Ruil

= uitwisseling van goederen (= ruilgoederen). Het ene ruilgoed wordt tegen een gelijkwaardig ander product omgewisseld (vb, 1 koe = 1 paard; 1 mand peren = 1 mand appels). Dit is de basis van de primitieve ruilhandel, nl. goed1 = goed2 waarbij de gelijkheid berust op de gelijke waarde van de goederen. Bij de ontwikkeling van de handel zoekt men naar een aangepaster middel om de waarde uit te drukken, nl. geld. (Het geld bepaalt niet de waarde! De sociaal nuttige arbeidsduur doet dit.)

Als wij de handel herleiden tot zijn eenvoudigste bewerkingen, dan stellen wij volgende ruilbewegingen vast:
- in de goederencirculatie: goed1 -> geld -> goed2 (= verkoop + aankoop);
- in de geldcirculatie: geld1 -> goed -> geld2 (= aankoop + verkoop; hierbij moet geld2 groter zijn dan geld1, of eenvoudiger uitgedrukt: de handelaar wil na zijn verhandeling méér hebben dan voordien. Hij wil winst realiseren door een goed duurder te verkopen dan hij dit aangekocht heeft).

(zie ook geld, markt, prijs, gebruikswaarde, ruilwaarde).

MWBEL


Aanvulling 7 mei 2014

Ruil is nodig om voor de bezitter een ruilwaarde op te leveren waarbij een andere gebruikswaarde verkregen kan worden. Het specifieke kenmerk dat het kapitalisme toevoegt aan de eigenschappen van een eenvoudige wareneconomie is het feit dat de ingezette maatschappelijke arbeid behalve gebruikswaarden voor de producenten om zich te kunnen reproduceren, ook meerwaarde voor de bezitters van de productiemiddelen moet opleveren. Deze meerwaarde vormt geen inkomen voor de factor arbeid maar alleen voor het achterliggend geldkapitaal.

MWBLE