Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Nieuwe maatschappelijke verschijnselen

In het voorjaar van 1865 kwam in Leipzig het eerste Duitse vrouwencongres bijeen onder leiding van Louize Otto-Peters en Auguste Schmidt, dat resulteerde in de Algemene Duitse Vrouwenvereniging. Het was de eerste stap vanuit de burgerlijke vrouwenwereld die tot een vrouwenorganisatie leidde. De Frauenzeitung die destijds een kapitein buiten dienst, Korn, uitgaf, werd het orgaan van de vereniging en naast Korn traden mevrouw Louise Otto-Peters en mejuffrouw Jenny Heynrichs in de redactie. Ik woonde als gast de beraadslagingen bij. Toen daarop de Leipziger Frauenbildungsverein, waarvan Louise Otto-Peters voorzitster was, zich wendde tot de Arbeiterbildungsverein, om deze ’s zondags haar lokaal af te staan voor het houden van een zondagsschool voor de meisjes, gaven wij graag onze toestemming.

*

Het jaar 1865, een jaar van voorspoed, had vele loonstrijden, die in de meest verschillende steden uitbraken. Zo waren er o.a. grote werkstakingen te Hamburg, de werkstaking van de Leipziger boekdrukkers, waarop een werkstaking van de Leipziger schoenmakers en andere beroepen volgde. De Leipziger boekdrukkersstaking was uitgebroken door de lage lonen en de lange arbeidstijd. Het hoogste weekloon bedroeg 5 1/4 taler. Voor 1000 n werd 25 Saksische pfennig betaald, de gezellen eisten 30 pfennig en arbeidstijdverkorting. Op 24 maart zegden van de 800 man 545 het werk op en gingen acht dagen later in staking. Een organisatie voor ondersteuning bij staking bestond niet. De vereniging voor voortgezet onderwijs voor boekdrukkers, waarvan Richard Härtel voorzitter was, moest neutraal blijven, op straffe van ontbinding. Härtel zelf werkte in een drukkerij, Colditzschen, waar het nieuwe barema erkend was. De boekdrukkersbond werd pas in 1866 opgericht en de Leipziger staking gaf er de aanzet toe. Een poging tot bemiddeling, ondernomen door geheimraad professor Dr. v. Wächter, een van de eerste juristen van Duitsland, was zonder resultaat.

Sonnemann, die als eigenaar-drukker met bijzondere belangstelling de kwestie volgde, schreef mij dat ik beide partijen de bemiddeling van de Permanente Commissie zou aanbieden en gaf mij voor die poging verschillende instructies. Daar de briefwisseling, welke ik met hem over deze aangelegenheid had, ook nu nog van belang kan zijn, publiceer ik die hier.

Leipzig, 11 mei 1865
De Heer Leopold Sonnemann, Frankfurt a.M.
Door langdurige misselijkheid verhinderd, kan ik pas vandaag uw schrijven van de eerste van deze maand beantwoorden. Uw plan, een poging te wagen tot bemiddeling inzake de boekdrukkersstaking alhier, moet ik volkomen billijken. Ik wendde mij daarom eerst per brief tot de voorzitter van de boekdrukkersvereniging alhier, om zijn oordeel te vernemen. Hij antwoordde dat hij zelf in een drukkerij werkte, waar het barema aangenomen was, en hij dus buiten de hele kwestie stond. Hij raadde mij aan, mij tot de baremacommissie te wenden.
Dinsdagnamiddag had ik met deze een overleg en was verheugd over de bereidwilligheid waarmee men mijn voorstel tegemoet kwam. Men noemde mij ook enkele patroons, bij wie ik vervolgens kon informeren of men ook van die zijde geneigd was tot bemiddeling. Het waren de heren Giesecke & Devrient en Ackermann (Firma Teubner). Gisteren bezocht ik de genoemden.
Devrient was op reis, Giesecke niet thuis, en bij Ackermann kreeg ik te horen dat ik mij best kon wenden tot raadslid Härtel (Firma Breitkopf & Härtel) of tot Brockhaus, daar deze de voorzitters waren van het genootschap. Ik moet hierbij opmerken dat ik mij opzettelijk niet tot laatstgenoemden gewend had, en wel hierom, omdat zij als de heftigste tegenstanders van de arbeiders bekend staan.
Na dit advies zag ik mij nochtans genoopt toch naar Härtel te gaan. Ik trof beide broers thuis en had een onderhoud van ongeveer een uur met hen, met als resultaat dat de patroons geen stap tot een vergelijk meer zouden doen, omdat de baremacommissie van de zetters zich tegenover de bemiddelingspoging van geheimraad professor v. Wächter zo weinig meegaand had getoond. Ik bracht daarop in het midden dat sinds die tijd (veertien dagen) de inzichten zich toch wel gewijzigd konden hebben en men van die zijde op een schikking zeer gaarne zou ingaan.
Maar deze en dergelijke verklaringen van mij, baatten niets. Uit de verklaringen van deze heren merkte ik heel duidelijk dat zij uiterst verbitterd waren jegens de onderhandelingscommissie en gewoon geen akkoord wilden.
Zo beweerde men o.a. dat de commissie geen mandaat had om namens de zetters te onderhandelen, zij had zich dat toegeëigend. Een bewering die tegenover de feiten er heel merkwaardig uitziet. Dan zei men weer: wat had het voor zin als de commissie al een overeenkomst met de patroons nastreefde en nu de overigen toch niet wilden. Men had eigenlijk geen reden een andere bemiddeling aan te nemen, daar genoemde geheimraad professor v. Wächter nog bij het afbreken van de besprekingen bereid verklaard had ze ten alle tijden weer op te pakken, en als het de arbeiders met hun voorstel inderdaad ernst was, zij daartoe dan maar stappen moesten doen.
Na deze verklaring zag ik, hoe weinig succes verdere besprekingen moesten hebben en ik vertrok.
De stakende zetters, die ondertussen vergaderden in het Kolosseum, deed ik deze mededeling aanstonds kond; wat men besloten heeft, dat is mij tot op dit ogenblik onbekend.
Het doet mij leed niet een beter resultaat bereikt te hebben.
Niettemin zal ik de zaak nauwkeurig volgen en als op de een of andere wijze de kwestie een voor ons gunstige wending mocht nemen, u aanstonds daarvan mededeling doen.
Ik ben overtuigd dat men van de zijde van de Commissie het ernstig meent met een schikking, daar men wel langzamerhand begint in te zien hoe gevaarlijk het is de zaken tot het uiterste te drijven en een eervolle schikking het beste is. Aan de andere kant ben ik evenzeer overtuigd dat genoemde heer Härtel geenszins in het belang van alle patroons tegenover mij heeft gehandeld, daar bekend is hoe de meesten gaarne de hand tot een vergelijk zouden bieden. Met ieder patroon afzonderlijk kan echter niet onderhandeld worden, daar Härtel, als voorzitter van het genootschap, alle voorstellen moet ter tafel brengen. Ik heb het voornemen de hele kwestie in de pers te publiceren en af te wachten of sommigen van hen zich zullen verwaardigen, over de hoofden van de meest extreme leiders als Härtel, Brockhaus, enz., de hand te bieden om tot een vergelijk te komen. Ik stel nog steeds vast dat zes drukkerijen in grote lijnen de eisen van de arbeiders hebben ingewilligd...”

Op deze brief antwoordde per kerende post Sonnemann op 12 mei:

“Ik was verbaasd zo lang zonder een bericht te blijven. Mijn vraag van de 1ste dezer betreffende de boekdrukkers was slechts een voorlopige. Mijn duidelijk uitgesproken bedoeling was dat u in de kwestie gemeenschappelijk met Dr. Hirsch en Bandow opereren zou en beiden hadden zich tegenover mij daartoe dan ook bereid verklaard. Niet dat ik niet ten volle op u vertrouwde, dat alleen u in staat zou zijn de kwestie te leiden; mijn bedoeling was het optreden van de Commissie meer formaliteit en dus meer gewicht te geven door drie van haar leden als vertegenwoordigers te laten komen. Ik rekende in dit opzicht bijzonder op Bandow, die als voorzitter van het congres te Leipzig daar positief herinnerd wordt. Intussen hebt u al het mogelijke in het werk gesteld en het is slechts te betreuren dat het resultaat van uw vele inspanningen niet gunstiger was. Alvorens u iets publiceert houd ik het voor passend dat ik nog eens aan Brockhaus en Härtel schrijf en deze heren nogmaals het zenden van een deputatie van de zijde van de Commissie aanbied. Als motief zou ik geven dat de arbeiders in hun gekozen vertegenwoordigers toch het meeste vertrouwen hebben. Misschien kan de zaak zo behandeld worden dat de drukkers onze deputatie een plein-pouvoir geven. De patroons zouden hun geheimraad von Wächter en nog enige heren kunnen benoemen en deze commissie neemt dan een beslissing die voor alle partijen bindend is. Schrijf mij per kerende post of u het daarmee eens bent, dat ik nog eens aan de heren zal schrijven. Een paar brieven van u zijn mij voldoende. Ik mag u niet verhelen dat ik van mening ben: de boekdrukkersgezellen zijn formeel en feitelijk te ver gegaan. Zij zijn, vermoed ik, door de lassalleanen opgestookt. Als dat niet zo was, zouden zij hun eisen hebben ingewilligd, want er is nooit een tijd geweest die gunstiger was voor een loonsverhoging dan nu; dit blijkt uit het feit dat overal de eisen, binnen gematigde grenzen en op een fatsoenlijke manier naar voren gebracht, werden ingewilligd ...”.

Het vermoeden van Sonnemann, als zouden de lassalleanen in deze staking de hand gehad hebben, was volkomen fout. De Sozialdemokrat van Schweitzer toonde wel een buitengewoon levendige belangstelling voor de staking van de Leipziger boekdrukkers, maar invloed er op kreeg hij niet.
De volgende dag gaf ik het volgende antwoord:

“Op uw geëerde brief van 12 dezer dien ik u te antwoorden, dat ik uw bedoeling in het schrijven van de 1ste dezer volkomen juist heb begrepen. Daarna was het echter vanzelfsprekend om eerst te informeren en te horen of beide partijen geneigd waren om bemiddeling door de Permanente Comissie te aanvaarden. Dat ik verder niets gedaan heb zult u reeds uit de verklaring van Härtel in de Deutsche Allgemeine Zeitung van gisteren gezien hebben. Ik dien hier slechts tot mijn rechtvaardiging op te merken dat het mij na de persoonlijke verklaringen van deze heer onmogelijk was officieel een dergelijk voorstel te doen.
Zijn verklaring lijkt vooral te zijn ingegeven door diverse vragen van de patroons naar aanleiding van de berichten in diverse kranten dat het plaatselijke boekdrukkersgenootschap de bemiddeling had geweigerd, terwijl zij daar in corpore niet om was gevraagd.
Ik merk uitdrukkelijk op dat de berichten in de openbare kranten, die elkaar in veel gevallen zelfs tegenspreken, niet van mij afkomstig zijn. Het positieve daarvan echter is, dat de openbare mening opnieuw wakker geschud werd en geheimraad v. Wächter mij gistermorgen bij zich liet ontbieden om met hem over de kwestie te overleggen. Hij vertelde mij dat hij bereid was ten allen tijde de bemiddeling weer te hervatten en dat hij mij om mijn hulp verzocht. Hij stelde voor dat ik het onderhandelingscomité eerst opnieuw zou vragen of zij daartoe bereid waren en op welke basis. Waarbij hij zei dat het absoluut noodzakelijk was dat de gezellen concessies deden. Met dit laatste moet ik volkomen eens zijn, en u hebt ook volkomen gelijk dat de wijze waarop men aanvankelijk te werk ging, niet de juiste was.
Na een nieuw verzoek bij de baremacommissie, verklaarde men zich bereid naar Wächter te gaan en met hem een overeenkomst te sluiten. Ik verklaarde daarbij nogmaals dat de Permanente Commissie aanstonds bereid zou zijn om met Wächter te bemiddelen. Men nam dit dankbaar aan en beloofde, na overleg met Wächter, mij antwoord te geven. Jammer genoeg was ik gistermiddag niet thuis toen de deputatie bij mij was. Hedenmorgen na ontvangst van uw brief begaf ik mij aanstonds naar de zaal van de baremacommissie maar trof er niemand aan. Ik zal er straks nog eens heengaan. In de voormiddag rond 9u30.
’s Middags 1 uur. Zo-even verliet mij een lid van de baremacommissie, die mij het volgende mededeelde. De voorzitter van genoemde commissie had zich gisteren volgens mijn wens naar Wächter begeven en hem hun bereidwilligheid medegedeeld om nogmaals te onderhandelen als de Permanente Commissie er in betrokken werd. Op de vraag op welke basis dit zou moeten gebeuren, werd voorgesteld een andere berekeningsmethode vast te stellen, namelijk volgens het alfabet in plaats van volgens 1000 n. Wächter is het daarmee eens en heeft beloofd met enkele patroons ruggespraak te houden en over het resultaat een antwoord te sturen. Tot nu is dat nog niet gebeurd en naar mijn mening blijft ons niets anders over dan te wachten; ik zal u dan aanstonds berichten.
Uw plan, Brockhaus en Härtel aan te schrijven, kan ik niet goedkeuren, daar zij juist de grootste tegenstanders van de arbeiders, respectievelijk van de arbeidersverenigingen zijn, en u zich door een motief, zoals u in uw brief aangeeft, al te erg zou opdringen.
Härtel zou immers getracht hebben het politiecommissariaat zo te bewerken dat men de verenigingen alhier zou opheffen, omdat ze de stakende arbeiders ten dele ondersteund hebben, en ik moest ook uit zijn mond horen dat de kwestie het best tot een einde zou kunnen worden gebracht, als de arbeiders en de verenigingen ophielden de boekdrukkers met geldinzamelingen te steunen.
Ten slotte moet ik mij tegen het verwijt in uw brief verweren, alsof ik de bemiddeling alleen op mij had willen nemen. Dat is in de verste verte niet bij mij opgekomen en ik heb uitdrukkelijk, zowel bij de baremacommissie als bij Härtel, van een deputatie van de Permanente Commissie gesproken en ook uitdrukkelijk de namen genoemd. Al was het maar voor een discussie over onze eigen zaken, ik zou blij zijn met Bandow en Hirsch hier.”

Drie dagen later, 16 mei, schreef ik een nieuwe brief aan Sonnemann:

“Ik ben thans in de gelegenheid u definitief over de boekdrukkerskwestie in te lichten.
Zoals ik u in mijn schrijven meedeelde was de baremacommissie op mijn aandringen met Wächter in onderhandeling getreden en had zij hem de nieuwe berekeningsmethode als basis voorgesteld. Wächter ging daar op in en ontbood de vroegere bemiddelingscommissie van de patroons om haar dit voorstel van de tariefscommissie voor te leggen. Men rekende en rekende, maar ontdekten uiteindelijk dat het resultaat hetzelfde was, in die zin dat zij vaak slechts 27 tot 28 pfennig hoefden te betalen, maar even vaak 32 en 33 pfennig. Leden van de baremacommissie verzekerden mij dat de prijs naar deze berekening dezelfde bleef en slechts de vorm anders was. De patroons weigerden nu te bemiddelen, omdat ze alleen tot een vergelijk wilden komen in het geval van een concessie in de voorwaarden van de gezellen.
Toen ik gistermorgen uw brief ontving, [In deze brief (kopie) is de inkt zo bleek geworden, dat hij niet meer te ontcijferen is.] ben ik onmiddellijk weer in onderhandeling getreden met de baremacommissie en legde haar het Frankfurter barema, alsmede uw berekening als basis van een bemiddeling met de patroons voor, nogmaals benadrukkend, zoals ik zelf het noodzakelijk achtte, niet star aan de eisen vast te houden en de kwestie niet op de spits te drijven. De betrokkene die ik sprak verklaarde het met die opvatting eens te zijn, beloofde het voorstel aan zijn collega’s voor te leggen en mij bericht te zenden.
Gisteravond kreeg ik antwoord. Het was afwijzend. Men motiveerde dat men met het oog op verschillende dingen hoopte de eisen toch nog doorgevoerd te krijgen. Leipzig als hoofdstad van de boekdrukkerij had voor alles te zorgen voor een zo hoog mogelijk loon, daar dit op andere steden grote invloed had; ook hield de door hen ontworpen regeling een menigte bepalingen in, waarop zij de patroons concessies konden en wilden doen.
Ik was door dat antwoord verrast. Ik had stellig verwacht dat men dat voorstel zou aannemen. Nu het verworpen werd heb ik geen reden om in deze kwestie nog een stap te zetten, tenzij men mij van die kant uitnodigt.
Het schijnt mij toe dat, evenals de patroons zich door Härtel en Broeckhaus laten beïnvloeden, ook enkelen in de baremacommissie over alle anderen domineren. Men moet het nu ten slotte er op laten aankomen welke van de beide partijen met hun koppigheid zal winnen.
Van de gezellen verwacht men van de nu lopende boekenbeurs een gunstige invloed voor hun eisen; in hoeverre dat juist is, laat ik in het midden. Het is ook een feit dat er nog steeds een massa brieven en geld van buitenaf binnenkomt, die hen aanmoedigen om vol te houden.
Zoals u bekend is, neemt de politie tuchtmaatregelen tegen de stakende gezellen, wat ik helemaal niet goedkeur. Zo hebben dientengevolge maandag reeds negentien mannen de stad verlaten. Een is weer aan het werk gegaan. In ieder geval een treurig resultaat als men met dit doel, zoals te vermoeden is, de tuchtmaatregelen heeft uitgevoerd.”

In een andere brief van mij aan Sonnemann van 28 mei staat in een naschrift laconiek:
In de boekdrukkerskwestie blijft alles bij het oude.
20 juni schrijft Sonnemann weer:

“Ik sta niet weinig versteld, dat u mijn brief van de 17e van deze maand geheel en al negeerde (hij is om de reeds boven aangegeven oorzaak niet meer te ontcijferen, hij had echter ook betrekking op de boekdrukkerskwestie). Als het systeem bij ons niet beter werkt, zal het publiceren van vlugschriften mij zeer moeilijk worden.”

Hierbij zij opgemerkt: de Permanente Commissie had, daar zij met de uitgever van de Allgemeine Arbeiterzeitung in Koburg geregeld overhoop lag, tot de uitgave van vlugschriften besloten; die zo mogelijk wekelijks zouden verschijnen. Die vlugschriften zouden alle op de arbeidersbeweging betrekking hebbende mededelingen bevatten en in de eerste plaats zouden de leden van de Permanente Commissie daaraan meewerken. Mijn antwoord op Sonnemanns brief is van 23 juni en luidde:

“Uw verwijten aan mij in uw brief van 20 maart, over mijn zogenaamde laksheid, moet ik afwijzen. U zou dit niet gedaan hebben als u mijn omstandigheden kende. Deze zijn van dien aard dat ik niet over mijn tijd kan beschikken zoals ik zou willen. Al heb ik ook een zelfstandige zaak, door mijn onbemiddeldheid ben ik toch gedwongen met werken mijn dagelijks levensonderhoud te verdienen; daar komt bij dat een goed deel van de organisatie in de (Arbeiterbildungs-)Verein eveneens op mij rust en ik ook hier al gedwongen ben menig uur te offeren, afgezien van de avonden geheel in beslag genomen door verenigingszaken. Evenwel zal ik, zover het enigszins kan, de aan mij gestelde verplichtingen trachten na te komen en zo zou ik ook op uw schrijven al geantwoord hebben, indien, hetgeen ik te schrijven had, de moeite waard was...
Met betrekking tot de arbeiders- en loonkwesties is namelijk een windstilte ingetreden, zoals dat na de opwinding en drukte van de voorgaande weken niet anders te verwachten was.
Met betrekking tot de boekdrukkerskwestie was ik dinsdag bij Heinke, de redacteur van de Korrespondent (gesticht in 1863). Heinke wil u het blad geregeld onder kruisband toesturen in ruil voor de vlugschriften en andere mededelingen... Verder beloofde hij mij belangrijke berichten over boekdrukkerskwesties, van hier als van elders, te sturen, en ik zou u dan zo snel mogelijk inlichten.
Met betrekking tot de plaatselijke staking van de boekdrukkers, deelde hij mij mee dat de meerderheid van de baremacommissie en het Uitvoerend Comité van het voortgezet onderwijs voor boekdrukkers [Buchdruckerfortbildungsvereins] nog geen voorwaarden hadden en die in de nabije toekomst ook niet zouden krijgen. Hij geloofde wel dat men een ondersteuning van onze zijde niet zou aannemen, daar ten eerste er nog geld was, ten tweede de weer aan het werk zijnde gezellen, voor de werklozen wekelijks stortten, ten derde dat zij dan in de positie konden komen de werkstakingen in andere vakken eveneens te steunen, wat nog meer druk zou geven op hun portemonnee; men had van in het begin besloten geen steun van niet-boekdrukkers in het geheel niet of alleen maar in het aller uiterste geval aan te nemen.” [Gustav Jaeckh beweert in zijn boek Die Internationale (Leipzig 1904) dat de Duitse boekdrukkers zich door hun bondsvoorzitter tot de Generale Raad van de Internationale hadden gewend, om de Internationale, en in de eerste plaats de boekdrukkers-union, voor de staking van hun broeders in Leipzig te interesseren. Deze beweringen zijn niet geheel juist. Ten eerste was er in die tijd nog geen boekdrukkersbond, dus ook geen bondsvoorzitter; ten tweede weigerden de boekdrukkers geld aan te nemen van politieke organisaties, en nu zelfs van de Internationale. Wat waar kan zijn is, dat de drukkers van Leipzig de Algemene Raad hadden benaderd om een brief te sturen naar de Londense Boekdrukkersbond. Maar zelfs dit vind ik enigszins twijfelachtig. Zoals ik kan vaststellen, wendden de stakers zich om bemiddeling bij de Londense boekdrukkers-union tot de Generale Raad, die deze wens opvolgde en door een delegatie (K. Marx, Kremer en Fox) de Londense boekdrukkers de vraag om hulp van de Leipzigers liet geworden.]

De vrees van de boekdrukkers dat zij ook voor stakingen in de andere beroepen aangesproken konden worden, was gerechtvaardigd voor zover in dat voorjaar zowel de kleermakers als de arbeiders bij de aanleg van de stadswaterleiding gingen staken en ook de schoenmakers in staking gingen.
Met betrekking tot dit laatste schreef ik Sonnemann op 28 juni:

“Gisteren was er in Hotel de Saxe een vergadering van de schoenmakers voor een loonsverhoging. Daar wij een spoedeisende vergadering hadden, kwam ik later toe. Een volledig verslag kon ik derhalve niet leveren. Dr. Eras, die de besprekingen van begin tot eind bijgewoond had, stuurde u er een voor de Neue Frankfurter Zeitung, dat u voor de vlugschriften kan gebruiken.
Naar de geest te oordelen, die in die vergadering heerste, zullen de arbeiders hun zeer rechtvaardige eisen niet realiseren. Door gebrek aan duidelijkheid en onenigheid onder hen zal dit niet gebeuren, hoewel zij het meer nodig hebben dan alle andere arbeiders, want een goede arbeider verdient tussen 2 taler 20 neugroschen en 3 taler per week voor twaalf uur werk. Daar wij als buitenstaanders ons niet in de debatten mengen mochten, hebben Eras en ik het hun later in private kring duchtig gezegd, maar het zal niets baten.”

Op 1 juli antwoordde Sonnemann als volgt:

“Ik heb uw brieven van 23 en 28 juni voor mij. Mijn vermaning aan u was heus niet zo kwaad bedoeld als u ze misschien opgevat hebt. Ik weet zeer goed hoezeer u in beslag genomen is en hoe zwaar het u valt aan onze zaak nog meer tijd te besteden; ik heb ook geen behoefte aan lange brieven; een paar regels zijn altijd genoeg om een feit kort mee te delen. Had u mij meteen geschreven dat de boekdrukkers geen steun van ons nodig hebben, was dat voor het ogenblik genoeg geweest.
Wat nu de zo-even gemelde kwestie aangaat, het doet mij genoegen dat het de lieden daar allereerst niet aan geld ontbreekt. Ik verzoek u alleen hun nog eens te zeggen dat de Commissie in geval van nood bereid is voor hen op te komen, en ik heb me daar ook over uitgesproken in ons vlugschrift.”

Daarmee stopte onze correspondentie over de boekdrukkersstaking. De boekdrukkers boekten slechts gedeeltelijk succes. Het merendeel van hun leiders werd uitgesloten. In augustus besloot de boekdrukkersvereniging de steunpenning te verviervoudigen, ten eerste om het geleende geld terug te betalen, vervolgens om de nog overgebleven uitgeslotenen behoorlijk te kunnen steunen. De baremacommissie werd tot veertien dagen gevangenis veroordeeld wegens overtreding van de stakingsparagraaf van de Saksische arbeidswet. In hoger beroep werd het vonnis vernietigd. Gelukkig en tegen verwachting in, waren er de schoenmakers, die loonsverhogingen tot 25 procent kregen. Wat hen hielp was dat de meesters niet georganiseerd waren en dat het meestal kleine meesters waren die geen weerstand konden bieden.

Het gedrag van een aantal bekende liberalen tijdens de stakingen in Leipzig was voor mij aanleiding om in nr. 8 van de vlugschriften van het Permanent Comité te zeggen dat het een feit was dat juist van die kant waar men altijd met het volk had geflirt en zich als vriend van de arbeiders had gepresenteerd, de eisen van de arbeiders op de meest vastberaden weerstand waren gestuit. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zelfs in arbeiderskringen, die niets met het lassalleanisme te maken hadden, geen vleiende oordelen te horen waren over het gedrag van een deel van de Vooruitgangspartij. Dit vergroot de sympathie voor hen niet.

Diezelfde zomer (juli) riepen we arbeidersbijeenkomsten bijeen om te protesteren tegen de besluiten van de Kamers van Koophandel en Industrie van Dresden en Zittau, die hadden besloten dat – in strijd met de handelsvoorschriften – de nieuw ingevoerde werkboeken niet door de arbeiders maar door de bazen moesten worden bijgehouden en dat zij ook verklaringen over het gedrag van de arbeider in het werkboek mochten opnemen zonder toestemming van de arbeider. Een oproep aan de Saksische arbeiders om zich bij ons protest aan te sluiten had veel succes. De lassalleanen sloten zich in deze zaak bij ons aan.