gewapende opstand kan geen succes hebben, men zal ons verpletteren, de partij en de arbeidersklasse neerslaan, dit zal de revolutie voor vele jaren terugslaan enzovoorts.” Dit was vooral ook de opvatting van Froense, iemand met een grote persoonlijke moed, maar niet met een ruime blik.

De trage afwachtende houding en de directe tegenstand van de rechtervleugel werd zelfs door de overwinning van de opstand in Petrograd nog lang niet overal gebroken. De wankelmoedigheid van de leiders leidde later bijna tot het echec van de opstand in Moskou. In Kiev liet het door Pjatakov geleide comité, dat louter een verdedigingspolitiek voerde, tenslotte het initiatief en vervolgens ook de macht aan de Rada over. “De afdeling van onze partij te Voronezj weifelde,” zegt Vratsjev, “zeer. De omwenteling werd in Voronezj... niet door het partijcomité, maar door de actieve minderheid hierin, met Moissejev aan het hoofd, voltrokken.” In een aantal gouvernementssteden sloten de bolsjewieken in oktober een bondgenootschap met de verzoeningsgezinden “tegen de contrarevolutie”, alsof niet de verzoeningsgezinden in die tijd een van de voornaamste steunpilaren van de contrarevolutie geweest waren. Er was nagenoeg overal een druk van bovenaf en tegelijk van onderop nodig, om een einde te maken aan de laatste besluiteloosheid van de plaatselijke comités en deze ertoe te brengen, zich van de verzoeningsgezinden los te maken en de leiding van de beweging op zich te nemen. “Eind oktober en begin november was waarlijk de tijd van de “grootste verwarring” in onze partij. Velen lieten zich door de stemming van het ogenblik meeslepen,” schrijft Sjljapnikov, die zelf zeer onder twijfel gebukt ging.

Al die elementen, die, zoals de Charkovse bolsjewieken, bij de aanvang van de revolutie in het mensjewistische kamp stonden en dan later zelf erover verwonderd waren, “hoe dat het geval kon zijn,” wisten als regel in de Oktoberdagen niet hun houding te bepalen, weifelden en wachtten af. Met des te meer zelfverzekerdheid deden zij in de tijd van geestelijke reactie hun rechten als “oude bolsjewieken” gelden. Hoezeer deze feiten in de laatste jaren ook verdoezeld mogen zijn, zo zijn toch, behalve in de geheime archieven, die nu niet toegankelijk zijn voor de onderzoeker, in de couranten van die tijd, in memoires en historische tijdschriften talrijke bewijzen te vinden voor het feit, dat het apparaat zelfs van de meest revolutionaire partij nog aan de vooravond van de revolutie krachtige tegenstand bood. De bureaucratie is onvermijdelijk conservatief. Een apparaat kan slechts revolutionaire functies vervullen, zolang het als wapen aan een partij, d.w.z. aan een idee, dienstbaar is en door de massa gecontroleerd wordt.

De resolutie van de 10de oktober werd van een enorme betekenis. Zij verschafte terstond aan de werkelijke voorstanders van de opstand een vaste basis in de partij. In alle afdelingen van de partij, in alle cellen kwamen nu de meest standvastige elementen op de voorgrond. De partijafdelingen, met Petrograd voorop, spanden zich in, monsterden hun krachten en middelen, maakten de verbindingen hechter en gaven aan de campagne voor de revolutie een meer geconcentreerd karakter.

De resolutie maakte echter niet een einde aan de meningsverschillen in het Centraal Comité. Zij gaf deze integendeel vaste vorm en bracht ze aan het daglicht. Zinovjev en Kamenev, die zich nog kort geleden met sympathie onder een deel van de leiders omringd gevoeld hadden, kwamen tot hun schrik tot de ontdekking hoe snel de verschuiving naar links plaats had. Zij besloten geen tijd verloren te laten gaan en verspreidden de volgende dag een uitgebreid manifest aan de partijleden. “Wij hebben tegenover de geschiedenis, tegenover het internationale proletariaat, tegenover de Russische Revolutie en de Russische arbeidersklasse,” zo schreven zij, “niet het recht de gehele toekomst op de ene kaart van de gewapende opstand te zetten.”

Zij dachten als sterke oppositiepartij in de Constituerende Vergadering te kunnen gaan, die “bij haar revolutionaire arbeid slechts op de Sovjets zal kunnen steunen.” Vandaar de formule: “Constituerende Vergadering en Sovjets – d.i. het gecombineerde type staatsinstelling, dat wij tegemoet gaan.” De Constituerende Vergadering, waar de bolsjewieken, naar men meende, in de minderheid, en de sovjets, waar de bolsjewieken in de meerderheid zouden zijn, d.w.z. het orgaan van de bourgeoisie en het orgaan van het proletariaat, zouden tot een vredig stelsel van dubbele heerschappij gecombineerd worden. Dit had men zelfs onder de heerschappij van de verzoeningsgezinden niet weten tot stand te brengen. Hoe kon het onder bolsjewistische sovjets gelukken?

“Historisch volkomen onjuist is,” zo eindigden Zinovjev en Kamenev, “een probleemstelling betreffende de overgang van de macht op de proletarische partij: nu of nooit. Neen, de proletarische partij zal groeien en haar program zal door steeds bredere massa’s begrepen worden.” De verwachting van een verdere onophoudelijke groei van het bolsjewisme, onafhankelijk van het werkelijk verloop van de klassenbotsingen, was volkomen in strijd met de leidende gedachte van Lenin in die tijd: “Het succes van de Russische en van de internationale revolutie hangt af van twee-drie dagen van strijd.”

Men behoeft hier nauwelijks aan toe te voegen dat het gelijk in deze dramatische dialoog geheel aan de kant van Lenin was. Men kan een revolutionaire situatie niet willekeurig laten voortduren. Indien de bolsjewieken in oktober-november de macht niet genomen hadden, zouden zij deze naar alle waarschijnlijkheid in het geheel niet genomen hebben. In plaats van een vaste leiding zouden de massa’s dan bij de bolsjewieken dezelfde, bij hen reeds zo gehate kloof tussen woord en daad aangetroffen hebben en zich in de loop van twee-drie maanden van de partij, die haar verwachtingen teleurstelde, afgewend hebben, zoals zij zich vroeger van de sociaal-revolutionairen en mensjewieken afwendden. Een deel van de arbeiders zou onverschillig geworden zijn en een ander deel zou zijn krachten in stuiptrekkende bewegingen, anarchistische uitbarstingen, benepen partijstrijden, in een terreur van haat en vertwijfeling verspild hebben. De op deze wijze ontstane pauze zou door de bourgeoisie benut zijn om een afzonderlijke vrede met Wilhelm II te sluiten en de revolutionaire organisaties te verpletteren. Rusland zou zich wederom bij de kring van kapitalistische staten aangesloten hebben als een half imperialistisch, half koloniaal land. De proletarische revolutie zou voor onbepaalde tijd uitgesteld zijn. Het helder inzicht in dit vooruitzicht bracht Lenin tot zijn alarmkreet: “Het succes der Russische en der internationale revolutie hangt af van twee-drie dagen van strijd.”

Nu echter, na de 10de, had de toestand in de partij zich radicaal gewijzigd. Lenin was nu niet meer een alleenstaand oppositioneel, wiens voorstellen door het Centraal Comité afgewezen werden. De rechtervleugel bleek nu geïsoleerd te staan. Lenin behoefde niet meer met een terugtreden zijn vrijheid van propaganda te kopen. Hij had de wettigheid op zijn hand. Integendeel, terwijl Zinovjev en Kamenev hun tegen het besluit van de meerderheid in het Centraal Comité gerichte document verspreidden, waren zij het die tegen de tucht handelden. En Lenin liet in de strijd zelfs kleinere fouten van zijn tegenstander niet ongestraft!

In de zitting van de 10de werd op voorstel van Dsersjinski een politiek bureau gekozen, dat uit zeven personen bestond: Lenin, Trotski, Zinovjev, Kamenev, Stalin, Sokolnikov, Boebnov. Deze nieuwe instelling bleek echter niet levensvatbaar te zijn: Lenin en Zinovjev leefden nog altijd illegaal; én Zinovjev, én Kamenev zetten bovendien hun strijd tegen de opstand voort. Het politiek bureau kwam in de samenstelling van oktober geen enkele maal bijeen en het was spoedig, als zovele andere, in de roes der gebeurtenissen ad hoc ontstane organisaties, volkomen vergeten.

Er werd geen enkel concreet, zelfs geen globaal plan voor de opstand in de zitting van de 10de opgesteld. Zonder dat dit in de resolutie werd opgenomen, werd echter afgesproken, dat de opstand aan het Sovjetcongres zou voorafgaan en zo mogelijk niet later dan op de 15de zou moeten beginnen. Niet iedereen was het met dit tijdstip eens: het was stellig een te korte termijn voor de aanloop, die men in Petrograd genomen had. Een aandringen op uitstel zou echter een ondersteuning van de rechtsen en een dooreen gooien van de kaarten betekend hebben. Bovendien is het nooit te laat om alsnog tot uitstel over te gaan!

Het feit, dat het tijdstip oorspronkelijk op de 15de werd vastgesteld, is voor het eerst gepubliceerd in Trotski’s Herinneringen aan Lenin in het jaar 1924, zeven jaren na de gebeurtenissen zelf. De mededeling werd spoedig daarop door Stalin bestreden, waarbij de kwestie tot zeer heftige discussies in de Russische historische literatuur leidde. De opstand had, naar men weet, in werkelijkheid eerst op de 25ste plaats, zodat men niet aan het oorspronkelijk vastgestelde tijdstip vastgehouden had. De latere geschiedschrijvers zijn van mening, dat er in de politiek van het Centraal Comité niet alleen geen fouten, maar ook geen tijdsverzuim konden voorkomen. “Het blijkt,” zo schrijft Stalin hierover, “dat het Centraal Comité de 15de oktober als tijdstip voor de opstand vastgesteld en daarna zelf tegen dit besluit in gehandeld(!) had door de opstand tot de 25ste oktober uit te stellen. Is dit waar? Neen, het is niet waar.” Stalin komt tot de conclusie: “Het geheugen heeft Trotski in de steek gelaten.” Ten bewijze hiervan beroept hij zich op de resolutie van de 10de oktober, waarin geen tijdstip genoemd is.

De twistvraag over het tijdstip van de opstand is zeer belangrijk om de loop der gebeurtenissen te kunnen begrijpen en dient in elk geval opgehelderd te worden. Het is volkomen juist, dat er in de resolutie van de 10de geen datum staat. Deze algemene resolutie had echter betrekking op de opstand in het gehele land en was bestemd voor honderden en duizenden leidende figuren in de partij. Het zou het toppunt van dwaasheid geweest zijn, daarin de datum van de reeds op de eerstkomende dagen bepaalde opstand in Petrograd op te nemen: laten wij er nog eens aan denken dat Lenin toentertijd voorzichtigheidshalve zelfs zijn brieven niet dateerde. Het ging immers in dit geval om een zo belangrijk en tevens eenvoudig besluit, dat alle deelnemers gemakkelijk konden onthouden en dat nog slechts gedurende weinige dagen. Stalins beroep op de tekst van de resolutie berust derhalve volkomen op een misverstand.

Wij willen echter wel toegeven, dat het beroep van een van de deelnemers op zijn eigen geheugen niet voldoende is voor een historisch onderzoek, vooral wanneer de mededeling nog door een anderen deelnemer bestreden wordt. Gelukkig is het mogelijk, de kwestie op grond van een onderzoek van de omstandigheden en documenten met zekerheid te beantwoorden.

Het Sovjetcongres zou op de 20ste oktober geopend worden. Er lagen nog tien dagen tussen de dag van de zitting van het Centraal Comité en de datum van het congres. Het congres zou niet propaganda maken voor de Sovjetmacht, maar deze overnemen. Enkele honderden afgevaardigden zijn echter op zich zelf niet in staat de macht te veroveren; men moest hen weten mee te slepen voor het congres en nog vóór het congres. “Verslaat eerst Kerenski en roept daarna het congres bijeen”: deze gedachte vormde het centrale punt van de gehele propaganda van Lenin sinds de tweede helft van september. Iedereen, die in het algemeen voor een machtsgreep was, stemde in principe hiermee in. Het Centraal Comité moest zich derhalve tot taak stellen, te trachten de opstand tussen de 10de en 20ste oktober door te voeren. Daar men echter niet met zekerheid kon zeggen hoeveel dagen de strijd zou duren, werd de opstand op de 15de bepaald. “Over de datum werd,” zo schrijft Trotski in zijn “Herinneringen aan Lenin”, “voor zover ik mij herinner, nagenoeg niet gediscussieerd. Iedereen begreep dat de datum slechts een voorlopig, om zo te zeggen oriënterend karakter kon hebben en dat men deze al naar gelang van de gang van zaken zou moeten vervroegen of uitstellen. Het kon echter slechts om enkele dagen, niet om langere tijd gaan. De noodzakelijkheid van een bepaalde datum zelf en wel van een zeer spoedige, stond voor iedereen vast.”

Eigenlijk is reeds de politieke logica op zichzelf voldoende om de kwestie op te lossen. Het ontbreekt echter niet aan nader bewijs. Lenin stelde met nadruk en telkens weer voor, het Sovjetcongres van het Noordelijk district voor een overgaan tot een militair optreden te benutten. Deze opvatting werd in de resolutie van het Centraal Comité overgenomen. Het districtscongres, dat op de 10de begon, zou echter juist vóór de 15de gesloten worden.

Bij de besprekingen, welke op de 16de gehouden werden, verlangde Zinovjev, die erop aandrong, dat de zes dagen geleden aangenomen resolutie weer ingetrokken zou worden: “Wij moeten openlijk verklaren, dat wij in de komende vijf dagen geen opstand maken”: er was hier sprake van de vijf dagen, die nog tot het Sovjetcongres restten. Kamenev, die bij dezelfde besprekingen verklaarde, dat “het vaststellen van de opstand een avonturierspolitiek was,” herinnerde eraan, dat “er vroeger gezegd werd, dat men vóór de 20ste moest beginnen.” Niemand ontkende dit of kon het ontkennen. Juist het tijdsverzuim van de opstand werd door Kamenev als een echec van de resolutie van Lenin opgevat. Er was, volgens zijn eigen woorden, “in deze week niets voor de opstand gedaan.” Dit was kennelijk overdreven: het vaststellen van een tijdstip bracht iedereen ertoe, met meer energie aan het werk te gaan en het tempo van het werk te versnellen. Het is echter ongetwijfeld waar, dat de termijn van vijf dagen, die in de zitting van de 10de bepaald was, gebleken was te kort te zijn. De vertraging was een feit. Eerst op de 17de verdaagde het Centraal Uitvoerend Comité de opening van het Sovjetcongres tot op de 25ste oktober. Deze verdaging kwam zeer van pas.

Verontrust door het uitstel, drong Lenin, die in zijn isolement alle hinderpalen en conflicten noodzakelijk groter moesten toelijken, dan zij in werkelijkheid waren, erop aan, een nieuwe vergadering van het Centraal Comité bijeen te roepen, waaraan vertegenwoordigers van de belangrijkste delen van het partijwerk in de hoofdstad zouden deelnemen. Het was bij deze besprekingen, die op de 16de, in Lessnoj, een voorstad van Petrograd, gehouden werden, dat Zinovjev en Kamenev de bovenvermelde argumenten voor een herroeping van de vroegere termijn en tegen de vaststelling van een nieuwe aanvoerden.

De discussies werden met vernieuwde krachten hervat. Miljoetin meende: “Wij zijn niet gereed om slag te leveren... Er ontstaat een ander vooruitzicht, nl. een gewapend conflict... Dit groeit en wordt steeds waarschijnlijker. Wij moeten zorgen gereed te zijn voor dit conflict. Dit is echter iets anders dan een opstand.” Miljoetin nam een defensieve houding aan, welke nog krachtiger door Zinovjev en Kamenev verdedigd werd. Schottman, een oude arbeider uit Petrograd, die van het begin af aan lid geweest was van de partij, beweerde, dat op het stedelijk congres, in het partijcomité en in de Militaire Organisatie de stemming veel minder strijdlustig was dan in het Centraal Comité. “Wij kunnen nog niet er op los slaan, maar moeten ons daartoe voorbereiden.” Lenin bestreed Miljoetin en Schottman betreffende hun pessimistische beoordeling van de beschikbare krachten: “Het gaat niet om een strijd tegen het leger, maar om een strijd van het ene deel van het leger tegen het andere... Uit de feiten blijkt dat wij de overhand hebben boven de vijanden. Waarom kan het Centraal Comité niet beginnen?”

Trotski was in deze vergadering niet aanwezig: hij verdedigde in die uren in de Sovjet de verordening betreffende het Militair Revolutiecomité. Het standpunt, dat zich in de laatste dagen definitief in het Smolny gevormd had, werd echter verdedigd door Krylenko, die even tevoren schouder aan schouder met Trotski en Antonov-Ovssejenko het Sovjetcongres van het Noordelijk district geleid had. Krylenko twijfelt er niet aan, of “het ijzer is heet genoeg”; “het zou een reusachtige fout zijn,” om de resolutie betreffende de opstand te herroepen. Hij verschilt echter van mening met Lenin “inzake de vraag, wie beginnen en hoe men beginnen zal.” Het zou momenteel nog onverstandig zijn een bepaalde dag voor de opstand vast te stellen. “De kwestie van het wegvoeren van de troepen is echter beslissend voor het tijdstip, waarop de strijd zal beginnen... Het feit dat wij aangevallen zijn, staat daarmee vast en dit kan men benutten... Het is daarom onnodig zich erover bezorgd te maken, wie moet beginnen, want het begin is er reeds.” Krylenko ontvouwde en verdedigde de politiek van het Militair Revolutiecomité en de Garnizoensvergadering. De opstand ontwikkelde zich daarna geheel op deze wijze.

Lenin reageerde niet op de woorden van Krylenko: hij stond buiten het leven, zoals dit zich in de laatste zes dagen in Petrograd had afgespeeld. Lenin was bang voor uitstel. Hij schonk al zijn aandacht aan de directe tegenstanders van de opstand. Hij was geneigd elk voorbehoud, elke voorwaarde en elk niet volkomen duidelijk antwoord op te vatten als een indirecte ondersteuning van Zinovjev en Kamenev, die met een hardnekkigheid als van mensen, die de schepen achter zich verbrand hebben, tegen hem optraden. “De resultaten van één week,” zo argumenteerde Kamenev, “zijn een bewijs ervan, dat er momenteel geen enkel aanknopingspunt voor de opstand is. Wij hebben geen apparaat voor de opstand; bij onze vijanden is dit apparaat veel machtiger en in deze week stellig nog gegroeid... Hier staat tweeërlei tactiek tegenover elkaar: de tactiek van een samenzwering en de tactiek van een geloof aan de wezenlijke drijfkrachten van de Russische revolutie.” De opportunisten geloven altijd aan drijfkrachten, wanneer het op vechten aankomt.

Lenin antwoordde: “Indien men van mening is dat de tijd voor een opstand rijp is, kan er geen sprake zijn van een samenzwering. Is de opstand politiek onvermijdelijk, dan moet men tegenover de opstand als tegenover een kunst staan.” Juist over dit punt liep in de partij de fundamentele, werkelijk principiële strijd, van welks afloop in de ene of andere richting het lot van de revolutie afhing. Er rezen echter binnen het kader van de probleemstelling van Lenin, waarmee de meerderheid in het Centraal Comité zich verenigde, kwesties, die weliswaar van ondergeschikte betekenis, maar toch buitengewoon belangrijk waren: hoe moest men op de grondslag van de rijpe politieke situatie de opstand beginnen? Welke bruggen van de politiek tot de techniek van de revolutie moest men kiezen? En hoe zou men de massa’s over deze bruggen leiden?

Joffe, die tot de linkervleugel behoorde, ondersteunde de resolutie van de 10de. Hij bestreed echter Lenin op één punt: “Het is niet juist dat het thans om een louter technische kwestie gaat: men dient ook nu het ogenblik van de opstand vanuit een politiek standpunt te bezien.” Juist de afgelopen week zou getoond hebben, dat de opstand voor de partij, de Sovjet en de massa’s nog niet tot een louter technische kwestie geworden was. Juist daarom had men ook niet kunnen vasthouden aan het oorspronkelijk op de 10de bepaalde tijdstip.

De nieuwe resolutie van Lenin, waarin “alle organisaties en alle arbeiders en soldaten opgeroepen” werden zo intensief mogelijk de gewapende opstand voor te bereiden, werd met twintig tegen twee stemmen nl. die van Zinovjev en Kamenev, met drie onthoudingen van stem aangenomen. De officiële historici beroepen zich op deze getallen om aan te tonen hoe volkomen onbelangrijk de oppositie was. Zij stellen de zaak echter te eenvoudig voor. De ruk naar links was onder de leden van de partij reeds zo sterk, dat de tegenstanders van de opstand, die niet meer openlijk durfden optreden, geneigd waren de principiële scheidingslijn tussen de twee partijen te verdoezelen. Daar de omwenteling ondanks het vooraf bepaalde tijdstip vóór de 16de niet had plaats gehad, was het misschien mogelijk, de zaak ook verder tot een platonisch aansturen op een opstand beperkt te doen blijven. Dat Kalinin niet zo geheel alleen stond, bleek zeer duidelijk in dezelfde zitting. De resolutie van Zinovjev, volgens welke er “geen gewapende demonstraties tot aan de bijeenkomst met het bolsjewistisch deel van het Sovjetcongres gehouden zouden mogen worden,” werd met vijftien tegen zes stemmen en drie onthoudingen verworpen. Hier kwamen de verschillende opvattingen duidelijk aan het licht: een deel van de aanhangers van de resolutie van het Centraal Comité wilde in werkelijkheid het besluit tot aan het Sovjetcongres en tot aan de nieuwe besprekingen met de bolsjewieken uit de provincie, die in meerderheid gematigder waren, uitstellen. Zij vormden samen met hen, die zich van stem onthielden, negen van de vierentwintig man, d.w.z. meer dan één derde. Dit is natuurlijk nog altijd een minderheid, maar toch voor een staf een belangrijke minderheid. De hopeloze zwakte van deze staf was een gevolg van het feit dat hij niet in de lagere groepen in de partij en in de arbeidersklasse wortelde.

De volgende dag legde Kamenev in overleg met Zinovjev in het blad van Gorki een verklaring af, welke tegen het de avond te voren aangenomen besluit gericht was. “Niet alleen ik en Zinovjev, maar ook een aantal kameraden, practici, zijn,” zo schreef Kamenev, “van mening, dat het nemen van het initiatief tot een gewapende opstand op dit ogenblik, bij de bestaande verhoudingen tussen de maatschappelijke krachten, onafhankelijk van het Sovjetcongres en enkele dagen voordat dit geopend wordt, een ongeoorloofde en voor het proletariaat en de revolutie catastrofale stap zou zijn... Alles op de kaart van de gewapende opstand in de komende dagen te zetten – zou een wanhoopsdaad zijn. Onze partij is echter te sterk en zij heeft een te grote toekomst voor zich om dergelijke stappen te doen...” De opportunisten voelen zich altijd “te sterk” om zich met een strijd in te laten.

De brief van Kamenev was een regelrechte oorlogsverklaring aan het Centraal Comité en dat nog wel in een kwestie, waarin naar ieders mening niet te spotten viel. De toestand spitste zich snel toe. Hij werd nog ingewikkelder door enkele andere persoonlijke kwesties, die dezelfde politieke oorsprong hadden. In de zitting van de Petrogradse sovjet, welke de 18de gehouden werd, verklaarde Trotski op een vraag, die de tegenstanders hem stelden, dat de sovjet geen opstand voor de komende dagen vastgesteld had; indien hij echter daartoe gedwongen werd, zouden de arbeiders en soldaten als één man opstaan. Kamenev, die in het presidium naast Trotski gezeten was, stond onmiddellijk op, om in het kort te verklaren, dat hij elk woord van Trotski onderschreef. Dit was een listige zet: terwijl Trotski met de uiterlijk defensieve formule juridisch de aanvalspolitiek maskeerde, poogde Kamenev de formule van Trotski, waarmee hij het volkomen oneens was, tot een maskering van een lijnrecht tegenovergestelde politiek te benutten.

Om het effect van de manoeuvres van Kamenev te verzwakken, zei Trotski diezelfde dag nog in een referaat op het Al-Russisch congres van de fabriekscomités: “De burgeroorlog is onvermijdelijk. Men dient deze slechts zo onbloedig en zo weinig smartelijk mogelijk te organiseren. Dit is niet te bereiken met aarzelingen en besluiteloosheid, maar slechts met een hardnekkige en moedige strijd om de macht.” De vermelding van aarzelingen was kennelijk tegen Zinovjev, Kamenev en hun geestverwanten gericht. De kwestie van het optreden van Kamenev werd bovendien in de volgende vergadering van het Centraal Comité door Trotski aan de orde gesteld. Intussen diende Kamenev, om zich de handen voor zijn propaganda tegen de opstand vrij te maken, zijn ontslag als lid van het Centraal Comité in. De kwestie werd in zijn afwezigheid behandeld. Trotski legde er de nadruk op, dat “de toestand, die ontstaan was, volkomen ondragelijk was,” en stelde voor het ontslag van Kamenev aan te nemen.[1]

Sverdlov, die het voorstel van Trotski (om het ontslag van Kamenev aan te nemen) ondersteunde, las een brief van Lenin voor, waarin Zinovjev en Kamenev wegens hun optreden in het blad van Gorki als stakingbrekers gebrandmerkt werden en waarin geëist werd, dat zij uit de partij geroyeerd zouden worden. “De sluwheid van Kamenev in de zitting van de Petrogradse sovjet,” schreef Lenin, “is afschuwelijk; hij is het – stel u voor! – volkomen met Trotski eens. Valt het echter moeilijk in te zien, dat Trotski tegenover de vijand niet meer kon zeggen dan hij gezegd heeft, niet het recht had om dit te doen, dit niet mocht. Is het dan moeilijk in te zien, dat... het besluit betreffende de noodzakelijkheid van de gewapende opstand, de volkomen rijpheid daarvan, de algehele voorbereiding enz... ertoe dwingt om in openlijke verklaringen niet alleen de schuld, maar ook het initiatief op de vijand te schuiven... De sluwheid van Kamenev is eenvoudig een schurkerij.”

Lenin kon, toen hij zijn verontwaardigd protest bij monde van Sverdlov uitte, nog niet weten dat Zinovjev in een brief aan de redactie van het centrale orgaan verklaard had, dat zijn (Zinovjevs) opvattingen “ver afstonden van die, welke Lenin bestreed,” en dat hij, Zinovjev, “zich aansloot bij de verklaring, welke Trotski gisteren in de sovjet van Petrograd afgelegd had.” Ook de derde tegenstander van de opstand, Loenatsjarski, uitte zich in de pers in gelijke zin. De brief van Zinovjev, die juist op de dag van de zitting van het Centraal Comité, op de 20ste, in het centrale orgaan afgedrukt was, werd, als het ware om de reeds bestaande verwarring nog groter te maken, voorzien van een instemmend onderschrift van de redactie: “Wij spreken van onze kant de hoop uit, dat men met de door Zinovjev afgelegde verklaring (alsook met de verklaring, welke Kamenev in de sovjet aflegde) de kwestie als afgedaan mag beschouwen. De scherpe toon in het artikel van Lenin doet niets af aan het feit, dat wij in wezen geestverwanten zijn en blijven.” Dit was een nieuwe aanval in de rug en wel van een zijde, waarvan niemand deze verwacht had. Terwijl Zinovjev en Kamenev in de vijandelijke pers openlijk propaganda voeren tegen het besluit van het Centraal Comité betreffende de opstand, laakt het centrale orgaan de “scherpe toon” van Lenin en constateert dat deze het eigenlijk met Zinovjev en Kamenev eens is. Alsof er op dat moment een belangrijker kwestie dan de opstand geweest was! Trotski verklaarde volgens korte aantekeningen in de notulen in de zitting van het Centraal Comité: “én de brieven van Zinovjev en Loenatsjarski in het centrale orgaan, én het onderschrift van de redactie kunnen wij niet dulden.” Het protest werd ondersteund door Sverdlov.

Stalin en Sokolnikov waren toentertijd lid van de redactie. In de notulen leest men: “Sokolnikov deelt mee, dat hij geen deel had aan de redactionele verklaring bij de brief van Zinovjev en acht deze verklaring een fout.” Het bleek dat Stalin alleen – tegen het andere lid van de redactie en de meerderheid van het Centraal Comité in Kamenev en Zinovjev op het meest kritieke ogenblik, vier dagen vóór de opstand, met een verklaring van instemming ondersteund had. De verontwaardiging was algemeen.

Stalin sprak tegen het ontslag van Kamenev en poogde aan te tonen, dat “onze gehele positie vol tegenstrijdigheden was,” d.w.z. hij nam op zich, de verwarring, welke door de leden van het Centraal Comité, die zich tegen de opstand keerden, gesticht werd, te verdedigen. Het verzoek van Kamenev tot ontslag werd met vijf tegen drie stemmen aangenomen. Er werd met zes stemmen, wederom tegen Stalin, een besluit genomen, waarbij aan Kamenev en Zinovjev verboden werd, strijd te voeren tegen de politiek van het Centraal Comité. In de notulen staat: “Stalin verklaart te bedanken als lid van de redactie.” Het Centraal Comité neemt, om de toch al niet gemakkelijke toestand niet nog te verslechteren, het ontslag van Stalin niet aan.

Stalins optreden moge in het licht van de legende, die om hem ontstaan is, onverklaarbaar lijken; in werkelijkheid is het volkomen overeenkomstig zijn geestesgesteldheid en politieke methoden. Stalin deinst altijd voor grote problemen terug – niet tengevolge van gemis aan karakter zoals Kamenev, maar tengevolge van zijn beperkte blik en tekort aan scheppende fantasie. Een angstige voorzichtigheid brengt hen als het ware vanzelf ertoe om op ogenblikken, waarop gewichtige besluiten genomen moeten worden en grote meningsverschillen bestaan, op de achtergrond te treden, een afwachtende houding aan te nemen en zich zo mogelijk op twee ankers vast te leggen. Stalin stemde met Lenin voor de opstand. Zinovjev en Kamenev bestreden openlijk de opstand. “Wij blijven echter – afgezien van de “scherpe toon” van de kritiek van Lenin – geestverwanten.” Stalin had zijn opmerking geenszins lichtvaardig gemaakt: hij had integendeel de omstandigheden en zijn woorden nauwkeurig gewikt en gewogen. Op de 20ste oktober achtte hij het echter niet mogelijk, de bruggen naar het kamp van de tegenstanders van een opstand volkomen achter zich af te breken.

De mededelingen in de notulen, welke wij genoodzaakt zijn niet volgens de originele, maar volgens de officiële, in de regeringsbureaus van Stalin bewerkte tekst te citeren, laten niet alleen zien, hoe de figuren in het bolsjewistische Centraal Comité in werkelijkheid verdeeld waren, maar ontrollen ook, ondanks hun beknoptheid en droogheid, het panorama van de partijleiding, zoals deze in werkelijkheid was, aan onze ogen: met al haar innerlijke tegenstellingen en noodzakelijke persoonlijke aarzelingen. Niet alleen de geschiedenis in haar geheel, maar ook de meest stoutmoedige revoluties in deze worden voltrokken door mensen, wie niets menselijks vreemd is. Kan dit afbreuk doen aan de betekenis van hetgeen volbracht is?

Indien men de schitterendste overwinningen van Napoleon op het witte doek zou vertonen, zouden de filmstroken ons behalve genialiteit, enthousiasme, scherpzinnigheid en heldhaftigheid – ook besluiteloosheid van sommige maarschalken, verwarring onder de generaals, die niet in staat zijn de kaart te lezen, stompzinnigheid van de officieren en paniek van gehele legercorpsen met bijbehorende uit angst voortkomende buikpijnen laten zien. Dit realistische document zou niet alleen bewijzen, dat het leger van Napoleon niet uit legendarische automaten bestond, maar uit Fransen van vlees en bloed, die opgroeiden op een keerpunt tussen twee eeuwen. En het beeld van menselijke zwakheden zou het grootse karakter van het geheel slechts des te meer doen uitkomen.

Het is gemakkelijker achteraf over een omwenteling te theoretiseren, dan deze tot vlees en bloed van zich te maken, voordat zij zich voltrokken heeft. De nadering van een opstand heeft altijd onvermijdelijk crisissen in de partijen van de opstand te weeg gebracht en zal deze ook altijd te weeg brengen. Dit leert de ervaring van de meest gestaalde en meest revolutionaire partij, welke de geschiedenis ooit gekend heeft. Dit blijkt afdoende uit het feit, dat Lenin enkele dagen vóór de slag zich genoodzaakt zag, het royement van twee van zijn meest intieme en vooraanstaande leerlingen te eisen. Latere pogingen om het conflict te verkleinen door het te verklaren uit “toevallige” persoonlijke karakterverschillen, zijn ingegeven door een zuiver kerkelijke idealisering van het verleden van de partij. Zoals Lenin volkomener en beslister dan de overigen in de herfstmaanden van 1917 de objectieve noodzakelijkheid van een opstand en de wil der massa’s tot een revolutie uitdrukte, belichaamden Zinovjev en Kamenev openlijker dan de anderen de remmende tendensen in de partij, de stemmingen van besluiteloosheid, de invloeden van kleinburgerlijke banden en de druk van de heersende klassen.

Indien er van alle vergaderingen, debatten en particuliere discussies, die in de leiding van de bolsjewistische partij gedurende de ene maand oktober plaats hadden, een stenografisch verslag gemaakt was, dan zou het nageslacht er zich van kunnen overtuigen in welk een spannende interne strijd onder de partijleiders de voor de omwenteling noodzakelijke vastberadenheid ontstond. Uit het stenogram zou tevens blijken hoezeer het nodig is, dat een revolutionaire partij democratisch georganiseerd is: de strijdlust is niet uit voorraad leverbaar en wordt ook niet van bovenaf gedicteerd – hij moet telkens weer zelfstandig vernieuwd en versterkt worden.

Stalin vroeg in het jaar 1924, terwijl hij zich beriep op de bewering van de schrijver van dit boek, dat “de partij het voornaamste instrument van de proletarische revolutie is”: “Hoe kon onze revolutie zegevieren, indien haar voornaamste instrument ondeugdelijk bleek?” Ondanks de ironie blijkt de naïeve onoprechtheid van deze vraag. Tussen de heiligen, zoals de kerk die schildert, en de duivels, zoals deze door de kandidaten voor de rol van heilige geschilderd worden, staan de levende mensen: en deze zijn het, die de geschiedenis maken. De voortreffelijke scholing van de bolsjewistische partij was niet gebleken uit een ontbreken van meningsverschillen, aarzelingen en zelfs schokken, maar daaruit, dat zij in de moeilijkste omstandigheden tijdig de innerlijke crisissen wist te overwinnen en zich de mogelijkheid te verschaffen, beslissend in de gebeurtenissen in te grijpen. En dit betekent juist, dat de partij in haar geheel een deugdelijk instrument voor de revolutie was.

Een reformistische partij beschouwt in de praktijk de grondslagen van datgene, wat zij wil hervormen, als onaantastbaar. Hiermee alleen reeds onderwerpt zij zich onvermijdelijk aan de opvattingen en de moraal van de heersende klasse. De sociaaldemocratie werd, nadat zij opgeklommen was op de schouders van het proletariaat, niets anders dan een tweederangs burgerlijke partij. Het bolsjewisme heeft het type van de werkelijke revolutionair geschapen, die zijn eigen persoonlijke bestaansvoorwaarden, zijn opvattingen en zijn zedelijke maatstaven aan de historische doeleinden, die onverenigbaar zijn met de bestaande maatschappij, onderwerpt. De nodige afstand tot de burgerlijke ideologie bleef in de partij bewaard door een immer waakzame onverzoenlijkheid, waarbij Lenin voorop ging. Hij werd niet moe het lancet te hanteren om die banden door te snijden, welke de kleinburgerlijke omgeving tussen de partij en de officiële openbare mening schiep. Tegelijkertijd leerde Lenin de partij zich een eigen openbare mening te vormen, die gebaseerd is op de gedachten en de gevoelens van de opstrevende klasse. Zo schiep de bolsjewistische partij zich door selectie en opvoeding in een voortdurende strijd niet alleen haar eigen politiek, maar ook haar moreel milieu, dat onafhankelijk was van de burgerlijke openbare mening en onverzoenlijk tegenover deze stond. Hierdoor alleen werd het de bolsjewieken mogelijk, de aarzelingen in hun eigen gelederen te overwinnen en metterdaad die stoutmoedige vastberadenheid aan de dag te leggen, zonder welke de Oktoberoverwinning niet mogelijk geweest zou zijn.

_______________
[1] In de notulen van het Centraal Comité uit het jaar 1917, die in het jaar 1929 gepubliceerd zijn, wordt gezegd, dat Trotski zijn verklaring in de sovjet motiveerde met het feit, dat deze door Kamenev afgedwongen was. Men heeft hier klaarblijkelijk met een onjuiste optekening of een verkeerde latere redactie te doen. De verklaring van Trotski had geen nadere motivering nodig. Zij vloeide uit de omstandigheden voort. Door een merkwaardige samenloop van omstandigheden was het Moskous districtscomité, dat geheel op de hand van Lenin was, diezelfde dag, nl. de 18de, genoodzaakt om in het Moskous partijblad een verklaring te publiceren waarin de formule van Trotski woordelijk vervat was: “...Wij zijn geen partij van samenzweerders en stellen onze acties niet in het verborgene vast. Indien wij ertoe zullen besluiten om op te treden, zullen wij dat in onze pers zeggen...” Men kon ook niet anders op de directe vragen van de vijanden antwoorden. Indien de verklaring van Trotski echter niet door Kamenev afgedwongen was en niet afgedwongen kon zijn, was zij door diens onoprechte solidariteitsverklaring bewust gecompromitteerd, en wel onder omstandigheden, die het Trotski onmogelijk maakten, de puntjes op de i te zetten.