Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Friedrich Albert Lange

Door mijn lidmaatschap van het Permanent Comité kwam ik lijfelijk en schriftelijk in nauw contact met Friedrich Albert Lange. Lange, een gedrongen en krachtig figuur, was een uiterst sympathieke verschijning. Hij had prachtige ogen en was een van de meest beminnelijke mensen die ik heb leren kennen. Daarbij was hij een man met een sterk karakter, recht door zee en tuchtmaatregelen deden hem niet buigen. En die bleven hem niet gespaard toen hij openlijk opkwam voor de arbeiders. Hij was zeer spoedig een van de “outlaws” en “geïsoleerden” in de industriestad Duisburg. Tussen ons en de lassalleanen nam hij een bemiddelende positie in, zoals zijn in januari 1865 verschenen boek Arbeiderskwestie aantoont. Als in de later verschenen uitgave van zijn boek zijn standpunt meer naar rechts neigt, zoals hem door critici van zijn Geschiedenis van het Materialisme nagegeven wordt, dat hij daarin naar het metafysische overhelt, dan beschouw ik dat als de gevolgen van een lang en zwaar lichamelijk lijden, waaraan hij helaas te vroeg bezweek.

Lange stond in het Permanente Comité steeds aan de linkerzijde en schoof naar links. Mij bewees hij in die tijd een grote persoonlijke dienst op louter zakelijke gronden.

Wij in Leipzig waren, zoals ik reeds aangaf, met de Allgemeine Deutsche Arbeiterzeitung in conflict gekomen. De stellingname van dit blad tegen het houden van de Bondsdag te Leipzig, dat had begrijpelijkerwijs bij ons kwaad bloed gezet.

Bij de redactie van de Arbeiterzeitung was, waarschijnlijk op suggestie uit Leipzig, het idee ontstaan dat wij het blad wilden ondermijnen en dat ik beustiaan was. Dat was sterk. Ik was integendeel steeds voor het blad opgekomen en de oplage bevorderd. Ook in het Permanente Comité, waarin tegenstanders van de Koburger Arbeiterzeitung zaten, nam ik het voor haar op en pleitte voor een gunstig akkoord met de uitgever. Toen de Koburger Arbeiterzeitung echter met haar aanvallen tegen mij doorging, stuurde ik een gepeperde verklaring, waaruit zij slechts opnam dat ik mij een onverbiddelijk tegenstander van het slechte bestuur van Von Beust verklaarde.

Dit geschil gaf het Permanente Comité aanleiding om Lange het maken van een rapport op te dragen, waarin hij mij warm verdedigde en mijn houding rechtvaardigde. In ieder geval had de Arbeiterzeitung bereikt dat, toen wij op 30 juli 1865 in Glauchau een landelijke vergadering hielden, ik bij de verkiezing van gedelegeerden voor de Stuttgartse Bondsdag met één stem minder dan mijn tegenkandidaat, het onderspit dolf. Toen ik later mijn standpunt met betrekking tot de Arbeiterzeitung toelichtte, verklaarden een aantal gedelegeerden dat zij nu de zaak anders zagen. De Arbeiterzeitung heeft mij later dan ook volle genoegdoening gegeven, zij was vals ingelicht. Streit zelf bood mij op de Stuttgartse Bondsdag persoonlijk zijn verontschuldigingen aan.

De gebeurtenissen van het jaar 1866 – waarop ik later terugkom – en de houding van Lange er tegenover, maakten het hem in Duisburg, waar hij secretaris van de Kamer van Koophandel was, onmogelijk om te blijven. Hij staakte zijn blad Der Bote vom Niederrhein en nam de uitnodiging aan van zijn vriend Bleuler om naar Winterthur in Zwitserland te komen. Daar trad hij in de redactie van Bleulers blad Der Winterthurer Landbote. Bleuler was een van de leiders van de radicale democratie in het kanton Zürich. Omstreeks die tijd begon de actie voor een hervorming van de achterlijke grondwet van het kanton. Bleuler, Lange en de jonge Reinhold Rüegg, de latere medeoprichter van de Zuricher Post, begonnen met gelijkgezinden een uitgebreide actie voor een democratische grondwetshervorming en zagen in het jaar 1868 hun werk met succes bekroond. Aan Langes invloed is het te danken dat in de nieuwe grondwet het artikel 23 opgenomen werd: “De staat beschermt en bevordert door wetgeving het geestelijk en lichamelijk welzijn van de arbeidende klassen en de ontwikkeling van het genootschapswezen.”

Inmiddels was ik – zoals ik vooraf wil opmerken – voorzitter geworden van het hoofdbestuur van de arbeidersverenigingen. Het kwam er nu op aan te bepalen welke verenigingen de laatste stap naar het sociaaldemocratische kamp zouden zetten. Dat dit niet zonder een scheuring zou gaan, dat was mij duidelijk. Ik hoopte Langes hulp bij deze stap te krijgen en schreef hem op 22 juni 1868 een lange brief – die zijn biograaf, professor O.A. Ellissen [Friedrich Albert Lange. Een levensbeschrijving door O.A. Ellissen, Leipzig 1891. Een aanbevelenswaardig boek] een “zeer merkwaardige brief” noemt – waarin ik hem verzocht de lezing over de verzetskwestie [wehrfrage] voor de Nürnberger Bondsdag op zich te nemen. “Naast de verzetskwestie – zo schreef ik volgens Ellissen; de betrokken brief is helaas niet in mijn handen – staan er nog vele andere punten op de agenda waarvoor uw aanwezigheid en uw gewichtige stem van het grootste belang is.” Ik sprak in de brief voorts van de programkwestie en de waarschijnlijkheid van een scheuring, “maar tien betrouwbare verenigingen waren beter dan dertig aarzelende.”

Lange antwoordde op 5 juli:

“Waarde Heer Bebel!
Ik betreur zeer u in onzekerheid te hebben gelaten, mijn bestaan was echter de laatste weken zo dat ik overdag in Zurich was om te spreken voor de grondwetscommissie, en ’s nachts hier om een dag- en een weekblad te maken. Mijn associé en collega heeft als vicevoorzitter van de grondwetcommissie en lid van talrijke speciale commissies op het ogenblik zo veel pro patria (voor het vaderland) te doen, dat ik het redactiewerk en daarbij nog de zorg voor een tamelijk grote zaak alleen draag. Daarbij kan ik alleen zaterdag ’s middags en zondag aan correspondentie denken. Jammer genoeg kan ik vóór het voltooien van de nieuwe grondwet – wij zijn blij als het nog dit jaar klaar komt – niet met zekerheid over mijn tijd beschikken. Wel zal er een onderbreking van meerdere maanden komen; ik kan echter niet met zekerheid weten wanneer die valt, en daarom ook tot mijn grote spijt de inleiding over de verzetskwestie niet op mij nemen. Als mijn tijd het maar even veroorlooft kom ik naar Nürnberg, want ook ik verlang ernaar zoveel dappere vrienden terug te zien, van wie sommigen helaas in aparte kampen zitten.”

De Nürnberger Bondsdag vond zonder Lange plaats. Ik zag hem trouwens niet meer terug, ook hield mijn correspondentie met hem op. Eind oktober 1870 werd Lange benoemd tot professor aan de Universiteit te Zurich. Toen hem dan in 1872 de liberale minister van Cultuur Falk, hem als professor naar Marburg riep trachtte Zurich tevergeefs hem te houden. De hang naar zijn geboorteland, die vooral bij zijn vrouw leefde, overwon. Maar reeds op 23 november 1875 bezweek hij, pas 47 jaar oud, aan zijn langdurig lijden. Met Lange heeft een van de besten opgehouden te leven.