Ruil van geld met arbeidsvermogen


Het arbeidsvermogen is ondanks zijn specifieke karakter, een specifieke ‘waar’. Zoals het geld ook een ‘waar’ in het algemeen was, maar een specifieke ‘waar’ is geworden. Bij het geld is het specifieke naar voren gekomen, door de verhouding van alle ‘waren’ tot ergens een naar gelieve uitsluitende ‘waar’ geld, hier door de aard van de gebruikswaarde van de ‘waar’. Arbeidsvermogen is dus zoals alle andere ‘waren’; 1) een gebruikswaarde, een bepaald voorwerp, waarvan het gebruik bijzondere behoeften bevredigt. 2) Het heeft een ruilwaarde, dat wil zeggen in hem is, als voorwerp, als gebruikswaarde een bepaalde hoeveelheid arbeid verwerkt, ‘geobjectiveerd’. Als ‘objectivering’ van arbeidstijd in het algemeen is het waarde. Zijn waardegrootte is bepaald door de hoeveelheid van de in hem verwerkte arbeid. Deze waarde in geld uitgedrukt is de prijs van het arbeidsvermogen. Omdat we hier van het uitgangspunt uitgaan, |26| dat alle waren zich naar hun waarde gemeten verkopen, onderscheid zich de prijs in het algemeen alleen van de waarde doordat het de in het materiaal van het geld geschatte of gemeten of uitgedrukte waarde is. De ‘waar’ wordt daarom tegen haar waarde verkocht, als ze tegen haar prijs verkocht wordt. Evenzeer is hier onder de prijs van het arbeidsvermogen niets anders te begrijpen als de in geld uitgedrukte waarde. De waarde van het arbeidsvermogen voor één dag of één week wordt daarom betaald, als de prijs van de bestaansmiddelen betaald wordt, die voor het onderhouden van het arbeidsvermogen gedurende één dag of één week vereist is. Deze prijs of waarde echter is bepaald, niet alleen door de bestaansmiddelen, die het dagelijks gebruikt, of zoals kleding bijvoorbeeld, die het niet dagelijks verbruikt, zodat ze dagelijks vernieuwd moeten worden, die het daarom alleen in bepaalde tijdspanne te vernieuwen of te vervangen heeft. Zo ook op alle voorwerpen die betrekking hebben op de kleding, het bestek voor het eten en drinken bijvoorbeeld hoeft niet zo snel vervangen te worden als kleding, omdat ze niet zo snel verslijten, nog minder de meubels, bedden, tafels en stoelen enzovoorts omdat die nu eenmaal maar één keer per jaar vervangen moeten worden, dan zou toch gedurende het gehele jaar de waarde van deze kledingmiddelen geconsumeerd zijn voor het onderhouden van het arbeidsvermogen, en aan het einde van het jaar zou het zover moeten zijn om ze te vervangen. Hij moet dus gemiddeld dagelijks zoveel onderhouden, dat na aftrek van de dagelijkse uitgaven voor de dagelijkse consumptie genoeg over blijft om de versleten kleren door nieuwe na afloop van het jaar te vervangen. Dus niet als een dagelijks zoveelste deel van een pak, maar als het dagelijkse evenredige deel van de waarde van een pak. Het onderhoud van het arbeidsvermogen, als het doorlopend moet zijn, wat bij de kapitaalverhouding uitgangspunt is, wordt dus niet alleen bepaald door de prijs van het dagelijks geconsumeerde en daarom het de volgende dag vernieuwde, te vervangen bestaansmiddelen. Echter daar komt bij het dagelijkse gemiddelde van de prijs van de bestaansmiddelen, die over een langere tijd vervangen moeten worden, maar dagelijks moeten worden gebruikt. Er komt hier een onderscheid in de betaling uit voort. De gebruikswaarde, zoals van een pak bijvoorbeeld moet in zijn geheel gekocht worden, en als geheel verbruikt worden. Het wordt betaald, doordat dagelijks 1/x van de prijs van de arbeid in reserve gehouden wordt.

Omdat het arbeidsvermogen alleen beschikbaar is als in het lichaam van de arbeiders inclusieve vaardigheid, aanleg en potentie, zo eist het onderhoud van dat arbeidsvermogen niets anders als het onderhouden van de arbeiders zelf, in de voor de uitoefening van zijn arbeidsvermogen noodzakelijke mate van kracht, gezondheid en mogelijkheid te leven in het algemeen.|27|

Het is daarom belangrijk te onthouden: de ‘waar’ die de arbeider in de sfeer van de circulatie op de markt aanbiedt, die hij te verkopen heeft, is zijn eigen arbeidsvermogen, dat zoals alle andere ‘waren’, in zoverre ze gebruikswaarde is, een ‘objectief’ bestaan heeft. Hoewel het zich hier ook alleen als aanleg, als potentie in het levende lijf van het individu bevindt. Er hoeft hier niet opgemerkt te worden, dat niet alleen de hand, maar ook het hoofd tot het lijf behoort. Zijn functie als gebruikswaarde echter, de consumptie van deze ‘waar’, haar gebruik als gebruikswaarde bestaat uit de arbeid zelf, geheel zoals het graan pas als gebruikswaarde functioneert, zodra het in het voedingsproces gebruikt wordt, als voedingstof werkt. De gebruikswaarde van deze ‘waar’ wordt zoals alle andere ‘waren’ pas in het consumptieproces gerealiseerd, dus pas nadat het van de verkoper overgegaan is naar de koper. Het heeft echter met het proces van de verkoop verder niets te maken, het is geen motief voor de koper. Verder heeft deze als arbeidsvermogen voor zijn bestaande consumptie, een gebruikswaarde, een ruilwaarde, dat zoals alle andere ‘waren’ gelijk is aan de hoeveelheid in de hem opgenomen arbeid en daarom gelijk is aan de voor zijn reproductie vereiste arbeid. Zoals we gezien hebben is deze hoeveelheid precies gemeten door de arbeidstijd, en vereist om de voor het onderhoud van de arbeiders de nodige bestaansmiddelen aan te schaffen. Omdat de maat voor het leven zelf de tijd is, zoals bijvoorbeeld het gewicht de maat voor metaal is, dan zou de arbeidstijd die vereist is om de arbeider gemiddeld in leven te houden, de dagelijkse waarde van zijn arbeidsvermogen zijn. Het is de waarde van het arbeidsvermogen, omdat het één dag voor de andere reproduceert, of wat hier het arbeidsvermogen onderhoudt onder dezelfde voorwaarden, die zoals gezegd niet enkel door de behoefte van de natuur omschreven zijn, maar door de behoefte van de natuur, zoals het in een bepaalde cultuurtoestand historisch aangepast is. Deze waarde van het arbeidsvermogen in geld uitgedrukt is zijn prijs, waarvan we veronderstellen dat het betaald wordt, omdat we in het algemeen de ruil van equivalenten of de verkoop van ‘waren’ naar hun waarde vooronderstellen. Deze arbeidsprijs heet arbeidsloon. Het arbeidsloon, dat overeenkomt met de waarde van het arbeidsvermogen, is de gemiddelde prijs van het arbeidsvermogen, zoals we het weergegeven hebben, het gemiddelde arbeidsloon, dat ook het minimum arbeidsloon heet of het salaris. Bij minimum moet niet de uiterste grens van het fysieke noodzakelijke begrepen worden, maar het dagelijkse gemiddelde arbeidsloon, bijvoorbeeld van een jaar, waarin de prijs van het arbeidsvermogen, die weldra onder hun waarde komen, even snel aan het dalen aangepast zijn.

Het ligt in de aard van deze bijzondere ‘waar’, het arbeidsvermogen, dat haar werkelijke gebruikswaarde pas na de consumptie werkelijk van de een naar de ander overgegaan is, van de verkoper naar de koper. Het werkelijke gebruik van het arbeidsvermogen is de arbeid. Verkocht wordt het echter als vermogen, enkel de mogelijkheid voordat de arbeid verricht is, als enkel kracht, waarvan de werkelijke uiting aan de koper toekomt. Omdat hier dus de formele uiting van de gebruikswaarde en het echte overgaan volgens de tijd uiteenvallen, functioneert het geld van de koper in deze ruil meestal als betaalmiddel. Het arbeidsvermogen wordt dagelijks, wekelijks enzovoorts betaald, maar niet op het moment dat het gekocht wordt, maar nadat het werkelijk dagelijks, wekelijks is geconsumeerd. In alle landen, waar de kapitaalsverhouding ontwikkeld is, wordt het arbeidsvermogen aan de arbeiders pas betaald, nadat het als zodanig gefunctioneerd heeft. In deze betrekking kan gezegd worden, dat overal de arbeiders dagelijks of wekelijks, dat hangt af van de bijzondere aard van de ‘waar’ die hij verkoopt, de kapitalisten crediteren, het gebruik van de door hem verkochte ‘waren’ overlaat, en pas na de consumptie ervan de ruilwaarde of de prijs krijgt. In tijden van crisis, en zelfs bij afzonderlijke faillissementen toont zich dan, dat dit crediteren aan de arbeiders niet alleen een frase is, omdat ze niet betaald worden. In dat geval verandert dat aan het ruilproces vooralsnog niets. De prijs wordt contractueel vastgesteld, dus de waarde van het arbeidsvermogen wordt in geld geschat, hoewel het pas later gerealiseerd wordt, betaald wordt. De prijsbepaling betrekt zich daarom ook op de waarde van het arbeidsvermogen, niet op de waarde van het product, waarvan voor de koper van het arbeidsvermogen als gevolg van de consumptie, het werkelijke verbruik gegroeid is, ook niet op de waarde van de arbeid, dat als zodanig geen ‘waar’ is.|28|

We weten nu inderdaad, dat wat de geldbezitter, die zijn geld in kapitaal omzetten wil, en daarom arbeidsvermogen koopt, de arbeider betaalt, en hij betaalt hem inderdaad bijvoorbeeld de dagelijkse waarde van zijn arbeidsvermogen. Een prijs die overeenkomt met de dagprijs of dagloon, doordat hij hem een som geld betaalt dat gelijk is aan de waarde die nodig is de noodzakelijke bestaansmiddelen voor het onderhoud van het arbeidsvermogen. Een geldsom, die precies zoveel arbeidstijd weergeeft als voor de productie van deze bestaansmiddelen vereist is, dus voor de dagelijkse reproductie van het arbeidsvermogen. We weten nog niet wat de koper van zijn kant krijgt. Het hangt van de specifieke aard van deze ‘waar’, het arbeidsvermogen af, hoe met het specifieke doel waarvoor ze door de koper gekocht wordt, namelijk omdat hij zich als representant van de zichzelf waarde vormende waarde gedraagt, dat de op de verkoop volgende operaties van specifieke aard zijn en daarom als bijzonder beschouwd moeten worden. Het komt er op aan, en dit is het wezenlijke, dat de bijzondere gebruikswaarde van de ‘waar’ en zijn realisering als gebruikswaarde, de economische verhouding, de economische voorbestemming zelf betreft, en daarom in de kring van onze beschouwing valt. Het kan hiernaast daarop opmerkzaam gemaakt worden, dat de gebruikswaarde oorspronkelijk als gelijkwaardig, ergens als een gewilde materiële voorwaarde verschijnt. De werkelijke gebruikswaarde van de afzonderlijke ‘waar’, zoals daarom in het algemeen de bijzonderheid van de ‘waar’, is bij de analyse van de ‘waar’ om het even. Het belangrijke is hier nu het algemene onderscheid tussen gebruikswaarde en ruilwaarde, waaruit zich het geld ontwikkelt. (Zie hierboven.)