VI

De tendensen van de kapitalistische economie


We hebben kunnen vaststellen dat, na het in achtereenvolgende stadia verdwijnen van alle samenlevingen met bepaalde vormen van planmatige organisatie van de productie, het communisme uit de oertijd, de slavenmaatschappij, de middeleeuwse feodale economie, de productie van waren is ontstaan. We hebben ook gezien hoe uit de eenvoudige wareneconomie, uit de productie in de steden door handwerks- en ambachtslieden, aan het einde van de middeleeuwen op geheel mechanische wijze, dat wil zeggen zonder de bewuste wil van mensen, de huidige kapitalistische economie is voortgekomen. In het begin hebben we de vraag gesteld: “hoe is de kapitalistische economie mogelijk?” Dit is immers ook de hoofdvraag van de economie als wetenschap. De wetenschap geeft ons daarop een afdoend antwoord. Ze toont aan dat de kapitalistische economie, vanwege haar volledige richtingloosheid omdat elke bewuste organisatie ontbreekt, op het eerste gezicht iets onmogelijks is, een onontwarbaar raadsel, zich toch als één geheel gedraagt en kan bestaan.


En wel:
- door de warenruil en de geldeconomie, waardoor zij alle individuele producenten evenals de meest veraf gelegen gebieden op aarde economisch met elkaar verbindt en zo een wereldwijde arbeidsverdeling bewerkstelligt;
- door de vrije concurrentie die zorg draagt voor technische vooruitgang en tegelijk de kleine producenten voortdurend verandert in proletariërs waardoor het kapitaal de beschikking krijgt over arbeidskrachten die ze op de markt kan kopen;
- door de kapitalistische loonwet die er enerzijds op mechanische wijze voor zorgt dat de loonarbeiders zich nooit uit hun klasse van proletariërs kunnen verheffen en de arbeid onder de macht van het kapitaal uit kan komen, anderzijds een steeds grotere ophoping van onbetaalde arbeid als kapitaal en daarmee een steeds grotere ophoping en uitbuiting door middel van de productiemiddelen mogelijk maakt;
- door het industriële arbeidsreserveleger die het voor de kapitalistische productie mogelijk maakt om zich uit te breiden en aan te passen aan de behoeften van de maatschappij;
- door het gelijk worden van de winstvoeten die voortdurend kapitaalbewegingen veroorzaakt vanuit de ene bedrijfstak in de andere om zo het evenwicht bij de verdeling van de arbeid te regelen en tot slot;
- door de prijsschommelingen en crises, die deels dagelijks, deels periodiek voor evenwicht zorgen tussen een blinde chaotische productie en de behoeften die leven in de maatschappij.


Op deze manier, door de mechanische werking van bovengenoemde economische wetten, die geheel vanzelf, zonder bewuste inmenging van de samenleving zijn ontstaan, bestaat de kapitalistische economie. Dat betekent dat het op deze manier mogelijk wordt, ondanks dat iedere georganiseerde economische samenhang tussen de individuele producenten ontbreekt, ondanks het geheel ontbreken van enige planmatigheid in het economisch doen en laten van de mensen, de maatschappelijke productie en haar kringloop met de consumptie zich afspeelt, de grote massa van de maatschappij aan het werk blijft, de behoeften van de leden van de maatschappij zo goed en zo kwaad als het gaat worden bevredigd en men verzekerd is van economische vooruitgang, dat is de ontwikkeling van de productiviteit van de menselijke arbeid als basis van de gehele culturele vooruitgang.

Dit zijn de basisvoorwaarden van het bestaan van iedere mensenmaatschappij en zolang als een economisch systeem dat zich in de geschiedenis heeft ontwikkeld, aan deze voorwaarde in voldoende mate voldoet, kan zij bestaan, is zij een historische noodzakelijkheid.

De maatschappelijke verhoudingen zijn echter geen starre onbeweeglijke verschijnselen. We hebben gezien hoe in de loop der tijden zich veelvuldig veranderingen voordeden, hoe zij aan eeuwig durende veranderingen onderhevig zijn, juist wanneer de menselijke vooruitgang zich ontwikkeld en een weg zoekt. De duizenden jaren die de economie van het oercommunisme de menselijke samenleving vanaf het eerste begin van het nog half dierlijke bestaan naar een hogere culturele trap van ontwikkeling en beschaving heeft gevoerd, tot de vorming van taal en religie, tot veeteelt en akkerbouw, tot een leefwijze in nederzettingen en het stichten van dorpen waarop dan de geleidelijke vervanging van het oercommunisme door de invoering van de slavernij in de antieke oudheid volgt die op haar beurt voor grote vernieuwingen en vooruitgang in het gemeenschapsbestaan heeft gezorgd om wederom met het in verval raken van de antieke wereld te eindigen.

Uit de communistische maatschappij van de Germanen in Midden-Europa ontstaat op de puinhopen van de antieke wereld een nieuwe maatschappijvorm, de economie van lijfeigenen en horigen, waarop het middeleeuwse feodalisme is gebaseerd. En wederom gaat de ontwikkeling ononderbroken door. In de schoot van de feodale maatschappij van de middeleeuwen ontstaat in de steden de kiem van een geheel nieuwe vorm van economisch en sociaal leven, er ontwikkelt zich het ambachtelijk gildewezen, de warenproductie en de regelmatige handel die tenslotte de feodale maatschappij van horigen en lijfeigenen gaat vervangen, die vervolgens weer plaats moet maken voor de kapitalistische productie die uit de warenproductie op basis van handenarbeid dankzij de wereldhandel, de ontdekking van Amerika en de zeeweg naar Indië, is opgekomen. De kapitalistische productiewijze is op haar beurt, reeds van het begin af aan, vanuit het perspectief van de historische vooruitgang bekeken, geen onveranderlijke en voor altijd en eeuwig bestaande maatschappijvorm maar zij is eveneens louter een overgangsfase, een trede van de kolossale ladder van de menselijke culturele ontwikkeling, zoals elke maatschappijvorm die aan haar voorafging dat ook was.

Inderdaad leidt de ontwikkeling van het kapitalisme zelf bij nadere beschouwing tot haar eigen ondergang en daar boven uit tot verdere ontwikkelingen in de toekomst. Tot nu toe hebben we de samenhang onderzocht die de kapitalistische economie mogelijk maakt, nu is de tijd gekomen om de aspecten te leren kennen die haar onmogelijk maken. Daarvoor hoeven we alleen de eigen innerlijke dynamiek en wetmatigheden van de heerschappij van het kapitaal in haar verdere uitwerking en ontwikkeling te volgen. Deze zijn het zelf die zich op een zekere hoogte van economische ontwikkeling tegen alle basisvoorwaarden keren zonder welke de mensenmaatschappij niet kan bestaan. Wat de kapitalistische productiewijze van al haar voorgangers in het bijzonder onderscheid is dat zij het intrinsieke streven heeft om zich op een mechanische wijze over de gehele aardbol te verspreiden en iedere andere maatschappelijke orde te verdringen. Ten tijde van het oercommunisme was de gehele, althans voor historisch onderzoek toegankelijke wereld, op dezelfde wijze met communistische economieën bedekt. Alleen tussen de individuele communistische gemeenschappen en stammen bestonden geheel geen of slechts tussen die gemeenschappen die aan elkaar grensden, zwakke betrekkingen. Iedere gemeenschap of iedere stam leefde voor zich een van anderen afgezonderd leven en wanneer we dan ook bijvoorbeeld zulke opvallende feiten constateren dat de middeleeuwse Germaanse communistische en de oud Peruaanse gemeenschappen van Zuid-Amerika bijna gelijknamig waren omdat de ene ‘mark’ en de andere ‘marca’ heette, dan is dat voor ons tot nu toe nog een onopgelost raadsel, als het al niet puur toeval is. Ook ten tijde van de verbreiding van de slavernij in de antieke oudheid vinden we dan eens grotere dan weer kleinere overeenkomsten in de organisatie en maatschappelijke verhoudingen van de slaveneconomieën en slavenstaten maar niet een onderling gemeenschappelijk economisch leven. Op vergelijkbare wijze herhaalde zich de geschiedenis van de ambachtelijke gilden en de bevrijding daaruit met meer of minder overeenkomsten in de meeste steden van het middeleeuwse Italië, Duitsland, Frankrijk, Holland, Engeland et cetera. Het was daarbij echter meestal de geschiedenis van de stad op zichzelf, los van andere steden.

De kapitalistische productie breidt zich tot landen gezamenlijk uit terwijl ze allen niet alleen op gelijke wijze economisch vorm geeft maar ook verbindt tot één grote kapitalistische wereldeconomie. In het binnenste van ieder geïndustrialiseerd Europees land verdringt de kapitalistische productie onophoudelijk het kleinbedrijf van ambachtslieden, handwerkers en kleine boeren. Tegelijkertijd trekt zij alle achtergebleven Europese landen en alle landen in Amerika, Azië, Afrika en Australië de wereldeconomie binnen. Dat gebeurt op twee manieren, door de wereldhandel en door de verovering van koloniale gebieden. Beide methoden gingen al hand in hand tijdens de ontdekking van Amerika aan het einde van de 15e eeuw, breidden zich in de loop van de daarop volgende eeuwen verder uit, bereikten vooral in de 19e eeuw haar grootste omvang en verbreidden zich steeds meer. Beiden, wereldhandel en kolonisering, werken hand in hand op de volgende wijze:
Eerst brengen zij de kapitalistische industrielanden van Europa in aanraking met allerlei maatschappijvormen uit andere werelddelen die berusten op een oudere culturele en economische basis, landbouwgemeenschappen gebaseerd op slavernij, economieën gebaseerd op feodale lijfeigenschap, maar vooral met economieën in de vorm van het oercommunisme. Door de wereldhandel waarin deze economieën worden meegezogen raken ze vervolgens snel ontworteld en worden ze vervangen. Door de oprichting van koloniale handelsposten op vreemde bodem of door directe verovering komt de grond en de bodem, de belangrijkste basis van productie, evenals de kuddes vee, wanneer deze voorhanden zijn, in handen van de Europese staten of van handelsmaatschappijen. Daardoor worden de natuurlijk gegroeide maatschappelijke verhoudingen en de economische huishouding van de inheemse bevolking overal vernietigd, hele volkeren worden deels uitgeroeid, voor het overige deel tot proletariërs gemaakt en in deze of gene vorm als slaven of loonarbeiders geplaatst onder de heerschappij van het industriële en handelskapitaal. De geschiedenis van de decennia lange koloniale oorlogen, die zich als een rode draad door geheel de 19e eeuw afspeelt, opstanden tegen Frankrijk, Italië, Engeland en Duitsland in Afrika, tegen Frankrijk, Engeland, Holland en de Verenigde Staten in Azië, tegen Spanje en Frankrijk in Amerika, dat is de lange en taaie tegenstand die de oude inheemse samenlevingen hebben geleverd tegen hun uitroeiing en proletarisering door het moderne kapitaal, een strijd waarin het kapitaal tenslotte overal als winnaar uit de bus is gekomen.

In eerste instantie betekent dat een immense uitbreiding van de macht van het kapitaal, het tot stand komen van een wereldmarkt en een wereldeconomie waarin de gezamenlijke volkeren van de aardbol wederzijds voor elkaar producent en afnemer zijn van producten, met elkaar samenwerken, deelnemers van één en dezelfde wereldomspannende economie zijn. De andere kant van de zaak bestaat echter uit toenemende ellende in steeds bredere kringen van de mensheid op de aarde en voor hen een toenemende bestaansonzekerheid. Wanneer in de plaats van de communistische, plattelands- of feodale verhoudingen met hun beperkte productiecapaciteit en lage welvaart maar vaste en zekere bestaansvoorwaarden voor allen, kapitalistische koloniale verhoudingen, proletarisering en loonslavernij komen, treedt voor alle betrokken volken in Amerika, Azië, Afrika en Australië pure ellende, ongewoon en ondragelijk zware arbeid en bovendien een volledige onzekerheid van bestaan op. Nadat het vruchtbare en rijke Brazilië voor de behoeftes van het Europese en Noord-Amerikaanse kapitalisme in een reusachtige woestijn, eentonige koffieplantages en hele massa’s van autochtonen in proletarische loonslaven op de plantages zijn veranderd, worden deze loonslaven bovendien nog door het zuiver kapitalistische verschijnsel, de zogenaamde ‘koffiecrisis’[166], plotseling voor langere tijd aan werkloosheid en pure hongersnood blootgesteld. Het rijke en enorm grote India werd door de Engelse koloniale politiek na decennialang vertwijfeld weerstand te hebben geboden, aan de heerschappij van het kapitaal onderworpen en sindsdien zijn hongersnood en tyfus tengevolge van ondervoeding, die miljoenen in een klap de dood injoegen, periodiek te gast in de omgeving van de rivier de Ganges.

In de binnenlanden van Afrika zijn door de Engelse en Duitse koloniale politiek in de laatste 20 jaar hele volksstammen deels in loonslaven veranderd, deels uitgehongerd, hun gebeente in alle richtingen verstrooiend. De vertwijfelde opstanden en hongerepidemieën in het reusachtige Chinese Rijk zijn het gevolg van de vernietiging van de oude boeren- en ambachtelijke economische gemeenschappen van dit land door de intrede van het Europese kapitaal. De intocht van het Europese kapitalisme in de Verenigde Staten ging in het begin vergezeld van de uitroeiing van de inheemse Amerikaanse indianenvolken en de roof van hun land door de emigranten uit Engeland, vervolgens door de oprichting in het begin van de 19e eeuw van een kapitalistische productie van ruwe grondstoffen voor de Engelse industrie en dan door het tot slaaf maken van 4 miljoen Afrikaanse negers, die door Europese slavenhandelaren aan Amerika werden verkocht om als arbeidskracht op de katoen-, suikerriet- en tabaksplantages onder de heerschappij van het kapitaal geplaatst te worden. Zo raakt het ene na het andere werelddeel en in elk werelddeel de ene na de andere landstreek en het ene na het andere ras onafwendbaar in de macht van het kapitaal en daarmee vervallen steeds nieuwe, talloze miljoenen tot proletarisering, komen in slavernij en in onzekere vormen van bestaan, kortom ze raken in de ellende[167]. De inrichting van een kapitalistische wereldeconomie brengt aan de ene kant met zich mee de verbreiding van steeds grotere ellende, een ondraaglijke werkdruk en een groeiende onzekerheid van bestaan op de gehele aarde met aan de andere kant de ophoping van kapitaal in weinig handen. De kapitalistische wereldeconomie betekent steeds meer de inzet van de gehele mensheid voor zware arbeid onder talrijke ontberingen en lijden, onder fysieke en geestelijke degeneratie teneinde kapitaal te kunnen ophopen.

We hebben gezien dat de kapitalistische productiewijze de eigenaardige eigenschap bezit om de menselijke consumptie die in vroegere huishoudingen het doel was, te zien als een middel die het eigenlijke doel dient, namelijk het maken van zoveel mogelijk winst. Het aangroeien van het kapitaal schijnt zowel in het begin als aan het eind het eigenlijke doel en de zin van de gehele productie. Het krankzinnige van deze verhoudingen komt echter in die mate pas te voorschijn wanneer de kapitalistische productie tot wereldomvang groeit. Dan, naar de maatstaf van de wereldeconomie, bereikt het absurde van de kapitalistische economie zijn werkelijk juiste uitdrukking in het beeld van een hele mensheid die onder verschrikkelijk lijden onder het juk van een door henzelf, onbewust geschapen, blinde maatschappelijke macht, te weten het kapitaal, gebukt gaat. Het hoofddoel van elke maatschappelijke vorm van productie, het in stand houden van de maatschappij door arbeid en de bevrediging van behoeften blijkt hier pas goed volledig op de kop gezet te zijn omdat de productie niet omwille van mensen maar omwille van de winst op de gehele aarde tot wet wordt en de onderconsumptie, voortdurende onzekerheid van consumenten en tijdelijk het directe niet-consumeren van een enorme meerderheid van de mensen, de regel wordt.

Tegelijkertijd brengt de ontwikkeling van de wereldeconomie nog andere belangrijke verschijnselen mee en wel voor de kapitalistische productie zelf. De vestiging van de heerschappij van het Europese kapitaal in de landen buiten Europa doorloopt zoals gezegd twee stadia: eerst het binnendringen van de handel en daarbij het betrokken raken van de oorspronkelijke bevolking bij de warenruil, deels ook de verandering van bestaande vormen van productie van de inheemse bevolking in warenproductie, vervolgens de onteigening in een of andere vorm van de oorspronkelijke bevolking van hun grond en bodem en daarmee van hun productiemiddelen. Deze productiemiddelen veranderen in de handen van de Europeanen in kapitaal terwijl de inheemse bevolking in proletariërs verandert. Daarop volgt in de regel vroeg of laat een derde stadium: de vestiging van een eigen kapitalistische productie in de gekoloniseerde landen, hetzij door de Europese immigranten zelf, hetzij door de rijk geworden leden van de eigen bevolking. De Verenigde Staten van Noord-Amerika, die eerst door Engeland en andere Europese emigranten werden bevolkt, vormden, nadat de in het land geboren roodhuiden in een lange oorlog waren uitgeroeid, eerst een agrarisch achterland voor het kapitalistische Europa, dat de grondstoffen voor de Engelse industrie, zoals katoen en tarwe, leverde en daarom tegelijk ook afnemer van allerlei industriële producten uit Europa was. In de tweede helft van de 19e eeuw ontstaat echter in de Verenigde Staten een eigen industrie die niet alleen de Europese invoer verdringt maar spoedig in Europa zelf en in de andere werelddelen voor het Europese kapitalisme een geduchte concurrent vormt. In India is er voor het Engelse kapitalisme evenzo een gevaarlijke concurrent ontstaan in de vorm van de inheemse textielindustrie en ook in andere economische sectoren. Australië is dezelfde weg gegaan, van kolonie tot kapitalistische geïndustrialiseerd land. In Japan heeft zich reeds in de eerste fase, uit de opbloei van de wereldhandel, een eigen industrie ontwikkeld wat Japan heeft behoed voor de inlijving als een Europese kolonie. In China verloopt het proces van verbrokkeling en plundering van het land door het Europese kapitalisme gecompliceerder door de inspanning van het land om met hulp van Japan een eigen kapitalistische productie op te zetten om de Europese invloed te kunnen afweren, waardoor dit voor de bevolking een dubbele en ingewikkelde lijdensweg tot gevolg had.

Op deze manier verbreidt zich niet alleen de heerschappij en de macht van het kapitaal over de gehele aarde door de schepping van een wereldmarkt maar ook verbreidt zich langzamerhand ook de kapitalistische productiewijze over de gehele aardbol. Daardoor raken echter de behoefte van de productie om zich uit te breiden en haar uitbreidingsgebied, dat betekent haar afzetmogelijkheden, in een steeds penibelere verhouding tot elkaar. Het is zoals we zagen, een intrinsieke behoefte en de wetmatigheid van de kapitalistische productie, dat zij niet de mogelijkheid heeft om stabiel te blijven maar dat zij gedwongen is zich steeds verder en ook steeds sneller uit te breiden, dat betekent steeds grotere en geweldiger hoeveelheden waren in steeds grotere bedrijven met steeds betere technische middelen steeds sneller te produceren. Op zich kent deze uitbreidingsmogelijkheid van de kapitalistische productie geen grenzen omdat de technische vooruitgang en daarmee ook de vooruitgang van de productiekrachten van de aarde geen grenzen kent. Alleen stoot deze behoefte om uit te breiden op een heel specifieke beperking, namelijk op het winstverlangen van het kapitaal.

De productie en haar uitbreiding heeft maar zo lang zin als daarmee op zijn minst de gewone doorsnee winst kan worden behaald. Of dit echter het geval is hangt van de markt af, dat is van de verhouding van de effectieve vraag van de consumenten en de hoeveelheid geproduceerde waren als ook de prijzen daarvan. De winstbelangen van het kapitaal dat een steeds snellere en steeds grotere productie vereist, schept voor zichzelf echter voortdurend beperkingen op de markt, die de tomeloze drang van de productie om zich uit te breiden in de weg staan. Daaruit volgt zoals we hebben gezien de niet te vermijden industriële en handelscrises die periodiek de verhouding tussen de op zich ongebonden, grenzeloze kapitalistische productiedwang en de beperkingen van de consumptie in het kapitalisme in evenwicht brengen en het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van het kapitaal mogelijk maken.

Hoe meer landen echter een eigen kapitalistische industrie ontwikkelen, des te groter de behoefte om uit te breiden en des te groter het aantal mogelijkheden om de productie uit te breiden aan de ene kant maar des te kleiner in verhouding daarmee de uitbreidingsmogelijkheden door de beperkingen die de markt oplegt. Wanneer men de sprongen waarmee de Engelse industrie in de jaren zestig en zeventig groeide, toen zij nog het machtigste kapitalistische land op de wereldmarkt was, vergelijkt met haar groei in de laatste twee decennia, sinds Duitsland en de Verenigde Staten van Noord-Amerika op de wereldmarkt Engeland aanzienlijk hebben verdrongen, dan volgt daaruit dat de groei in verhouding tot die van vroeger veel trager is geworden. Wat echter het lot van de Engelse industrie op zich was, dat staat onvermijdelijk ook de Duitse en de Noord-Amerikaanse en tenslotte de gehele industriële wereld te wachten. Onophoudelijk, bij elke stap in haar ontwikkeling, nadert de kapitalistische productie het moment waarop zij zich steeds langzamer en moeilijker zal kunnen uitbreiden en ontwikkelen. Weliswaar heeft de kapitalistische productiewijze op zich nog een lange weg te gaan omdat zij als zodanig nog maar een klein gedeelte van de totale productie op aarde vormt. Zelfs in de oudste geïndustrialiseerde landen van Europa bestaan nog altijd naast de grote industriële concerns zeer veel achtergebleven, kleine ambachtelijke bedrijfjes en vooral wordt het grootste deel van de productie in de landbouw, in het bijzonder de akkerbouw en de veeteelt van de kleine boeren, niet op kapitalistische grondslag bedreven. Daarnaast zijn er in Europa nog landen waar in het hele land de grootindustrie nog nauwelijks is ontwikkeld en de inheemse productie nog voornamelijk op kleine boerenbedrijven wordt bedreven en voornamelijk het karakter draagt van handenarbeid.

Tenslotte vormen in de overige werelddelen, uitgezonderd Noord-Amerika, de plaatsten waar kapitalistische productie wordt bedreven nog slechts verstrooid liggende gebieden terwijl hele, enorm grote stukken land deels niet eens zijn overgegaan op de eenvoudige warenproductie. Toch wordt het economisch leven ook van al deze zelf niet kapitalistisch producerende lagen van de maatschappij en landen in Europa en ook van de buiten Europa liggende landen, door het kapitalisme beheerst. De Europese boer mag dan zelf nog de primitiefste vorm van twee- of drieslag bebouwing beoefenen, hij is met huid en haar afhankelijk van de economie van het grootkapitaal en van de wereldmarkt waarmee de handel en de belastingpolitiek van de kapitalistische naties hem in contact hebben gebracht. Op dezelfde manier worden de primitiefste landen buiten Europa door de wereldhandel als ook door de koloniale politiek onder de heerschappij van het Europese en Noord-Amerikaanse kapitalisme gebracht. Op zich echter zou de kapitalistische productiewijze zich nog wel geweldig kunnen uitbreiden wanneer zij alle achtergebleven vormen van maatschappelijke productie zou kunnen verdringen. Meestal gaat de ontwikkeling ook in de richting die we hebben aangegeven. Alleen raakt juist bij deze ontwikkeling het kapitalisme verwikkeld in de haar kenmerkende, fundamentele tegenstrijdigheid: hoe meer de kapitalistische productie in de plaats komt van de achtergebleven vormen van productie, des te knellender worden de door het winststreven geschapen beperkingen van de markt voor de behoeften van de reeds bestaande kapitalistische bedrijven, om zich uit te breiden. De zaak wordt heel helder wanneer we ons voor een ogenblik voorstellen dat de ontwikkeling van het kapitalisme zo ver zou zijn voortgeschreden dat over de hele wereld datgene wat door mensen wordt geproduceerd, alleen kapitalistisch, dat betekent door kapitalistische private ondernemingen in concerns met moderne loonarbeiders, zou worden geproduceerd. Dan pas treedt de onmogelijkheid van het kapitalisme pas goed aan het daglicht.

_______________
[166] Reeds in 1900 bedroeg het aandeel van Brazilië in de wereld koffieproductie 75 %. In 1907 leidden prijsdalingen op de internationale koffiemarkt tot de eerste grote koffiecrisis in de staat Sao Paulo.
[167] Kanttekening R.L.: uitroeiing van primitieve volkeren