Gemiddelde winst en productieprijs


Kostprijs en winst. De winstvoet. De meerwaarde, die in het productieproces door de arbeid van de loonarbeiders geschapen wordt, is de inkomstenbron van alle uitbuitersklassen van de kapitalistische maatschappij. Laten we eerst de wetten bekijken waardoor de meerwaarde de vorm van winst aanneemt voor de kapitalisten die hun kapitaal beleggen in de productie van waren.

De waarde van een in het kapitalistische bedrijf geproduceerde waar bestaat uit drie bestanddelen: 1. uit de waarde van het constante kapitaal (een deel van de waarde van machines en gebouwen en de waarde van grondstoffen, brandstof enz.), 2. uit de waarde van het variabele kapitaal en 3. uit meerwaarde. De grootte van de waarde van de waren wordt bepaald door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeid, benodigd voor de productie ervan. Maar de kapitalist verricht zelf geen arbeid voor de productie van waren, hij gebruikt zijn kapitaal hiervoor.

De kapitalistische kostprijs van een waar bestaat uit het verbruikte constante en het variabele kapitaal, dat wil zeggen uit de uitgaven voor productiemiddelen en arbeidsloon. Wat de waar voor de kapitalist kost, wordt afgemeten aan de uitgaven in kapitaal; wat de waar de maatschappij kost, wordt afgemeten aan de uitgaven in arbeid. Daarom is de kapitalistische kostprijs van de waar minder dan de waarde ervan of dan de werkelijke productiekosten. Het verschil tussen de waarde of de werkelijke productiekosten en de kapitalistische kostprijs is gelijk aan de meerwaarde, die de kapitalist zich voor niets toe-eigent.

Wanneer de kapitalist de in zijn bedrijf geproduceerde waar verkoopt, komt de meerwaarde voor de dag als een surplus boven de kapitalistische kostprijs. Bij de berekening van de rentabiliteit van zijn bedrijf stelt de kapitalist dit surplus tegenover het voorgeschoten kapitaal, dat wil zeggen het totale in de productie belegde kapitaal. De meerwaarde treedt op in de gedaante van de winst, gerelateerd aan het totale kapitaal. De winst is meerwaarde die betrekking heeft op het gehele in de productie belegde kapitaal en die naar buiten toe van dit kapitaal schijnt af te stammen. Hierbij wordt het verschil tussen het constante kapitaal, dat besteed wordt aan de inkoop van productiemiddelen, en het variabele kapitaal, dat besteed wordt aan de beloning van de arbeidskrachten, uitgewist. Daardoor ontstaat de schijn alsof de winst een voortbrengsel van het kapitaal zou zijn. In werkelijkheid is de meerwaarde de bron van de winst die slechts door de arbeid van de arbeider voortgebracht wordt, alleen door de arbeidskracht waarvan de waarde belichaamd is in het variabele kapitaal. Marx noemt de winst de veranderde vorm van de meerwaarde.

Zoals de vorm van het arbeidsloon de uitbuiting van de loonarbeider verbergt doordat het de valse indruk wekt dat alle arbeid betaald zou worden, zo versluiert de vorm van de winst op haar beurt de uitbuitingsverhouding doordat ze de indruk wekt dat de winst door het kapitaal zelf zou worden voortgebracht. De vormen van de kapitalistische productieverhoudingen verduisteren en versluieren zo het werkelijke karakter ervan.


De mate waarin een kapitalistische onderneming rendabel is, wordt voor de bezitter ervan bepaald door de winstvoet. De winstvoet is de in procenten uitgedrukte verhouding van de meerwaarde tot het gehele voorgeschoten kapitaal. Als bijvoorbeeld het gehele voorgeschoten kapitaal 200.000 dollar bedraagt en de jaarlijkse winst 40.000 dollar, dan is de winstvoet gelijk aan: 40.000/200.000 x 100 = 20 %.
Omdat het gehele voorgeschoten kapitaal groter is dan het variabele kapitaal, is de winstvoet altijd kleiner dan de meerwaardevoet. Als het kapitaal van 200.000 dollar in ons voorbeeld bestaat uit 160.000 dollar constant kapitaal en 40.000 dollar variabel kapitaal en de meerwaardevoet bedraagt 40.000/40.000 x 100 = 100 %, dan is de winstvoet gelijk aan 20 % of 1/5 deel van de meerwaarde.

De winstvoet hangt vooral af van de meerwaardevoet. Hoe hoger de meerwaardevoet, des te hoger is onder verder gelijkblijvende voorwaarden de winstvoet. Alle factoren die de meerwaardevoet vergroten, die dus ook de uitbuitingsgraad van de arbeid door het kapitaal verhogen (verlenging van de arbeidsdag, stijging van de intensiteit en productiviteit van de arbeid enz.), vergroten ook de winstvoet.

De winstvoet is verder afhankelijk van de organische samenstelling van het kapitaal. Zoals bekend is de organische samenstelling van het kapitaal de verhouding tussen het constante en het variabele kapitaal. Hoe lager de organische samenstelling van het kapitaal, hoe hoger dus het aandeel van het variabele kapitaal (de waarde van de arbeidskracht), des te groter is bij een gelijke meerwaardevoet de winstvoet. En omgekeerd, hoe hoger de organische samenstelling van het kapitaal, des te lager is de winstvoet. Ten slotte heeft de omslagsnelheid van het kapitaal invloed op de winstvoet. Hoe korter de omslagtijd van het kapitaal, des te hoger is de jaarlijkse winstvoet, de verhouding van de in één jaar geproduceerde meerwaarde tot het gehele voorgeschoten kapitaal. En omgekeerd leidt een langere omslagtijd van het kapitaal tot een daling van de jaarlijkse winstvoet.


Het ontstaan van de gemiddelde winstvoet en de verandering van de waarde van de waar en de productieprijs. In het kapitalisme voltrekt de verdeling van het kapitaal over de verschillende bedrijfstakken en de ontwikkeling van de techniek zich in een verbitterde concurrentiestrijd.

De concurrentie binnen een productiesector kan onderscheiden worden van de concurrentie tussen de productiesectoren. De concurrentie binnen een productiesector is de concurrentie tussen de bedrijven van dezelfde bedrijfstak, die waren van dezelfde soort produceren om de voordeligste afzet van deze waren en om de surpluswinst. De afzonderlijke ondernemingen werken onder ongelijke omstandigheden en verschillen van elkaar wat betreft hun grootte, hun technische uitrusting en de organisatie van de productie. Ten gevolge hiervan is de afzonderlijke waarde van de door de verschillende ondernemingen geproduceerde waren niet gelijk. De concurrentie tussen de ondernemingen van een bedrijfstak leidt ertoe dat de prijzen van de waren niet door hun afzonderlijke waarde, maar door de maatschappelijke waarde van deze waren bepaald worden. De grootte van de maatschappelijke waarde van de waren is, zoals al gezegd, afhankelijk van de gemiddelde productieomstandigheden in deze bedrijfstak.

Omdat de prijzen van de waren door de maatschappelijke waarde van de waren bepaald worden, zijn die ondernemingen in het voordeel waar de productietechniek en de arbeidsproductiviteit boven het gemiddelde van die bedrijfstak ligt, waar de afzonderlijke waarde van de waren daardoor lager is dan de maatschappelijke waarde. Deze ondernemingen verkrijgen een surpluswinst of extra winst, die een vorm is van de door ons boven beschouwde extra meerwaarde (in hoofdstuk 7). Zo worden door de concurrentie binnen een sector verschillende winstvoeten gevormd in de afzonderlijke ondernemingen van deze sector. De concurrentie tussen de afzonderlijke ondernemingen van dezelfde bedrijfstak leidt tot de verdringing van de kleine en middelgrote ondernemingen door de grote ondernemingen. Om in de concurrentiestrijd staande te blijven streven de kapitalistische eigenaars van de achtergebleven ondernemingen ernaar om bij zichzelf al die technische verbeteringen in te voeren die door hun concurrenten, de eigenaars van de technisch meer ontwikkelde ondernemingen, al toegepast worden. Het resultaat is dat de organische samenstelling van het kapitaal in de hele sector toeneemt, de extra winst, die de kapitalistische eigenaars van de technisch verder gevorderde ondernemingen verkregen, verdwijnt en dat zich een algemene daling van de winstvoet voordoet. Dat dwingt de kapitalisten opnieuw tot technische verbeteringen. Zo heeft de concurrentie binnen de productiesectoren de ontwikkeling van de techniek, de groei van de productiekrachten tot gevolg.

De concurrentie tussen de productiesectoren is de concurrentie tussen de kapitalisten van de verschillende bedrijfstakken om de meest winstgevende kapitaalsbelegging. De in de verschillende bedrijfstakken belegde kapitalen hebben een ongelijke organische samenstelling. Omdat meerwaarde alleen door de arbeid van de loonarbeider geschapen wordt, wordt in de ondernemingen van die bedrijfstakken waar overwegend sprake is van een lage organische samenstelling van het kapitaal, bij een even groot kapitaal een relatief grotere hoeveelheid meerwaarde voortgebracht. In ondernemingen met een hogere organische samenstelling van het kapitaal wordt een relatief kleinere hoeveelheid meerwaarde geproduceerd. De concurrentiestrijd tussen de kapitalisten van verschillende bedrijfstakken leidt er echter toe dat de hoogte van de winst voor kapitalen van gelijke grootte genivelleerd wordt.

Laten we aannemen dat er in de maatschappij drie bedrijfstakken bestaan, leerindustrie, textielindustrie en machinebouw, met kapitaal van gelijke grootte maar met een verschillende organische samenstelling. De grootte van het voorgeschoten kapitaal is in elk van deze bedrijfstakken gelijk aan 100 eenheden (van laten we zeggen miljoen pond sterling). Het kapitaal in de leerindustrie bestaat uit 70 eenheden constant kapitaal en 30 eenheden variabel kapitaal, het kapitaal in de textielindustrie uit 80 eenheden constant en 20 eenheden variabel en het kapitaal in de machinebouw uit 90 eenheden constant en 10 eenheden variabel kapitaal. De meerwaardevoet is in alle drie de takken gelijk en bedraagt 100 procent. Dan worden in de leerindustrie 30, in de textielindustrie 20 en in de machinebouw 10 eenheden meerwaarde geproduceerd. De waarde van de waren zal in de eerste bedrijfstak 130, in de tweede 120, in de derde 110 en in alle drie de takken samen 360 eenheden bedragen. Worden de waren tegen hun waarde verkocht, dan zal de winstvoet in de leerindustrie 30 procent, in de textielindustrie 20 procent en in de machinebouw 10 procent bedragen. Deze verdeling van de winst blijkt uiterst voordelig voor de kapitalisten in de leerindustrie, maar zeer onvoordelig voor de kapitalisten in de machinebouw. Onder deze omstandigheden zullen de ondernemers in de machinebouw een meer voordelige belegging voor hun kapitalen zoeken. De belegging voor hun kapitaal vinden ze in de leerindustrie. Er ontstaat een transport van kapitaal uit de sector van de machinebouw naar de leerindustrie. Daardoor zal de in de leerindustrie geproduceerde hoeveelheid waren toenemen, de concurrentie zal onverbiddelijk verscherpt worden en de ondernemers van deze bedrijfstak worden gedwongen de prijzen voor hun waren te laten dalen. In de machinebouw gaat het net andersom. Hier zal de hoeveelheid gefabriceerde waren verminderen en de veranderde verhouding tussen vraag en aanbod zal het de ondernemers mogelijk maken om de prijzen van hun waren te doen stijgen.

Het dalen van de prijzen in de leerindustrie en het stijgen van de prijzen in de machinebouw zal net zolang doorgaan totdat de winstvoet in alle drie de bedrijfstakken bij benadering even groot is. Dat zal gebeuren wanneer de waren in alle drie de bedrijfstakken voor 120 eenheden (130 + 120 + 110 = 360 : 3) verkocht worden. De gemiddelde winst zal onder deze omstandigheden in iedere sector gelijk zijn aan 20 eenheden. De gemiddelde winst is de gelijke hoeveelheid winst op even grote kapitalen, die in verschillende productiesectoren belegd zijn.

Bijgevolg heeft de concurrentie tussen de productiesectoren een nivellering tot gevolg van de verschillende winstvoeten in de verschillende kapitalistische bedrijfstakken tot een algemene (of gemiddelde) winstvoet. Deze nivellering ontstaat doordat kapitaal (en dus ook arbeid) uit de ene bedrijfstak naar de andere tak overgeheveld wordt.

Met de vorming van de gemiddelde winstvoet verliezen de kapitalisten van de ene bedrijfstak (in ons voorbeeld de leerindustrie) een deel van de door hun arbeiders geschapen meerwaarde. Daarvoor in de plaats verwezenlijken de kapitalisten van de andere tak (in ons voorbeeld de machinebouw) extra meerwaarde. Dat betekent dat de eerstgenoemden hun waren verkopen tegen prijzen onder de waarde en de laatstgenoemden tegen prijzen boven de waarde. De prijs van de waren van iedere bedrijfstak wordt nu gevormd uit de kostprijs (100 eenheden) en de gemiddelde winst (20 eenheden).

De prijs die gelijk is aan de kostprijs plus de gemiddelde winst, is de productieprijs. In de afzonderlijke ondernemingen van een bedrijfstak bestaan ten gevolge van de verschillende productieomstandigheden verschillende, afzonderlijke productieprijzen, die bepaald worden door de afzonderlijke kostprijs plus de gemiddelde winst. Toch worden de waren gemiddeld voor een algemene, gelijke productieprijs verkocht.

De totstandkoming van de gemiddelde winstvoet en van de productieprijs wordt door de volgende tabel verduidelijkt:

Gemiddelde van winstvoet en productieprijs

Tabel 2 Gemiddelde winstvoet en productieprijs.


De waren uit alle drie de takken worden ieder voor 120 eenheden (van laten we zeggen een miljoen pond sterling) verkocht. Maar de waarde van de waren bedraagt in de leerindustrie 130 eenheden, in de textielindustrie 120 en in de machinebouw 110 eenheden. Afwijkend van de eenvoudige warenproductie worden de waren in het kapitalisme al niet meer verkocht tegen prijzen die overeenkomen met de waarde, maar tegen prijzen die overeenkomen met de productieprijs.

De verandering van de waarde in de productieprijs is het resultaat van de historische ontwikkeling van de kapitalistische productie. Onder de verhoudingen van de eenvoudige warenproductie kwamen de marktprijzen van de waren grotendeels overeen met de waarde ervan. In het eerste stadium van de ontwikkeling van het kapitalisme blijven er nog verschillen van betekenis bestaan tussen de winstvoeten van de verschillende bedrijfstakken, omdat de afzonderlijke takken nog onvoldoende met elkaar verbonden waren en omdat er nog beperkingen bestonden zoals het gildewezen, die de vrije overdracht van kapitaal uit de ene sector naar de andere hinderden. De vorming van de gemiddelde winstvoet en de verandering van de waarde in de productieprijs worden pas voltooid door de overwinning van de kapitalistische machinale industrie.


De burgerlijke economen proberen de arbeidswaardetheorie van Marx te weerleggen door erop te wijzen dat de productieprijzen en de waarde van de waren in de afzonderlijke takken niet met elkaar overeenstemmen. Maar in werkelijkheid blijft onder de kapitalistische verhoudingen de waardewet geheel van kracht, want de productieprijs is slechts een veranderde vorm van de waarde.

Dit wordt door de volgende feiten bevestigd.

In de eerste plaats. Sommige ondernemers verkopen hun waren boven de waarde en anderen eronder, maar alle kapitalisten tezamen maken de totale hoeveelheid waarde van hun waren te gelde. In het kader van de gehele maatschappij is het totaal van de productieprijzen gelijk aan het totaal van de waarde van alle waren.

In de tweede plaats. Het totaal van de winsten van de gehele kapitalistenklasse is gelijk aan het totaal van de meerwaarde die door alle onbetaalde arbeid van het proletariaat geproduceerd wordt. De grootte van de gemiddelde winstvoet hangt af van de hoeveelheid meerwaarde die in de maatschappij geproduceerd is.

In de derde plaats. Een daling van de waarde van de waren leidt tot een daling van hun productieprijzen en een stijging van de waarde van de waren leidt tot een stijging van hun productieprijzen. In de kapitalistische maatschappij werkt dus de wet van de gemiddelde winstvoet. Deze bestaat daaruit dat de verschillende winstvoeten, die afkomstig zijn uit de verschillen in organische samenstelling van het kapitaal in de verschillende bedrijfstakken, door de concurrentie genivelleerd worden tot een algemene (gemiddelde) winstvoet. Zoals alle wetten van de kapitalistische productiewijze zet de wet van de gemiddelde winstvoet zich in beginsel door ondanks talrijke afwijkingen en schommelingen. Tussen de kapitalisten woedt een verbitterde concurrentiestrijd om de meest winstgevende belegging van het kapitaal. De kapitalisten streven ernaar hun kapitaal in die bedrijfstakken te beleggen die hen een hogere winst beloven. In de jacht op hoge winst wordt het kapitaal uit de ene bedrijfstak naar de andere overgeheveld en juist daardoor wordt de gemiddelde winstvoet tot stand gebracht.

Op basis van de wet van de gemiddelde winstvoet worden zo de arbeid en de productiemiddelen verdeeld over de verschillende takken van de kapitalistische productie. Dus werkt in het ontwikkelde kapitalisme de waardewet boven de productieprijs als elementaire regelaar van de productie.

De productieprijs is die gemiddelde grootheid waar omheen tenslotte de marktprijzen van de waren schommelen, dat wil zeggen de prijzen waarvoor de waren werkelijk op de markt verkocht en gekocht worden.

De nivellering van de winstvoet en de verandering van de waarde in de productieprijs versluiert nog sterker de uitbuitingsverhouding en verbergt de werkelijke bron van verrijking van de kapitalisten nog meer. “Het werkelijke verschil in grootte tussen winst en meerwaarde ... in de diverse productiesectoren verbergt nu volledig de ware aard en oorsprong van de winst, niet alleen voor de kapitalisten, die er een bijzonder belang bij hebben zichzelf te misleiden, maar ook voor de arbeiders. De transformatie van waarden in productieprijzen onttrekt de waardebepaling aan de waarneming.”[boek 3, hoofdstuk 9 (aan noot 24) – MIA][45]

In werkelijkheid betekent de vorming van de gemiddelde winstvoet een herverdeling van de meerwaarde tussen de kapitalisten van de verschillende bedrijfstakken. Een deel van de meerwaarde, geschapen in bedrijfstakken met een lage organische samenstelling van het kapitaal, wordt toegeëigend door de kapitalisten in de bedrijfstakken met een hogere organische samenstelling van het kapitaal. De arbeiders worden niet alleen door de kapitalisten waar bij ze werken uitgebuit, maar ook door de kapitalistenklasse in zijn geheel. De hele kapitalistenklasse heeft belang bij een verhoging van de uitbuitingsgraad van de arbeiders, omdat dat leidt tot een vergroting van de gemiddelde winstvoet. Zoals Marx leert, hangt de gemiddelde winstvoet af van de uitbuitingsgraad van alle arbeid door het gehele kapitaal.

De wet van de gemiddelde winstvoet is uitdrukking van enerzijds de tegenstellingen en de concurrentiestrijd tussen de industriële kapitalisten om de verdeling van de meerwaarde en anderzijds van het diepe antagonisme tussen de beide vijandig tegenover elkaar staande klassen, de bourgeoisie en het proletariaat. Deze wet bewijst dat in de kapitalistische maatschappij de bourgeoisie als klasse tegenover het proletariaat in zijn geheel staat, en dat de strijd voor deelbelangen van de arbeiders of afzonderlijke arbeidersgroepen, de strijd tegen afzonderlijke kapitalisten niet kan leiden tot een fundamentele verandering van de toestand van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse kan het juk van het kapitaal slechts afwerpen door de bourgeoisie als klasse omver te werpen, door het systeem van de kapitalistische uitbuiting zelf te vernietigen.

De tendentiële daling van de winstvoet. Met de ontwikkeling van het kapitalisme wordt de organische samenstelling van het kapitaal ononderbroken verhoogd. Iedere afzonderlijke ondernemer, die op een steeds grotere schaal arbeiders door machines vervangt, maakt de productie goedkoper, vergroot de afzet van zijn waren en behaalt extra winst. Wanneer echter de technische verworvenheden van de afzonderlijke ondernemers algemeen verspreid worden, stijgt de organische samenstelling van het kapitaal in de meeste ondernemingen, en dit leidt tot een daling van de algemene winstvoet. In dezelfde richting werkt ook de snellere groei van het vastgelegde kapitaal ten opzichte van het circulerende, een groei die de omslagtijd van het totale kapitaal verlengt.

De kapitalisten streven door de ontwikkeling van de techniek naar een zo hoog mogelijke winst, maar het resultaat van hun inspanningen is iets wat geen van hen heeft gewild, het dalen van de winstvoet.

Laten we hetzelfde voorbeeld nemen. De som van alle kapitalen bedraagt 300 eenheden en bestaat uit 240 eenheden constant kapitaal en 60 eenheden variabel kapitaal. Bij een meerwaardevoet van 100 % worden 60 eenheden meerwaarde voortgebracht en de winstvoet is gelijk aan 20 %. Laten we aannemen dat na 20 jaar de totale som van het kapitaal van 300 tot 500 eenheden is gestegen. Tegelijkertijd is de organische samenstelling van het kapitaal door de vooruitgang van de techniek verhoogd. De 500 eenheden worden daarom verdeeld in 425 eenheden constant kapitaal en 75 eenheden variabel kapitaal. In dit geval worden bij dezelfde meerwaardevoet 75 eenheden meerwaarde voortgebracht. Nu bedraagt de winstvoet 75/100 x 100 = 15 %. De hoeveelheid winst is gestegen van 60 tot 75 eenheden, terwijl de winstvoet gedaald is van 20 % naar 15 %.


De vergroting van de organische samenstelling van het kapitaal leidt dus tot een daling van de gemiddelde winstvoet. Er zijn echter factoren die de daling van de winstvoet tegenwerken. In de eerste plaats neemt de uitbuiting van de arbeidersklasse toe. De ontwikkeling van de productiekrachten van het kapitalisme, die tot uitdrukking komt in de vergroting van de organische samenstelling van het kapitaal, leidt tegelijkertijd tot een toename van de meerwaardevoet. Ten gevolge hiervan vermindert de winstvoet langzamer dan bij een gelijkblijvende meerwaardevoet het geval zou zijn.

In de tweede plaats brengt de technische vooruitgang, die de organische samenstelling van het kapitaal vergroot, werkloosheid voort, die druk uitoefent op de arbeidsmarkt. Dit stelt de ondernemers in staat het loon te laten dalen en dit ver beneden de waarde van de arbeidskracht vast te stellen.

In de derde plaats daalt met de toename van de arbeidsproductiviteit de waarde van de productiemiddelen: de machines, installaties, grondstoffen enzovoort. Dit vertraagt de groei van de organische samenstelling van het kapitaal en werkt vervolgens de daling van de winstvoet tegen.

Laten we aannemen dat de ondernemer de arbeider die vroeger aan 5 weefgetouwen werkte, nu dwingt om aan 20 getouwen te werken. Ten gevolge van de hogere arbeidsproductiviteit in de machinebouw is de waarde van de weefstoelen echter tot op de helft verminderd. Tegenwoordig kosten de 20 getouwen al niet meer het viervoudige van de 5 oude getouwen maar slechts het dubbele. Daarom is de hoeveelheid constant kapitaal per arbeider niet 4 keer maar slechts 2 keer gestegen.


In de vierde plaats werkt de zuinigheid in het gebruik van het constante kapitaal de daling van de gemiddelde winstvoet tegen, zuinigheid die de kapitalist op kosten van de gezondheid en het leven van de arbeider betracht. Om hun winst te verhogen dwingen de ondernemers de arbeiders in nauwe ruimtes zonder voldoende luchtverversers en besparen op installaties die nodig zijn voor de veiligheid. Deze gierigheid van de kapitalisten leidt tot ondermijning van de gezondheid van de arbeiders, tot een reusachtig aantal bedrijfsongevallen en tot een toenemende sterfte onder de arbeidersbevolking.

In de vijfde plaats wordt de daling van de winstvoet geremd door de ongelijkwaardige ruil in de buitenlandse handel, doordat de ondernemers van de ontwikkelde kapitalistische landen een extra winst opstrijken bij de uitvoer van waren naar de ontwikkelingslanden.

Al deze tegenwerkende factoren heffen de daling van de winstvoet niet op, maar zwakken deze wel af en geven er het karakter van een tendens aan. De verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal heeft dus onvermijdelijk de wet van de tendentiële daling van de algemene (of gemiddelde) winstvoet tot gevolg. De daling van de winstvoet betekent niet dat de hoeveelheid winst, dat wil zeggen de totale omvang van de door de arbeidersklasse geproduceerde meerwaarde, minder wordt. Integendeel, de hoeveelheid winst neemt toe, zowel ten gevolge van de stijgende meerwaardevoet alsook door het toenemende totaal aantal arbeiders dat door het kapitaal wordt uitgebuit. Zo bedroeg bijvoorbeeld in de Verenigde Staten van Amerika het totaal van de industriële winsten, berekend volgens officiële opgaven van de industriële statistiek, in 1859 316 miljoen dollar, in 1869 516 miljoen dollar, in 1879 660 miljoen dollar, in 1889 1.513 miljoen dollar, in 1899 2.245 miljoen dollar. De kapitalisten proberen door een verscherpte uitbuiting van de arbeiders de tendentiële daling van de winstvoet zo veel mogelijk af te zwakken. Dat leidt tot een verscherping van de tegenstellingen tussen proletariaat en bourgeoisie.

De wet van de tendentiële daling van de winstvoet versterkt binnen de bourgeoisie zelf de strijd om de verdeling van de totale hoeveelheid winst.

In de jacht op hogere winst storten de kapitalisten zich met hun kapitaal op de achtergebleven landen, waar de arbeidskrachten goedkoper zijn en de organische samenstelling van het kapitaal lager is dan in de landen met een hoogontwikkelde industrie, en maken een begin met de versterkte uitbuiting van de volkeren van deze landen. Dit leidt tot een verscherping van de tegenstellingen tussen de ontwikkelde kapitalistische landen en de achtergebleven landen, tussen de moederlanden en de koloniën.

Verder verenigen de ondernemers zich in organisaties van verschillende aard om de prijzen hoog te houden. Op deze wijze dwingen ze hoge winsten af.

Ten slotte breiden de kapitalisten de omvang van de productie uit ver buiten de grenzen van de solvente vraag om de daling van de winstvoet te compenseren door een vergroting van de hoeveelheid winst. Daarom treden de door de tendentiële daling van de winstvoet veroorzaakte tegenstellingen bijzonder scherp naar voren tijdens de crises.

De wet van de tendentiële daling van de winstvoet is een opvallend kenmerk van de historische grenzen van de kapitalistische productiewijze. Deze wet, die resulteert in een verscherping van de kapitalistische tegenstellingen, toont duidelijk dat het burgerlijke maatschappelijke stelsel in een zeker stadium een rem wordt op de verdere ontwikkeling van de productiekrachten.

Korte samenvatting
1. De winst is de meerwaarde die betrekking heeft op het totale kapitaal dat in de productie belegd is en die naar buiten toe een voortbrengsel van het totale kapitaal lijkt. De winstvoet is de verhouding tussen de hoeveelheid meerwaarde en het totale kapitaal, uitgedrukt in procenten.

2. De concurrentie binnen een productiesector leidt ertoe dat de prijzen van waren van dezelfde soort niet door hun afzonderlijke waarde, maar door de maatschappelijke waarde van deze waren worden bepaald. De concurrentie tussen de productiesectoren leidt tot een overdracht van kapitaal van de ene sector naar de andere, tot de vorming van een gemiddelde winstvoet in het kader van de totale kapitalistische productie. Op basis van de wet van de gemiddelde winstvoet worden arbeid en productiemiddelen verdeeld over de verschillende kapitalistische bedrijfstakken.

3. Ten gevolge van de nivellering van de winstvoet worden de waren niet tegen hun waarde verkocht, maar tegen hun productieprijzen. De productieprijs is gelijk aan de kostprijs van de waren plus de gemiddelde winst. De productieprijs is een veranderde vorm van de waarde. Het totaal van de productieprijzen is gelijk aan het totaal van de waarden van alle waren; met een verandering van de waarde van de waar verandert ook de productieprijs.

4. Naarmate de organische samenstelling van het kapitaal toeneemt, treedt de tendentiële daling van de winstvoet met de ontwikkeling van het kapitalisme aan de dag. Tegelijkertijd neemt de hoeveelheid winst onveranderlijk toe. De wet van de tendentiële daling van de winstvoet leidt tot een verscherping van de tegenstellingen van het kapitalisme.

_______________
[45] Karl Marx, Das Kapital, Dritter Band, MEW, bd. 25 p. 177-78.