Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Toenemende ontstemming in de arbeidersverenigingen

De droevige publieke toestand, waarvan de arbeiders zich steeds meer bewust werden, beïnvloedden natuurlijk hun stemming. Allen verlangden naar verandering. Daar evenwel geen klare en doelbewuste leiding aanwezig was, waarin men vertrouwen had, en ook geen machtige organisatie die de krachten verenigde, verdween de stemming. Nog nooit was er een in de kern voortreffelijke beweging, maar zonder resultaat. Alle vergaderingen werden druk bezocht en wie het scherpst sprak, was de held van de dag. Deze geest heerste vooral in de Leipziger Arbeiders Onderwijs Vereniging. Eind oktober regelde ik dat professor Erckhardt uit Mannheim – een van de schitterendste redenaars van die tijd – nadat hij in een volksvergadering in Leipzig gesproken had, om ook in de Arbeiders Onderwijs Vereniging een voordracht te houden. Daar behandelde hij de positie van de arbeider in de toenmalige situatie, voornamelijk met betrekking tot zijn sociale eisen. Met betrekking tot deze laatste verklaarde hij zich beslist voor staatsinmenging. Hij had ook geen bezwaar tegen Lassalles idee van overheidssteun, als deze afkomstig was van een democratische staat. De spreker oogstte stormachtige bijval en ondervond geen tegenspraak.

Ongeacht herhaalde afwijzing hadden wij ons eind 1865 wederom tot de Saksische regering gewend voor toestemming voor een districtsfederatie. Menigvuldige uitwisseling van politieke meningen was een noodzaak geworden. Het ministerie stelde weer voorwaarden, die wij niet konden aannemen. Toch besloten wij in het bestuur van de vereniging ter bevordering van de geestelijke en materiële belangen van de arbeidersverenigingen, aan de verenigingen de beslissing te laten en belegden een landelijke vergadering tegen 28 januari 1866 te Zwickau, waarvan wij de agenda opstelden, als bestond er geen wettelijke hindernis. Volgens de agenda zouden wij na het verslag van het bestuur het antwoord van het ministerie bespreken. Verder zouden behandeld worden petities voor volle vrijheid van handel en verkeer, de opheffing van arbeids- en dienstboekjes en alle paspoort belemmeringen. Hierna zouden de voorstellen van de vereniging besproken worden en de verkiezing van het bestuur plaats hebben. Over het verkrijgen van het algemeen kiesrecht wilden wij een akkoord bereiken in een besloten zitting.

Onze agenda ging het Leipziger politiecommissariaat te ver. Onze secretaris Germann en ik werden ontboden en verzocht het te veranderen, anders mocht de conferentie niet plaats vinden en zouden de verenigingen voor politieke worden verklaard, wat een unie tussen hen onmogelijk gemaakt had. De politiecommissaris in Leipzig was destijds een zekere Dr. Rüder, een voormalige democratische achtenveertiger, die echter de verenigings- en vergaderingswet strenger handhaafde dan een conservatief zou gekund hebben. Wij zetten nu alleen de bespreking van de ministeriële verordening op de agenda, maar verwittigden in stilte de verenigingen dat zij zich goed zouden laten vertegenwoordigen, en wij zouden trachten op de conferentie door te zetten, wat mogelijk was. Van de 24 verenigingen waren 31 vertegenwoordigers aanwezig. Op zondagvoormiddag begonnen de besprekingen. Toen een vertegenwoordiger van Werdau voorstelde de wettelijke verkorting van de arbeidstijd op de agenda te zetten, protesteerde daartegen de aanwezige politiecommissaris. Over de verordening van het ministerie (Beust) deed ik de vergadering het voorstel te verklaren:
“Dat de vergadering, met betrekking tot de verordening van het ministerie van binnenlandse zaken, die de arbeidersverenigingen van Saksen de stichting van een districtsfederatie slechts toestaat onder beding dat zij zich niet met politieke, sociale of publieke aangelegenheden inlaten, door die beperking echter de activiteit van de verenigingen tot nul gereduceerd wordt, besluit van de stichting van een districtsfederatie af te zien en laat het aan iedere vereniging over hoe zij haar taak wenst te vervullen.”

Het gevolg van deze gebeurtenissen in Zwickau was dat het politiecommissariaat van Leipzig de arbeidersontwikkelingsvereniging onder de verenigingswet stelde, dat wil zeggen, haar voortaan als politieke vereniging behandelde.

De houding van de Berliner Volkszeitung, die in de leeszaal beschikbaar was, had lange tijd tot groot ongenoegen geleid in de Leipziger arbeidersontwikkelingsvereniging, zowel vanwege haar ondemocratische houding als vanwege de vijandigheid waarmee zij de verder gaande arbeiderseisen bestreed. Op de algemene vergadering van de vereniging (maart 1866) deed ik het voorstel, in opdracht van het bestuur, de Berliner Volkszeitung af te schaffen en daarvoor ons op de Rheinische Zeitung uit Keulen te abonneren. Het voorstel gaf aanleiding tot een verhit debat, maar ten slotte werd het met 160 tegen 17 stemmen aangenomen. Dit besluit leidde in de liberale pers tot heftige aanvallen op de vereniging en mij persoonlijk. Men zag mij als de ontwerper van het voorstel.

De in het jaar 1863 in Saksen ingevoerde vrijheid van handel stelde als voorwaarde, dat, wie zich zelfstandig vestigen wilde, eerst het gemeentelijk burgerrecht krijgen moest. Dat kostte echter vooral in de grotere steden veel geld. In de winter van 1865-66 kwam er in Leipzig een beweging op gang om het burgerschapsgeld af te schaffen of te verlagen en het Saksische stadsrecht ingrijpend te wijzigen. Liberale leiders liepen voorop in deze beweging. Ik bezocht eveneens de daarop betrekking hebbende vergaderingen en zou, zo werd mij meermalen verzekerd, de beste redevoeringen gehouden hebben. Nadat een program opgesteld was, werd een comité opgericht, waarvan ook ik lid was, dat de agitatie over heel Saksen op touw moest zetten. Ons werk bleek weldra zinloos. Toen wij in het voorjaar van 1866 zover waren dat wij de actie konden beginnen, waren de geschillen tussen Pruisen en Oostenrijk zo toe gespitst en eisten de besprekingen over de oplossing van de Duitse kwestie zozeer de aandacht, dat ze ieder ander belang naar de achtergrond drongen. Eenzelfde lot onderging onze actie voor een wijziging van de Saksische bedrijfsverordening. Daarentegen traden nu de politieke eisen op de voorgrond.

Op 25 en 26 maart vonden daartoe meerdere vergaderingen in Dresden plaats, waarheen ik van Leipzig als afgevaardigde gezonden werd, en waar ook de eenmakingskwestie op de agenda stond. Ik verklaarde mij, als gedelegeerde voor Leipzig, voor een samengaan; Vahlteich maakte daarentegen de fout dat hij de leden van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging scherp aanviel en met verwijten overlaadde, wat een storm van verontwaardiging veroorzaakte. Vahlteich kon de behandeling niet vergeten die hij als Lassalles voormalige secretaris in de Algemene Duitse Arbeidersbond had gekregen – hij was op voorstel van Lassalle, die geen tegenspraak verdragen kon, uitgestoten – en daarom haalde hij uit naar de vereniging, waar hij maar de kans kreeg. Na afloop van die vergaderingen kwam het nochtans tot een gemeenschappelijke conferentie, waaraan de Arbeidersontwikkelingsvereniging van Leipzig, Dresden, Chemnitz, Glauchau en Görlitz, de afdelingen van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging te Dresden, Plauenscher Grund, Chemnitz en Glauchau, de meesterknecht-vereniging en de vereniging Typographia van Dresden met 20 afgevaardigden deelnamen. Men besloot tot een gemeenschappelijke actie voor het algemeen kiesrecht, voor een democratisch verenigings- en vergaderrecht, voor vrijheid van handel en verkeer, opheffing van paspoort belemmeringen, invoering van een schoolhervorming, het onderhouden van de scholen door de staat, regeling van de loonkwestie, van de zieken- en ondersteuningskassen en van de associatie-kwestie. De aanwezigen constitueerden zich als comité. Försterling werd voorzitter.

Aan de vergaderingen namen nu alle in Dresden bestaande arbeidersorganisaties deel, de bond van boekdrukkersgezellen incluis. Men handelde alsof er geen Saksische verenigingswet meer bestond, die het met elkaar in verbinding treden van verenigingen voor politieke doeleinden verbood. Van alle kanten werd ook een duurzaam samengaan van de arbeidersorganisaties verlangd. De parlementskwestie werd van nu af onderwerp van de levendigste actie in de arbeiderskringen. Wij eisten de invoering van de algemene volkswapening ter bescherming van het parlement, een eis, die destijds in democratische kringen als vanzelfsprekend gold, daar zonder een dergelijke bescherming het parlement het voorwerp van een staatsgreep kon worden.

Daarbij nam een vergadering, die op 7 mei in Dresden gehouden werd en door 2000 personen was bezocht, besluiten die deels vreemd klonken. Ze zeiden:

1. Wij veroordelen iedere politiek, welke de kracht van het volk verlamt en het niet de waarborgen geeft voor zijn vrijheid en zijn welvaart.

2. Wij verklaren het afstaan van ook maar een voetbreed Duits grondgebied tot verraad jegens het vaderland.

3. Wij verlangen dat Zijne Majesteit de Koning en de Regering hun plichten jegens het vaderland en het volk nakomen, en dat derhalve de mannen, die in deze plichten tegenover de kracht van het verzet verzwakken; vervangen worden door degenen die energiek en in de geest van het volk handelen.

4. Wij eisen dat de overheersing van de belangen, waarvan de nefaste resultaten nu openlijk zichtbaar zijn, vervangen wordt door het herstel van het algemeen, gelijk en rechtstreeks stemrecht met geheime stemming en onbeperkte verkiesbaarheid.

5. Wij eisen dat de Regering van Zijne Majesteit het besluit bekendmaakt, om op de grondslag van de Bondsbesluiten van 30 maart en 9 april 1848 het parlement bijeen te roepen en te beginnen met de oplossing van de Duitse grondwetskwestie in de geest van de uitspraken van februari 1849 door de Duitse Nationale Vergadering.

6. Wij eisen ogenblikkelijk herstel van de Duitse grondrechten en algemene volkswapening.

Vervolgens werd een deputatie gekozen, waartoe Försterling, Knöfel en advocaat Schraps behoorden, die de koning de wensen van de vergadering zou overbrengen. Natuurlijk werd het ontvangen van deze deputatie afgewezen.

Ten slotte moest goedschiks of kwaadschiks ook de Saksische regering, daartoe gedwongen door de stemming in het land en de inmiddels bijeengeroepen Landdag, stelling nemen tegenover de kwestie van de bondshervorming. De heer v. Beust, die tot dusver aanhanger geweest was van het onmogelijke Oostenrijkse hervormings-ontwerp en ook de Trias-idee verdedigd had, kwam nu onder druk. Gevraagd door de deputatie van de Tweede Kamer, hoe nu de regering stond tegenover het Oostenrijkse hervormings-ontwerp, verklaarde hij: het lag niet in zijn bedoeling naar een bondshervorming te werken en voor een parlement, dat op de grondslag van de kieswet van 1849 moest gekozen worden. Tegenover het Pruisische hervormings-ontwerp maakte hij allerlei onduidelijke voorbehouden. De deputatie van de Tweede Kamer stelde in vereniging met de deputatie van de Eerste Kamer voor, de regering het volgende voorstel voor te leggen:
“De regering moet al haar energie aanwenden om ervoor te zorgen dat de verkiezingen voor het Duitse parlement op basis van algemeen en rechtstreeks kiesrecht, eventueel overeenkomstig de keizerlijke verkiezingswet van 27 maart 1849, in heel Duitsland voor het einde van deze maand (juni) worden geregeld en dat het parlement zo snel mogelijk bijeen wordt geroepen.”

Maar de bal was al aan het rollen en ging in een andere richting dan verwacht.